Startnotitie Koersen op de Toekomst

Page 1

Startnotitie Koersen op de Toekomst uitgangspunten en inrichtingsprincipes voor een onderwijsvisie

Instituut/Dienst Auteur(s) Verantwoordelijk directeur Datum Status Š Hogeschool Rotterdam 2014

Instituut voor Sociale Opleidingen Anno v/d Borg Jeroen Oversier 7 juli 2014 Definitief


Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Doelstelling 3. Beroepsethiek 4. Dynamisch opleidingsconcept 5. Maatschappelijke context 6. Kerncompetenties 7. Hoofdstructuur van de opleiding 8. Inrichting van de opleiding 9. Innovatie en ontwikkeling van de opleiding 10. Ontwikkeling en implementatie

3 5 6 7 8 10 12 15 17 20

Bijlage 1: Thema-inrichting brede basis Bijlage 2: Model voor kenniscirculatie

21 23

2


I. Inleiding In de samenleving voltrekt zich sinds de jaren zeventig een aantal transities. De gevolgen daarvan zijn ingrijpend voor de sociaal agogische sector. Ze hebben invloed op de omvang van de sector (bezuinigingen), op de organisatorische setting (door de decentralisatie van het sociale beleid en de gedeeltelijke ontbinding van welzijnsinstituties) en op de inhoudelijke accenten van het werk. De verzorgingsstaat ontwikkelt zich tot een samenleving met meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger. Dit is een kanteling die onomkeerbaar is.

Deze kanteling leidt tot een hernieuwde positionering van het sociaal agogisch beroepenveld. De afgelopen acht jaar hebben de veranderingen zo snel plaatsgevonden, dat een kloof dreigt te ontstaan tussen enerzijds de maatschappelijke eisen die aan sociale professionals worden gesteld en anderzijds de inrichting van de sociaal agogische opleidingen, die studenten moeten opleiden tot startbekwame sociale professionals op hbo-niveau.

Er worden nieuwe eisen gesteld, waarbij voorwaardelijk is dat de sociale professional ‘reflectief’ is en dat hij 1 blijft leren binnen de werkcontext en in samenhang met de maatschappelijke ontwikkelingen. Er moet optimale sociale kwaliteit worden gerealiseerd en de resultaten moeten voldoende worden gelegitimeerd. Dit in samenhang met de ontwikkeling naar een evidence-based aanpak, zoals die voor meerdere professies wordt toegepast. De samenleving verwacht dat het proces en het resultaat van het werk van de sociale professional inzichtelijk en meetbaar zijn. Dit in de zin van inzicht in het ‘wat, hoe en waarom’ van de bereikte resultaten.

De kernopgave is om een sociale professional op te leiden die onderscheidend is ten opzichte van de overige professies in het sociale domein. Essentiële kwalificaties hiervoor zijn: een goede sociaalwetenschappelijke kennisbasis, kennis en beheersing van de probleemanalyse en een naar buiten gerichte blik en houding. Dit zodat hij interdisciplinair kan samenwerken met het vizier gericht op het (potentiële) sociale vermogen en de (informele) netwerken van cliënten en burgers.

1

Overal waar hij of zijn staat, kan ook zij of haar gelezen worden.

3


Om dit te realiseren is het Instituut voor Sociale Opleidingen (ISO) in september 2013 gestart met het programma ‘Koersen op de Toekomst’. Op landelijk niveau werkte de verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs (HSAO) in opdracht van de Vereniging Hogescholen actief aan het realiseren van vernieuwing van de opleidingen, door middel van een sectorale verkenning. Hierover is een rapport uitgebracht onder de titel ‘Meer van waarde’.

4


II. Doelstelling Het Instituut voor Sociale Opleidingen heeft op basis van een brede oriĂŤntatie, met interne en externe partijen die bij de huidige opleidingen (MWD, SPH, Pedagogiek, CMV) zijn betrokken, besloten om in september 2016 te starten met een nieuwe opleiding Social Work. In dit document beschrijven we op hoofdlijnen de uitgangspunten en belangrijkste inrichtingsprincipes voor de nieuwe opleiding, in samenhang met de organisatie.

Dit document is een eerste schets van de nieuwe opleiding, die verder uitgewerkt en ingevuld wordt. Na vaststelling door het managementteam is het conceptdocument besproken met het College van Bestuur, de Instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) en de Adviesraad met vertegenwoordigers vanuit het werkveld.

