Jaaroverzicht 2016

Page 1

JAAROVERZICHT 2016 KENNISCENTRUM INNOVATIE VAN ZORGVERLENING


2


/ VOORWOORD

1

Dit is het laatste jaarverslag van het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening. Dit Kenniscentrum houdt namelijk na twaalf jaren op te bestaan. Dat is echter allerminst reden tot nostalgie of melancholie.

Het waren twaalf succesvolle jaren. In 2005 gingen de lectoraten Leefstijl en Gezondheid van prof. dr. Luc Vanhees, Chronisch Zieken van prof. dr. Marieke Schuurmans en Vraaggestuurde Zorg van prof. dr. Helianthe Kort een samenwerking aan die uitmondde in dit Kenniscentrum. Dat telt nu zeven lectoraten met tientallen onderzoekers.

Deze lectoren hebben zich landelijk gemanifesteerd met spraakmakende onderzoeken. Zij hebben praktijkgericht onderzoek in het domein zorg op de kaart gezet met dozijnen innovaties, geënt op en beantwoordend aan de wensen van de beroepspraktijk. De lectoraten werken nauw samen en ook de verbinding met de lectoraten en de instituten van de Faculteit Gezondheidszorg is steeds inniger geworden, waardoor het praktijkgericht onderzoek werd ingeweven met het onderwijs aan de HU. En dat is niet onopgemerkt gebleven. In twee beoordelingen door externe partijen is het Kenniscentrum gehonoreerd met het predicaat ‘excellent’. Dat is geen reden om op onze lauweren te rusten. In 2017 vinden structurele veranderingen plaats binnen de HU. De Faculteit Gezondheidszorg is opgeheven, wat overblijft zijn de drie instituten. Het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening gaat op in een breder Kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven. Eén ding blijkt duidelijk uit dit jaarverslag: die brede inbedding van ons praktijkgericht onderzoek doet volkomen recht aan de realiteit. In 2016 zijn bestaande en nieuwe lectoraten volop verbindingen aangegaan, zowel binnen het domein van de zorg als ver over de grenzen daarvan. Dat heeft multidisciplinair onderzoek opgeleverd dat aansluit bij de toenemende samenwerking tussen professionals in elk beroepsveld, binnen de zorg en daarbuiten. Dit jaarverslag laat een Kenniscentrum zien dat klaar is voor de volgende stap. De lectoren en ik zien die dan ook met vertrouwen en optimisme tegemoet. Wij wensen u veel leesplezier. Harm Drost, directeur Faculteit Gezondheidszorg

3


INHOUDSOPGAVE 1 Voorwoord

03

2

05

De cijfers van 2016

3 Benoemingen

06

4 Promoties

14

5

Nieuw onderzoek

32

6

Afgerond onderzoek

38

7

Prijzen & subsidies

48

8 Etalage

72

9

74

Internationale samenwerking

10 Welkom

4

76


DE CIJFERS VAN 2016 • 7 LECTOREN • 7 LECTORATEN

2

• 84 KENNISKRINGLEDEN
 • 41 WERKZAME PROMOVENDI AAN DIVERSE UNIVERSITEITEN
 • 129 WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES
 • 51 PUBLICATIES VOOR PROFESSIONALS
 • 122 PRESENTATIES VOOR PROFESSIONALS
 • 91 PRESENTATIES OP CONGRESSEN
 • 445 BACHELOR- EN MASTERSTUDENTEN MEEGEWERKT AAN ONDERZOEK

5


6


/ BENOEMINGEN

3

PROF. DR. VEENHOF LECTOR INNOVATIE VAN BEWEEGZORG

Beweegzorg is volop in beweging. Patiënten worden mondiger, overheid en verzekeraars stellen andere eisen, digitale techniek brengt een stortvloed van nieuwe behandelmethoden. Het lectoraat Innovatie van Beweegzorg is opgericht om te onderzoeken welke innovaties de fysieke zelfredzaamheid van patiënten kunnen vergroten. Lector prof. dr. Cindy Veenhof vormt hierbij de schakel tussen wetenschap, onderwijs en beroepspraktijk.

In juni 2016 startte een nieuw lectoraat aan Hogeschool Utrecht gericht op beweegzorg, met aan het roer een lector die tevens de leerstoel Klinische Gezondheidswetenschappen, in het bijzonder Fysiotherapiewetenschap bekleedt aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Hogeschool Utrecht leidt fysiotherapeuten op, aan de universiteit wordt wetenschappelijke kennis ontwikkeld rondom fysiotherapie, in het medisch centrum wordt zorg verleend; het nieuwe lectoraat vormt zo de verbindende schakel tussen deze drie werelden van onderwijs, onderzoek en praktijk, die elkaar treffen in een nauwe Utrechtse samenwerking. Lector prof. dr. Cindy Veenhof: “Het lectoraat is erg praktijkgericht. Dat werkt twee kanten op. Enerzijds kunnen docenten en studenten van Hogeschool Utrecht makkelijker gebruik maken van de faciliteiten en de wetenschappelijke kennis in het universitaire ziekenhuis. Anderzijds profiteert de leerstoel aan het UMCU van de toegang tot het netwerk van eerstelijns praktijken van de HU. Ook kan nieuwe kennis eenvoudig worden doorgegeven aan docenten en dus studenten Fysiotherapie, en zo vrij snel een weg vinden in de beroepspraktijk. Tot mijn takenpakket hoort bovendien de master Fysiotherapiewetenschap, die fysiotherapeuten die wetenschapper willen worden opleidt. Voorheen was er wel samenwerking tussen deze organisaties, maar die kon nog een stuk beter. Nu ik bij alle drie organisaties ben aangesteld kunnen we toewerken naar brede en diepe samenwerking.” In de eerste fase na oprichting heeft Veenhof zich gericht op het uitzetten van de onderzoekslijnen en het rekruteren van onderzoekers. Inmiddels zijn er drie

7


speerpunten geformuleerd. Het eerste speerpunt is fysieke zelfredzaamheid rond ziekenhuisopnames. Veenhof: “Ziekenhuisopname leidt met name bij ouderen tot ernstige verslechtering van de fysieke conditie. In een ziekenhuis wordt immers veel gelegen en gezeten. Iedereen weet dat dat niet goed is. Bij oudere patiënten kan het verlies aan fysieke fitheid leiden tot moeite bij het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten die horen bij een zelfredzaam, zelfstandig leven. In deze onderzoekslijn streven wij daarom naar een cultuuromslag onder zorgverleners en in ziekenhuizen: bewegen moet net zo vanzelfsprekend worden als bloeddruk meten. We ontwikkelen een stappendoel dat achter elk bed komt te hangen: elke patiënt wordt aangemoedigd dagelijks een bepaalde hoeveelheid stappen te lopen. Studenten betrekken we door creatieve opdrachten uit te zetten bij studenten om in de ziekenhuisomgeving het bewegen meer te stimuleren, of door studenten van het Instituut voor Bewegingsstudies in te zetten bij metingen naar hoe veel mensen bewegen in het ziekenhuis.” Een tweede speerpunt van het lectoraat is gebruik van technologie binnen de beweegzorg, zowel fysio- als oefentherapie. “eHealth is enorm in opkomst,” zegt Veenhof daarover. “De ontwikkeling en het gebruik ervan worden gestimuleerd en het sluit aan bij de wens van veel patiënten om meer regie te hebben over het zorgproces. In deze onderzoekslijn gaan we kijken hoe we de zorg daarop kunnen aanpassen. Zo ontwikkelen we blended fysiotherapie, waarin we een deel van de behandeling in de praktijk vervangen door of aanvullen met een online interventie. Ook kijken we hoe accelerometers zoals FitBits zijn te integreren in de praktijk. Daarbij kijken we niet alleen naar de effecten, maar vooral ook naar ervaringen van patiënten en behandelaars: welke competenties zijn nodig om eHealth succesvol in te zetten? We koppelen ons onderzoek nadrukkelijk met onderwijs, door samen te werken met docenten die technologie als thema hebben, maar ook door samen met praktijken eHealth-labs op te zetten om technologie te testen en de resultaten landelijk te verspreiden.” Het derde speerpunt van het lectoraat is breed gedefinieerd als innovatie van beweegzorg. “Dit punt is meer gericht op de toekomst van de beroepsgroep”, zegt Veenhof. “Hier gaan we onder meer een wijkscan opzetten om per wijk te kijken hoe het is gesteld met fysieke zelfredzaamheid. Hoe functioneren de bewoners, wie zijn kwetsbaar, welke behoefte aan zorg hebben zij, wie gaan er

“ WE STAAN OPEN VOOR ALLE VORMEN VAN SAMENWERKING” 8


naar de fysiotherapeut, wie niet, en waarom wel of niet? Dit onderzoek willen we breder trekken dan alleen ons lectoraat, zodat een brede scan kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld naar schulden, welzijn, verslaving enzovoort). Andere voorbeelden zijn onderzoek naar factoren die bepalen waarom sommige eerstelijns fysiotherapiepraktijken succesvol zijn en andere juist niet. Op korte termijn willen we ook een onderzoek starten naar hoe de fysiotherapeut zich in de wijk kan profileren. Deze laatste twee projecten doen we in samenwerking met lectoren van de FEM. ” Het nieuwe lectoraat zoekt dus nadrukkelijk de verbinding, zowel met HU-lectoraten en andere Utrechtse kennisinstituten als met het onderwijs en de beroepspraktijk. Veenhof: “De onderzoekers in dit lectoraat zijn een hecht team met een open blik naar buiten. We staan open voor alle vormen van samenwerking met lectoraten en instanties, en vooral ook met het onderwijs en de zorg. In de praktijk blijkt die verbinding met het onderwijs nog wel een uitdaging, maar we blijven zoeken naar de beste vorm daarvoor.” Cindy Veenhof is bewegingswetenschapper en studeerde Fysiotherapie aan de HU. Tot haar aanstelling als hoogleraar aan UMCU, in 2014, werkte zij vijftien jaar bij onderzoeksinstituut NIVEL, op het gebied van paramedische zorg en sport, bewegen en gezondheid. In de rubriek “Welkom” leest u bij de nieuwe onderzoekers van het lectoraat meer over de onderzoeksprojecten. 9


/ BENOEMINGEN

DR. JERKOVIC´ LECTOR INNOVATIES IN DE PREVENTIEVE ZORG Het nieuwe lectoraat Innovaties in de Preventieve Zorg ontwikkelt kennis over preventie in de gezondheidszorg. Om de gezondheid van mensen te verbeteren, wordt onderzocht hoe verschillende disciplines kunnen bijdragen aan een gezonde leefstijl. Voor dit nieuwe lectoraat is dr. Katarina Jerkovic´ -Cosic´ benoemd tot lector. Binnen de zorg verschuift het accent van het genezen van ziekten naar het behoud van gezondheid. Het aanleren van een gezonde leefstijl speelt hierbij een belangrijke rol. Een integrale aanpak - dicht bij de eigen leef- en belevingswereld van mensen – is daarbij het meest effectief. Centraal in het lectoraat staat de kennisontwikkeling over de kwaliteit en het effect van preventief handelen. Van daaruit worden inzichten ontwikkeld om de zorg anders in te richten. Enkele projecten op het terrein van de mondzorg vormen het startpunt. In deze projecten werken medische en paramedische disciplines samen aan het verbeteren van de mondgezondheid van mensen. De nieuwverworven kennis en opgedane ervaringen in deze projecten worden gebruikt om soortgelijke projecten vanuit andere disciplines in de gezondheidszorg op te zetten. Een project waarvoor het lectoraat recent een SIA RAAK-subsidie heeft gekregen is Gezonde Peutermonden, in samenwerking met ACTA (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam), Hogeschool Inholland, GGD’s in de regio en verschillende mondzorgpraktijken. Dit promotieonderzoek richt zich op de slechte mondgezondheid onder peuters uit vooral lagere sociale milieus: bijna de helft van alle vijfjarige kinderen heeft cariës (gaatjes). Slechts 33% van de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar heeft weleens een tandarts bezocht. In dit gerandomiseerde praktijkonderzoek wordt het effect geëvalueerd van een preventief mondzorgprogramma, uitgevoerd door een mondzorgcoach op het consultatiebureau en gericht op het verbeteren van de mondgezondheid bij peuters in vergelijking met usual care. Een ander promotieonderzoek is PRIMa mond CARE, dat wordt uitgevoerd samen met het UMCU, ACTA en gezondheidscentrum Maarn/Maarsbergen, 10


11


waarin de relatie tussen mondgezondheid en kwetsbaarheid bij ouderen wordt onderzocht. In dit project werken verschillende disciplines binnen het gezondheidscentrum aan het verbeteren van de mondgezondheid bij de thuiswonende ouderen. Een derde project waarbij het nieuwe lectoraat betrokken is heet Samenredzaam, een verzameling van drie projecten rond zelfredzaamheid, vanuit het Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen (NUZO), gericht op mondzorg, veilig medicijngebruik en tijdig onderwerpen bespreekbaar maken die met ouder worden te maken hebben voor kwetsbare ouderen. Het onderwijsimplementatieproject Mondzorg Ouderen, dat bewustwording bij zorgprofessionals moet kweken over het belang van goede mondgezondheid bij ouderen in relatie tot algemene gezondheid, loopt al langer. Katarina Jerkovi´c is mondhygiÍnist en klinisch epidemioloog. Sinds 2012 heeft zij als hogeschool-hoofddocent bij het Instituut voor Paramedische Studies van de faculteit Gezondheidszorg preventieprojecten opgestart, gericht op verbinding van praktijk, onderzoek en onderwijs. Naast de bovengenoemde projecten zijn in het afgelopen jaar ook vele docent- en studentonderzoeken gedaan op het gebied van innovaties in de preventieve zorg. Vanaf september 2017 wordt de minor Innovaties in de preventieve zorg aangeboden aan de brede populatie studenten uit de gezondheidszorg. De oprichting van het lectoraat was op 1 oktober 2016.

VOOR HET AANLEREN VAN EEN GEZONDE LEEFSTIJL IS EEN INTEGRALE AANPAK HET MEEST EFFECTIEF

12


13


DE VERLICHTING KAN PRIMA ZIJN VOOR HET PERSONEEL EN TE DONKER VOOR DE BEWONERS 14


/ PROMOTIES

VERPLEEGHUIZEN VAAK ONVOLDOENDE VERLICHT

4

Verpleeghuizen zijn vaak te donker. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Marianne Sinoo, onderzoeker bij het lectoraat Vraaggestuurde Zorg van Hogeschool Utrecht. De verlichting is voldoende voor personeel en bezoekers, maar ouderen hebben vaak te kampen met oogproblemen. Daardoor hebben zij sterkere verlichting nodig om goed te kunnen functioneren.

