V3 izb lichtspoor 4 2015

Page 1

52ste jaargang | 2015 nummer 4


Verwachten

‘We kunnen alleen maar in ­beelden over de christelijke ­toekomstverwachting spre­ ken. En die beelden zijn ont­ leend aan onze huidige aardse werkelijkheid. Maar ik ben er van overtuigd dat wat ons te ­wachten staat, ons voorstel­ lingsvermogen ver te boven gaat. Ik zie er dagelijks met ­verlangen naar uit.’

In gesprek met ds. Bob Poot (89) uit Bodegraven, over verlangen en verwachten.

Wat vermoeid zat de predikant in zijn studeerka­ mer. Hij was één van mijn leermeesters. Wat was hij in spreken en preken een sterk persoon! Tot die dag van zijn ingrijpende operatie. Na een half jaar van rust nam hij een beroep aan naar een kleinere gemeente. In de eerste kerkdienst daar toonde hij al zijn zwakheid en hulpbehoevendheid, door als tekst te kiezen: ‘En nu, wat verwacht ik, Here? Mijn hoop is op U’. Een vers uit Psalm 39. De dichter van deze Psalm, David, had het zeer moeilijk. Ook hij was in zijn leven geconfronteerd met zijn zwakheid en broos­ heid. Op zulke momenten kan er een sterke neiging zijn om God min of meer ter verantwoording te roe­ pen. In enkele Psalmen zien we dat ook gebeuren. Maar hier niet. Integendeel. Wat doet hij wél? Hij vouwt zijn handen, bidt en belijdt: ‘En nu, wat ver­ wacht ik, Here, Mijn hoop is op U’. Dat is de taal van het geloof. Verwachten. In dit gevulde woord erkent hij zijn afhankelijkheid.

2

David leefde zo’n 1000 jaar vóór Christus. Wanneer wij 2000 jaar ná Christus iets leren met betrekking tot het kerkelijke en geestelijk leven is het wel onze afhankelijkheid. De Heilige Geest leerde David ver­ wachten. De Geest doet niets liever dan ook ons te leren leven met verwachting. Dan leren we ook hopen. Zo luidt de vertaling die wij gebruiken. ‘Mijn hoop is op U’. We mogen dat woordje hoop ook vertalen met ‘verwachting’. Dan krijgt dit bijbelse begrip alle aandacht. ‘En nu, wat verwacht ik, Here? Mijn verwachting is van U’. Niet omdat het toch nog wel meevalt. Maar omdat God de verwachting wekt. Dat doet Hij door ons te wij­ zen op de vele betrouwbare beloften van God, die in Christus vast en zeker (‘ja’ en ‘amen’) zijn. Verwachten… Daar worden we bij het zwakker en ouder worden toe opgewekt. Vooral als we door de diepten gaan, zoals David in Psalm 39. Ds. B. Oosterom, Oudewater

‘Een van de hoofdpersonen in ‘Hollands Glorie’ van Jan de Hartog heeft een nogal plastisch beeld van de hemel. De hele dag zingen, in een lange jurk… dat leek hem maar niets. Ik weet nog dat ik die passage in mijn jonge jaren las en het er eigenlijk wel mee eens was. Maar dat durfde ik toen niet te zeggen. In mijn jeugd konden predikan­ ten de kerkgangers precies voor ogen schilderen hoe de hemel en de hel eruit zagen. Voor de hemel gebruikten ze vaak het beeld van zangers aan de glazen zee, zoals daarover is geschreven in het bijbelboek Openbaring. Alle accent valt daarin op de lofzang. De voorgangers wisten ook vrij gedetailleerd hoe we ons de hel moesten voorstellen. Die afschrikwekkende beelden leken meer geïnspireerd op de middeleeuwse schilderijen van Jeroen Bosch dan op de bijbel­ tekst, maar dat terzijde. Waar het me om gaat is, dat ze spraken over de hemel en de hel alsof ze even waren vergeten dat het