Co-creatie en kenniscirculatie Voor de inhoudelijke en organisatorische ontwikkeling van de opleiding wordt een programmaorganisatie opgezet. Vanuit de huidige opleidingen worden docenten en ondersteunende medewerkers vanuit hun deskundigheid gevraagd hun bijdrage aan dit programma te leveren. Tevens worden relaties uit het werkveld en de kenniscentra evenals externe experts gevraagd te participeren. Een rode lijn in de nieuwe opleiding is het leren in de maatschappelijke context door co-creatie en kenniscirculatie. Dit vanuit een opvatting over professionaliteit, die als kenmerk heeft dat kennis en kunde overdraagbaar zijn en mede in wisselwerking met het werkveld worden ontwikkeld.

5


III. Beroepsethiek Hogescholen en de sociale opleidingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken rond de wijze waarop zij studenten opleiden. Maatschappelijk ligt de nadruk nu sterk op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Maar dat betekent niet dat de aankomende sociale professional louter instrumenteel moet worden opgeleid om deze doelstellingen te helpen realiseren. In het huidige tijdsgewricht zien we immers een scherpe paradox tussen enerzijds een beroep op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger en anderzijds een toenemende maatschappelijke ongelijkheid door werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting.

Uitgaan van inclusief beleid is voor het Instituut een leidend begrip in het opleiden van sociale professionals. Dit sluit aan bij de optiek van normatieve professionaliteit. Dit betekent dat een sociaal vraagstuk niet alleen opgevat wordt als een persoonlijk individueel probleem, maar dat het mede wordt beschouwd als een gevolg van de inrichting van de samenleving die bepaalde problematieken genereert. Deze visie is ook internationaal verankerd in de Global Agenda van de International Federation of Social Workers. Belemmeringen in de samenleving De keuze voor inclusief beleid betekent dat niet meer alleen de compensatie van de beperkingen van een persoon centraal staat. Er moet ook aandacht worden besteed aan de belemmeringen die in de samenleving bestaan en ontstaan. De beschikbaarheid van compensatie in de vorm van voorzieningen op het individuele niveau blijft noodzakelijk. Het is een voorwaarde voor het individu om te kunnen participeren in de samenleving. Bekostiging compensatie De toename van de eigen verantwoordelijkheid voor de burger en als gevolg daarvan een minder vanzelfsprekende functie van de overheid, speelt een rol bij de bekostiging van de compensatie. Maar niet bij de vraag of deze compensatie wel of niet noodzakelijk is. De inrichting van de samenleving en de beperkingen van het individu bepalen mede in hoeverre iemand daadwerkelijk kan participeren. De visie en het handelen van de sociale professional zijn hierop afgestemd.

6


IV. Dynamisch opleidingsconcept Het Instituut voor Sociale Opleidingen koerst met volle kracht op de ontwikkeling van een geheel vernieuwde opleiding Social Work, die start in september 2016. Dit is de uitkomst van een brede oriëntatie, in samenwerking met een groot aantal interne en externe partijen die bij de opleidingen (MWD, SPH, Pedagogiek, CMV) zijn betrokken.

Er wordt een opleiding Social Work ontwikkeld met een thematische basis van twee jaar. In aansluiting daarop worden twee verdiepende studiejaren aangeboden voor specifieke sectoren en integraal sociaal werk. Ook wordt de mogelijkheid geboden voor een “vrij” afstudeerprofiel. Integrale inrichting en opbouw Een hoofdkenmerk van het opleidingsconcept is dat de inrichting en opbouw integraal zijn. In alle fasen van de opleiding wordt integraal gewerkt door het verbinden van kennis, onderzoek, wereldoriëntatie en de reflectie daarop aan de hand van hierop afgestemde en gebaseerde toetsvormen. Leergemeenschappen De basis van het leerconcept is de inrichting van leergemeenschappen. Deze worden gevormd door docenten, kenniscentra, studenten en (delen van) het werkveld. De directe verbondenheid met de werkpraktijken staat voorop, door co-creatie en kenniscirculatie. Zo staat de opleiding in de samenleving en in direct contact met maatschappelijke en sociale ontwikkelingen. Een achterliggende visie is dat leren contextgebonden is, zodat kennis, houding en vaardigheden rijpen in relatie tot en confrontatie met de realiteit. Op deze wijze wordt ook de beroepsethiek van de sociale opleiding ingekaderd binnen het maatschappelijke uitgangspunt van inclusief beleid.

7


V. Maatschappelijke context De sociaal agogische werkzaamheden hebben vanaf de jaren zeventig een andere inhoud gekregen. Waar historisch de professionele optiek sterk gefocust was op emancipatoire hulpverlening, ligt het accent nu veel meer op (vroeg)signalering, versterking van de ‘eigen kracht’ en sociale zelfredzaamheid.

