Masterscriptie 'Partij voor de Dieren'

Page 1

Een onderzoek naar de electorale doorbraak en voortduring van een nieuwe politieke partij

Masterscriptie Dutch Politics MSc Universiteit Leiden Jasper Meeuwissen – 0513393 Begeleider: Koen Vossen Tweede lezer: Oda van Cranenburgh Datum: 6 juni 2011 Aantal woorden: 26439


Dankzij Eva


4

INLEIDING

NIEUWE POLITIEKE PARTIJEN

Inleiding Conceptualisatie Ontstaan van nieuwe politieke partijen Succes van nieuwe politieke partijen: een typologie Drie bestaande typologieën van electorale succesfactoren Een alternatieve typologie van electorale succesfactoren Methodologie

6 6 7 9 10 13 16

WAT ER MIS WAS EN WAAROM HET MIS GING

Inleiding De Partij voor de Dieren Oprichting van de Partij voor de Dieren Grondslagen, doelen en rol van de Partij voor de Dieren Tweede Kamerverkiezingen 2003 Beeldvorming Partij voor de Dieren Gevestigde partijen Electoraat Instituties De ontbrekende factoren

18 18 18 20 23 23 25 27 27 30 31

EERST NEGEREN ZE JE, DAN LACHEN ZE OM JE, DAN VECHTEN ZE TEGEN JE EN DAN WIN JE

Inleiding Europese Parlementsverkiezingen 2004 Tweede Kamerverkiezingen 2006 Beeldvorming Partij voor de Dieren Gevestigde partijen Electoraat De doorbraakfactoren

33 33 35 36 38 39 41 43

SGP-ACHTIGE TAFERELEN

Inleiding Deelname verschillende verkiezingen (2007-2010) Provinciale Statenverkiezingen 2007 Waterschapsverkiezingen 2008 Europese Parlementsverkiezingen 2009 Gemeenteraadsverkiezingen 2010 Tweede Kamerverkiezingen 2010 Voortduringsfactoren Beeldvorming Partij voor de Dieren Electoraat Instituties De duurzaamheid van de Partij voor de Dieren

46 46 47 47 48 48 49 51 52 54 57 58 59

2


CONCLUSIE

60

EPILOOG

64

LITERATUUR

67

APPENDIX (KANDIDATENLIJSTEN)

Tweede Kamerverkiezingen 2003 Europese Parlementsverkiezingen 2004 Tweede Kamerverkiezingen 2006 Tweede Kamerverkiezingen 2010

i ii iii v

APPENDIX (INTERVIEWS)

Dick de Vos Carla van Viegen Marjolein de Rooij Maarten ’t Hart Lieke Keller Marianne Thieme en Niko Koffeman

vi xi xv xix xxi xxiii

DANKWOORD

xxvi

SUMMARY

xxvii

3


Inleiding

Sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 zijn wij in Nederland getuige van een wereldwijd uniek fenomeen: een nationaal, electoraal succesvolle politieke partij die niet mensen maar dieren als haar hoogste prioriteit stelt. De Partij voor de Dieren presenteert zichzelf als een politieke eenling, als een ‘haas in de marathon’ die de andere partijen er toe moet bewegen om meer rekening te houden met dieren (Thieme, 2004: 75). Ze zien zichzelf niet als een ‘one-issue’ partij maar als een nieuwe brede emancipatiebeweging (ibid.: 25) en “het beschermen van dieren blijkt een onstuitbare nieuwe maatschappelijke stroming die oude tegenstellingen en meningsverschillen overstijgt” (ibid.: 52). De partij werd al in oktober 2002 opgericht maar faalde om tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 en Europese Parlementsverkiezingen van 2004 zetels te behalen. Uiteindelijk lukte het in november 2006 om met twee zetels verkozen te raken in de Tweede Kamer. Dit eerste electorale succes smaakte naar meer en sindsdien heeft de Partij voor de Dieren (meerdere keren) succesvol meegedaan aan alle verkiezingen binnen de Nederlandse grenzen. De Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad en de waterschappen, en getrapt via de Provinciale Staten heeft de Partij voor de Dieren een senator in de Eerste Kamer. Het is de Partij voor de Dieren tot op dit moment alleen niet gelukt om een zetel in het Europese Parlement te bemachtigen, onder andere door de hoge kiesdeler. Deze politieke nieuwkomer biedt vele mogelijkheden voor onderzoek. Ik heb er voor gekozen om te kijken naar het electorale succes van de Partij voor de Dieren. Er bestaat een omvangrijke hoeveelheid literatuur die verschillende factoren onderscheidt die invloed hebben op het electorale succes van een nieuwe politieke partij. Deze factoren zijn echter niet op elk moment van invloed op dit electorale succes. Sommigen hebben meer invloed op het moment dat een nieuwe partij nog nooit electoraal succesvol is geweest, anderen op het moment dat een partij wel electoraal succesvol is geweest. Om vast te kunnen stellen welke factoren op welk moment van invloed zijn geweest op het electorale succes van de Partij voor de Dieren, wordt de partij vanaf de oprichting bestudeerd en wordt er gekeken naar de verschillende momenten dat zij meededen aan verkiezingen. De belangrijkste vraag in dit onderzoek is waarom de Partij voor de Dieren er in is geslaagd door te dringen in de Tweede Kamer en andere Nederlandse organen, en daar te blijven? De Partij voor de Dieren bestaat sinds oktober 2002 maar is nog nauwelijks uitgebreid onderzocht. De studies die tot nu toe zijn gedaan naar de partij zijn meer beschrijvend van