‘Laat de bevalling spoedig intreden’ bééldspraak betrof. Pas later kreeg ik veel meer oog voor het feit dat de Bijbel in een scala aan beelden over de toekomst spreekt. En dat zijn er nogal wat. De profeten spreken over een vrederijk, overvloeiend van melk en honing, een werkelijkheid waarin niemand meer zal zeg­ gen: ‘ik ben ziek’. Jezus gebruikt het beeld van het Vaderhuis. Pau­ lus verlangt ernaar ‘ontbonden’ en ‘met Christus’ te zijn. Het centrale punt is voor mij steeds meer geworden het uit­ zien naar het Koninkrijk der hemelen. Dat is een veelomvat­ tend, rijk beeld. Het is het leven waarin Gods heerschappij alle verhoudingen bepaalt. Tussen mensen onderling, maar ook in de hele schepping. Er zal sja­ loom zijn. ‘Op die dag staat op de bellen van de paarden (oor­ logsdieren): Heilig voor de Here’. Ik herinner me als de dag van gisteren een preek over die tekst, waardoor mijn hart open ging van verlangen. De hele schep­ ping zal vervuld zijn van Gods

heiligheid, zoals we bidden in het Onze Vader: ‘Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede op aar­ de, zoals in de hemel.’ Daarmee vragen we ook dat het Koninkrijk zijn licht vooruit zal werpen, in onze werkelijkheid. Het is al onder ons aanwezig, als een gist in een deeg. Alweer een beeld­ spraak. Je merkt dat de Bijbel tastend naar woorden de nieuwe werkelijkheid aanduidt. Ook als het gaat om de keerzijde. Als je recht wilt doen aan het hele ge­ tuigenis kun je daar je ogen niet voor sluiten. Bij de ‘hel’ denk ik aan de ranken die geen vrucht dragen en worden weggeworpen in het vuur. Het is leven dat geen toekomst heeft. Het gaat, zoals in een psalmberijming staat, ‘al dwalende teloor’. Elementair voor de christelijke toekomstverwachting is dat het een realiteit betreft die onze wer­ kelijkheid te buiten en te boven gaat. Als je dat loslaat, haal je een belangrijke pijler onder het christelijk geloof vandaan. 3


Bij zijn opstanding is Christus binnengegaan in die nieuwe werkelijkheid, waarin andere wetten van tijd en ruimte gelden dan in de onze. Wij zijn mét Christus opgestaan en ons leven is met Hem ‘verborgen in God’. We weten pas hoe het zijn zal, als de sluiers worden weg­ genomen.

bagatelliseren. We belijden de ‘wederopstanding van het lichaam’. Is er op de nieuwe aarde wel ruimte voor al die mensen van alle tijden en plaat­ sen? Laat me zeggen hoe ik de Bijbel op dit punt versta: de mens van hier en nu gaat ten onder in de dood. Hij wordt als een zaad in de aarde gezaaid, een nieuwe menselijkheid, zoals In het pastoraat heb ik heel wat de nieuwe menselijkheid van de mensen ontmoet die leefden opgestane Christus. God geeft bij het ‘hemelgeloof’ van mijn er bij de opstanding een nieuw jeugd. Daarover ben ik nooit lichaam aan. Het heeft de iden­ met hen in discussie gegaan. titeit van het lichaam dat in de Wel probeerde ik in gesprek­ aarde werd gelegd, tegelijk is ken te achterhalen het totaal anders. waarom ze naar de ‘Wie werkelijk b ­ eseft Misschien moeten hemel wilden. Om we bij dit vraagstuk wat God voor ons het nog beter te niet al te individu­ in petto heeft, hebben dan het hier alistisch denken, en nu? Of was het kan toch niet anders maar veel meer hen te doen om de collectivistisch. Als dan daar reikhalzend gemeenschap met de Israëlieten de naar uitzien?’ Christus? Dat is toch uittocht uit Egypte de kern. herdenken, zeggen Vaak merkte ik bij mijn ge­ ze niet ‘onze vaderen werden sprekspartners onzekerheid over bevrijd’, maar: ‘wíj werden be­ hun toekomst. ‘Je hoopt toch dat vrijd’. Zou het kunnen zijn dat je naar de hemel gaat’, zeiden wij zo, als Christus komt, zullen ze dan. Bijbels gezien is dat delen in het ‘wij’ van het toe­ een nogal mager antwoord. Het komstige volk van God op de zou me niet verbazen als dat nieuwe aarde leven? kwijnende verlangen naar Gods grote toekomst samenhangt met We worden in de Bijbel op­ de beperkte beeldvorming. Wie geroepen om te letten op de werkelijk beseft wat God voor ‘tekenen der tijden’. Maar laten ons in petto heeft, kan toch niet we wel voorzichtig zijn. Te vaak anders dan daar reikhalzend heeft men in de kerkgeschiede­ naar uitzien? Veel mensen van nis de Bijbel en de krant ‘op mijn leeftijd zien uit naar het elkaar geplakt’ en dat kwam de einde, om van het leven af te geloofwaardigheid van de bood­ zijn, het lijden en de aftakeling. schap lang niet altijd ten goede. Kunnen we er ook naar verlan­ We hebben mensen met de gave gen omdat we dan het leven van profetie nodig om de werke­ zullen kennen zoals het echt lijkheid tot op God te duiden. bedoeld is? Als ik het journaal kijk, hoor ik de schepping zuchten, als in ba­ Daarmee wil ik allerminst de rensnood. En dan denk ik: laat vragen die de christelijke toe­ de bevalling spoedig intreden.’ komstverwachting oproept 4