In samenhang hiermee is een vernieuwd bestuurlijk kader ontstaan, waarbinnen de sociale professional op lokaal niveau uitvoering geeft aan haar taken. De politiek stelt daarvoor de doelstellingen vast. Deze hangen samen met de ‘omslag’ van verzorgingsstaat-denken naar een participatiesamenleving. Het hoofdaccent daarvan is de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor hun welzijn. De functie van de sociale professional is hierbij primair wegwijzend en ondersteunend en secundair hulpverlenend. Wijk is referentiepunt In het verlengde van de vernieuwde taakopvatting van de sociale professional is de organisatorische en zakelijke setting waarbinnen gewerkt wordt sterk gewijzigd. Voor de uitoefening van de sociaal agogische werkzaamheden is de wijk als geografische ‘eenheid’ het referentiepunt. Binnen deze eenheid wordt het sociaal agogisch werk institutioneel heringericht door te werken vanuit netwerken en wijkteams. De wijkteams kunnen de nieuwe organisatorische vormen zijn waarbinnen de functie wordt uitgeoefend in plaats van de historisch gegroeide welzijnsorganisaties, die deels worden ontmanteld of heringericht. Daarnaast gaat een toenemend aantal sociale professionals werken als zelfstandig ondernemer.

Behalve een nieuw institutioneel kader is er sprake van een nieuw zakelijk kader. Door de toepassing van een vorm van marktwerking via aanbesteding ontstaat een concurrentieslag op basis van prijs en kwaliteit, om een project te verwerven en uit te voeren. In directe samenhang hiermee wordt veel meer de nadruk gelegd op kostenbeheersing en effectmeting op basis van vooraf overeengekomen doelstellingen.

8


Signaleren De kernfuncties van het werk worden op twee niveaus uitgevoerd. Het eerste niveau is de wijk. Van de sociale professional wordt verwacht dat hij met informele netwerken en interdisciplinair met andere professies (zoals de wijkagent en verpleegkundige) kan samenwerken. De kernopgave van een wijkteam is ‘maatschappelijke problematiek’ te signaleren en dat zoveel mogelijk op wijkniveau op te lossen of hanteerbaar te maken.

Daarbij ligt de focus op het zelfredzame vermogen van de cliënt of het activeren daarvan. In samenhang daarmee is het versterken van een eigen ‘sociaal netwerk’ van de cliënt/burger in eerste instantie het hoofddoel. Aanvullend kan flexibel specialistische hulp worden ingezet. Overplaatsing naar een ander niveau, zoals een instelling voor psychiatrie of ouderenzorg, is pas aan de orde als de cliënt ‘vastloopt’. Strikt geformuleerd komt dit neer op een situatie waarin de cliënt een gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen. Zwaarder beroep Een tweede niveau waarop de sociale professional werkt, zijn de instellingen die in een sterk afgeslankte vorm blijven bestaan. Als logisch gevolg van het zelfredzaamheidbeleid op wijkniveau wordt de instroom naar instellingen beperkt en worden cliënten die de instelling niet meer nodig hebben, herplaatst naar de wijk. Een neveneffect van deze aanpak is dat het ‘sociaal leefmilieu’ binnen de instellingen schraler wordt, omdat de minst zelfredzame cliënten er achterblijven. Het beroep van hulpverlener kan hierdoor zwaarder worden, zowel in emotioneel-empathisch als methodisch opzicht. Zowel op wijk- als instellingsniveau vraagt het werk een hoog niveau van professionaliteit. Vanuit dit gezichtspunt biedt de opleiding Social Work hierop afgestemde profielen.

9


VI. Kerncompetenties De afgelopen jaren is een aantal hernieuwde competenties ontwikkeld. Deze zijn ontstaan uit de wisselwerking tussen de politieke doelstellingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de concretisering daarvan in diverse werkpraktijken, zoals de Wmo-werkplaatsen.

Binnen de opleiding onderscheiden we twee hoofdgroepen competenties: −

Basiscompetenties: competenties die elke hbo-bachelor moet verwerven, zowel op kennis-, methodisch- als inzichtniveau.

−

Competenties op wijk- en instellingsniveau: competenties specifiek voor de inzet in de eerste lijn en voor vormen van hulpverlening binnen instellingen in de tweede lijn.

Samenhang Deze opsomming is niet limitatief, maar vormt een voorlopig raamwerk. In de ontwikkelingsfase komt het aan de orde voor aanvulling en concretisering als input voor het competentieprofiel. Van belang is nog de constatering dat de verschillende werkniveaus niet strikt te scheiden zijn. In de dagelijkse praktijk is er een overlap en dit heeft ook zijn weerslag op de programmering en uitvoering van de opleiding. Essentieel is dat de sociale professional in verschillende contexten moet kunnen werken en schakelen. Basiscompetenties Voor de basisfuncties sluiten we aan bij de competenties die vanuit de Wmo zijn ontwikkeld en die oplopend in complexiteitsniveau tijdens de vier studiejaren worden geleerd. Dit zijn de basiscompetenties: -

Heeft reflectief vermogen en kan methodisch werken.