4


aard en richtten zich niet op het electorale succes van de Partij voor de Dieren. Deze studie is bedoeld als toevoeging voor de bestaande studies over de partij. Er is een belangrijke oorzaak van deze geringe aandacht voor de Partij voor de Dieren. Een groot gedeelte van de tijd en aandacht van wetenschappers en opiniemakers is de afgelopen jaren uitgegaan naar die andere nieuwkomer in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2006: de Partij Voor de Vrijheid (PVV) van Geert Wilders. Waarschijnlijk is dit omdat de PVV in een bredere partijfamilie past die in heel Europa de politieke verhoudingen op zijn kop zet (zie Mudde, 2007; Kriesi et al., 2008) en veel meer zetels dan de Partij voor de Dieren heeft behaald. Het onderzoek naar deze twee verschillende partijen deelt echter dezelfde relevantie. De relevantie van onderzoek zit hem in het creëren van ‘shoulders of giants’, de wetenschappelijke vooruitgang zoals die opgetekend kan worden uit de mond van onder andere Isaac Newton: het schrijven van een werk waar andere onderzoekers later weer gebruik van kunnen maken. De beste manier om het electorale succes van de Partij voor de Dieren te kunnen begrijpen en verklaren is door middel van een casestudie. Een casestudie stelt een onderzoeker in staat om heel diep in te gaan op een enkel fenomeen door middel van verscheidene onderzoeksmethodes, en daarover een rijk en gedetailleerd verhaal te schrijven. Mijn casestudie naar de Partij voor de Dieren bestaat uit twee delen: een theoretisch deel en een onderzoeksdeel. Het theoretische deel is nodig om aan het eind het onderzoeksdeel te kunnen duiden, er betekenis aan te kunnen geven. Het gaat vooraf aan het onderzoeksdeel maar is niet het zwaartepunt van mijn studie: het doel is om een narratief over de Partij voor de Dieren te schrijven. Elke theoretische verklaring voor electoraal succes wordt open gelaten en pas achteraf zal blijken welke verklaring het meest plausibel is. De indeling van de hoofdstukken en paragrafen in tijdsperiodes volgt uit deze gedachtegang. Hoofdstuk 1 beslaat het theoretisch deel en zet – naast verklaringen over de opkomst van nieuwe politieke partijen – voornamelijk uiteen welke factoren belangrijk kunnen zijn bij de electorale doorbraak en voortduring van een nieuwe partij. Hoofdstuk 2 gaat over de opkomst van de Partij voor de Dieren: waarom vonden de oprichters dat er een Partij voor de Dieren moest komen en welke factoren waren niet of onvoldoende aanwezig voor een electorale doorbraak? Hoofdstuk 3 kijkt naar de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren: welke verschillen waren er tussen de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 en de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 en welke doorbraakfactoren lieten zich toen gelden? Hoofdstuk 4 behandelt de periode van electorale voortduring die loopt van het eerste electorale succes bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 tot de Tweede Kamerverkiezingen van 2010: welke voortduringsfactoren hebben er voor gezorgd dat de Partij voor de Dieren electoraal gezien nog steeds stevig in het zadel zit en een “SGP-achtige stabiliteit vertoont”?

5


Nieuwe Politieke Partijen

Inleiding Voordat er uitgebreid onderzoek gedaan kan worden naar de opkomst van de Partij voor de Dieren en alle verkiezingen waaraan zij heeft meegedaan, is het belangrijk om eerst te kijken naar de theorie die er bestaat over het verklaren van de opkomst en het electorale succes van nieuwe politieke partijen. Na de conceptualisatie van een aantal kernbegrippen en het bieden van een aantal verklaringen omtrent het ontstaan van nieuwe politieke partijen richt dit hoofdstuk zich op verklaringen van electoraal succes. Eerst zullen drie bestaande typologieën van electorale succesfactoren onderzocht worden op hun overeenkomsten en verschillen waarna er op basis van de kritiek op deze typologieën een alternatieve typologie wordt geboden. Het hoofdstuk sluit af met een aantal opmerkingen over het onderzoek in de volgende hoofdstukken.