Door het ouder worden - en door oogziektes als staar - kunnen mensen minder scherp zien, worden ze gevoeliger voor licht, kunnen ze minder goed contrast en kleuren zien en worden ze gevoeliger voor schittering en verblinding. Daardoor luistert de verlichting van een verpleeghuis veel nauwer dan de verlichting van een plek waar jonge mensen wonen of werken. De verlichting van een verpleeghuis kan dus prima zijn voor het functioneren van het personeel, maar te donker voor de bewoners. Marianne Sinoo: “Goede verlichting is nodig om bijvoorbeeld goed te kunnen lezen, eten of een spelletje te doen. Bovendien ontstaat er valgevaar als het te donker is. Verder speelt licht een rol bij het regelen van de biologische klok, die het slaap-waakritme beïnvloedt.” Voor ouderen is een verlichting van 750 lux en de kleurtemperatuur van daglicht ideaal. Zorgprofessionals zijn hier vaak niet van op de hoogte. Discussie Ook van de visuele problemen van hun cliënten zijn zorgprofessionals vaak niet op de hoogte. Sinoo liet de ogen van meer dan 250 verpleeghuisbewoners onderzoeken. Een derde van hen werd doorverwezen naar de oogarts. Maar bij veel van hen stond niets over het visueel functioneren vermeld in hun zorgdossier. “De rol van verpleeghuisartsen in het verstrekken van oogzorg kan verbeterd worden door de ontwikkeling van richtlijnen voor screening, documentatie in het zorgdossier en intensievere samenwerking met oogzorgprofessionals”, aldus Sinoo. Om zorgprofessionals, technici en verpleeghuisartsen bewuster te maken van belangrijke omgevingsaspecten voor de bewoners, ontwikkelde Sinoo een vragenlijst waarmee werknemers de verlichting in hun zorginstelling onder de loep kunnen nemen. Sinoo: “Het is geen checklist, maar een discussie-instrument. Het is de bedoeling dat er een discussie komt: hoe is

15


het met de rommel in de gangen? Hoe is de verlichting, het kleur- en contrastgebruik en waar zitten mensen eigenlijk het best?” Onderwijs Sinoo geeft les bij de oogzorgopleidingen Optometrie en Orthoptie en bij de opleiding Verpleegkunde, de minor Health and Engineering en de summer school-cursus Health and Engineering van Hogeschool Utrecht. In haar lessen komt de kennis die ze heeft ontwikkeld terug. Daarnaast ontwikkelde Sinoo onder andere een cursus voor verpleeghuisartsen en – in samenwerking met Bartiméus – een video over hoe het is om slecht te zien. Het onderzoek vindt dus nadrukkelijk zijn weg naar het onderwijs en de beroepspraktijk. In haar onderzoek werkte Sinoo samen met Bartiméus (een instelling ten behoeve van zorg voor slechtziende en blinde mensen) en vier verpleeghuizen in de regio Utrecht. Sinoo promoveerde op 17 november op haar proefschrift ‘Light Conditions in Nursing Homes: Visual Comfort and Visual Functioning of Residents’ aan de Technische Universiteit Eindhoven. Eerste promotor was prof. dr. Helianthe Kort, verbonden aan deze universiteit en tevens lector Vraaggestuurde Zorg bij Hogeschool Utrecht; tweede promotor was prof. dr. Jos Schols van Maastricht University. Download het proefschrift hier: http://repository.tue.nl/848885

“ HET IS DE BEDOELING DAT ER DISCUSSIE KOMT OVER DE VERLICHTING IN ZORGINSTELLINGEN”

16


17


TIJDIG INGRIJPEN VOORKOMT VERSLECHTERING EN BESPAART KOSTEN 18


/ PROMOTIES

COPD-PATIËNTEN GAAN NIET MEER BEWEGEN DOOR INTERVENTIE Een door Hogeschool Utrecht ontwikkelde eHealth-interventie zorgt er niet voor dat patiënten met Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) meer gaan bewegen. De interventie moest de fysieke activiteit van deze patiënten verbeteren of behouden, maar dat werd niet gerealiseerd. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Sigrid Vorrink. COPD is een ongeneeselijke, chronische aandoening die vooral wordt veroorzaakt door langdurig roken. De term is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. In 2007 telde Nederland 335.000 COPD-patiënten, met name ouderen. Naar verwachting zal het aantal patiënten alleen maar stijgen. Bij de behandeling van COPD zijn hulpverleners uit verschillende disciplines betrokken. De zorg voor deze patiëntengroep is zo ingericht dat de patiënt meestal pas weer in beeld komt na een exacerbatie (verslechtering). Tijdens revalidatie wordt de fysieke activiteit (FA) van de patiënt weer op peil gebracht. Na revalidatie krijgt hij/zij een activiteitenprogramma mee naar huis. Dit programma is over het algemeen niet heel specifiek. Helaas houdt het merendeel van de mensen zich al snel niet meer aan dit programma en valt terug naar inactiviteit, en dus naar kortademigheid en deconditioneren. Rendement Als behandelaars van COPD-patiënten eerder kunnen zien dat de gezondheidstoestand achteruit gaat zouden ze eerder kunnen ingrijpen. Daardoor volstaat een minder intensieve behandeling dan na een exacerbatie (verslechtering) nodig zou zijn. Dat brengt kosten en werkdruk omlaag. In de Utrechtse gezondheidsregio is een aantal (long)artsen, (long)verpleegkundigen en fysiotherapeuten al geruime tijd bezig om het netwerk van zorg voor mensen met COPD te optimaliseren. Hun vraag is hoe zij als zorgprofessionals effectiever kunnen werken en daarbij zoveel mogelijk rendement kunnen halen uit hun behandelingen. Om behandelaars en patiënten te ondersteunen bij het op peil houden van de fysieke activiteit is een eHealth-interventie ontwikkeld. Deze bestaat uit een applicatie op de smartphone, waarop patiënten kunnen zien hoeveel ze bewegen. Die gegevens worden doorgestuurd naar een website, waar een fysiotherapeut de resultaten ziet en online de patiënt monitort en coacht.

19


Aanbevelingen De interventie was erop gericht om de vicieuze cirkel van minder bewegen en achteruitgang van de conditie te doorbreken. Het promotieonderzoek van Vorrink wijst uit dat dat niet is gelukt. Vorrink doet in haar proefschrift diverse aanbevelingen om haar interventie wel te laten slagen. De interventie zou al tijdens de revalidatie ingezet kunnen worden, zodat de patiënten er al ervaring mee hebben. Fysiotherapeuten zouden meer tijd moeten besteden aan de begeleiding van de COPD-patiënten in de omgang met de interventie. De coaching door de fysiotherapeuten was nu onvoldoende, vanwege hun hoge dagelijkse werkdruk. Verder bleken de fysiotherapeuten weinig kennis te hebben over eHealth. Trainingen voor de fysiotherapeut kunnen dat probleem verhelpen. Tegelijk moet de patiënt werken aan het verbeteren van vaardigheden om goed te kunnen omgaan met eHealth-interventies en om zelf de regie over de aandoening te voeren. Aan de studie namen 157 COPD-patiënten deel in 32 fysiotherapiepraktijken in Nederland. Volgens Vorrink is nader onderzoek nodig om de effecten van eHealth-interventies te verbeteren. Vorrink kijkt of ze dat onderzoek zelf gaat uitvoeren. Sigrid Vorrink promoveerde op 9 juni 2016 aan de Universiteit Utrecht. Haar promotoren waren prof. dr. Jan-Willem Lammers van Universiteit Utrecht, prof. dr. Helianthe Kort, lector Vraaggestuurde Zorg aan Hogeschool Utrecht en tevens verbonden aan de Technische Universiteit Eindhoven, en prof. dr. Thierry Troosters van Katholieke Universiteit Leuven.

BETERE INBEDDING VAN DE INTERVENTIE IN DE BEHANDELING ZOU MOGELIJK HET SUCCES KUNNEN VERHOGEN 20


21


22


/ NIEUW ONDERZOEK

5

INNOVATIE VAN TAALTHERAPIE MET GAMES

Jonge kinderen zijn dol op tabletcomputers. Logopedisten die tabletgames inzetten in de behandeling, merken dat kinderen hier vaak enthousiast op reageren. Daarmee is de tablet een handig instrument voor logopedisten. Maar hoe kunnen logopedisten geschikte games kiezen uit het overweldigende aanbod? En hoe kunnen zij die het beste inzetten in de behandeling? Het project DigiTaal van het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie doet hier onderzoek naar. De meningen lopen uiteen over de vraag of games op tablets ook echt bijdragen aan het leren en ontwikkelen van kleuters en peuters. Sommige logopedisten hebben positieve ervaringen, andere negatieve, zonder dat duidelijk is wat dit verschil veroorzaakt. Wetenschappelijk onderzoek naar het effect van games op leren staat nog in de kinderschoenen, hoewel de eerste studies positieve trends laten zien. Het selecteren van een game die leidt tot een optimale leeropbrengst uit het enorme en diverse aanbod is bepaald niet eenvoudig. Logopedisten geven bovendien aan dat ze kennis en vaardigheden missen om games toe te passen in de logopedische behandeling. Veel logopedisten hebben vragen over de toepasbaarheid van tabletgames in taaltherapie bij jonge kinderen. Welke games zijn geschikt voor gebruik in taaltherapie? Hoe kunnen games ingezet worden? Wordt met gebruik van games ook taal geleerd, zoals het geval is bij gebruik van traditionele materialen? Kansen Het onderzoeksproject DigiTaal van het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie moet antwoord geven op deze vragen. Het consortium, dat

LOGOPEDISTEN MISSEN VAARDIGHEDEN OM GAMES TOE TE PASSEN IN DE BEHANDELING 23


bestaat uit twee hogescholen, alle grote instellingen voor kinderen met een communicatieve beperking en de beroepsvereniging voor logopedisten, ontwikkelt in dit project kennis en producten voor de selectie, toepassing en opbrengst van gebruik van games in taaltherapie. Het doel is inzicht te krijgen in de werkelijke kansen en mogelijkheden van gamegebruik op de ontwikkeling van jonge kinderen. Resultaten DigiTaal levert kennis en producten over doelmatige selectie en integratie van games en over effectiviteit en meerwaarde van games in taaltherapie. De beoogde resultaten zijn: • Een doorzoekbare database waarin logopedisten games kunnen selecteren die geschikt zijn om tijdens taaltherapie te gebruiken. • Een handreiking en videovoorbeeld Samen Gamen: best practices voor interactief en communicatief gamen in taaltherapie. • Kennis over het effect van games in taaltherapie op taalvaardigheid. • Bundeling van in dit project ontwikkelde kennis en tools, opgedane praktijkervaring en expertise over games in taaltherapie èn de kennis over games die reeds in het consortium aanwezig is op het goedbezochte bestaande platform over taalontwikkeling en –stoornissen Taalexpert.nl. Consortium Het uitvoerend consortium bestaat uit de Koninklijke Auris Groep, NSDSK, Pento, Koninklijke Kentalis, de beroepsvereniging Logopedie NVLF, het Lectoraat Kind, Taal en Ontwikkeling (Hanzehogeschool Groningen), het Lectoraat Architectuur van Digitale Informatie Systemen (Hogeschool Utrecht) en het Lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie (Hogeschool Utrecht). Dit levert een unieke samenwerking op tussen logopedisten, onderzoekers, ict- en game-specialisten, en studenten en docenten Logopedie en ICT. Het project wordt gefinancierd met een subsidie van SIA-RAAK. DigiTaal is in juli 2016 van start gegaan. In de loop van 2018 moet het project worden afgerond.

HET ONDERZOEK LEVERT EEN UNIEKE SAMENWERKING OP 24


25


/ NIEUW ONDERZOEK

CONSENSUS CREËREN ROND COMMUNICATIEVE REDZAAMHEID Er bestaat geen consensus over wat communicatieve redzaamheid inhoudt. Dat staat effectieve diagnostiek en behandeling van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis in de weg. Het project ENgaging parents in Goal Articulation and Goal Evaluation (ENGAGE) van het lectoraat Logopedie – Participatie door Communicatie is erop gericht die consensus te creëren. In het verlengde daarvan wordt een tool ontwikkeld waar logopedisten behandeldoelen kunnen formuleren en evalueren. Bij ongeveer een op de tien kinderen komt de taalontwikkeling niet goed op gang, ondanks voldoende taalaanbod. Deze kinderen hebben een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Veel kinderen met TOS gaan naar de logopedist voor spraak- en taaltherapie. De logopedist werkt aan betere communicatieve zelfredzaamheid van deze kinderen. Alleen: er bestaat geen consensus over wat communicatieve redzaamheid precies is. Verschillende professionals komen dus tot verschillende diagnoses bij hetzelfde kind. Eenduidige definiëring van dit begrip bevordert de onderlinge communicatie tussen professionals en voorkomt dat er verschillen ontstaan in toegang tot zorg en onderwijs. Behalve aan consensus ontbreekt het ook aan bruikbare instrumenten om de communicatieve redzaamheid in kaart te brengen. Bestaande instrumenten voor de diagnostiek en het evalueren van de logopedische zorg bij jonge kinderen richten zich vooralsnog vooral op de spraak- en taalvaardigheid en deelaspecten daarvan. Ouders en kinderen ervaren echter vaak problemen die meer te maken hebben met communicatieve redzaamheid van een kind, dus wat het in het dagelijks leven bereikt met de taal die het tot zijn beschikking heeft. Tool Het lectoraat Logopedie – Participatie door Communicatie startte daarom in 2016 een Delphi-studie waarin met ouders van jonge kinderen met TOS, jongvolwassen patiënten met TOS en professionals consensus gezocht over wat het begrip communicatieve redzaamheid inhoudt bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Bovendien wordt in co-creatie met ouders, jongeren en professionals een tool ontwikkeld: ENGAGE (ENgaging parents in Goal Articulation and Goal Evaluation). Deze tool ondersteunt de logopedist bij het 26


vaststellen van de hulpvraag van de (ouders van) kinderen met TOS en voor het evalueren van behandeldoelen gericht op het verbeteren van de communicatieve redzaamheid. Verschuiving Dit project richt zich op kinderen met een TOS van 2 tot 8 jaar. Er is voor deze leeftijd gekozen omdat de kinderen dan nog volop in ontwikkeling zijn. Ook zijn ze dan nog in grote mate afhankelijk van hun omgeving bij het verkrijgen van de juiste ondersteuning en hulp. Kinderen ontwikkelen gemiddeld pas vanaf hun zesde tot achtste levensjaar het vermogen om zelf uitspraken te doen over hun functioneren en participatie. Tot die tijd zijn kinderen afhankelijk van hun ouders bij het formuleren van hulpvragen en behandeldoelen. Het project maakt gebruik van het ICF-model (international classification of functioning, disability and health). Dat zorgt voor een verschuiving in het denken over de problematiek van kinderen met taalontwikkelingsstoornissen van stoornisgerichte naar functioneringsgerichte diagnostiek en behandeling. Daarmee sluit het project aan bij een bredere ontwikkeling in de gezondheidszorg. Partners Voor dit project werkt het lectoraat samen met jongvolwassen patiĂŤnten via patiĂŤntenorganisaties SpraakSaam (jongeren met TOS) en de Nederlandse Vereniging voor Autisme (behartigt de belangen van mensen met een ASS). Ouders van kinderen met TOS worden betrokken via werkveldpartners en via de ouderverenigingen FOSS-Taal (ouders van kinderen met TOS), Stichting Downsyndroom (ouders van kinderen met een VB ten gevolge van Downsyndroom) en Balans (ouders van kinderen met ASS). Financiering voor het project is beschikbaar gesteld door Fonds NutsOhra. De verwachte einddatum is in 2018.