Verlangen naar de grote zomer Graag wil ik in dit zomer­ nummer van Lichtspoor aan­ dacht vragen voor een lied waarin het verlangen naar Gods toekomst centraal staat. De dichter gebruikt voor de toekomst het beeld van de zomer: ‘Eens komt de grote zomer / waarin zich ’t hart verblijdt, / God zal op aarde komen / met groene eeuwigheid.’ De volledige tekst van het lied vindt u op de achter­ pagina.

De dichter van dit lied is Jo­ hann Walter (1496–1570), een vriend van Maarten Luther, de bekende reformator. Hij vertelt dat Luther, als hij dit lied zong, niet van ophouden wist. Blijk­ baar raakte het aan het diepste verlangen van Luthers hart. Dit hartverlangen was blijkbaar niet gericht op de bevrediging van zijn begeerten en behoeften, maar op het grootmaken van zijn hemelse Vader. Zo ver­ woordt Walter het ook: ‘Dan zal het loflied schallen/ rondom de gouden troon, / dan heffen wij daar allen/ met grote vreugde aan: / lof zij en eer en sterkte / de Vader en de Zoon, / de Geest om al zijn werken / zij lof van nu voortaan.’ Gods toekomst is niet het ­luilekkerland waar al onze (egoïstische) wensen vervuld zullen worden, maar de plek waar wij, verlost van ons op

onszelf gerichte ‘ik’, volkomen gericht zijn op de verering van onze hemelse Vader. Het bijzondere is dat wij niet in de vervulling van al onze verlangens, maar in de lof op onze hemelse Vader tot onze uiteindelijke bestemming zul­ len komen. Juist doordat wij helemaal op Hem gericht zul­ len zijn, zullen wij die mens zijn zoals Hij ons oorspronke­ lijk bedoeld had. Vandaar dat Johann Walter bij het spreken over Gods toekomst het beeld koos van de zomer. Dat had hij geleerd van Jezus Zelf. Wanneer Hij spreekt over de aanstaande toekomst van God, wijst Hij op de vijgenboom (Matt. 24:32-35). Wanneer die uitbot is de zomer nabij. Dat is de periode waarin het lang licht is en de tempe­ raturen doorgaans aangenaam zijn, waarin de vruchten rijpen en alles tot volle ontplooiing

komt. Ons mens-zijn komt daar tot volkomen bloei, doordat wij gericht zijn op de dankbare ver­ ering van onze Vader. Het is een lied van verlangen, van hartstocht. Waarom zong Maarten Luther dit lied zo graag? Ik vermoed omdat dit verlangen constant onder druk stond in zijn leven. Het dreigde steeds weer overdekt te worden door de zorgen van het leven en daardoor af te sterven. Het zingen van dit lied voedde en versterkte zijn aangevochten hartverlangen en richtte Hem op waar het uiteindelijk om gaat in een mensenleven: de grootma­ king van onze hemelse Vader. Zullen we het meezingen, opdat op wij op onze pelgrimstocht niet afhaken, maar Thuis zullen komen? Ds. H.G de Graaff, Nieuwerbrug aan de Rijn