Conceptualisatie De meeste onderzoeken beginnen met een conceptualisatie van het studieobject (zie bijvoorbeeld Mudde, 2007: H1; Krouwel en Lucardie, 2008: 279-280; Van Stipdonk, 1995: 23), hoe overbodig dat ook mag lijken bij een object waar iedereen wel ‘een idee’ bij heeft. Dit ‘idee’ gaat op voor politieke partijen en hierdoor lijkt conceptualisatie overbodig maar “binnen de politicologie bestaat er geen overeenstemming over de definitie van het begrip politieke partij” (Van Stipdonk, 1995: 2). Net als Van Stipdonk volg ik echter de minimumdefinitie van Koole voor mijn studie over de Partij voor de Dieren: “Een politieke partij is een georganiseerde groep, voorzien van een officiële benaming, die als zodanig kandidaten stelt voor de verkiezingen voor openbare functies” (1992: 18). Er zijn drie redenen om voor deze definitie te kiezen. Ten eerste moet er sprake zijn van een ‘officiële benaming’ omdat dit zo vastgelegd is in de verzwaarde Nederlandse Kieswet van 1989, ten tweede vanwege de keuze voor de term ‘openbare functies’ in plaats van volksvertegenwoordigende lichamen omdat in de toekomst mogelijk openbare functies als de burgemeester ook verkozen kunnen worden en als laatste reden om het onderscheid te maken tussen politieke partijen en andere organisaties omdat een politieke partij ‘als zodanig’ kandidaten kan stellen en niet enkel voor de kandidatenlijst kan aanbevelen (Van Stipdonk, 1995: 2).

6


De Partij voor de Dieren is daarnaast ook een nieuwe politieke partij. Diverse auteurs hebben zich gebogen over de vraag wat de definitie ‘nieuw’ inhoudt zodra het over politieke partijen gaat (zie bijvoorbeeld Harmel, 1985: 405-6; Rochon, 1985: 423; Mair, 1999: 216), maar ook hierover bestaat geen overeenstemming. Ik ontleen mijn definitie van ‘nieuw’ aan de typologie van Krouwel en Lucardie die vier “degrees” van “newness” onderscheiden: transformatie, fusie, splitsing en ‘geboorte’, waarbij de eerste drie categorieën voortkomen uit bestaande partijen en bij de laatste categorie “citizens without ties to established parties may decide to found a new party” (2008: 279). En last but not least is het belangrijk om te weten wat er verstaan wordt onder electoraal succes. Een partij is electoraal succesvol als deze tijdens één of meerdere verkiezingen op één of meerdere bestuurlijke niveaus1 benoemd wordt in openbare functies of zetels wint in volksvertegenwoordigende lichamen; in het geval van deze studie moet dit in ieder geval op het nationale niveau zijn.

Ontstaan van nieuwe politieke partijen Het kunnen verklaren van het ontstaan van nieuwe politieke partijen, of zelfs hele partijfamilies, heeft een prominente plek in de wetenschappelijke literatuur – zie bijvoorbeeld de verscheidene boekenkasten die volgeschreven zijn over extreemrechtse partijen. Om het ontstaan van nieuwe partijen te kunnen verklaren wordt er naar vele verschillende factoren gekeken: onder andere de electorale markt van kiezers (Lago en Martinez, 2010), de rol van externe organisaties en de media (Perkins, 1996), de motivaties van de oprichters (Krouwel en Lucardie, 2008: 282-3), de kansen op electoraal succes (Tavits, 2006) of het ontstaan van een nieuwe ‘cleavage’ (Kriesi et al., 2008). Het schiet echter het doel van deze studie voorbij om een verklarend theoretisch kader voor het ontstaan van partijen te geven; het doel is om het electorale succes van de Partij voor de Dieren te verklaren aan de hand van bestaande literatuur. Desalniettemin is de Partij voor de Dieren niet uit de lucht komen vallen en is het belangrijk om te weten hoe en waarom nieuwe politieke partijen ontstaan. Daarnaast dienen ontstaan en electoraal succes ook apart bekeken te worden omdat er veel nieuwe partijen worden opgericht maar slechts enkelen ooit electoraal succesvol zullen zijn. Zo zijn er tussen 1989 en 2008 63 nieuwe partijen opgericht die meededen aan de Tweede Kamerverkiezingen, maar hiervan hebben slechts 10 partijen de Tweede Kamer ook daadwerkelijk gehaald (Krouwel en Lucardie, 2008: 279).

De bestuurlijke niveaus die worden onderscheiden zijn: Europees, nationaal, provinciaal, gemeentelijk en waterschappen.