ENGAGE HELPT DE HULPVRAAG VAST TE STELLEN 27


/ NIEUW ONDERZOEK

EHEALTH-APP OM MOTORISCHE ONTWIKKELING TE VOLGEN Het GODIVA-onderzoeksproject van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid presenteerde in 2015 een methode om de motorische ontwikkeling van zuigelingen te monitoren via video-opnamen die de ouders de kinderfysiotherapeut toesturen. Het vervolgproject GoAPP onderzoekt en ontwikkelt een eHealth-applicatie om deze methode naar de praktijk te brengen. Voor een goede analyse van bewegingsproblemen bij baby’s uit risicogroepen is het van belang de motorische ontwikkeling te meten en te volgen in de tijd. Kinderfysiotherapeuten gebruiken hiervoor een observatie-instrument, de Alberta Infant Motor Scale (AIMS). In 2014 en 2015 heeft de GODIVAonderzoeksgroep (GrOss motor Development of Infants using home Video registration with the AIMS) van Hogeschool Utrecht een methode ontworpen om de ontwikkeling te volgen aan de hand van video’s die gemaakt zijn door ouders. Professionals zien de methode als een aanvulling op bestaande methoden die monitoring transparanter en doelmatiger maakt. Innoveren Als onderdeel van het GODIVA-project is er een prototype van een applicatie ontwikkeld om videobeelden te maken en veilig op te slaan en te versturen. Dit prototype is nog niet geschikt voor gebruik. Praktijken voor eerstelijns kinderfysiotherapie zouden de applicatie graag willen gebruiken. Zij verwachten dat het een waardevolle uitbreiding is van hun mogelijkheden en een kans om als praktijk te innoveren. Zij zien, als zelfstandige ondernemers, echter ook belemmeringen, zoals ict-ondersteuning en een passende tariefstelling van een videoconsult. Voor deze kleine bedrijven spelen ook betaalbaarheid en gebruiksgemak een essentiële rol. Haalbaarheid Het project GoAPP (Godivapp Applied in Pediatric Primary care) van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid heeft tot doel om het prototype van de applicatie verder te ontwikkelen tot een bruikbare eHealth-toepassing met een businessmodel en implementatiestrategie. In het project zijn vijf perspectieven voor 28


innovatie en implementatie van e-health bij elkaar gebracht: eindgebruikers, zorginhoudelijk, harde technologie, zachte technologie en bedrijfskundig perspectief. Het interdiscplinaire onderzoek is onderverdeeld in drie werkpakketten: optimalisatie van het videoportal, implementatie van de app en een studie naar de bedrijfskundige haalbaarheid van gebruik van de applicatie in eerstelijns praktijken. Binnen deze deelstudie worden ontwerpgericht onderzoek, literatuuronderzoek, implementatieanalyse en business case-onderzoek ingezet om tot een werkbaar verdienmodel te komen voor inzet van de app in de praktijk. Een vierde werkpakket richt zich op doorgroei van het netwerk kinderfysiotherapeuten naar een community of practice. Consortium Het lectoraat Leefstijl en Gezondheid werkt samen met een scala aan partners van binnen en buiten Hogeschool Utrecht. Liefst vier andere HU-lectoraten zijn betrokken: Innovatie van Beweegzorg, Architectuur van Digitale Informatiesystemen (ADIS), Co-Design en Procesinnovatie en Informatiesystemen. In het consortium zijn de leerstoel Klinische Gezondheidswetenschappen en de Faculteit Sociale Wetenschappen van Universiteit Utrecht, het Wilhelmina Kinderziekenhuis van het UMCU betrokken. Ook de Werkgroep Kinderfysiotherapie Midden-Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapeuten en Biomedia BV maken deel uit van het consortium, evenals een tiental eerstelijns praktijken voor kinderfysiotherapie door het hele land. Financiering van het project komt van RAAK MKB. Het project loopt van 1 juni 2016 tot 31 mei 2018.

GOAPP STREEFT NAAR EEN BRUIKBARE APP MET BUSINESS MODEL EN IMPLEMENTATIESTRATEGIE 29


/ NIEUW ONDERZOEK

PLATFORM VOOR ONLINE THERAPIE VOOR MENSEN MET HERSENLETSEL Afasie als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel is te behandelen met intensieve-, persoonlijke logopedische therapie. Met de huidige instrumenten die de logopedist ter beschikking staan, is dat lang niet altijd haalbaar. Het project Logoclicks moet leiden tot een online platform waar afasiepatiĂŤnten intensief kunnen oefenen onder professionele begeleiding en volgens de laatste wetenschappelijk gefundeerde behandelrichtlijnen. Per jaar krijgen ongeveer 10.000 mensen afasie. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat frequentere en intensievere afasietherapie een positief effect heeft op het herstel van de taalvaardigheid. Hierdoor verbetert het welzijn van de persoon met afasie. Het waarborgen van frequente en intensieve individuele therapie, gebaseerd op de meest recente inzichten vanuit de literatuur, voor iedere patiĂŤnt met een afasie blijkt in de praktijk echter vaak een uitdaging. Met de ontwikkeling van Logoclicks ontstaat een gevalideerd online logopedisch therapieplatform waarmee personen met afasie onder de professionele begeleiding van een logopedist intensief kunnen oefenen met een gepersonaliseerde therapie. De inhoud van het framework achter het online platform wordt ontwikkeld door drie samenwerkende hogescholen en is gebaseerd op de meest recente bevindingen rondom effectiviteit van interventies voor deze doelgroep. Het wordt bovendien mogelijk om de resultaten per behandeling eenduidig vast te leggen om daarmee een uitspraak te kunnen doen over de voortgang. De verwachting is dat de effectiviteit van therapie toeneemt, waardoor de kosten zullen dalen omdat onder meer de totale behandelduur verkort wordt. Doel en doelgroep De doelgroep bestaat uit: (1) geregistreerde logopedisten die personen met afasie behandelen en werkzaam zijn in een zelfstandige praktijk of verbonden zijn aan een ziekenhuis, revalidatiecentrum, verpleeghuis of afasiecentrum, en (2) personen met afasie in de revalidatiefase of chronische fase die door oefening verbetering in de taalvaardigheden willen realiseren. Logoclicks vervangt geen therapie maar voegt extra mogelijkheden toe voor plaats- en tijdonafhankelijke therapie, frequentieverhoging en personalisatie. Het doel van 30


Logoclicks is om de taalvaardigheden, de zelfredzaamheid en het welzijn van personen met afasie te verbeteren. Consortium Het consortium van dit project ontvangt voor dit onderzoek een subsidie vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het uitvoerend consortium met als penvoerder Logoclicks BV bestaat uit Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Thomas More Hogeschool (Antwerpen), Groepspraktijk Kompas (logopediepraktijk), Stichting Revant, Stichting Middin, Stichting Rijnlands Revalidatie Centrum, Stichting Afasiecentrum Rotterdam en omstreken en wordt ondersteund door de Hersenstichting. Het project startte in december 2016 en loopt tot mei 2018. Meer informatie: http://www.logoclicks.nl/

LOGOCLICKS VERVANGT THERAPIE NIET MAAR BIEDT EXTRA MOGELIJKHEDEN 31


/ NIEUW ONDERZOEK

PREVENTIEVE MONDZORG VOOR OUDEREN Goede mondgezondheid is belangrijk voor het welzijn van ouderen. Het promotieonderzoek van Babette Everaars is erop gericht om effectief preventieve mondzorg aan kwetsbare ouderen te kunnen verlenen. Onderzoek wijst uit dat er associaties bestaan tussen mondgezondheid en de algemene gezondheid: slechtere mondgezondheid gaat vaak samen met bijvoorbeeld hart- en vaatziekten, longontsteking en diabetes. Slechte mondgezondheid heeft invloed op het welzijn van mensen en draagt bij aan de kwetsbaarheid van ouderen. Tijdig ontdekken van problemen en goede preventieve mondzorg kunnen vermoedelijk bijdragen aan het voorkomen of verminderen van kwetsbaarheid van ouderen. Of dat zo is, en op welke manier dat werkt, is het onderwerp van het promotieonderzoek van Babette Everaars. Zij haakt in bij het bestaande programma voor preventieve ouderenzorg Om U. Dat is voortgekomen uit het promotieonderzoek van dr. Nienke Bleijenberg, dat onder andere binnen het lectoraat Chronisch Zieken werd uitgevoerd. Dat programma wordt geĂŻmplementeerd in de stad Utrecht en daarbuiten. Meer daarover leest u elders in dit jaarverslag. Binnen de aanstaande regionale implementatie van Om U wordt de potentiĂŤle kwetsbaarheid van ouderen berekend met een softwaretool, U-PRIM genaamd. Het programma gaat uit van data in huisartsenbestanden over bijvoorbeeld ziektegeschiedenis, medicatie en frequentie van huisartsbezoeken. Ouderen die door de software als potentieel kwetsbaar worden beoordeeld gaan naar stap twee (U-CARE) en krijgen een vragenlijst, die de titel Groningen Frailty Index draagt. Op basis van hun antwoorden krijgen zij een huisbezoek door de 32


praktijkverpleegkundige. Daarin wordt vastgesteld wat hun zorgbehoefte is en of er proactieve zorg nodig is. De oorspronkelijke opzet van Om U wordt door het onderzoek van Babette Everaars uitgebreid met aandacht voor mondzorg. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de toegevoegde waarde is van mondgezondheid op de voorspelling van kwetsbaarheid van ouderen. Om dat te onderzoeken vraagt Everaars bij tandartsen de behandelgeschiedenissen op van patiÍnten die daarvoor toestemming hebben gegeven. Die data worden aan U-PRIM gekoppeld. De Groningen Frailty-vragenlijst is uitgebreid met twee vragen over mondgezondheid. Ouderen die na die lijst als kwetsbaar uit de bus komen, krijgen een huisbezoek van de praktijkverpleegkundige. Deze voert ook een mondscreening uit. Het onderzoek is dus opgezet als een soort drietrapsraket van onderlinge verificatie van de verschillende stappen, om te zien of de opzet voor het meewegen van mondgezondheid in het vaststellen van kwetsbaarheid een toegevoegde waarde heeft. Babette Everaars studeerde tot 2009 Mondzorgkunde aan de HU, gevolgd door een researchmaster Global Health. Haar tweede onderzoeksstage liep zij bij het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), waar zij in contact kwam met haar huidige eerste promotor, prof. dr. Geert van der Heijden. Zij deed kwalitatief onderzoek naar problemen en prioriteiten die ouderen ervaren bij mondzorg en mondgezondheid. Na het behalen van haar master kreeg zij in 2014 een aanstelling als onderzoeker bij Mondzorgkunde aan de HU. Het promotieonderzoek van Everaars draagt de naam PRIMa mond CARE, waarbij de woorden in kapitalen verwijzen naar respectievelijk het computerprogramma en het zorgdeel van het Om U-project. Het onderzoek is ondergebracht in het nieuwe lectoraat Innovaties in de Preventieve Zorg en vindt plaats binnen het Gezondheidscentrum Maarn/Maarsbergen. Prof. dr. Niek de Wit, hoogleraar Huisartsgeneeskunde aan het UMCU is tweede promotor. Dr. Katarina Jerkovi´c , lector Innovaties in de Preventieve Zorg en dr. Nienke Bleijenberg, projectleider van Om U, treden op als co-promotoren.

HET ONDERZOEK IS OPGEZET ALS EEN DRIETRAPSRAKET VAN ONDERLINGE VERIFICATIE VAN DE VERSCHILLENDE STAPPEN 33


34


/ NIEUW ONDERZOEK

ERNSTMAAT VOOR SPRAAKSTOORNISSEN Wanneer is de ontwikkeling van spraak van een kind normaal? Wat is afwijkend, en wanneer is logopedische behandeling nodig? Er zijn geen eenduidige criteria voorhanden om die vragen te beantwoorden. Het promotieonderzoek SPEECH van het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie moet daar verandering in brengen. Kinderen met een spraakontwikkelingsstoornis hebben veel moeite met verstaanbaar spreken. Dat kan frustratie en miscommunicatie opleveren en de sociaal-emotionele ontwikkeling en de onderwijsprestaties negatief beïnvloeden. Adequate behandeling van deze kinderen begint bij juiste herkenning van de problematiek en vaststelling van de ernst ervan. Met een betrouwbare ernstmaat kan bepaald worden welke kinderen logopedische behandeling nodig hebben. Bovendien maakt de maat het mogelijk het effect van de behandeling te meten. Normaal Op dit moment bestaat er nog geen betrouwbare ernstmaat voor spraakontwikkelingsstoornissen. Het onderzoeksproject SPEECH (een acroniem voor ‘Spraakontwikkelingsstoornissen en de ernst van de communicatieve handicap’) heeft tot doel om zo’n ernstmaat te ontwikkelen. De weg daarnaartoe levert inzicht in de normale ontwikkeling van de verstaanbaarheid en de specifieke kenmerken van de spraak en mogelijke andere factoren die de ernst van een spraakontwikkelingsstoornis bepalen. Correlaties De hoofdvraag van het onderzoek is: hoe kan de ernst van een spraakontwikkelingsstoornis op betrouwbare wijze worden vastgesteld bij kinderen van 4 tot 6 jaar? Belangrijke deelvragen hierbij zijn bijvoorbeeld hoe de ernst van een spraakontwikkelingsstoornis wordt gedefinieerd door logopedisten, hoe de normale ontwikkeling van de verstaanbaarheid verloopt en hoe de beoordelingen van de verstaanbaarheid en ernst door verschillende groepen (ouders, logopedisten) zich tot elkaar verhouden. Het bestuderen van de correlaties tussen allerlei kenmerken van de spraak en de verstaanbaarheid moet een

35


antwoord gaan geven op de vraag hoe de ernst van de spraakontwikkelingsstoornis vastgesteld kan worden. Panel Om de vragen te beantwoorden worden twee deelstudies uitgevoerd. Een normeringsstudie brengt de spraakontwikkeling en verstaanbaarheid in kaart bij 480 kinderen. Deze studie moet inzichtelijk maken hoe de verstaanbaarheid van kinderen zich normaal gesproken ontwikkelt, en daarmee ook wanneer die ontwikkeling afwijkt. Dit onderdeel resulteert in een Nederlandse normering voor de Schaal voor Verstaanbaarheid (ICS-NL). De tweede deelstudie is een correlationele studie, waarin 184 kinderen van 4 tot 6 jaar worden onderzocht. 64 kinderen hebben een normale spraakontwikkeling, de 120 andere hebben een spraakontwikkelingsstoornis. Via verschillende tests en onderzoeken worden de spraak en de verstaanbaarheid uitgebreid in kaart gebracht. Fragmenten uit de gesprekjes worden voorgelegd aan een panel, dat de verstaanbaarheid ervan beoordeelt. Het uiteindelijke resultaat is een model om de ernst van een spraakontwikkelingsstoornis te bepalen met instrumenten die voor alle logopedisten beschikbaar zijn en dus direct toepasbaar zijn in de praktijk. Promotievoucher Onderzoeker Anniek van Doornik–Van der Zee hoopt te promoveren op het SPEECH-project. De beoogde einddatum is eind 2019. Lector Ellen Gerrits treedt in haar hoedanigheid als hoogleraar Logopediewetenschap aan de Universiteit Utrecht op als promotor, in samenwerking met promotor prof. dr. Sharynne McLeod van de Charles Sturt University, Bathurst, AustraliÍ. Voor de dagelijkse begeleiding is dr. Hayo Terband van de Universiteit Utrecht, UIL-OTS, aangesteld als co-promotor. Het onderzoeksproject wordt gefinancierd met de HU-promotievoucher. Het wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende instellingen voor zorg en onderwijs voor kinderen met spraak- en taalontwikkelingsstoornissen. Daarnaast wordt samengewerkt met een instelling voor kinderopvang en verschillende scholen voor basisonderwijs in de regio Groene Hart. Er wordt eveneens samengewerkt met logopediepraktijken in de vrije vestiging. Mascotte van het onderzoek is Ernst. Op de foto op de vorige bladzijde is de echte Ernst te zien op de poster op de achtergrond; de pop is een stand-in.

SPEECH LEIDT TOT EEN MODEL DAT DIRECT TOEPASBAAR IS 36


37


MOTORIEK EN DE ALGEHELE ONTWIKKELING ZIJN ONLOSMAKELIJK MET ELKAAR VERBONDEN 38


/ AFGEROND ONDERZOEK

6

MOTORIEK VAN ZUIGELINGEN MONITOREN VIA VIDEO

Kinderfysiotherapeuten volgen de motorische ontwikkeling van zeer jonge kinderen op de voet en grijpen in wanneer die achterblijft bij de norm. Het observeren van kinderen in een klinische omgeving kan belastend zijn voor ouders en kind. Het GODIVA-onderzoeksproject heeft daarom een methode ontwikkeld om motorische ontwikkeling te volgen via video’s die de ouders maken en aan de kinderfysiotherapeut sturen. In 2016 werd de studie afgerond.