-

Verheldert vragen en behoeften.

-

Versterkt eigen kracht, zelfregie en verantwoordelijk gedrag.

-

Is zichtbaar en gaat op mensen af.

-

Stuurt aan op betrokkenheid en participatie.

-

Verbindt gezamenlijke en individuele aanpak.

10


-

Werkt samen en versterkt netwerken.

-

Beweegt zich in uiteenlopende systemen.

-

Doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen.

-

Benut professionele ruimte en is ondernemend.

Wijkcompententies Voor het wijkniveau is er nog een aantal competenties geformuleerd, met de nadruk op het werken in een wijkteam: −

Vroegsignalering en diagnostisering.

Indicering en doorwijzing.

Netwerkanalyse en verbinden.

Hulpverlening en dienstverlening.

Interdisciplinaire samenwerking in wisselende teams of met externe experts.

Instellingscompententies Een groot aantal mensen met sociale problematiek verblijft nog in instellingen. Daar zijn deze competenties van belang: −

Hulpverlening en begeleiding binnen de instellingsdoelen.

Methodisch-empathisch handelen.

Werken met behandelplannen.

11


VII. Hoofdstructuur van de opleiding In de hoofdinrichting van de opleiding wordt de basisstructuur vastgelegd. Daarmee wordt dus niet de inhoudelijke programmering bedoeld. Om de hoofdstructuur inhoudelijk in te richten, starten diverse ontwikkel- en implementatieprojecten. Voorafgaand aan de hoofdstructuur worden kernwaarden vastgesteld die richtinggevend zijn bij de verdere invulling van de opleiding.

Kernwaarden zijn ijkpunten die dienen als referentiekader bij de programmering van de opleiding. Ze hebben betrekking op de visie op het opleiden en de resultaten die de afgestudeerde sociale professional geboekt moet hebben. Visie op opleiden −

Een student wordt opgeleid tot reflectieve professional die in staat is om te leren van de eigen (werk)ervaringen, gemotiveerd is om te blijven leren en innovatief kan handelen.

De student wordt benaderd als een zelfstandig en verantwoordelijk persoon die zijn eigen leerproces ter hand neemt en daarover aan de opleiding verantwoording af kan leggen.

Een student wordt geleerd om maatschappijkritisch te denken en te reflecteren op micro-, meso- en macroniveau waarbij de cliënt niet wordt beschouwd als slachtoffer, maar als een persoon met een (potentieel) kritisch, zelforganiserend vermogen.

Leren is contextgebonden en kan worden geoptimaliseerd door praktijkgericht onderzoek, kenniscirculatie en co-creatie.

Opleiden is een interactief proces, waarvoor de opleiding kennis en faciliteiten biedt aan de zich ontwikkelende student.

In de opleiding ligt een sterk accent op ‘methodisch en communicatief handelen’ in relatie tot een wetenschappelijk referentiekader.

De opleiding wordt mede ingericht met studentactiverende en interactieve leerarrangementen.

Een kernhouding van de afgestudeerde sociale professional is open en zelfstandig handelen op basis van gelijkwaardigheid en het kunnen nemen van professionele verantwoordelijkheid.

De sociale professional wordt opgeleid tot een persoon met een ondernemende attitude.

12


Componenten van de hoofdstructuur Binnen de hoofdstructuur onderscheiden we de volgende componenten: −

Sociaalwetenschappelijke kenniscomponent.

Methodisch-reflectieve handelingscomponent.

Communicatief-reflectieve onderzoekscomponent

Deze componenten zijn complementair en vormen in samenhang het onderscheidend vermogen van de sociale professional.

Sociaalwetenschappelijke kenniscomponent De inhoud van de kennislijn is gebaseerd op de sociale wetenschappen, zoals sociologie, filosofie, economie, bestuurskunde, politicologie, sociaal-psychologie en pedagogiek. Het geheel resulteert in een wetenschappelijk referentiekader aan de hand waarvan de sociale professional verschijnselen in de persoonlijke en maatschappelijke context kan analyseren en interpreteren. Voor de inhoudelijke programmering is niet vakgerichtheid de leidraad, maar de verklaringsgronden die de verschillende sociale wetenschappen voor bepaalde maatschappelijke problematieken kunnen geven binnen een betekenisvolle context.