1

7


Hoe nieuwe politieke partijen ontstaan De vraag hoe een nieuwe partij ontstaat, kan op twee manieren beantwoord worden. Aan de ene kant is er het technische, institutionele aspect. De Grondwet en de Kieswet in Nederland kennen geen voorschriften met betrekking tot de oprichting van politieke partijen en een politieke partij is als rechtspersoon een vereniging. Om een vereniging op te richten dient men enkel langs de notaris te gaan, en de belangrijkste voorwaarden die er aan een vereniging gesteld worden door het Burgerlijk Wetboek2 zijn een gekozen bestuur en statuten die bij notariële akte zijn vastgesteld. Om vervolgens mee te kunnen doen aan verkiezingen dient een partij zich ook in te schrijven bij de Kiesraad en een borgsom te betalen – deze verschilt in hoogte per verkiezing en een partij krijgt de borgsom terug indien ze minstens 75% van de kiesdeler hebben gehaald. Het is in Nederland dus zeer eenvoudig om een politieke partij te beginnen en mee te doen aan verkiezingen; electoraal succes is hier nog niet mee verzekerd. Aan de andere kant kan er gekeken worden naar de manier waarop een nieuwe partij tot stand is gekomen. Een nieuwe partij kan op zes manieren tot stand komen. Op basis van hun vier “degrees” of “newness” (transformatie, fusie, splitsing en ‘geboorte’) komen Krouwel en Lucardie tot een typologie over de “origins of new parties” (2008: 281-2). De typologie bestaat uit twee categorieën, namelijk interne partijorigine – ontstaan uit bestaande partijen – en externe partijorigine. Interne partijorigine komt in drie varianten en vindt plaats omdat partijen bijvoorbeeld een electorale neergang ervaren (transformatie), een andere partij ideologisch gezien heel veel overeenkomst (fusie) of door conflicten binnen de partij (splitsing). De enige variant die uitleg behoeft, is transformatie en hier is sprake van als een nieuwe partij zulke duidelijke banden heeft met een voorganger dat er enkel gesproken kan worden van een cosmetische verandering – een voorbeeld hiervan is de Centrumpartij ’86 die voortkwam uit de Centrumpartij. Externe partijorigine komt ook in drie varianten: ‘branching’, ‘realignment’ en burgerinitiatief. ‘Branching’ gebeurt “when an international organization decides to found a new national branch in a political system”. ‘Realignment’ vindt plaats wanneer een bestaande sociale beweging of pressiegroep besluit om zelf een politieke partij op te richten. Er kan gesproken worden van een burgerinitiatief als de oprichters van de partij geen enkele link hebben met een bestaande partij, een internationale organisatie, een sociale beweging of een pressiegroep. Externe partijorigine – en in het bijzonder het burgerinitiatief – is meestal ingegeven doordat er ‘iets mis’ is en dit door de gevestigde partijen niet ter hand wordt genomen (Hauss en Rayside, 1978: 36).

Boek 2, artikelen 26-52. Zie http://www.wetboek-online.nl/wet/BW2.html#190 | bezocht op 7 april 2011.

2

8


Waarom nieuwe politieke partijen ontstaan De meeste auteurs geven meer aandacht aan de vraag waarom er nieuwe politieke partijen of partijfamilies ontstaan. De hoe- en waarom-vraag kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Waarom een nieuwe politieke partij ontstaat heeft invloed op hoe een nieuwe politieke partij ontstaat; zo kunnen interne conflicten (waarom) leiden tot een splitsing (hoe). Bij externe partijorigine kunnen een tweetal dingen er toe leiden dat er ‘iets mis’ is: ‘cleavages’ en ‘strains’ (Hauss en Rayside, 1978: 36). De ‘cleavages’ (scheidslijnen) zijn diepe tegenstellingen in de maatschappij die ontstaan zijn door grote sociale of politieke veranderingen, en een nieuwe ‘cleavage’ kan leiden tot nieuwe partijen (Lipset en Rokkan, 1967). ‘Strains’ (issues) gaan niet zo diep als scheidslijnen maar zijn meer acute problemen die (in ieder geval volgens de nieuwe partij) een politieke oplossing verdienen. Het bestaan van (diepe) tegenstellingen betekent echter niet automatisch dat er een nieuwe partij ontstaat; sommige maatschappelijke problemen komen op maar worden door de gevestigde partijen opgepikt of krijgen helemaal geen aparte (politieke) vertegenwoordiging. “Cleavages and strains, then, are necessary but not sufficient preconditions for the development of new parties” (Hauss en Rayside, 1978: 39). Een probleem leidt pas tot de oprichting van een nieuwe partij als er een groep mensen is die het probleem politiseert en een oplossing hiervoor ziet in de vorm van overheidsbeleid – een zogenaamd “politiek project” (Lucardie, 1995: 123). “Het ontstaan van een nieuwe partij is dus vooral afhankelijk van de aanwezigheid van een tegenstelling of probleem, en een groep mensen die vindt dat er een nieuwe partij […] moet komen en bereid is daar tijd, geld en energie voor op te offeren” (Van Stipdonk, 1995: 6)