Motoriek speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van baby’s en kinderen. Door te spelen en te bewegen leren kinderen zichzelf, de omgeving en anderen kennen. Motoriek en de algehele ontwikkeling zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. De manier waarop en het tempo waarin jonge kinderen motorische mijlpalen ontwikkelen kan per kind variëren. Kinderfysiotherapeuten gebruiken het verloop van de ontwikkeling om te beoordelen of een kind zich goed ontwikkelt of mogelijk risico loopt op een afwijkende ontwikkeling waarvoor interventie overwogen moet worden. Hiervoor gebruiken kinderfysiotherapeuten dikwijls de Alberta Infant Motor Scale (AIMS), een gestandaardiseerd instrument dat eenvoudig afgenomen kan worden in klinische situaties, maar ook bij kinderen thuis. Toepassing in een (poli)klinische context vereist dat ouders en kind regelmatig het ziekenhuis of de praktijk bezoeken. De kwaliteit van de testen is sterk afhankelijk van de stemming van het kind op het moment van de afspraak. In het GODIVA-project is daarom een methode ontwikkeld waarmee de vroege grofmotorische ontwikkeling van jonge kinderen via filmbeelden gevolgd kan worden en op valide wijze gemeten zonder veel extra belasting van kind en ouders. Het project bestond uit een aantal delen. Uit de validatiestudie bleek dat observatie via de videomethode goed vergelijkbaar is met live-observatie. In de ontwerpstudie is een infrastructuur ontwikkeld voor het gemakkelijk en veilig uploaden van het filmmateriaal. Dat heeft de GODIVApp opgeleverd, een nog niet volledig functioneel prototype. Daarnaast is een webportal ontwikkeld waar ouders hun filmpjes kunnen insturen en kinderfysiotherapeuten die kunnen

39


bekijken. Ook zijn een onderwijstool en een digitale beeldbank voor het scoren van de AIMS ontwikkeld. Haalbaarheidsstudie In een haalbaarheidsstudie naar operationele aspecten werd via kwalitatief onderzoek vastgesteld dat ouders goed in staat zijn hun kinderen in beeld te brengen. De belasting van ouders voor succesvolle deelname aan videoscreening valt mee: die is lager dan vooraf werd aangenomen. Professionals uit ziekenhuizen zien de videomethode als een welkome aanvulling die een aantal knelpunten bij de follow-up poli kan oplossen. Eerstelijns kinderfysiotherapeuten zouden de videomethode graag willen gebruiken maar zien ook wel hindernissen in de toepassing in de fysiotherapiepraktijk, onder meer in verband met de nodige ict-ondersteuning en bedrijfsmatige haalbaarheid. Pilot In de pilot is tot slot ervaring opgedaan met toepassing van de videomethode in een longitudinale studie naar ontwikkelingsprofielen bij gezonde kinderen. Vijftig kinderen werden gedurende een half jaar drie tot vijf keer door de ouders gefilmd. Verwachtingen en ervaringen van ouders zijn via vragenlijsten en interviews in kaart gebracht. Uit de ontwikkelingscurves blijkt dat de gemeten waarden op sommige leeftijden lijken af te wijken van de Canadese normwaarden, met een grote variantie tussen individuele kinderen en binnen een kind over de tijd. Resultaten GODIVA-project Het concrete resultaat voor het werkveld is een bruikbare video-observatiemethode voor testen en monitoren van de motorische ontwikkeling, ondersteund door de GODIVA-app en webportal voor het eenvoudig en veilig insturen van video-opnamen door de ouders en beoordelen ervan door de kinderfysiotherapeuten met de mogelijkheid tot het digitaal scoren van de video’s. Een belangrijke valorisatie is de toepassing van de ontwikkelde videotool binnen bestaand bachelor- en masteronderwijs en in een nieuw ontworpen blended learning-module voor het werkveld over ontwikkelingsgericht onderzoek met de AIMS.

DE VIDEOSCREENING BLEEK MINDER BELASTEND DAN VOORAF GEDACHT 40


De minor `Kind en ontwikkeling motoriek en praktijkgericht onderzoek’ is binnen het GODIVA-project ontwikkeld en aangeboden. Een belangrijk eindresultaat is de vorming van een netwerk tussen kennisinstellingen, ziekenhuizen en eerstelijnspraktijen rondom het onderwerp ontwikkeling van high risk kinderen. Consortium Het consortium voor dit project bestond, behalve uit het lectoraat Leefstijl en Gezondheid, ook uit het HU-lectoraat Architectuur van Digitale Informatiesystemen (Faculteit Natuur en Techniek, FNT), de masteropleiding Fysiotherapie, specialisatie Kinderfysiotherapie (FG) en de opleiding (Technische) Informatica (FNT). Van Universiteit Utrecht waren de Faculteit Sociale Wetenschappen en de leerstoel Klinische Gezondheidswetenschappen (Fysiotherapiewetenschap) betrokken. Ook betrokken waren de afdelingen Kinderfysiotherapie van WKZ/UMCU, VUmc, RadboudMC, Sint Antoniusziekenhuis en de Beroepsvereniging Kinderfysiotherapie regionaal (WKMN) en landelijk (NVFK). Daarnaast is een klankbordgroep van meer dan dertig eerstelijnspraktijken Kinderfysiotherapie en ziekenhuizen betrokken.

41


42


/ AFGEROND ONDERZOEK

VEILIG MEDICIJNGEBRUIK DOOR OUDERE MIGRANTEN Oudere migranten vinden over het algemeen moeilijk hun weg in het Nederlandse zorgsysteem, onder meer als gevolg van een taalbarrière en lagere gezondheidsvaardigheden. Dr. Bas Steunenberg onderzocht welke gevolgen dat heeft voor medicijngebruik en therapietrouw onder deze doelgroep, en hoe apothekers oudere migranten effectief kunnen begeleiden op dit vlak. Veel oudere migranten hebben nooit de kans gekregen of genomen om de Nederlandse taal goed te leren. Ook beschikken zij als groep over het algemeen over lagere gezondheidsvaardigheden. Dat hindert deze groep bij het verkrijgen van zorg, zoals bij de huisarts en bij de apotheek. Apotheken in wijken met grote groepen migranten nemen om die reden vaak een of meer medewerkers aan met dezelfde achtergrond, zodat die de doelgroep in hun eigen taal kunnen uitleggen hoe en waarom de medicijnen moeten worden ingenomen. Dat is echter geen structurele oplossing voor onderliggende problemen, die met name voortvloeien uit beperkte gezondheidsvaardigheden: therapietrouw en kennis over veilig medicijngebruik ontbreken vaak, er is een laag kennisniveau over het eigen lichaam en de gezondheid, wat leidt tot ineffectieve behandelingen en onnodige crises zoals ziekenhuisopnamen door over- of onderdosering. Waarde Daarom startte het lectoraat Innovatie van Zorgprocessen in de Farmacie, gesubsidieerd door de beroepsvereniging van apothekers KNMP en in samenwerking met onder meer kennisinstituut Pharos, een onderzoek naar wat apothekers en hun medewerkers enerzijds en de doelgroep anderzijds ervaren. Het onderzoek startte in augustus 2015 en had een looptijd van twaalf maanden. Projectleider Bas Steunenberg: “Het project was opgezet als een pilot binnen de apotheek Kanaleneiland in Utrecht. Daar werkte Naima Azmaa, student Farmakunde aan de HU. Zij bleek van onschatbare waarde voor het onderzoek: enerzijds was zij bekend met praktijkgericht onderzoek, medicatie en het werken in de apotheek, anderzijds is zij zelf van Marokkaanse afkomst. Zij

43


spreekt de taal van en legt makkelijk contact met de doelgroep. Daardoor kon zij werken als een zogenoemde sleutelfiguur, de toegang tot de doelgroep en de doelgroep ondersteunend in de toegang naar het Nederlandse zorgstelsel. Daar zie je de toegevoegde waarde van de farmakundige in de praktijk.” Protocol Naima interviewde twintig oudere migranten over hun ervaringen met de apotheek en hun medicijngebruik. Steunenberg: “Na tien van die interviews was de boodschap eigenlijk al duidelijk. Oudere migranten weten wat ze slikken, waarvoor en hoeveel. Wanneer je ze vraagt hoe ze kunnen controleren of het goed gaat en wat veilig medicijngebruik is, vallen ze echter stil. Therapietrouw kunnen ze vaak moeilijk uitleggen.” Vanuit die bevindingen is Steunenberg toen met de apotheek gaan werken aan voorlichting. Zij organiseerden informatiebijeenkomsten over therapietrouw en veilig medicijngebruik. Die werden zeer goed bezocht en achteraf als zeer waardevol beoordeeld door de doelgroep. Ook nam het team deel aan een gezondheidsmarkt in de lokale moskee, wat wederom tot een grote toeloop leidde. Met die ervaringen schreef Steunenberg een protocol voor apothekers over hoe zij contact kunnen leggen met de doelgroep en informatiebijeenkomsten kunnen organiseren. Steunenberg: “Apotheken communiceren nu nog veel op gevoel. Er mag meer aandacht komen voor het goed trainen van medewerkers om de communicatie op te starten. Er is veel materiaal beschikbaar, maar dat blijft liggen omdat de kennis ontbreekt bij medewerkers. Daar komt nu hopelijk verandering in.” Het protocol is vanaf begin 2017 beschikbaar op de KNMP-website. Ook verscheen een artikel van Steunenberg in het Pharmaceutisch Weekblad. Een publicatie in het Nederlands Platform voor Farmaceutisch Onderzoek (NPFO) staat op het moment van schrijven op de rol. Het onderzoeksteam hoopt een vervolgproject te kunnen starten waarbij een grondige en landelijke inventarisatie van de communicatiehulpmiddelen die apotheken gebruiken in het contact met de oudere migranten wordt uitgevoerd, en een standaard ontwikkeld en geïmplementeerd kan worden.

“ ER MAG MEER AANDACHT KOMEN VOOR HET GOED TRAINEN VAN MEDEWERKERS” 44


45


/ AFGEROND ONDERZOEK

PIJNPATIËNTEN REVALIDEREN EFFECTIEVER Revalidatietrajecten voor patiënten met chronische pijn kennen een hoge uitval. De in 2015 afgeronde PREPGO-studie stelde vast dat gezondheidsvaardigheden en ziektepercepties daarin een belangrijke rol spelen. Onderzoeker Janke Oosterhaven ontwikkelde in een vervolgstudie tools om de communicatie rond het revalidatietraject te verbeteren en zo de uitval te verminderen. Revalidatieprogramma’s voor chronische pijn leren patiënten om te gaan met hun pijn. De uitval is echter hoog. Janke Oosterhaven onderzocht in haar promotieonderzoek PREPGO (Pijn RevalidatiE voor Patiënten met beperkte GezOndheidsvaardigheden) of gezondheidsvaardigheden en ziekteperceptie hierbij een rol spelen. Begin 2015 is het project afgerond, maar via een SIA RAAK-subsidie ‘Netwerken voor Groei’ kreeg PREPGO een vervolg. In het vervolgtraject werd aandacht besteed aan de patiëntverwachtingen van revalidatie en producten die kunnen worden ingezet om de effectiviteit van de revalidatie te vergroten. Deze producten zijn door middel van co-creatie-onderzoek ontwikkeld. Door verbetering van deze communicatie wordt uitval uit het revalidatietraject verminderd. Daarnaast krijgen zorgprofessionals beter inzicht in de manier waarop patiënten en hun directe omgeving aankijken tegen het revalidatietraject en kunnen zij hierop beter inspelen. Video’s De vervolgstudie heeft onder meer drie video’s opgeleverd waarin pijnpatiënten met verschillende achtergronden terugkijken op hun pijnrevalidatie. In hun revalidatietrajecten is gebruik gemaakt van diverse producten uit de PREPGOvervolgstudie. Ook de video’s zelf dienen weer een communicatief doel, namelijk om pijnpatiënten te laten zien dat revalidatie mogelijk is voor “gewone mensen”. De video’s (getiteld PREPGO 1, 2 en 3) zijn te bekijken op YouTube via het kanaal van Hogeschool Utrecht. PREPGO en het vervolg daarop waren projecten van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid.

46


Top-up Met de RAAK call Netwerken voor Groei kregen hogescholen de gelegenheid om de netwerken die in het kader van RAAK zijn ontwikkeld beter in te bedden in regionale netwerken van mkb-bedrijven en instellingen in de publieke sector. De impact van het praktijkgericht onderzoek op de praktijk en het onderwijs kan zo worden versterkt. De beschikbare gelden zijn afkomstig van de Stichting Innovatie Alliantie, Regeling Bevordering kennisfunctie hogescholen. Met ingang van 2016 is de call omgedoopt tot Top-up.

DE VIDEO’S LATEN ZIEN DAT PIJNREVALIDATIE MOGELIJK IS VOOR ‘GEWONE MENSEN’ 47


48


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

SIA RAAK-SUBSIDIE VOOR GEZONDE PEUTERMONDEN

7

Veel kinderen krijgen geen adequate mondzorg. Bijna de helft van de vijfjarige kinderen heeft gaatjes. In haar promotieonderzoek Gezonde Peutermonden combineert en test Peggy van Spreuwel twee bestaande interventies om de mondzorg aan jonge kinderen te verbeteren. In 2016 ontving zij een tweejarige SIA RAAK-financiering.

Het is slecht gesteld met de mondzorg voor kinderen jonger dan 5 jaar. De aanbeveling is dat kinderen vanaf 2 jaar regelmatig naar de tandarts gaan, maar slechts 33% van de kinderen van 4 is weleens bij een mondzorgprofessional geweest, blijkt uit cijfers van het CBS. Het gevolg: preventie komt te laat en veel jonge kinderen hebben gaatjes. Met name kinderen uit lagere sociale klassen en kinderen met een moeder van niet-westerse afkomst zijn betroffen. Uit interviews die studenten in het voortraject van de studie hielden blijkt dat ouders hun kind niet naar de tandarts meenemen omdat zij denken dat dit veel geld kost. Veel ouders blijken niet te weten dat mondzorg voor kinderen is verzekerd via de basiszorgverzekering, zonder eigen risico. Veel praktijken voor mondzorg en tandheelkunde organiseren lokaal wel initiatieven om het belang van goede mondzorg voor kinderen onder de aandacht te brengen, maar het ontbreekt in Nederland aan wetenschappelijk goed onderbouwde programma’s. Risicoprofiel Peggy van Spreuwel wil daar verandering in brengen. Zij neemt een voorbeeld aan het Schotse ChildSmile-programma, waarin de eerstelijns tandheelkunde samenwerkt met consultatiebureaus door een mondzorgcoach te detacheren. Via loting worden kinderen geselecteerd die naar deze mondzorgcoach gaan; de overige kinderen die deelnemen aan het experiment ontvangen usual care. De

MONDZORG VOOR KINDEREN ZIT IN HET BASISPAKKET VAN DE ZORGVERZEKERING 49


mondzorgcoach werkt met een programma dat is geënt op het Gewoon Gaaf-onderzoek. Daarin werden kinderen tussen 6 en 9 jaar in een alternatief programma voor mondzorg gevolgd. In plaats van een halfjaarlijkse controle kregen zij een risicoprofiel op basis van vier criteria (aanwezigheid gaatjes, tanden of kiezen in doorbraak, mondhygiëne, coöperatieve houding ouders). Hoe meer punten een kind kreeg, hoe vaker het kind gezien werd door de mondzorgprofessional. Die kon zo eerder ingrijpen en daarmee meer gaatjes voorkomen. Zo worden ouders verantwoordelijk gemaakt voor de mondgezondheid van hun kinderen. Samenwerking Een soortgelijke opzet voorziet Van Spreuwel dus voor peuters bij het consultatiebureau. Deze subsidie financiert het onderzoek voor twee jaar. In de doorwerking is een vervolgstudie voorzien die kinderen volgt tot de leeftijd van 3 jaar en 9 maanden, wanneer zij het laatste bezoek aan het consultatiebureau afleggen. Ook zal Van Spreuwel kwalitatief onderzoek gaan uitvoeren met ouders en stakeholders naar hoe zo’n programma geïmplementeerd en geborgd kan worden. Zij hoopt in 2021 te promoveren. Het onderzoek valt onder het nieuwe lectoraat Innovaties in de Preventieve Zorg en betreft een samenwerking met ACTA (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam). Peggy van Spreuwel behaalde in 2008 haar bachelor Mondzorgkunde aan Hogeschool Utrecht. Na haar studie werkte ze zes jaar in een praktijk en haalde ze in 2013 haar master Gezondheidswetenschappen, waarop ze in dienst trad bij de HU als docent Mondzorgkunde. Andere samenwerkingspartners in dit project zijn Hogeschool Inholland, GGD Hart van Brabant, GGD Amsterdam, STMR Culemborg, Dolfijn tandheelkunde voor kinderen, Stichting Tandzorg Den Bosch en Mondhygiëne Praktijk Tilburg.