Methodisch-reflectieve handelingscomponent Het leren kent geen eindpunt. Een fundamenteel kenmerk van de sociaal agogische beroepen is dat de professional zich moet blijven ontwikkelen. Het is dan ook een belangrijke voorwaarde dat de hbo-opleidingen een open leerattitude internaliseren. Om dit te realiseren wordt het onderwijsprogramma gebaseerd op methodisch-reflectief handelen binnen een realistische maatschappelijke context. Niveaus van reflectie De volgende niveaus van reflectie zijn geïntegreerd in het opleidingsmodel:

Persoonlijke zelfreflectie

De student ontwikkelt zijn eigen persoonlijkheid door kritisch te reflecteren op de eigen maatschappelijke waarden, doelen en motivatie.

13


Beroepsmatige reflectie

De student reflecteert op het methodisch handelen en past het zelf leren toe in een cyclisch proces.

Maatschappelijke reflectie

De student reflecteert op zijn beroepsmatig handelen in de politiek-maatschappelijke context van de samenleving, cliënten en resultaten.

Communicatief-reflectieve onderzoekscomponent De vraag naar de context waarin kennis wordt toegepast, sluit aan bij reflectief opleiden. Kennis is geen doel op zich, maar een middel. De inzet is kennisontwikkeling en handelings- inzicht, via een interactieve aanpak waarmee betekenis wordt ontwikkeld en vorm krijgt. Dit betekent dat burgers/cliënten actief en expliciet participeren in de inventarisatie, analyse en definiëring van (hun) vragen en problemen bij de te volgen handelings- en oplossingsmogelijkheden.

De sociale professional vervult hierbij de rol van critical friend. Inhoudelijk betekent dit dat hij zoekt naar een aanpak en positie waarmee hij een balans creëert tussen ‘prikkelende vragen stellen’ (spiegelen) en het geven van steun en bevestiging. Deze benadering sluit aan bij de uitgangspunten van ‘de eigen verantwoordelijkheid’ van de cliënt en een reflectieve, lerende en handelende professional.

In aansluiting op wat studenten aan onderzoek uitvoeren (als leerproces), voeren het Instituut en de Kenniscentra overstijgend onderzoek uit. Het doel is om de ervaringen van studenten op een niveau te brengen dat bijdraagt aan de innovatie van het leermodel. De focus ligt op handelingsonderzoek, waarin docenten en studenten (kunnen) participeren.

14


VIII. Inrichting van de opleiding De hoofdstructuur van de opleiding is een robuuste basis van twee studiejaren, gevolgd door twee verdiepende afstudeerjaren waarmee de student zich profileert. Elke student studeert af als Social Worker, maar verwerft in de laatste twee jaar verdiepende competenties gericht op het werken in een specifieke sector/doelgroep.

Principes Alle bouwstenen die hiervoor besproken zijn, komen terug bij de inrichting van de opleiding. Bovendien worden de volgende principes toegepast: −

De opleiding wordt integraal opgezet, zodanig dat de kennis, het handelen en het onderzoeken in elk programma worden opgenomen. Bijvoorbeeld binnen stages, opdrachten en projecten.

De opleiding wordt opgezet met een toenemende complexiteit van de te analyseren en te onderzoeken context waarbinnen studenten moeten handelen.

Voor de uitvoering van een programma wordt in leergemeenschappen gewerkt, waarbinnen kenniscentra, experticecentrum, docenten en studenten in co-creatie met het werkveld een programma uitvoeren.

Er wordt gebruik gemaakt van vernieuwde leervormen als gaming, beeldmateriaal, e-learning etc. in aansluiting op de 21e-eeuwse studievaardigheden.

We streven naar een kleinschalige onderwijsopzet, zowel qua inhoud als qua organisatie, waarin de leervraag van studenten een belangrijke rol speelt.

Brede basis De inrichting van de brede basis wordt gebaseerd op het integrale principe. Voor de inhoudelijke invulling worden thema’s vastgesteld. Een verandering is dat de sociaalwetenschappelijke vakken worden gekoppeld aan de thema’s. Om tot een evenwichtige programmering te komen, wordt een format ontwikkeld met criteria waaraan het programma moet voldoen (zie bijlage 1).

Profielen Na de eerste twee basisjaren krijgt de student de mogelijkheid om zich meer te verdiepen in een bepaalde sector/doelgroep. De keuzemogelijkheden zijn gebaseerd op de huidige vraag op de arbeidsmarkt. De profielen kunnen flexibel worden ingezet, omdat ze een onderdeel zijn van de opleiding Social Work. Afhankelijk van de arbeidsmarktontwikkelingen kunnen indien wenselijk dus

15


andere profielen worden aangeboden. Er wordt hier gewerkt in leergemeenschappen voor de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijs. In eerste instantie wordt gedacht aan de volgende profielen: −

Integraal Sociaal Werk.