Succes van nieuwe politieke partijen: een typologie In 1978 kwamen Hauss en Rayside tot de conclusie dat er tot dan toe alleen maar losse “boodschappenlijstjes” waren van verklarende factoren van electoraal succes (Hauss en Rayside, 1978: 39). Zij vonden dat een factor pas echt verklarend kon zijn als die was ingedeeld in een overkoepelende groep factoren op basis van een aantal criteria, zogenoemde categorieën. Zij kwamen op twee categorieën uit: ‘institutional’ en ‘political facilitators’ (ibid.: 37). Gezamenlijk vormen deze twee categorieën een typologie. Zo zijn in hun voetsporen nog een heel aantal auteurs gevolgd die getracht hebben om van verschillende factoren overkoepelende categorieën te bouwen die gezamenlijk een typologie vormen, en die een complete en coherente verklaring voor het electorale succes van (nieuwe) politieke partijen kunnen geven. Drie uitgebreide typologieën met duidelijke categorieën zijn die van Krouwel en Lucardie (2008: 288-289), Van Stipdonk en Van Holsteyn (1995: 129-132) en Mudde (2007: 201-276). Er zitten een aantal overeenkomsten tussen de drie typologieën maar ook 9


een aantal verschillen, en er zijn ook een aantal kritiekpunten te noemen. Na de bespreking van deze bestaande typologieën van electorale succesfactoren presenteer ik een alternatieve typologie met eigen criteria.

Drie bestaande typologieën van electorale succesfactoren Krouwel&Lucardie en Van Stipdonk&Van Holsteyn Het electorale succes van nieuwe politieke partijen hangt af van vele factoren, iets wat Krouwel en Lucardie onderschrijven (2008: 289). Om op dit complex van factoren te wijzen geven zij een overzicht van verschillende invloedrijke artikelen en boeken die zich ook op het verklaren van electoraal succes hebben gestort, waaronder Hauss en Rayside (1978), Rochon (1985), Hug (2000), Lucardie (2000), Carter (2005: 201-215) en Meguid (2005). Op basis van al deze informatie ordenen Krouwel en Lucardie de verschillende factoren van electoraal succes in drie categorieën: structurele factoren, conjuncturele factoren en interne partijfactoren (2008: 289). Van Stipdonk en Van Holsteyn (1996) gebruiken exact dezelfde indeling als Krouwel en Lucardie, alleen hebben de categorieën andere namen. Structurele factoren zijn institutionele factoren, conjuncturele factoren heten externe politieke factoren en interne partijfactoren noemen Van Stipdonk en Van Holsteyn interne politieke factoren. Structurele of institutionele factoren liggen buiten de nieuwe partijen en blijven vaak voor lange tijd constant; voorbeelden zijn het kiesstelsel, wetten voor partijsubsidies en het belang van een verkiezing. Het belang van de verkiezing houdt het verschil tussen eerste- en tweede-orde verkiezingen in. Hierbij worden de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde verkiezingen aangemerkt en de Gemeenteraads-, Provinciale Staten- en Europese Parlementsverkiezingen als tweede-orde verkiezingen, waarbij het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47). Conjuncturele of externe politieke factoren liggen ook buiten de partij, maar nieuwe partijen kunnen al meer invloed uitoefenen om deze factoren te benutten of voor zich te laten werken; voorbeelden zijn issues die als het meest dringend worden ervaren, de reacties van andere politieke partijen, de politieke ruimte en het electoraat. Van Stipdonk en Van Holsteyn schrijven dat “nieuwe politieke partijen in belangrijke mate afhankelijk zijn van de ruimte die gevestigde partijen bieden” (1996: 130). Volgens de theorie van Downs (1957) kunnen nieuwe partijen succesvol meedoen aan verkiezingen zolang er ruimte in het politieke systeem is voor afwijkende ideologische posities. De invloed die het electoraat heeft op het electorale succes van nieuwe partijen komt voort uit sociale veranderingen die binnen het electoraat plaatsvinden (Van Stipdonk, 1995: 9). Er is hierin een onderscheid tussen het