5


Onze Wereld Naast onze kleine bakkerszaak, midden in de Mo­ lenstraat, kwam een pand vrij. Nu is dat natuurlijk altijd spannend. Wie komt er in en wát komt er in. Het is voor kleine middenstanders, zoals wij, best lastig om het hoofd boven water te houden. Bert wordt vijfenzestig en ik ben het al. We willen door­ gaan zolang het kan. Kinderen hebben we niet en op een overname rekenen we niet, maar we gaan graag nog een paar jaar door. Voor de trouwe klan­ ten, want het brood uit de supermarkt is een stuk goedkoper. Dat proef je dan ook. Ons broodassortiment komt van de centrale bak­ kerij, de patisserie en de kleine broodsoorten doen we zelf. Elke dag vers. Zodra we hoorden dat het pand naast ons een Onze Wereld-café zou worden, waar voornamelijk mensen met een beperking zouden gaan werken, heb ik een brief op hoge poten aan de burge­ meester geschreven. Ik heb helemaal niets tegen de bewoners van Onze Wereld, en ook niet tegen mensen met beperkingen, maar ik vraag me af of die mensen er gelukkig van worden als ze moeten meedraaien in de keiharde maatschappij.

Ik zag het al gebeuren, een rommelig terras naast ons, een hangplek voor Jan en alleman, goedbe­ doeld wanbeheer. Constant vuil vaatwerk op de tafels en wapperende servetten die natuurlijk neer­ strijken voor onze deur. Nou, sorry, daar hebben we geen zin in. Wij zitten hier al veertig jaar en gaan niet akkoord. De burgemeester kwam langs. Zo is hij en dat is te prijzen! Maar juist toen zat ik bij de dokter met een dikke knie. Daar heb ik de laatste tijd vaker last van. Ik 6

wilde een pilletje tegen de pijn. Maar de dokter zei dat er eens goed naar gekeken moest worden, die knieën van mij hadden specialistische zorg nodig. Ik zag de bui al hangen. Toen ik terneergeslagen de winkel binnenstapte, kwam de burgemeester net naar buiten. Hij schud­ de me hartelijk de hand en zei dat hij zo’n goed gesprek met Bert had gehad en hij wenste ons een prettige samenwerking. Wèg was-ie! Ik stootte mijn knie gemeen tegen de deurpost en riep naar ach­ teren: ‘Bertus, wat is er besproken? Je hebt je zegje toch wel gezegd?’ Bert dacht van wel, ik had zo mijn twijfels. De week daarop begon de verbouwing. Zodra er maar iets van overlast te bespeuren was, trok ik aan de bel. Die betonmolen moest niet bij ons voor, dat laden en lossen niet midden op de dag. Bij ons kan het brood toch ook in alle vroegte worden be­ zorgd? Maar als de klanten vroegen wat er hiernaast kwam, dan deed ik net alsof ik het een aanwinst vond, want geen klant is gebaat bij chagrijn. We kregen van de nieuwe buren een uitnodiging voor een gesprek, maar ik zei dat dat wel een beetje laat was, met de officiële opening in het vooruitzicht. Die opening was gisteren, er werd een lint door­ geknipt en Onze Wereld-bewoners stonden te juichen. Maar die liepen gelukkig met de vertrek­ kende fanfare mee. Ik hield van achter de toonbank het terras in de gaten. Het was mooi weer, daar troffen ze het mee. Twee jonge mensen met een bruin schort voor liepen in de bediening, achter de toonbank werden de bestellingen klaargemaakt door een donkere vrouw, dat zou de cheffin wel zijn. De jongen was langzaam en verlegen, hij moest de bestelling soms twee keer opnemen. Het blonde meisje, met overduidelijke trekken van het Downsyndroom, liep te stralen. Ik hoorde haar hoge stem steeds opnieuw zeggen: ‘En wij hebben de lekkerste appeltaart van onze wereld! Zelf ge­ bakken, vers uit de oven!’ Ik keek naar onze vitrine, waarin naast de ­tompouces en het hazelnootgebak, onze appel­ punten stonden te wachten op gretige klanten. Ik werd er niet vrolijk van. Die klanten zaten hier­ naast dus.