Sociaal werk in het brede jeugddomein.

Sociaal werk in de GGZ.

Sociaal werk voor gehandicapten.

Vrije afstudeerrichting.

Integraal Sociaal Werk is vooral gericht op het functioneren in de eerste lijn op wijkniveau. Deze route wordt aangeboden voor studenten die zich zo breed mogelijk willen bekwamen voor beroepsuitoefening in de eerste lijn. Voor de sectoren jeugd, GGZ en gehandicapten wordt eveneens een profiel aangeboden voor verdieping van de specifieke vereisten. Dit zijn programma’s waarvoor het werkveld beroepscertificering kan ontwikkelen en vaststellen. De uitvoering van dit werk kan zowel in de tweede als de eerste lijn plaatsvinden, als een professional op ‘afroep’ in de eerste lijn wordt ingezet als specialist.

Vrij afstudeerprofiel Bovendien wordt binnen de opleiding Social Work een ‘vrij’ afstudeerprofiel aangeboden. Dit sluit aan op de sociale professional die bijvoorbeeld als ‘entrepreneur’ een functie wil uitoefenen. Ondernemerschap staat hierbij voorop, net als de zeer diverse arrangementen die toegevoegde waarde kunnen realiseren. Er kunnen diverse accenten worden gelegd, bijvoorbeeld op sport, ICT of kunst. De student kan dit afstudeerprofiel binnen de opleidingskaders zelf samenstellen. Toetsing In samenhang met de uitgangsprincipes voor de opzet van de opleiding wordt het gehele toetsingskader als onderdeel van de programmering meegenomen. Master In aansluiting op de profileringsprogramma’s worden specialistische masteropleidingen ontwikkeld. Hierover wordt in 2015-2016 een nota met uitgangspunten gepubliceerd. De totale opleiding van de sociale professional, inclusief een masteropleiding, is dan zes jaar. De eerste twee jaar wordt een brede basis gelegd, gevolgd door twee verdiepende afstudeerjaren. In een vervolgstudie kan de sociale professional zich specialistisch bekwamen.

16


IX. Innovatie en ontwikkeling van de opleiding Een overstijgend kenmerk van de maatschappelijke ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor het sociale domein, is dat de dynamiek hoog blijft. Nu het gehele stelsel van sociale voorzieningen grotendeels opnieuw wordt opgezet, gaat het nog vele jaren duren voor dit geheel is uitgekristalliseerd.

Voor de opleidingen in het sociale domein is het belangrijk om deze ontwikkelingen nauwgezet te volgen en te implementeren in het onderwijs. Dit kan alleen door een systeem van kenniscirculatie in te richten waarbinnen structureel en intensief wordt samengewerkt met het werkveld. Een model waarmee fijnmazig de beroepsontwikkelingen worden gevolgd, niet alleen in de monitorende zin, maar geconcretiseerd naar professionele opgaven en oplossings- en handelingsstrategieën. Agenda opstellen Gezien de grote diversiteit aan ontwikkelingen en vraagstukken is het voor de hanteerbaarheid noodzakelijk om vierjaarlijks een agenda voor de kenniscirculatie op te stellen. Hierin wordt vastgesteld op welke onderwerpen de focus ligt, hoe de kennis ontsloten wordt en op welke wijze de verworven inzichten worden geïmplementeerd in het onderwijs. Behalve deze agenda wordt een aantal stakeholderbenaderingen vastgesteld, die onderdeel zijn van het kenniscirculatieprogramma. Agenda kenniscirculatie Om tot een vierjaarlijkse kenniscirculatieagenda te komen, wordt in het visieplan een aantal domeinen benoemd waarbinnen thema’s worden vastgesteld. Deze domeinen dekken een aantal hoofdgebieden binnen het sociale domein.

Sociale professional in de wijk en instellingen −

Interdisciplinair werken.

Versterken van sociaal kapitaal.

Vraagarticulatie en meervoudige problematiek.

Specialistische hulp en verwijzing.

Signaleren van maatschappelijke problemen.

17


Hulpverlening binnen instellingen −

Versterking van zelfredzaamheid.

Methodisch omgaan met zware problematiek.

Monitoring na verwijzing naar de wijk.

Hulpverlening en distantie.

Hanteren van protocollen.

Kwartiermaker.

Bedrijfsvoering en effectmeting −

Deelname aan aanbesteding.

Opstellen van verantwoordingsrapportages.

Effectmeting en monitoring.

Kwaliteitszorg en innovatie.