10


ontstaan van een geheel nieuwe groep kiezers en het activeren van een politiek slapende groep kiezers: een voorbeeld van het eerste is het ontstaan van een groep kiezers die postmaterialistische waarden belangrijk vonden (Inglehart, 1977) en een voorbeeld van het tweede is de politieke activering van (een deel van) de boeren in Nederland door de Boerenpartij (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 130). Interne (politieke) factoren kunnen ook invloed hebben op het electorale succes van een partij, zowel positief als negatief; voorbeelden hiervan zijn het leiderschap, de structuur, de hulpbronnen en het hebben van een duidelijk politiek project. Goed leiderschap uit zich op twee manieren, namelijk het charismatische gezicht naar buiten die stemmen trekt (Hauss en Rayside, 1978: 51) en een eensgezinde partijleiding die intern de boel bij elkaar houdt (ibid.: 52). Hoe sterk de structuur of de organisatorische ondersteuning vanuit aanverwante groepen is lijkt voor initieel succes niet heel erg belangrijk. Deze lijken van “meer belang voor de voortzetting of consolidatie van succes” (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131). Het verband tussen electoraal succes en de hulpbronnen – een groot aantal leden, een goed gevulde partijkas of de publiciteit die een partij krijgt – lijkt vooralsnog niet erg sterk. Ze vertonen wel een (zwak) positief verband maar ook bij deze factoren lijkt het alsof ze van groter belang zijn bij de consolidatie van electoraal succes dan bij het eerste succes (Van Stipdonk, 1995: 12). Mudde De typologie van Mudde (2007) verschilt op een aantal punten met de typologieën van Krouwel en Lucardie (2008) en Van Stipdonk en Van Holsteyn (1996). Ten eerste maakt Mudde een onderscheid tussen de vraagkant en aanbodkant van electorale succesfactoren. De vraagzijde noemt hij de “perfect breeding ground” voor een nieuwe politieke partij. Welke issues spelen er in de maatschappij die kunnen verklaren waarom een partij succesvol is? Welke scheidslijnen spelen een rol bij de stemkeuze van kiezers? Een vraag naar een bepaalde partij betekent niet altijd dat er een partij ontstaat en dat deze succesvol is; daarvoor heb je de aanbodzijde nodig. Het onderscheid tussen de twee zijdes wordt ontleend aan Eatwell (2003, 48) die de vraagzijde omschrijft als factoren die voortkomen uit maatschappelijke ontwikkelingen – zoals de impact van immigratie of werkeloosheid, of grote veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen – en de aanbodzijde als de berichten die de kiezers bereiken – zoals het leiderschap van een partij of de electorale mogelijkheden die er liggen voor een partij. Mudde verdeelt de aanbodzijde daarnaast ook nog onder in een externe (‘political opportunity structure’) en een interne kant, maar schrijft over de verschillende zijdes dat “the demand-side and the two dimensions of the supply-side

11


cannot be distinguished so neatly in practice; they partly overlap and influence each other” (2007, 202). Een tweede verschil is het onderscheid tussen ‘breakthrough’ (doorbraak) en ‘persistence’ (voortduring): sommige factoren aan de aanbodzijde zijn van belang voor het electorale succes van een politieke partij tijdens de doorbraakfase en andere factoren tijdens de voortduringsfase, dus zogenaamde doorbraakfactoren en voortduringsfactoren (Coffé, 2004). Mudde erkent dat de twee fases “are clearly related, but do not always have the same explanations” (ibid.: 232). De externe aanbodfactoren blijken de meeste invloed te hebben tijdens de electorale doorbraak van een nieuwe partij. Tijdens de electorale voortduringsfase verliezen sommige van deze factoren aan belang (Jungerstam-Mulders, 2003). “Most importantly once a […] party achieves electoral breakthrough, it can have a significant effect on the content of the political opportunity structure, changing it in a more favorable direction” (Mudde, 2007: 232). De interne aanbodfactoren blijken zo belangrijk te zijn voor het verklaren van de electorale voortduring van een politieke partij dat Mudde schrijft dat “the internal supply-side is the most important variable in explaining the many examples of electoral failure after electoral breakthrough” (Mudde, 2007: 275 – cursivering door auteur). De factoren die Mudde overigens noemt verschillen nauwelijks van die van de andere twee typologieën. De externe aanbodkant komt grotendeels overeen met de conjuncturele en de externe politieke categorie van respectievelijk Krouwel en Lucardie (2008) en Van Stipdonk en Van Holsteyn (1996), en de interne aanbodfactoren worden deze twee typologieën ook behandeld. Aan de externe aanbodkant voegt Mudde enkel de rol van de media toe, en aan de interne aanbodkant voegt hij alleen de propaganda die de partij op het electoraat richt toe. Kritiek De indeling van de factoren in drie categorieën door Krouwel en Lucardie (2008) ziet er logisch en uitgebreid uit, en is vooral gebaseerd op eerder werk van Lucardie (zie bijvoorbeeld 1990; 1995; 1999). Ze duiden echter niet welke bronnen achter de factoren zitten en dit schaadt de betrouwbaarheid van hun indeling. Net als bij Krouwel en Lucardie ziet de indeling van de succesfactoren in drie categorieën door Van Stipdonk en Van Holsteyn (1996) er logisch en uitgebreid uit en daarnaast hebben ze beter uiteengezet uit welke bron ze welke factor ontlenen, maar er zijn twee kritiekpunten te noemen. Ten eerste hebben ze geen criteria opgesteld die inzichtelijk maken waarom welke factor in welke categorie hoort – hoe overduidelijk dat soms ook moge zijn – en ten tweede lijkt het door de indeling in deze categorieën alsof alle factoren op elk moment van invloed zijn op het electorale succes van een nieuwe politieke partij. Deze drie kritiekpunten worden opgepikt door Mudde (2007) die zowel duidelijke criteria voor zijn categorieën geeft als een

12


onderscheid maakt op welke momenten van het ‘leven’ van een partij welke factoren van invloed zijn. Er blijft echter één klein kritiekpuntje over. Mudde maakt alleen een onderscheid wanneer bepaalde aanbodfactoren relevant zijn voor de doorbraak of voortduring van een politieke partij, maar doet dit niet voor de vraagfactoren.