HET PROJECT MAAKT OUDERS VERANTWOORDELIJK VOOR DE MONDGEZONDHEID VAN HUN KINDEREN 50


51


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

EXTRA SUBSIDIE VOOR ROLSTOELVAARDIGHEDEN Hogeschool Utrecht ontving in het kader van het onderzoeksprogramma Fit for the Future! in februari 2016 een cheque van 60.000 euro van NSGK, de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind. Deze extra subsidie was aangevraagd voor een uitbreiding van het onderzoek naar rolstoelvaardigheden. De subsidie is bestemd voor de ontwikkeling van een optimaal programma voor het verbeteren van fitheid, rolstoelvaardigheid, zelfvertrouwen en participatie in dagelijks bewegen van kinderen (6 t/m 18 jaar) die een rolstoel gebruiken. De laatste twee doelen vormen een grote meerwaarde ten opzichte van bestaande trainingen, die vaak alleen gericht zijn op lichamelijk welzijn. In de eerste fase van de Fit for the Future!-studie ontwikkelden onderzoekers van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid onder meer een rolstoelvaardigheidstraining voor kinderen, in samenwerking met K-J Projects, een initiatief van paralympisch zitskiër Kees-Jan van der Klooster. In de tweede fase van het onderzoek worden de effecten van de training in kaart gebracht, zodat de training verder kan worden geoptimaliseerd en uitgerold. Sinds 2014 werkt Marleen Sol binnen het lectoraat Leefstijl en Gezondheid aan een promotieonderzoek op dit gebied. Sol is blij met de bijdrage. Tijdens de overhandiging van de cheque zei zij: “Met dit geld kunnen we gedegen onderzoek doen en onze bevindingen en ervaringen breed inzetten onder professionals en ouders. Hierdoor kunnen we nog meer kinderen helpen die in hun dagelijks leven een rolstoel moeten gebruiken.” De kennis die met het onderzoek wordt vergaard, wordt verspreid onder professionals en ouders. Ouders krijgen de informatie die zij nodig hebben om thuis met hun kind te oefenen. Het programma wordt via het consortium ‘Fit for the Future!’ uitgezet onder scholen en fysiotherapeuten. De fysiotherapeuten van de deelnemende mytylscholen worden zelf ook getraind in het afnemen van de testen, zodat ze die in de toekomst kunnen blijven gebruiken bij het evalueren van hun fysiotherapeutische zorg. Naast de effecten voor het kind leidt dit project dus ook direct tot innovatie van de zorg voor kinderen die een rolstoel gebruiken. 52


0 Foto: Marieke Wijntjes

“ MET DE SUBSIDIE KUNNEN WE NOG MEER KINDEREN HELPEN DIE IN HUN DAGELIJKS LEVEN EEN ROLSTOEL MOETEN GEBRUIKEN” 53


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

NWO-PROMOTIEBEURS VOOR LERAREN IMKE VAN MAREN–SUIR Hoe verloopt de grofmotorische ontwikkeling van prematuur geboren zuigelingen? Imke van Maren–Suir, docent aan het Instituut voor Bewegingsstudies van Hogeschool Utrecht, doet er de komende vijf jaar promotieonderzoek naar, dankzij de promotiebeurs voor leraren van NWO. In 2016 werd de GODIVA-studie van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid afgerond. Die studie draaide om het ontwikkelen van een methode om de grofmotorische ontwikkeling van zuigelingen te observeren door middel van videobeelden die de ouders van het kind maken en opsturen aan de kinderfysiotherapeut. Die beoordeelt de beelden aan de hand van de Alberta Infant Motor Scale (AIMS). GODIVA heeft aangetoond dat deze wijze van observeren valide is en niet onderdoet voor live observatie. GODIVA-PIT Imke van Maren–Suir trad in 2014 toe tot het kenniscentrum en tot het GODIVA-project. Ook werd ze docent in de minor Kind en Ontwikkeling Motoriek. Met de afronding van GODIVA lag een aantal vervolgonderzoeken klaar om opgepakt te worden, waaronder de normeringstudie. In dit onderzoek willen de onderzoekers vaststellen of de Canadese normwaarden van de AIMS ook gelden voor Nederlandse kinderen, of dat er aparte richtlijnen voor Nederlandse kinderen moeten worden opgesteld. Daarbij gaat Van Maren-Suir, samen met collega-onderzoeker Marike Boonzaaijer (die al in 2015 een NWO-promotiebeurs ontving), de motorische ontwikkeling van jonge kinderen volgen in de tijd, door middel van de videomethode uit de GODIVA-studie. Boonzaaijer neemt daarbij de op tijd geboren zuigelingen voor haar rekening, terwijl Van Maren–Suir zich richt op het volgen van prematuren die bij een

RESULTATEN VINDEN DIRECT INGANG IN HET ONDERWIJS 54


zwangerschapsduur van minder dan 32 weken zijn geboren en/of met een gewicht lager dan 1.500 gram. Die studie is GODIVA-PIT genoemd, verwijzend naar het afgesloten onderzoeksproject waarop het voortborduurt. PIT staat voor ‘prematuren volgen in de tijd’; het onderzoek van Boonzaaijer heet GODIVA-KIT, met de K van kinderen. Tevens hebben de onderzoekers aandacht voor de overtuigingen van de ouders over de motorische ontwikkeling van hun kind. Daarnaast houden zij een systematische review van factoren die van invloed zijn op de motorische ontwikkeling van kinderen. Resultaten De NWO-beurs financiert het onderzoek van Van Maren–Suir voor de komende vijf jaar. Halverwege 2017 hoopt zij met de resultaten van de normeringsstudie te komen. Die zullen direct hun ingang vinden in het onderwijs, met name via de minor waar Van Maren–Suir onderwijst. Later in 2017 moet er meer duidelijkheid komen over de opzet van de review. Prof. dr. Marian Jongmans, hoogleraar Orthopedagogiek i.h.b. de gehandicaptenzorg aan de Universiteit Utrecht en prof. dr. Linda de Vries, hoogleraar Neonatologie in het Wilhelmina Kinderziekenhuis, treden op als eerste en tweede promotor. Vanuit Hogeschool Utrecht treedt dr. Jacqueline Nuijsink op als co-promotor en Janjaap van der Net als co-promotor vanuit het WKZ.

55


56


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

HU-PROMOTIEVOUCHER: ANNIEK VAN DOORNIK-VAN DER ZEE Het SPEECH-project richt zich op het ontwikkelen van een ernstmaat voor spraakontwikkelingsstoornissen. Het is het promotieonderzoek van Anniek van Doornik-van der Zee, dat voortborduurt op haar masteronderzoek. Nadat ze in 1994 haar opleiding Logopedie aan Hogeschool Utrecht had afgerond, werkte Anniek van Doornik-van der Zee jarenlang als logopedist, zowel in haar eigen praktijk als in het cluster 2-onderwijs (scholen voor speciaal onderwijs aan kinderen met taalontwikkelingsstoornissen). In 2007 werd ze docent aan de opleiding Logopedie aan de HU. Van 2010 tot 2015 volgde ze een master Logopediewetenschap. In haar masteronderzoek ging ze aan de slag met een vraag die ze zich in haar eigen beroepspraktijk veel had gesteld, en die ze ook vaak hoorde van studenten: hoe kun je de ernst van spraakontwikkelingsstoornissen bij kinderen vaststellen? Binnen de master deed ze een pilot met een ernstmaat voor spraakontwikkelingsstoornissen. Daarvoor vertaalde ze onder meer de internationale schaal voor verstaanbaarheid (ICS). 2015 Toen zij in 2015 was afgestudeerd, viel er een promotievoucher vrij binnen het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie. Daarop heeft zij een voorstel geschreven dat voortborduurde op haar masteronderzoek. Vlak voor Kerst 2015 werd de voucher toegekend, met als officiële ingangsdatum 1 december 2015. Vandaar dat de startdatum van SPEECH in 2015 ligt. Effectief kon Van Doornik-van der Zee haar onderzoek pas op 1 februari 2016 in de steigers gaan zetten. Na de zomer van 2016 ging ze echt van start. Internationaal Met haar promotieonderzoek hoopt Van Doornik-van der Zee een belangrijke bijdrage te leveren aan de diagnostiek en evaluatie van de behandeling van spraakontwikkelingsstoornissen. Het concept dat ten grondslag ligt aan haar onderzoek sluit aan bij de internationale manier van werken volgens het ICF en biedt mogelijkheden voor internationale toepassing. Over het SPEECH-project kunt u meer lezen in de rubriek ‘Nieuw onderzoek’.

57


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

SUBSIDIE UZELF: SAMENWERKING VOOR ZELFMANAGEMENT De Utrechtse regio is uniek wat betreft de kennisdichtheid en kans voor ondernemers als het gaat om zelfmanagement. Veel innovaties in zelfmanagement en eHealth sneuvelen echter voortijdig. Het programma Uzelf moet daar verandering in brengen. De gemeente Utrecht en het Economic Board Utrecht financieren het initiatief. In de Utrechtse regio is diepgaande en unieke kennis aanwezig op het gebied van zelfmanagement en eHealth. De regio kent vele partijen die op dit gebied oplossingen ontwikkelen, valideren en implementeren. Helaas is de aansluiting tussen bijvoorbeeld kennisinstituten als de HU enerzijds en mkb-bedrijven anderzijds niet altijd even goed. Daardoor blijven wetenschappelijk gefundeerde en gevalideerde innovaties op de plank liggen bij onderzoekers, en verliezen initiatieven van mkb’ers zich in goede bedoelingen zonder de noodzakelijke kennis om ze tot bloei te laten komen. Door een meer gestroomlijnde samenwerking tussen die partijen kunnen innovaties effectiever worden gemaakt en sneller naar de markt worden gebracht. Dat is de gedachte achter Uzelf. Een voorloper van het programma was Euceps, waar Hogeschool Utrecht en dan met name het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening zich sterk maakten om innovatie op gebied van zelfmanagement in de Utrechtse regio aan te zwengelen. Voorbeelden op projectniveau van Uzelf zijn er al. Zo deden het lectoraat Chronisch Zieken en het UMCU het voorwerk voor een applicatie die COPD-patiÍnten helpen fysiek actief te zijn en actief te anticiperen. Via Uzelf is ook het HU-lectoraat Crossmediale Communicatie in het Publieke Domein

58


betrokken, om de theoretische bevindingen om te zetten naar een aantrekkelijk eerste ontwerp van de applicatie dat dicht bij de belevingswereld van de patiënt staat. Ook worden er verkennende gesprekken gevoerd met een mkb-ondernemer om te kijken hoe de app gebouwd en in de markt gezet kan worden. Doordat het programma Uzelf partijen met elkaar in contact brengt, is de kans dus kleiner dat de ontwikkelde kennis ergens tussen wal en schip valt. Binnen Uzelf is de mkb’er altijd de leidende partij: ondernemers moeten uiteindelijk brood zien in de ontwikkelde innovaties, terwijl de HU en het UMCU er zijn om het mkb te voeden met kennis. Een ander aspect van de Uzelf-agenda is het investeren in competenties van professionals ten aanzien van het ondersteunen van anderen in het opdoen van zelfmanagementvaardigheden. Hogeschool Utrecht, het UMCU en Zorgpact NL gaan samen nieuwe onderwijsproducten ontwikkelen voor verpleegkundigen over het ondersteunen van chronische patiënten in het opdoen van zelfmanagementcompetenties. Ook het effectief en weloverwogen kunnen inzetten van nieuwe technologieën en eHealth hoort daarbij. Met de subsidies van de gemeente Utrecht en het Economic Board Utrecht heeft Uzelf een kernteam samengesteld om activiteiten te ontplooien. Een groot gedeelte van de subsidies moet overigens gematcht worden door de partners van Uzelf. De kwartiermakers van Uzelf zijn Hogeschool Utrecht (HU) (penvoerder), Universiteit Utrecht, UMC Utrecht, U Create, gemeente Utrecht, Raedelijn, One Shoe en de Rabobank.

DOOR SOEPELE SAMENWERKING WORDEN INNOVATIES SNELLER NAAR DE MARKT GEBRACHT 59


60


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

HU-PROMOTIEVOUCHER: STEFAN ELBERS Veel patiënten met chronische pijn hebben baat bij een revalidatietraject. Hoewel de kortetermijneffecten vaak gunstig zijn, valt een deel na verloop van tijd terug naar niveaus van functioneren van vóór de revalidatie. In de SOLACE-studie werd die terugval in kaart gebracht en is er een interventie ontwikkeld die terugval tegengaat. Stefan Elbers doet promotieonderzoek op basis van de data die dat opgeleverd heeft. In de zomer van 2016 ontving hij de HU-promotievoucher. Op 1 januari 2015 startte het SOLACE-onderzoek van het lectoraat Leefstijl en Gezondheid, samen met de lectoraten Co-design en Crossmediale Communicatie in het Publieke Domein. De naam is een creatief acroniem voor Self Management in Chronic Pain Strategies. De onderzoekers verzamelden data over factoren die terugval beïnvloeden. Ook werd er met behulp van een co-designtraject met patiënten en zorgverleners een interventie ontwikkeld die de resultaten uit het revalidatietraject moest verankeren in het dagelijks leven. SOLACE werd gefinancierd met een tweejarige SIA RAAK-subsidie. Die loopt in de zomer van 2017 af. Sinds de start van SOLACE is Stefan Elbers als onderzoeker betrokken bij het project. Al in het begin was duidelijk dat de RAAK-financiering niet toereikend was voor de potentiële scope van het onderzoek. Daarom schreef Elbers een onderzoeksvoorstel voor een promotietraject via een HU-promotievoucher. Dat werd in de zomer van 2016 gehonoreerd. Elbers begint met in kaart brengen hoe groot de terugval van patiënten is. Ook gaat hij met behulp van surveydata onderzoeken waarom patiënten terugvallen. Dat moet leiden tot verschillende publicaties in vaktijdschriften.

ELBERS ONDERZOEKT WAAROM PATIËNTEN TERUGVALLEN NA REVALIDATIE 61


Bovendien wil Elbers de interventie uit het SOLACE-project verder ontwikkelen en uittesten. Voor zover hij dat aan het begin van het promotietraject kan overzien, is hij van plan om het effect via een replicated single case experimental design te onderzoeken. Dat wil zeggen dat hij niet gaat werken met een grote groep patiënten die de interventie ondergaat en een controlegroep. In plaats daarvan gaat hij een klein aantal patiënten intensief volgen om via casestudies de werking van de interventie te toetsen. Door het wisselend aanbieden en weghalen van de interventie vormen de patiënten hun eigen controlegroep. Uiteindelijk moet zijn onderzoek bijdragen aan het verminderen van het aantal terugvallen en de ernst daarvan onder chronische pijnpatiënten die een revalidatieproject hebben ondergaan. De HU-promotievoucher financiert het onderzoek voor vier jaar, dus tot de zomer van 2020. Dr. Harriët Wittink en dr. Jan Pool zijn aangesteld als co-promotoren. Prof. dr. Rob Smeets, hoogleraar Revalidatiegeneeskunde aan de Universiteit Maastricht, treedt op als promotor.