Bert kwam uit de bakkerij met moorkoppen. Ik zei; ‘Stop er maar mee, gebak raken we niet meer kwijt.’ ‘We hadden moeten praten met die organisatie. De burgemeester had het over samenwerking en dat hebben wij niet geprobeerd, Tonny.’ ‘Denk jij nu echt dat ze hiernaast onze broodjes willen serveren? En stel dat dat zo is, denk jij dat wij er dan nog een normale prijs voor krijgen?‘ ‘Niet de volle mep, maar we leveren goed brood, en ik wil ook wel met zonnepitten en spelt gaan bakken, waarom niet? Als de mensen dat lekker vinden dan is dat reclame voor ons: Dit lekkere brood komt van de bakker hiernaast!’ ‘Wij hebben hier de eerste rechten.’ ‘Het gaat niet om rechten. Jij ziet in elke veran­ dering een bedreiging. Je kan het toch ook als een kans zien? ’t Kan best goed werken!’ Dat is Bert, eerst net doen of hij het met me eens is en dan er stiekem anders over gaan denken. Ik draaide me om naar de klant die binnenkwam. Nooit bakkeleien in het bijzijn van klanten, is de regel. Het was geen klant, maar het blonde meisje van hiernaast, een bordje met twee appelpunten in

haar hand. Stralende ogen die pasten bij haar rode wangen. ‘Hebt u moorkoppen? Mag ik er twee rui­ len voor twee appelpunten, de allerlekkerste appel­ punten van onze wereld?’ ‘Pardon?’ zei ik verbluft. Ze begon opnieuw. ‘Die twee mevrouwen van tafel 3 willen moorkoppen. Wij hebben geen moor­ koppen, wel de allerlekkerste…’ De donkere cheffin stond ineens naast haar. ‘Carly, wacht even, zo werkt dat niet. Dat kan echt niet!’ Het meisje keek beteuterd van de cheffin naar ons: ‘Waarom niet?’ Bert pakte een kartonnen bordje en schoof er twee moorkoppen op. ‘Vandaag kan het wel, en of het morgen nog kan, daar zullen we eens over vergaderen.’ ‘Ziet u wel!’ zei Carly opgetogen tegen de chef­ fin, terwijl ze de appelpunten tegen de moorkop­ pen ruilde. Ze smaakten niet verkeerd, trouwens. Onze Wereld heeft verstand van appeltaart. Joke Verweerd

7


Eens komt de grote zomer Eens komt de grote zomer

Ook ons zal God verlossen

waarin zich ‘t hart verblijdt.

uit alle pijn en nood,

God zal op aarde komen

van ‘t woeden van de boze,

met groene eeuwigheid.

van ‘t vrezen voor de dood,

De hemel en de aarde

van aarzelen en klagen,

wordt stralende en puur.

verdriet en bitterheid,

God zal zich openbaren

van alles wat wij dragen,

in heel zijn kreatuur.

van ‘t lijden aan de tijd.

Geen woord kan het bereiken,

Ja, Hij zal ons geleiden

het is aan niets gelijk,

in ‘t schone paradijs,

met niets te vergelijken

het bruiloftsmaal bereiden

dat schone koninkrijk.

zijn grote naam ten prijs.

Als God zich openbaren

De liefde die wij zingen,

zal op de jongste dag

zo schoon, zo ongekend,

dan zullen wij ervaren

zal uit de bron ontspringen

wat Hij met ons vermag.

van God ons middelpunt.

Dan zien wij met verblijden

Dan zal het loflied schallen

Hem die ons hart beleed,

rondom de gouden troon,

de Heer die door zijn lijden

dan heffen wij daar allen

de hemel opendeed

met grote vreugde aan:

en alle patriarchen

lof zij en eer en sterkte

met de profeten saam,

de Vader en de Zoon,

apost’len, martelaren,

de Geest om al zijn werken

verlosten in zijn naam.

zij lof van nu voortaan.

Johann Walter Vert. J.W. Schulte Nordholt. (coupletten 1 t/m 5 en 8).

Lichtspoor (voorheen ‘Licht in de avond’) verschijnt zes maal per jaar en is een uitgave van de IZB, vereniging voor zending in Nederland.

Redactie: ds. J.H. Gijsbertsen (voorzitter) J. Anker (secretariaat) ds. H.G. de Graaff ds. J. Westland K. van Noppen

Redactie-adres: Joh. van Oldenbarneveltlaan 10 3818 HB Amersfoort Telefoon 033-4611949 E-mail: info@izb.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.