Een alternatieve typologie van electorale succesfactoren De typologieën van Krouwel en Lucardie (2008), Van Stipdonk en Van Holsteyn (1995) en Mudde (2007) volgen – hoewel niet chronologisch – op elkaar. Wat er aan kritiek op de eerste typologie valt te geven komt terug in de tweede en wat de tweede typologie laat liggen wordt behandeld in de derde. De alternatieve typologie die ik hier presenteer bestrijkt alle factoren van electoraal succes die voorkomen en probeert alle kritiekpunten te verwerken. Het uiteenzetten van deze typologie met dergelijke categorieën is wetenschappelijk aan te vallen op zijn criteria, en ook aan te vullen met extra factoren die mogelijk niet genoemd zijn. De verschillende factoren kunnen op basis van het feit hoe en wanneer ze de meeste invloed uitoefenen op het electorale succes van een (nieuwe) politieke partij ingedeeld worden in vier categorieën: doorbraak-vraag, doorbraak-aanbod, voortduring-vraag en voortduring-aanbod. Naast de onderverdeling tussen doorbraak en voortduring volgt ook de onderverdeling van vraag en aanbod logisch op elkaar; electoraal succes is ‘afhankelijk van de aanwezigheid van een tegenstelling, en een groep mensen die vindt dat er aandacht voor het probleem moet komen, en is daar bereid daar tijd, geld en energie voor op te offeren’ (Van Stipdonk, 1995: 6). De categorieën zeggen meer als ze tegen elkaar afgezet worden in een tabel en de factoren discriminerend ingedeeld worden; zodoende ontstaat er een duidelijk beeld op welk moment van welke factor een partij ‘afhankelijk’ kan zijn voor haar electorale succes en of de partij hier wel of geen invloed op uit kan oefenen. Op een tweetal punten verschilt de alternatieve typologie van Mudde’s typologie, namelijk op de onderverdeling in doorbraak en voortduring bij de vraagkant en het ondergeschikt maken van de interne en externe aanbodfactoren. De extra onderverdeling aan de vraagkant betekent een toekenning van het macro- en het microniveau aan het moment waarop dat niveau het meeste effect op het electorale succes van een partij heeft. Naar mijn idee kan een partij electoraal doorbreken als zij zich weet te schikken naar de ‘vraag’ vanuit het microniveau maar kan een partij zich enkel electoraal handhaven als ze zich kan schikken in de overheersende ‘vraag’ die vanuit het macroniveau komt. Zo kan er op microniveau opeens de vraag zijn naar een belangenpartij die specifiek op één issue gaat zitten maar die zijn over het algemeen geen lang leven beschoren (Lucardie en Van Schuur, 2011: 22). Pas als een partij zich weet te schikken in de grotere maatschappelijke verhoudingen kan ze zich

13


voor een langere tijd handhaven; in het geval van deze verhoudingen kan er gesproken worden over de scheidslijnen in de maatschappij (Lipset en Rokkan, 1967). Er blijft een onderscheid tussen externe en interne aanbodfactoren maar dat onderscheid is ondergeschikt gemaakt aan de indeling tussen doorbraak en voortduring. Hiermee wordt het onderscheid tussen aanbodfactoren die extern of intern aan een partij zijn erkend, maar wordt de nadruk gelegd op het feit of deze factoren van belang zijn tijdens de electorale doorbraak of voortduring van een nieuwe partij. Op basis van het ruimtelijk model zijn er nu vier in plaats van drie categorieën en die verschillen ook (enigszins) van de categorieën uit de andere typologieën. Ik baseer mij echter hoofdzakelijk op de typologie van Mudde (2007) en kan dan ook goed gebruik maken van de criteria die hij heeft opgesteld voor zijn eigen categorieën. •

Doorbraak – Vraag De factoren in deze categorie komen vanuit de vraag naar een bepaalde (soort) partij door maatschappelijke ontwikkelingen en hebben tijdens de eerste verkiezing van de partij het meeste effect op het electorale succes.

Doorbraak – Aanbod De factoren in deze categorie komen vanuit de electorale mogelijkheden die er zijn voor een partij en het beeld dat de kiezer van de partij heeft en hebben tijdens de eerste verkiezing van de partij het meeste effect op het electorale succes.