HET ONDERZOEK MOET BIJDRAGEN AAN HET VERMINDEREN VAN HET AANTAL TERUGVALLEN EN DE ERNST DAARVAN

62


63


" VEEL PRAKTIJKEN DURVEN HUN KANSEN NIET TE PAKKEN"

64


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

HU-PROMOTIEVOUCHER: RUTGER IJNTEMA Als gevolg van gereguleerde marktwerking moeten fysiotherapeuten ook ondernemer zijn. Een groot deel is daar echter nooit voor opgeleid. Rutger IJntema, fysiotherapeut met master of business, doet promotieonderzoek naar de vraag hoe praktijken gezond presteren door een combinatie van kwaliteit van zorg en een positieve financiële prestatie. In 2005 werd gereguleerde marktwerking ingevoerd voor fysiotherapie. De beroepsgroep werd daarmee een proeftuin voor de invoering van gereguleerde marktwerking in de gehele zorgsector met de Zorgverzekeringswet van 2006. Die gereguleerde marktwerking vraagt echter behalve vakinhoudelijke kennis ook kennis over het runnen van een onderneming. Die ontbrak bij de meeste fysiotherapeuten. Pas de laatste jaren is er aandacht voor ondernemerschap in de opleidingen. Het gevolg: vandaag de dag geeft een kwart van de praktijken in Nederland aan dat zij niet weten of zij het zullen volhouden. Met 45% van de praktijken gaat het niet zo goed tot ronduit slecht, terwijl 30% van de praktijken juist floreert. Kwaliteit Rutger IJntema onderzoekt waaraan die gezond presterende praktijken nu precies hun succes danken. Daaruit wil hij lessen trekken die andere praktijken kunnen leren en die het onderwijs in de opleiding Fysiotherapie op bachelor- en masterniveau ten goede komen. “Fysiotherapeuten mogen zelf bepalen welke prestaties zij in de markt zetten en wat voor tarief zij daarvoor rekenen”, zegt IJntema. “Veel praktijken durven die kansen echter niet te pakken en wachten elk jaar het contract van de zorgverzekeraar af, dat ze zonder stevig onderhandelen tekenen. Terwijl het bijvoorbeeld juist een interessante keuze kan zijn om geen contract te hebben en rechtstreeks te dealen met de patiënt. Die wil bij tevredenheid in veel gevallen wel betalen, en krijgt het grootste deel alsnog vergoed bij de verzekeraar.” Overigens is een positieve financiële prestatie nadrukkelijk niet het enige criterium dat IJntema aanlegt: de praktijken moeten ook zorg van hoge kwaliteit bieden. Daar ligt de eerste uitdaging van het onderzoek, want hoe meet je kwaliteit? Daar zijn grofweg drie methoden voor: klanttevredenheid, patiënt-

65


gerelateerde uitkomsten (doelen die een patiĂŤnt wil bereiken versus de doelen die hij bereikt heeft na behandeling) en de beoordeling door verzekeraars als pluspraktijk. IJntema verwacht dat zijn kwaliteitsmaat in ieder geval de patiĂŤnttevredenheid zal bevatten. Crossover Zijn promotieonderzoek vindt plaats op het snijvlak van twee lectoraten. Het lectoraat Innovatie van Beweegzorg van promotor prof. dr. Cindy Veenhof heeft een onderzoekslijn die zich richt op de toekomst van de beroepsgroepen in de beweegzorg. Het onderzoek is hier ondergebracht vanwege de vakinhoudelijke aspecten die in het onderzoek gemeten worden. Echter, formeel is de HU-promotievoucher toegekend aan het lectoraat Financieel-Administratieve Advisering bij Innovatie van co-promotor dr. Hans Duits RA. Dat houdt zich vooral bezig met businessmodellen in een veranderede wereld. Een dergelijke crossover is nieuw binnen de HU. Nieuwe stap IJntema is fysiotherapeut en werkte de afgelopen 11 jaar als hoofd van de sectie psychosomatische fysiotherapie bij de masteropleiding Fysiotherapie, Instituut Bewegingsstudies aan de HU. Nadat die masteropleiding in 2016 voor de tweede maal beste masteropleiding Fysiotherapie was van Nederland, vond hij het tijd voor een nieuwe bijdrage aan de fysiotherapie, bij voorkeur een waarin hij zijn master of business administration (MBA) kon aanwenden. Dat werd dit promotieonderzoek, waarbij behalve de genoemde lectoraten ook de VU in de persoon van co-promotor associate prof. dr. Brian Tjemkes, artsenvereniging VVAA, beroepsvereniging KNGF en de Economic Board Utrecht (EBU) zijn betrokken.

HET PROMOTIEONDERZOEK VINDT PLAATS OP HET SNIJVLAK VAN TWEE LECTORATEN

66


67


EEN RISICOPROFIEL HELPT OM GERICHTER PREVENTIEVE ZORG TE VERLENEN 68


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

HU-PROMOTIEVOUCHER: AUDREY MEULENDIJKS Sinds voorjaar 2015 werkt Audrey Meulendijks bij het lectoraat Innovatie van Zorgprocessen in de Farmacie aan het PARAPLU-onderzoek, gericht op het voorkomen van open been bij patiënten met veneuze insufficiëntie. Daarvoor ontving Meulendijks de HU-promotievoucher. Huidtherapeuten, fysiotherapeuten en verpleegkundigen krijgen in de praktijk regelmatig te maken met patiënten met chronische veneuze ziekten (aandoeningen aan de aderen). Die kunnen leiden tot een open been, een chronische wond met een verstoorde helingstendens door de onderliggende veneuze aandoening. Dat heeft flinke impact op de kwaliteit van leven van een patiënt. De zorg voor chronische veneuze aandoeningen is versnipperd en niet continu. In de opleidingen Verpleegkunde en Huidtherapie ligt de nadruk op het behandelen van de symptomen. Voor monitoring van de chronische aandoening is onvoldoende aandacht. Mogelijk kunnen sommige gevallen van open been met aandacht voor preventie voorkomen worden. Het onderzoek van Meulendijks richt zich op de ontwikkeling van een risicoprofiel en een zelfmanagementprogramma voor patiënten met een chronische veneuze aandoening ter voorkoming van een open been. Risicoprofiel en zelfmanagementprogramma zijn onderwerpen die goed binnen het curriculum van paramedici passen. Wie als zorgverlener patiënten met een risico op het ontwikkelen van een open been kan herkennen, kan beter en gerichter zorg verlenen en de patiënten coachen bij hun zelfmanagement. Sinds maart 2015 werkte Meulendijks aan het opzetten van haar onderzoek en het schrijven van een financieringsaanvraag. Op 24 juni 2016 kreeg zij de promotievoucher van Hogeschool Utrecht toegekend voor haar onderzoek, dat het acroniem PARAPLU meekreeg, voor Patient self-ReliAnce in the Prevention of venous Leg Ulcers. Het onderzoek loopt tot 2019. Gedurende het gehele onderzoek zijn studenten betrokken, zoals bij het onderzoeken wat zorgverleners in de praktijk doen aan preventie van open been. Bovendien werkt Meulendijks met docenten van de opleiding Huidtherapie aan lessen over het doen van praktijkgericht onderzoek.

69


/ PRIJZEN & SUBSIDIES

TWEEMAAL ZONMW VOOR PROACTIEVE OUDERENZORG Dr. Nienke Bleijenberg promoveerde op een programma voor proactieve ouderenzorg in de eerste lijn. Inmiddels werkt zij aan regionale implementatie van het programma. Dankzij twee subsidies van ZonMW kan proactieve ouderenzorg nu echt geborgd worden in de stad Utrecht. Bovendien gaat zij een interprofessionele bijscholing proactieve ouderenzorg ontwikkelen. Sinds haar promotie in 2013 op het onderzoek ‘Om U’ werkt Bleijenberg aan doorontwikkeling van het programma voor proactieve ouderenzorg dat daaruit voortkwam, om het aan te passen aan wetswijzigingen en transities in de eerstelijnsgezondheidszorg. Zij is in dienst bij UMC Utrecht en gedetacheerd bij het lectoraat Chronisch Zieken van Hogeschool Utrecht en Julius Leidsche Rijn Gezondheidscentra. In haar onderzoek en tijdens de implementatie blijkt dat de communicatie tussen professionals die bij kwetsbare ouderen thuis komen niet altijd vlekkeloos verloopt. Proactieve ouderenzorg is namelijk niet alleen een taak van verpleegkundigen en huisartsen: er is ook een verbinding met het sociale domein. Helaas spreken deze twee domeinen elkaars taal vaak niet, wat leidt tot gebrekkige samenwerking. Training In het voorjaar van 2016 ontving Bleijenberg een financiering van ZonMW voor het ontwikkelen en evalueren van een interprofessionele bijscholing voor professionals die bij kwetsbare ouderen thuiskomen. Professionals uit het medische en sociale domein komen daarin tweemaal bijeen en voeren verder online opdrachten uit. Zo leren zij elkaars taal en opvattingen begrijpen en effectiever samenwerken. Tijdens de ontwikkelfase bleek in de stad Utrecht een stichting actief te zijn die een soortgelijke training aanbood, gebaseerd op praktijkervaringen. De wetenschappelijke onderbouwing ontbrak echter. Bleijenberg en haar team van drie HU-docenten en promovenda Linda Smit gingen de samenwerking aan, en gezamenlijk wordt nu gewerkt aan een training die is gestoeld op ervaringen uit de praktijk en wetenschappelijk onderzoek. Bovendien wordt de scholing 70


gedegen geëvalueerd. Het project is in september 2016 gestart en loopt een jaar. Combinatie In het najaar van 2016 ontving Bleijenberg een tweede subsidie van ZonMW voor verdere implementatie en borging van het ouderenzorgprogramma in de huisartsenpraktijken van Utrecht stad (HUS) en die van de Julius Leidsche Rijn Gezondheidscentra. Nu wordt veelal nog per wijk het wiel uitgevonden. Met de financiering wil Bleijenberg in een breed opgezet project met alle betrokkenen aan professionals tools aanreiken om het medische en sociale domein beter met elkaar te verbinden. Partners in dit project zijn de gemeente Utrecht, een zorgverzekeraar, thuiszorgorganisaties en het Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen (NUZO). Bleijenberg: “Professionals in de praktijk kijken echt uit naar een uniforme aanpak die toch flexibel genoeg is om op maat te worden aangepast op wijkniveau. Sommige wijken zijn al een eind op weg met proactieve integrale ouderenzorg, andere niet. Uiteindelijk gaat het erom dat de oudere patiënt betere zorg en ondersteuning krijgt, en daardoor langer zelfstandig thuis kan wonen.” De twee financieringen zijn ook om een andere reden een goede combinatie, voegt Bleijenberg toe: “Beide projecten stellen ons in staat de resultaten van het praktijkgericht onderzoek diepgaand te verankeren in de beroepspraktijk en het onderwijs.”

71


/ ETALAGE

CARETECHLAB TOONT INNOVATIE VAN ZORGVERLENING Hogeschool Utrecht is betrokken bij tal van technologische innovaties in de zorg. Die blijven echter maar al te vaak onzichtbaar. Daarom werd in januari 2016 het CareTechLab geopend. Belangstellenden kunnen hier kennismaken met verschillende zorgtechnologieën. Innovatie van zorgverlening is een veelzijdig begrip. Binnen het kenniscentrum van Hogeschool Utrecht met die naam zijn technologische innovaties echter een belangrijk onderdeel daarvan. Slimme elektronica en eHealth-applicaties kunnen zorgprofessionals immers ondersteunen in preventie en het verlenen van zorg aan patiënten. Maar met innovatieve technologieën alleen is de zorgverlening nog niet geïnnoveerd. De technologieën moeten immers ook geïmplementeerd worden in de beroepspraktijk. En dat kan alleen als ze zichtbaar zijn, bijvoorbeeld in het onderwijs aan studenten en professionals. ZORA Om die zichtbaarheid te vergroten heeft de hogeschool het CareTechLab geopend waar studenten, docenten en externe partijen kennis kunnen maken met innovatieve zorgtechnologie. Het CareTechLab opende op 27 januari zijn deuren. De opening werd verzorgd door faculteitsdirecteur Gezondheidzorg Harm Drost en co-presentator ZORA, een zorgrobot. Andere innovaties die in het CareTechLab zijn te bewonderen zijn dynamische verlichting en akoestische panelen die bijdragen aan een betere lichtsituatie en geluidsomgeving voor ouderen in verzorgingstehuizen. Ook in andere setting, zoals kantoren, kunnen deze technieken zorgen voor verbetering van het binnenklimaat. De Interactive Modular Tiles, die een andere manier van

HET LAB KAN EEN WAARDEVOLLE BIJDRAGE LEVEREN AAN HET ONDERWIJS 72


8 bewegen en revalideren mogelijk maken, hebben er een onderkomen gevonden, evenals diverse meetinstrumenten die gebruikt worden in HU-onderzoek. Bezoek Docenten, studenten en externen zijn van harte uitgenodigd om kennis te maken met technologische zorginnovaties in het CareTechLab. Het lab kan een waardevolle bijdrage leveren aan het onderwijs van alle opleidingen aan de HU, op het gebied van gezondheidszorg en ver daarbuiten. Bezoeken kan groepsgewijs op afspraak. Stuur daarvoor een mail naar caretechlab@hu.nl.

73


/ INTERNATIONALE SAMENWERKING

SLIMME TECHNOLOGIE VOOR ZELFSTANDIG WONEN Via het Economic Board Utrecht (EBU) kwam het lectoraat Vraaggestuurde Zorg in contact met een Taiwanees bedrijf dat gezamenlijk technologische toepassingen wil toetsen en ontwikkelen om naar de Utrechtse en uiteindelijk de Nederlandse markt te brengen. De samenwerking maakt deel uit van een breder uitwisselingsproject tussen Utrecht en Taiwan. In mei 2016 tekenden technologiebedrijf SquareX met EBU, Hogeschool Utrecht en zorginnovator Vital Valley een samenwerkingsovereenkomst, met als doel gezamenlijk te werken aan langer zelfstandig thuis wonen van ouderen. De deelnemende partijen ontwikkelen technologie en dienstverlening om mensen met zorgbehoeften langer zelfstandig thuis te laten wonen. Bestaande en nieuwe innovaties worden in deze nieuwe aanpak gecombineerd. Mensen kunnen met deze oplossingen bijvoorbeeld diensten als boodschappen doen,

74


9

ondersteuning in de huishouding en vervoer gemakkelijk opvragen, en videoverbindingen met familie, kennissen of professionals eenvoudig tot stand brengen. Ook beveiligingstechnologie kan in deze aanpak worden toegepast.

Geïntegreerd Het lectoraat Vraaggestuurde Zorg van Helianthe Kort stelt haar onderzoekskennis en het CareTechLab beschikbaar aan het project. “Ik heb SquareX in maart al in het CareTechLab mogen ontvangen”, zegt Kort. “Ik heb de applicatie kunnen bezichtigen in Taiwan en was onder de indruk van de mogelijkheden voor Hogeschool Utrecht. Zij hebben daar onder andere een presentatie gegeven van een ‘slimme’ wand die ze hebben ontwikkeld. In die wand is communicatietechnologie geïntegreerd waarmee je makkelijk van binnen naar buiten en andersom kunt communiceren. Dit soort geïntegreerde toepassingen in huizen is waar we naartoe moeten de komende jaren.” Gebruikerservaring SquareX ontwikkelt nog meer soorten zorgproducten. Bijvoorbeeld oordopjes uit de 3D-printer, die beter op maat worden gemaakt voor de individuele oorschelp. Kort: “Wat kunnen al die verschillende producten betekenen om ouderen in Nederland langer thuis te laten wonen? SquareX kan bij de HU die ideeën gaan toetsen.” In de loop van 2016 is het lectoraat dan ook onderzoek gestart naar een specifiek prototype van SquareX: een ‘slimme’ klok die ouderen kan ondersteunen bij het zelfstandig thuis wonen. Samen met studenten werd getoetst wat de gebruikerservaring van ouderen is en hoe intuïtief de interface voor hen te bedienen is (UX/UI design). Bij dit project zijn ouderen uit de gemeente Houten betrokken. Uitwisseling SquareX is het eerste bedrijf dat via de zogenoemde ‘soft landing bridge’ voet aan de grond krijgt in Utrecht. De samenwerking van het EBU met Taiwanese partners is erop gericht om bedrijven uit beide landen via het eigen netwerk toegang te bieden tot de lokale markt. In oktober ging de gemeente Utrecht samen met het EBU op economische missie naar Taiwan. Lector Kort was van de partij voor het domein Gezond. Zij heeft onder meer contacten gelegd op de Kaohsiung University of Applied Sciences en gekeken naar toekomstige samenwerking in de vorm van uitwisseling van studenten en onderzoekers.