Stakeholdermodel De belangrijkste stakeholders van het hbo zijn alumni, werkgevers, overheid en onderzoeksinstellingen. Het opbouwen van een stakeholderrelatie kost tijd en energie en continuïteit is een absolute voorwaarde. Via deze relaties worden stages en onderzoeksprojecten opgezet. Alumnibeleid Alumnibeleid begint al bij de aanmelding van de student. Gaan we een ‘instrumentele’ relatie aan voor vier jaar opleiden of een professionele relatie voor Leven-Lang-Leren? Een alumnibeleid hoort bij de taak van een moderne kennisinstelling die een open relatie onderhoudt met de omgeving. Alumni zijn een verbindende schakel tussen zowel onderwijs en samenleving als theorie en praktijk. En het zijn ook (potentiële) ambassadeurs voor de opleiding en relaties voor stageplaatsen. Binnen de aanpak van kenniscirculatie stelt het Instituut een alumnibeleid op om deze doelstellingen te kunnen realiseren (zie bijlage 2).

18


Werkgevers Contacten met werkgevers zijn onontbeerlijk voor de input waarmee vanuit kenniscirculatie onderwijsinnovatie kan worden gerealiseerd. Werkgevers hebben inzicht in de bekwaamheid van (startende) sociale professionals, hun sterktes en zwaktes. En ze zijn essentieel als relatie voor stageplaatsen. Maar bovenal hebben werkgevers inzicht in de ontwikkelingen in hun sectoren en de (toekomstige) eisen die deze stellen aan de sociale professional.

Stages Binnen de stages doen studenten ervaring op met het uitvoerende werk als sociale professional. Stage-ervaringen vormen een belangrijk onderdeel van de professionele vorming. De kwaliteit om reflectief te werken en te leren moet er zichtbaar worden. Studenten moeten leren hun stageervaringen te verwoorden, zowel voor hun eigen ontwikkeling als voor de innovatie van de opleiding. Stage-ervaringen en kennis hierover blijven veelal individueel en worden niet collectief geĂŤxpliciteerd. In het kader van de aanpak voor kenniscirculatie wordt daarom binnen het Instituut het benutten van stage-ervaring beschouwd als belanghebbende stakeholder.

Onderzoek Veel kennis wordt niet ontsloten of gesystematiseerd. In aansluiting op het programma voor kenniscirculatie en innovatie wordt een vierjaarlijks onderzoeksprogramma opgezet door de directie en het managementteam van het Instituut, in afstemming met de kenniscentra. De onderzoeksresultaten worden benut om de opleiding te innoveren. Kwaliteitszorg Het systeem van kwaliteitszorg wordt heringericht in afstemming met de vernieuwde doelen, aanpak en beoogde resultaten van het leerconcept. Dit wordt een onderdeel van het ontwikkel- en implementatieprogramma.

19


X. Ontwikkeling en implementatie Voor de ontwikkeling en implementatie van de opleiding Social Work wordt een programmaorganisatie opgezet. Dit om het proces hanteerbaar en efficiĂŤnt in te richten.

Als startpunt van de ontwikkelingsfase is uiterlijk in oktober 2014 een projectplan beschikbaar dat de aanpak en de beoogde projecten en resultaten beschrijft. Een zwaartepunt bij de ontwikkeling is de input van docenten bij de programmering van de brede basis en de afstudeerprofielen. In het projectplan worden daarvoor de randvoorwaarden en faciliteiten beschreven. De doelstelling is dat de opleiding Social Work in september 2016 start.

20


Bijlage I: Thema-inrichting brede basis De brede basis wordt ingericht met vast te stellen thema’s. Aan deze thema’s zijn in de programmering zowel kennis en onderzoek als reflectie en handelingsaspecten verbonden. Het programma wordt interactief afgestemd op de samenleving, in dit geval de Randstad, met grootstedelijke problematiek.

Enkele voorbeelden van mogelijke thema’s zijn: −

Armoede en sociale uitsluiting.

Versterken sociaal kapitaal.

Maatschappelijke participatie en zelfontplooiing.

Cultuur en diversiteit.

Elk thema heeft een vastgestelde aanpak op basis van een format met elementen die in het programma aan de orde moeten komen. Een team van docenten is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van een programma. Voor de programmering wordt een format ontwikkeld waaraan moet worden voldaan. Hieronder volgen enkele elementen van dat format. Kennisbasis Binnen de kennisbasis staan de thema’s centraal. Deze vormen het uitgangspunt voor de inhoudelijke programmering. Per thema wordt vastgesteld welke sociaalwetenschappelijke vakken worden ingebracht. De wetenschappen worden inhoudelijk gekoppeld aan het thema en dus niet in algemene zin als vak gegeven. Omdat binnen een thema verschillende wetenschappelijke disciplines worden toegepast, leert de student met verschillende wetenschappelijke ‘brillen’ naar het thema te kijken. In het format wordt een substructuur ingebouwd, zodat bij de vordering van de studie sprake is van toenemende complexiteit. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van de structuur informerend, verklarend, analyserend en oplossend. Zo wordt ook het verband gelegd met de maatschappelijke context.