“ SQUAREX KAN BIJ DE HU DIE IDEEËN GAAN TOETSEN” 75


76


/ WELKOM

10

BOUDEWIJN VISSCHER

Sinds de zomer van 2016 doet Boudewijn Visscher promotieonderzoek bij het lectoraat Innovatie van Zorgprocessen in de Farmacie. Zijn onderzoek richt zich op het ontwikkelen van een interventie die het zelfmanagement verbetert van diabetespatiënten met beperkte gezondheidsvaardigheden.

Diabetespatiënten met lage gezondheidsvaardigheden hebben moeite met diverse aspecten van zelfmanagement, zoals leefstijl, therapietrouw en medicatieveiligheid. Dat heeft zijn weerslag op hun kwaliteit van leven. In zijn promotieonderzoek wil Boudewijn een interventie ontwikkelen die de zelfredzaamheid van deze patiëntengroep verbetert. De eerste fase van het onderzoek bestaat uit een systematische review naar bestaande interventies voor de doelgroep. Op hoofdlijnen bestrijken bestaande interventies vooral het overdragen van kennis. Voor beter zelfmanagement zijn echter ook vaardigheden en competenties nodig. In co-creatie met de doelgroep wil Boudewijn in een latere fase nieuwe interventies gaan ontwikkelen die deze vaardigheden en competenties bijbrengen aan personen met diabetes en beperkte gezondheidsvaardigheden.

Voordat begonnen kan worden met het in co-creatie ontwerpen van een interventie, staat de onderzoeker echter nog een andere uitdaging te wachten, namelijk de vraag hoe deze doelgroep te bereiken. Daarvoor denkt hij aan een screening op gezondheidsvaardigheden in de apotheek. Of dat haalbaar is moet nog blijken; de onderzoeksaanstelling van Boudewijn bedroeg in 2016 twee dagen in de week, waardoor nog niet alle aspecten van de onderzoeksopzet zijn uitgekristalliseerd. Aanvang 2017 werd die aanstelling uitgebreid naar vier dagen. Behalve onderzoeker is Boudewijn sinds 2014 docent Management in de Zorg en coördinator van de deeltijdopleiding daarvan aan Hogeschool Utrecht. In 2013 behaalde hij zijn master Human Movements Sciences aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotieonderzoek ‘Better Self-Management for People with Diabetes Mellitus and Lower Health Literacy’ loopt tot en met 2020. Prof. dr. Jany Rademakers, bijzonder hoogleraar Gezondheidsvaardigheden en Patiëntparticipatie aan de Universiteit Maastricht, treedt op als promotor.

77


/ WELKOM

CORELIEN KLOEK Sinds september 2016 werkt Corelien Kloek als onderzoeker bij het nieuwe lectoraat Innovatie van Beweegzorg van de Hogeschool Utrecht. Haar onderzoeksactiviteiten zijn gerelateerd aan het thema ‘gebruik van technologie binnen de beweegzorg’. In het eerste jaar van het nieuwe lectoraat zijn er twee speerpunten binnen deze onderzoekslijn die Corelien gaat trekken. Het eerste is het starten van het zogenoemde Fysio Future Lab, een community van 25 fysiotherapeuten met interesse in technologie die nieuwe eHealth-toepassingen gaan uitproberen. De onderzoekers zullen in samenwerking met studenten de bruikbaarheid en toepasbaarheid van onder andere apps, websites, activity trackers en exergames in kaart gaan brengen. De bevindingen worden verspreid onder de beroepsgroep met behulp van infographics en sterrenbeoordelingen op deelfuncties. Op die manier wordt er overzicht gecreëerd en kan de beroepspraktijk weloverwogen keuzes maken binnen het snelgroeiende aantal medische apps en technologische toepassingen. Het tweede speerpunt is ‘blended fysiotherapie’. eHealth-toepassingen zijn vaak vrij algemeen en sluiten niet direct aan bij de behoeftes van individuele patiënten. Voor een effectieve inzet van eHealth is het noodzakelijk dat behandelaars een goede balans weten te creëren tussen fysieke consulten en ondersteunende toepassingen voor elke individuele patiënt. Daartoe moet de fysiotherapeut een inschatting kunnen maken van het niveau van eHealthvaardigheden, gezondheidsvaardigheden en zelfredzaamheid van die patiënt. Corelien behaalde in 2009 haar bachelor Fysiotherapie aan de HU. Vervolgens werkte ze als fysiotherapeute en behaalde ze haar master Gezondheidswetenschappen aan de VU. Vanuit een stage bij onderzoeksinsituut NIVEL startte zij een promotietraject onder prof. dr. Cindy Veenhof. Dat onderzoek draait om een blended interventie voor mensen met artrose aan heup en knie; Corelien hoopt daar eind 2017 op te promoveren. Haar promotieonderzoek sluit naadloos aan op de onderzoekslijn binnen het nieuwe lectoraat, wat reden was voor Veenhof om Corelien te laten starten binnen het nieuwe lectoraat. Tot juli 2017 is Corelien voor een dag per week verbonden, daarna bedraagt haar aanstelling 0,6 fte. Zij heeft tevens als doelstelling om binnen de HU de blended interventie van haar promotieonderzoek uit te breiden voor meerdere doelgroepen, in samenwerking met studenten Fysiotherapie en Oefentherapie, maar ook met studenten van bijvoorbeeld Communication and Multimedia Design. 78


79


80


/ WELKOM

DI-JANNE BARTEN Di-Janne Barten, MSc trad in september 2016 toe tot het nieuwe lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Ze doet onderzoek naar innovatieve zorgprocessen binnen de fysiotherapie en oefentherapie en consequenties hiervan voor de rol van de beweegprofessional van de toekomst. Di-Janne trekt de kar van deze onderzoekslijn. Die bestrijkt een breed terrein, met veel kansen voor heel divers onderzoek. Inmiddels zijn binnen de lijn twee projecten geformuleerd. De eerste is een wijkscan in Utrecht. De scan moet in kaart brengen hoe het is gesteld met de fysieke zelfredzaamheid van Utrechtse burgers en wat hun behoeften zijn op dat gebied. Op die manier wil het lectoraat vraag en aanbod van beweegzorg op wijkniveau dichter bij elkaar brengen en bijdragen aan de maatschappelijke trend om langer thuis wonen mogelijk te maken. Samenwerking met andere HU-lectoraten en partners buiten de HU is in voorbereiding. In 2017 moet de wijkscan van start gaan. Een tweede project dat binnen de lijn van Di-Janne valt is het opzetten en monitoren van een nieuwe Community of Practice. Een CoP is een groep experts die (interprofessioneel) kennis en klinische ervaringen uitwisselen over een domein waar ze allen passie voor hebben. Het principe bestaat al langer en binnen andere domeinen worden er successen mee geboekt. Hogeschool Utrecht is met de reeds opgerichte CoP over de schouder (ShoulderCommunity) voorloper in de beweegzorg en wil het principe graag uitbreiden naar andere aandoeningen. Di-Janne heeft in 2007 de opleiding tot fysiotherapeut afgerond en sloot in 2010 de master Fysiotherapiewetenschap af aan Universiteit Utrecht. Daarna werkte ze in deeltijd als fysiotherapeut in de zowel de eerste lijn als de tweede lijn. Via een afstudeerstage kreeg ze bovendien een aanstelling in deeltijd bij NIVEL, het onderzoeksinstituut naar eerstelijnsgezondheidszorg. Zij was betrokken bij de NIVEL Zorgregistraties eerste lijn, een multidisciplinair registratienetwerk om gezondheid en zorg in de eerste lijn te monitoren. NIVEL Zorgregistraties is een doorlopend onderzoek: elk jaar brengt NIVEL een online rapport uit. Na zo’n vijf jaar in beleidsmatig onderzoek was Di-Janne toe aan een sterkere binding met de dagelijkse fysiotherapiepraktijk. Bovendien betekende sollicitatie op een vacature bij het lectoraat Innovatie van Beweegzorg hereniging met haar voormalig leidinggevende bij NIVEL prof. dr. Cindy Veenhof.

81


/ WELKOM

ELJA REIJNEVELD Sinds oktober 2016 werkt Elja als junior onderzoeker bij het nieuwe lectoraat Innovatie van Beweegzorg van de Hogeschool Utrecht. Binnen dit lectoraat houdt zij zich bezig met het thema ‘fysieke zelfredzaamheid rond ziekenhuisopnames’. Het thema is een van de drie onderzoekslijnen van het nieuwe lectoraat. Samen met senior onderzoeker Jaap Dronkers werkt zij aan verschillende projecten gericht op het behouden en verhogen van de fysieke fitheid van patiënten tijdens hun ziekenhuisopname. Eén van deze projecten is ‘UMC Utrecht in beweging’. Dat is erop gericht om patiënten van het Universitair Medisch Centrum in Utrecht meer te laten bewegen tijdens hun opname. Dat is goed voor hun fysieke fitheid en verhoogt als het goed is hun fysieke zelfredzaamheid en algemene gezondheid tijdens en na de opname. Als onderdeel van dit project werkt Elja resultaten uit van observaties die gedaan zijn om te kijken hoeveel en op welke manier patiënten (fysiek) actief zijn in het ziekenhuis: wat doen mensen, op welke locatie, met wie, en in welke houding? Een ander project waar Elja bij betrokken is betreft onderzoek naar het effectief inzetten van beweegmeters. Daarbij draait het niet alleen om adequate toepassingen, maar ook om de vraag hoe betrouwbaar dit soort meters eigenlijk zijn. Daaraan verbonden is een project dat streeft naar het opstellen van een ‘stappennorm’ voor patiënten in het ziekenhuis. Op basis van onderzoek naar hoeveel stappen patiënten nu dagelijks gemiddeld zetten tijdens hun opname willen de onderzoekers beweegdoelen opstellen om mee te geven aan patiënten. Ook aan dit project levert Elja bijdragen. In 2010 behaalde Elja haar bachelor Fysiotherapie aan de Hogeschool Rotterdam. Na haar studie werkte zij enige tijd in verschillende waarnemingen, gevolgd door een vaste baan in een praktijk voor eerstelijnsfysiotherapie in Moerkapelle. Van 2012 tot 2015 volgde zij de master Fysiotherapiewetenschap, terwijl ze in deeltijd verbonden bleef aan de praktijk in Moerkapelle. Na haar studie besteedde ze een jaar aan het afronden van enkele artikelen en een tijdelijk onderzoeksproject van het Erasmus MC naar de effectiviteit van oefentherapie bij heup- en knieslijtage. Via een sollicitatie op de vacature voor junior onderzoeker kwam zij terecht bij het lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Haar aanstelling is voor 0,6 fte. Daarnaast blijft zij werken in de praktijk.

82


83


84


/ WELKOM

ESTHER MOLENAAR Esther Molenaar is docent aan de master Geriatriefysiotherapie en sinds november 2016 werkzaam als junior onderzoeker binnen het lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Zij richt zich daarbij met name op het thema zelfredzaamheid binnen de wijk. Binnen de onderzoekslijn ‘innovatie van beweegzorg’ van het gelijknamige lectoraat wordt een onderzoek gestart naar de fysieke zelfredzaamheid van mensen in de Utrechtse wijken. De eerste stap daarin is een wijkscan, die wordt uitgevoerd door Esther. De eerste uitdaging is om de term fysieke zelfredzaamheid te definiëren. Daarvoor doet Esther literatuuronderzoek, maar ook kwalitatief onderzoek onder onderzoekers, docenten en studenten van Hogeschool Utrecht. Vervolgens moeten meetinstrumenten geselcteerd worden om fysieke zelfredzaamheid te meten. Naast dit onderzoek heeft Esther ook tot taak om verbinding te zoeken tussen de master Geriatrieysiotherapie en het lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Vanuit haar aanstelling als docent bij die masteropleiding is zij betrokken bij het maken van onderwijs. Esther studeerde Fysiotherapie aan de Avans Hogeschool in Breda en behaalde in 2010 haar master Bewegingswetenschappen aan de Universiteit Maastricht. Na haar studies werkte zij kort in een verpleeghuis op de afdeling geriatrische revalidatie en neurologie. Daar werkte zij als fysiotherapeut mee aan het ParkFit-onderzoek van het Radboud UMC. Later maakte zij de overstap naar het Radboud om als onderzoeker te werken aan een onderzoek naar dubbeltaken voor mensen met de ziekte van Parkinson. Zij ontwikkelde een trainingsprogramma voor Parkinsonpatiënten, gekoppeld aan een scholing voor ParkinsonNet, het netwerk van zorgverleners gespecialiseerd in deze ziekte. Die scholing verzorgt zij tweemaal per jaar. Na afronding van het onderzoek solliciteerde zij in 2014 op een vacature voor docent bij de master Geriatriefysiotherapie aan de HU. Vanaf november 2016 werkte zij één dag in de week voor het lectoraat Innovatie van Beweegzorg; met ingang van 2017 is haar onderzoeksaanstelling uitgebreid naar 0,5 fte. Daarnaast blijft zij voor 0,3 fte verbonden aan de masteropleiding.

85


/ WELKOM

INGE KLATTE Inge Klatte, MSc is sinds mei 2016 junior onderzoeker bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie. Binnen dit lectoraat houdt ze zich bezig met onderzoek naar de effectiviteit van logopedische behandeling bij kinderen met spraak- en taalontwikkelingsstoornissen. Tijdens haar studie Logopedie aan de Hanzehogeschool in Groningen (2009 – 2013) merkte Inge dat er nog heel wat te doen is in het wetenschappelijk onderbouwen van logopedische diagnose en behandeling. Haar afstudeerstage liep ze bij een praktijk in Utrecht, waar ze na haar afstuderen een baan kreeg. Het onderzoek riep haar echter, waardoor ze na een half jaar de master Logopediewetenschap aan de Universiteit Utrecht ging volgen, naast haar baan als logopedist. In haar onderzoek verrichtte zij kwalitatief onderzoek naar de keuzes voor behandeling die logopedisten maken. Een deel van haar onderzoek voerde zij uit aan de University of the West of England in Bristol, onder prof. dr. Sue Roulstone. Haar bevindingen zijn gepubliceerd. Na het behalen van haar master in 2015 keerde Inge korte tijd terug in een logopediepraktijk, maar merkte dat het onderzoek haar meer lag. Na terugkeer van een buitenlandse reis solliciteerde zij op een vacature bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie, waar zij in mei 2016 junior onderzoeker werd. Zij is betrokken bij meerdere projecten. In 2016 heeft zij junior onderzoeker Ingrid Singer van het ENGAGE-project voor een dag in de week ondersteund in de Delphi-studie naar de opvattingen van professionals over wat communicatieve redzaamheid nu precies inhoudt. 42 professionals uit verschillende disciplines werden met openvragenlijsten benaderd; met de resultaten en hun verdere feedback is een definitie opgesteld van het begrip. Bovendien was Inge betrokken bij het opstarten van het project DigiTaal, gedurende de zoektocht naar een junior onderzoeker voor dit specifieke project. Haar rol is in november overgenomen door Johanna Schulting. Voorts ondersteunt Inge lector Ellen Gerrits rondom COST Action, het Europese project dat behandeling van taalontwikkelingsstoornissen in 41 landen vergelijkt, en is zij betrokken bij projecten die worden aangevraagd door de beroepsvereniging van logopedisten.

86


87


88


/ WELKOM

INGRID CNOSSEN Dr. Ingrid C. Cnossen is sinds 2016 als senior onderzoeker verbonden aan het lectoraat Logopedie – Participatie door Communicatie. Daarnaast is zij gedetacheerd bij de Universiteit Utrecht en het UMCU als programmacoördinator Logopediewetenschap. Als senior onderzoeker bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie is Ingrid betrokken bij twee projecten: LogoClicks, gericht op het ontwikkelen van een online oefenplatform voor mensen met afasie, en ENGAGE, gericht op het creëren van interdisciplinaire consensus over communicatieve redzaamheid. Tevens is zij betrokken bij diverse onderzoeksprojecten binnen het lectoraat. Als programmacoördinator bij de masteropleiding Logopediewetenschap aan Universiteit Utrecht is zij onder meer examinator en mentor van een groep studenten. Naast haar werkzaamheden aan hogeschool en universiteit werkt zij bovendien als logopedist in een algemeen ziekenhuis. Na haar hbo-opleiding Logopedie ging Ingrid in 1990 aan het werk als logopedist. Al werkend kwam zij erachter dat zij veel vragen had over bijvoorbeeld efficiëntie en effectiviteit van de logopedische zorg. Uiteindelijk besloot ze een masterstudie te volgen. Dat werd Evidence Based Practice aan het Academisch Medisch Centrum (AMC) van de Universiteit van Amsterdam, die zij afrondde in 2009. In vervolg op haar onderzoeksstage werd zij als junior onderzoeker aangenomen bij het VU medisch centrum. Haar project richtte zich op de ontwikkeling van een zelfzorgprogramma voor hoofd-halskankerpatiënten. Vanaf 2010 werkte zij het programma uit tot een eHealth-interventie, ‘Project Halszaken’ gedoopt. Tussen 2011 en 2015 werd volgens een participatief ontwerp een zelfzorgprogramma ontwikkeld voor patiënten met strottenhoofdkanker. In deze periode werden de diverse zelfzorgprogramma’s geëvalueerd op gebruiksvriendelijkheid en haalbaarheid. In april 2016 promoveerde zij op haar onderzoek. Ingrid vond de vacature voor senior onderzoeker op de website van de HU. De focus op participatie die is opgenomen in de naam van het lectoraat sprak haar aan. Zij verving senior onderzoeker dr. Lizet van Ewijk tijdens haar zwangerschapsverlof en was zeer te spreken over de vlekkeloze overdracht en het enthousiaste team. Ingrid geeft aan dat haar werkzaamheden in onderzoek, onderwijs en praktijk inspirerend werken en zorgen voor heel directe kruisbestuivingen tussen die drie domeinen. 89


90


/ WELKOM

JOHANNA SCHULTING Johanna Schulting, MA is sinds november 2016 junior onderzoeker bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie. Binnen dit lectoraat houdt ze zich bezig met onderzoek naar innovatie van taaltherapie met tabletgames (DigiTaal). Met het onderzoeksproject DigiTaal wil het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie tabletgames integreren in de praktijk van logopedisten. Johanna is contactpersoon voor werkpakket 2 van het onderzoek: de handreiking Samen Gamen, met best practices voor interactief en communicatief gamen in taaltherapie. Johanna behaalde in 2010 haar bachelor Logopedie aan de Hanzehogeschool Groningen. Daarna werkte zij twee jaar in logopediepraktijken in Berlijn in haar geboorteland Duitsland. Van 2012 tot 2013 werkte zij in een Amsterdamse praktijk. Daarna begon zij een premaster Logopediewetenschap aan Universiteit Utrecht, gevolgd door een master Taal, Mens en Maatschappij aan Universiteit Utrecht, die zij cum laude afsloot in 2014. Tussen 2014 en 2016 was zij als junior onderzoeker verbonden aan het lectoraat Kind, Taal en Ontwikkeling van de Hanzehogeschool Groningen, waar zij werkte binnen het project ‘Uniform Screening for Speech & Language delays in Dutch Preventive Child Health Care’. Lector Margreet Luinge van Healthy Ageing in Groningen attendeerde haar op de vacature voor junior onderzoeker voor het project DigiTaal, waarbij zij zelf ook betrokken is. Johanna werkt nog maar kort maar wel met veel plezier aan dit onderzoek, omdat het een veelzijdig en relevant onderwerp is en ze nauw samenwerkt met logopedisten uit de praktijk.

91


/ WELKOM

JAAP DRONKERS Dr. Jaap Dronkers is fysiotherapeut en onderzoeker. Sinds najaar 2016 is hij als senior onderzoeker verbonden aan het nieuwe lectoraat Innovatie van Beweegzorg, waar hij de onderzoekslijn ‘fysieke zelfredzaamheid rond ziekenhuisopnames’ opzet. Een operatie wordt wel vergeleken met het lopen van een marathon, zo zwaar is de fysiologische belasting. Veel mensen denken echter dat “het rustig aan doen” de beste voorbereiding is op een opname. Bovendien is de Nederlandse zorg ingericht dat patiënten hun opname vrijwel geheel liggend doorbrengen. Met name voor ouderen kan een ziekenhuisopname daarom een fors verlies van fysieke fitheid veroorzaken, met alle onwenselijke gevolgen van dien. Zo neemt de kans op complicaties toe naarmate de fitheid afneemt. Na zijn studies Fysiotherapie en Bewegingswetenschappen werkte Jaap lange tijd als fysiotherapeut in het Gelderse Vallei-ziekenhuis in Ede, waar hij geïnteresseerd raakte in fysieke fitheid rondom operaties. In 2013 promoveerde hij aan de VU op het onderwerp preoperatieve fitheid bij oudere mensen, met prof. dr. Marian Hopman als promotor. Dat onderzoeksgebied sloot perfect aan bij de ambities die Cindy Veenhof koesterde voor haar lectoraat. Het eerste project van Jaap in ziekenhuis Gelderse Vallei was het ontwikkelen van een preoperatief trainingsprogramma van de ademhalingsspieren voor patiënten die aan de buik werden geopereerd, zodat zij fitter het ziekenhuis in gaan. Dat bevordert het herstel en vermindert de kans op complicaties. Dat programma is inmiddels uitgebreid naar een algemene training voor de fysieke fitheid voor diverse patiëntengroepen. Binnen de HU ontwikkelt Jaap het programma verder: er is een begin gemaakt met observatie van de activiteiten van patiënten tijdens de opname. Ten slotte moeten patiënten ook na de opname gevolgd gaan worden, om te zien hoe hun fitheid zich ontwikkelt. Jaap is als docent verbonden aan de masteropleiding Fysiotherapie van de HU en verzorgt een internationale cursus rond dit thema. Ook zoekt hij verbinding met dr. Roelof Ettema van het lectoraat Chronisch Zieken, die met het door hem ontwikkelde PREDOCS-programma vanuit een verpleegkundig perspectief patiënten voorbereid op hartoperaties. Nu al verzorgen beide onderzoekers onderwijs in gelieerde opleidingen. Die samenwerking wil Jaap intensiveren. 92


93


94


/ WELKOM

JESSICA VELDHUIZEN Jessica Veldhuizen, MSc RN werkt sinds 1 oktober 2016 als promovenda bij het lectoraat Chronisch Zieken. Haar promotieonderzoek richt zich op de effectiviteit van de zorg aan ouderen in de thuissituatie. Naast het promotieonderzoek is Jessica docent aan de HU bij de bacheloropleiding Verpleegkunde. Haar onderzoek richt zich op de effectiviteit van de wijkverpleegkundige zorg aan thuiswonende ouderen. Het is de verwachting dat de zorg voor ouderen in de thuissituatie zal gaan toenemen. Dit is te verklaren door het groeiend aantal ouderen met complexe problematiek, maar ook doordat ouderen langer thuis blijven wonen en sneller na een ziekenhuisopname naar huis gaan. De wijkverpleegkundige speelt een belangrijke rol in de zorg en ondersteuning voor ouderen. Het is van belang dat de wijkverpleegkundige zorg zo efficiĂŤnt en effectief mogelijk uitgevoerd wordt. Echter, het handelen van de wijkverpleegkundige is op dit moment weinig onderbouwd. Onduidelijk is wat het effect van het handelen is op zorggebruik (opnamen verpleeghuis, ziekenhuis, spoedeisende hulp) en patiĂŤntenuitkomsten (functioneren en kwaliteit van leven). Dit inzicht is van belang, zodat kwalitatief goede en kosteneffectieve zorg geleverd kan worden in de toekomst. In 2016 behaalde Jessica haar mastertitel Klinische Gezondheidswetenschappen aan de Universiteit van Utrecht. Haar afstudeeronderzoek richtte zich op voorspellers van functieverlies bij thuiswonende ouderen met een laag sociaaleconomisch niveau. Na het behalen van haar diploma hbo-v in januari 2013 is ze als wijkverpleegkundige aan de slag gegaan, wat ze ook nu nog met veel plezier naast haar werk als promovenda en docent blijft doen.

95


/ WELKOM

JOEP JANSSEN Joep Janssen is sinds december 2016 junior onderzoeker bij het lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Hij werkt mee aan onderzoeksprojecten rond het thema ‘gebruik van technologie in de beweegzorg’. Na zijn studie Fysiotherapie aan Hogeschool Utrecht (2004) ging Joep als fysiotherapeut aan de slag bij De Hoogstraat Revalidatie, waar hij in een behandelteam werkt dat gespecialiseerd is in hersenletselrevalidatie bij kinderen. In 2007 behaalde hij een master Bewegingswetenschappen aan de VU en breidde hij zijn werk bij De Hoogstraat uit met onderzoek, voornamelijk gericht op het toepassen van applied games en techniek in de revalidatie om de motivatie voor therapie en de intensiteit van de therapie te verbeteren. Hij was betrokken bij praktische implementatiestudies en wetenschappelijke studies. Deze hebben hem twee internationale publicaties opgeleverd, plus een reeks publicaties in Nederlandse vaktijdschriften zoals Fysiopraxis, Nederlands Tijdschrift voor Revalidatie Geneeskunde en het Revalidatie Magazine. In 2016 schreef Joep samen met technische onderzoekers van de Universiteit Twente, een subsidievoorstel voor onderzoek naar hoe een interactieve ledvloer (“een soort reuzen-iPad”) kan bijdragen aan de training van de loopvaardigheid van patiënten in de revalidatie. De betrokken hoogleraar van het Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht stelde voor om prof. Cindy Veenhof te betrekken bij dit onderzoek. Daarop nodigde Veenhof Joep uit om te solliciteren voor haar op te richten lectoraat. Binnen het lectoraat Innovatie van Beweegzorg werkt Joep aan een project rond blended fysiotherapie, een combinatie van face-to-face behandelingen en online toepassingen. De eerste stap in zijn onderzoek is gericht op de ontwikkeling van een instrument waarmee fysiotherapeuten de ratio tussen face-toface zorg en online zorg kunnen bepalen. De ene patiënt heeft namelijk meer therapeutische ondersteuning terwijl de ander juist heel goed zelfstandig aan de slag kan gaan met een online interventie. Daarnaast is Joep betrokken bij het Fysio Future Lab, een samenwerking van 25 innovatieve fysiotherapeuten die technologische toepassingen zoals apps, websites en zelfmeet-instrumenten zullen testen op bruikbaarheid en toepasbaarheid. Naast zijn onderzoeksaanstelling bij de HU blijft Joep voor anderhalve dag per week als fysiotherapeut verbonden aan De Hoogstraat. 96


97


98


/ WELKOM

MARJAN TER HARMSEL Marjan ter Harmsel, MA is sinds september 2016 junior onderzoeker bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie. Binnen dit lectoraat houdt zij zich bezig met het onderzoek naar innovatie van taaltherapie met tabletgames (DigiTaal). Met het onderzoeksproject DigiTaal wil het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie tabletgames integreren in de praktijk van logopedisten. Marjan is aanspreekpunt voor werkpakket 1 van dit onderzoek: het opstellen van een beoordelingsmaat om de geschiktheid van tabletgames voor taaltherapie te meten. Marjan behaalde in 2006 een master Algemene Taalwetenschap aan Rijksuniversiteit Groningen. In datzelfde jaar behaalde ze een bachelor Logopedie aan de Hanzehogeschool Groningen. Na het afronden van die twee studies werkte zij als logopedist bij verschillende praktijken en instellingen, waaronder een Emmense praktijk tussen 2006 en 2014. Sinds 2007 werkt zij bovendien als logopedist bij Kentalis op een school in Emmen. In die functie solliciteerde zij op een interne vacature voor een logopedist op masterniveau die werkt met kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Daarop werd zij vanaf september 2016 voor 0,6 fte gedetacheerd bij het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie van Hogeschool Utrecht. Marjan geeft aan dat zij het erg interessant vindt om na meer dan tien jaar in de beroepspraktijk opnieuw in het onderzoek te zijn beland. Zij beschouwt het als groot voordeel dat zij nog steeds werkzaam is bij consortiumpartner Kentalis. Op die manier kan zij de resultaten van het onderzoek onmiddellijk inbedden in de praktijk, terwijl zij omgekeerd ook gebruik kan maken van expertise en feedback vanuit de praktijk in het onderzoek.

99


/ WELKOM

YVONNE JORDENS Yvonne Jordens, MSc RN werkt sinds 1 juni 2016 als promovenda bij het lectoraat Chronisch Zieken. Haar promotieonderzoek richt zich op de landelijke implementatie en doorontwikkeling van het PREDOCSprogramma (PREvention Decline in Older Cardiac Surgery patients). Steeds meer ouderen ondergaan openhartoperaties. Inmiddels ervaart bijna de helft van deze groep een complicatie, zoals een delier, depressie, decubitus of een infectie. Deze patiënten komen het ziekenhuis in met een lager gezondheidsniveau dan gemiddeld. Dit maakt hen extra kwetsbaar voor zulke postoperatieve complicaties. Het gevolg: een vaak langer ziekenhuisverblijf en meestal een lagere kwaliteit van leven na de ziekenhuisopname. Om dit te voorkomen zouden ouderen beter voorbereid moeten worden op een ziekenhuisopname. Hiervoor is in een eerder onderzoeksprogramma het PREDOCSvoorbereidingsconsult ontwikkeld, getest op haalbaarheid en effectiviteit. In haar promotieonderzoek volgt Yvonne de implementatie van dit programma in twaalf van de zestien cardio-chirurgische centra in Nederland. Goede implementatie en uitvoering van het consult is cruciaal voor afname van het aantal complicaties. Middels een model om gedragsverandering te bewerkstelligen wordt de situatie in elk ziekenhuis geanalyseerd om implementatieproblemen vroegtijdig te herkennen. Zo wordt er gekeken of de verpleegkundigen over de juiste kennis en kunde beschikken, of er mogelijkheden zijn om het gewenste gedrag uit te voeren en of verpleegkundigen gemotiveerd zijn. Waar nodig wordt een passende interventie ingezet. Yvonne overziet de implementatietrajecten en zorgt voor uitwisseling tussen de lokale projectleiders. De observaties dienen om de implementatie van PREDOCS voor hartoperaties nu en andere patiëntengroepen in de toekomst te optimaliseren. In 2015 behaalde Yvonne haar master Klinische Gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoek draaide om het effect van het PREDOCS-programma op postoperatieve zorgcomplicaties binnen Isala in Zwolle. Zij studeerde in 2012 af bij de opleiding Verpleegkunde aan de Hogeschool Windesheim. De afgelopen jaren werkte ze als verpleegkundige in Isala. Momenteel werkt ze naast haar promotieonderzoek met veel plezier als researchverpleegkundige/coördinator.

100


101


/ COLOFON Fotografie HU Beeldbank Tekst Sjoerd van der Linden Redactie Maaike Smole Vormgeving RAAK Grafisch Ontwerp

102



Heidelberglaan 7 3584 CS Utrecht www.ivz.onderzoek.hu.nl kenniscentrumivz@hu.nl 104

fgkiz_j_0217_rk

'HET KENNISCENTRUM DOET ONDERZOEK VOOR DE PRAKTIJK EN MET DE PRAKTIJK'


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.