21


Onderzoek Bij elk thema horen: −

Onderzoek in de praktijk van de problematiek die met het thema samenhangt.

Instellingen en professionals die ermee werken.

Directe waarneming van burgers die onderhevig zijn aan de gevolgen van de themaproblematiek.

Ook hierbij wordt toenemende complexiteit toegepast, bijvoorbeeld een reeks van waarnemen, begrijpen, analyseren en interventiestrategieën. Onderzoeksmethoden als Action Learning, Klinisch Diagnostisch Onderzoek etc. passen hier goed bij.

Reflectief-methodisch handelen en leren Door de combinatie van wetenschappelijk inzicht en praktijkonderzoek kan een referentiekader voor methodisch handelen en leren worden ontwikkeld. Een centrale beroepsvraag is hoe de cliënt zich verhoudt tot een problematiek en welke interventies van de sociale professional (on)gewenst zijn. Kenniscirculatie en co-creatie De institutionele scheiding tussen kennisaanbieders als hogescholen en ontvangers als maatschappelijke organisaties is steeds minder effectief. In de complexe kennissamenleving is wederkerigheid voorwaardelijk. Door de scheiding wordt ervarings- en kennispotentieel niet ontsloten. Om tot een grotere wederzijdse ontsluiting te komen, is kenniscirculatie in interactie met de samenleving effectief voor het ontwikkelen van praktijkgerichte kennis en innovatie. Toetsing en afstuderen De herinrichting van de opleiding vraagt ook om nieuwe en andere vormen van toetsen. Hier worden in het format verschillende methoden voor opgenomen.

Stage en minoren De inrichting van de stage en minoren moet voor de nieuwe opzet opnieuw worden doordacht.

22


Bijlage 2: Kenniscirculatie Kenniscirculatie is voorwaardelijk om de student te laten leren in de context en om het onderwijs te kunnen blijven ontwikkelen. Het betekent een gestructureerde aanpak waarbij de externe ontwikkelingen worden gevolgd (alumni, stageonderzoek en praktijkonderzoek) en worden omgezet in betekenis (nieuwe programma’s). Deze worden geïmplementeerd in het onderwijs en ook aan de samenleving teruggegeven.

Een model voor kenniscirculatie kan er als volgt uitzien:

Omschrijving Niveau 1

Unilaterale kennisoverdracht naar studenten (stages) en/of bedrijf (contractonderwijs en – onderzoek).

Niveau 2

Bilaterale kennisoverdracht door uitwisseling van kennis tussen bedrijf en student (en soms omgekeerd).

Niveau 3

Kenniscirculatie (bilateraal) waarin partijen van elkaar leren (student – bedrijf, kennisinstelling – bedrijf). Kansen voor ondernemerschap en innovatie worden zowel door de kennisinstelling als het bedrijf gegenereerd en ondersteund.

Niveau 4

Kenniscirculatie tussen de betrokken actoren twee-aan-twee. De kennisinstelling leert van de student en het bedrijf. Het bedrijf leert van de student en de kennisinstelling, eveneens in bilaterale relaties.

Niveau 5

Op dit niveau zijn meer studenten en bedrijven (branche of cluster) betrokken en kunnen ook meerdere kennisinstellingen betrokken zijn. Ondernemerschap, innovatie en stimulering zijn belangrijke uitgangspunten. Kennis in het eigen gremium wordt gedeeld met anderen.

Niveau 6

In de samenwerking tussen de actoren wordt niet alleen kennis overgedragen en gedeeld, maar ontstaat er ook gezamenlijke nieuwe kennis en/of een innovatieve combinatie van bestaande kennis.

23


Niveau 7

De lerende regio, waarin de grenzen tussen verschillende instellingen en actoren vervagen. Actoren kunnen gedurende het proces van innovatie verschillende rollen innemen. Bijvoorbeeld een ondernemer die gastdocent is en in een andere situatie weer student. Er is sprake van een systeem van open innovatie. Gezamenlijk wordt (worden) er nieuwe kennis (elementen) ontwikkeld die leidt (leiden) tot innovatie en nieuw ondernemerschap.

(Van der Slijde. P (2005) Kenniscirculatie en een ondernemende kennisinstelling: ingrediĂŤnten voor een ondernemende regio. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, Utrecht: lemma 23 (1) 44-61.)

24


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.