Voortduring – Vraag De factoren in deze categorie komen vanuit de vraag naar een bepaalde (soort) partij door maatschappelijke ontwikkelingen en hebben als een partij eenmaal is doorgebroken tijdens meerdere verkiezingen effect op het electorale succes.

Voortduring – Aanbod De factoren in deze categorie komen vanuit de electorale mogelijkheden die er zijn voor een partij en het beeld dat de kiezer van de partij heeft en hebben als een partij eenmaal is doorgebroken tijdens meerdere verkiezingen effect op het electorale succes.

Op basis van de criteria voor de verschillende categorieën heb ik uiteindelijk de verklarende factoren voor electoraal succes als volgt ingedeeld:

14


VRAAG AANBOD

DOORBRAAK • Issues (Mudde, 2007: 238-243; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) Extern • Kiesstelsel (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 129; Mudde, 2007: 234; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) • Belang van de verkiezing (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 130) • Strategie van gevestigde partijen (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 130; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) • Media (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131; Mudde, 2007: 260; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) • Politieke ruimte (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 130; Mudde, 2007: 238-9)

VOORTDURING • Scheidslijnen (Mudde, 2007: 205210) Extern • Partijsubsidies (Krouwel en Lucardie, 2008: 289)

Intern • Intern leiderschap (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131; Mudde, 2007: 263-4; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) • Partijpropaganda (Mudde, 2007: 260) • Ledental (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131; Mudde, 2007: 268; Krouwel en Lucardie, 2008: 289) • Partijstructuur (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131; Mudde, 2007: 264-272) • Financiën (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: 131; Krouwel en Intern Lucardie, 2008: 289) • Extern leiderschap (Van • Organisatorische ondersteuning Stipdonk en Van Holsteyn, 1996: (Van Stipdonk en Van Holsteyn, 131; Mudde, 2007: 262; Krouwel 1996: 131; Krouwel en Lucardie, en Lucardie, 2008: 289) 2008: 289) Tabel 1: Indeling van de verklarende factoren voor electoraal succes per categorie

Ik heb het idee dat de externe factoren afnemen in invloed als een nieuwe partij eenmaal electoraal succesvol is omdat een partij dan beter in staat is om deze factoren zelf te beïnvloeden. Interne factoren daarentegen zijn gedurende het hele ‘leven’ van een politieke partij van invloed op hun electorale succes, maar juist weer het meest als een partij eenmaal electoraal succesvol is. Electoraal succes staat niet gelijk aan het voortbestaan van een politieke partij, maar er is wel een sterk verband, en als een partij de interne factoren niet op een rijtje heeft betekent dit meestal het einde van het electorale succes en ook het einde van de partij, hoe oud de partij ook is (Lucardie en Van Schuur, 2011). Nieuwe politieke partijen lijken op deze manier al meer “masters of their own destiny” te zijn – iets wat Hauss en Rayside ruim 30 jaar geleden betwistten (1978: 50).

15


Methodologie De beste manier om het electorale succes van de Partij voor de Dieren te kunnen begrijpen en verklaren is door middel van een case studie. Case studies zijn te prefereren “when how or why questions are being posed, in examining contemporary events within some real-life context but when the relevant behaviors cannot be manipulated". Het stelt onderzoekers in staat om idiografisch te werk te gaan en de holistische en betekenisvolle karakteristieken van ‘echte’ situaties te behouden (Yin, 2003: 1-2). Daarnaast kan een case studie omgaan met het volledige spectrum van bewijsvoering – bijvoorbeeld documenten, observaties, interviews (ibid.: 8). Veel wetenschappers zetten de case studie weg als een ‘aardig’ middel om beschrijvingen te geven van situaties maar niet om te generaliseren of hypotheses en theorie mee te testen. Volgens Flyvbjerg (2006: 221) bestaan er een vijftal misverstanden over case studieonderzoek: 1. Algemene, theoretische (context-onafhankelijke) kennis is waardevoller dan concrete, praktische (context-afhankelijke) kennis. 2. Op basis van een individuele case kan men niet generaliseren en zodoende kan een case studie niet bijdragen aan wetenschappelijke ontwikkeling. 3. De case studie is het meest waardevol om hypotheses te genereren: andere methodes zijn geschikter om hypotheses te testen en aan ‘theory building’ te doen. 4. Bij case studies is er een ‘bias’ richting verificatie, het bevestigen van de vooraf opgestelde verwachtingen van de onderzoeker. 5. Het is vaak lastig om specifieke case studies samen te vatten en algemene proposities en theorieën uit te ontwikkelen. Hij weerlegt deze misverstanden één voor één (ibid.: 221-241): 1. Voorspellende theorieën bestaan niet in studies over ‘human affairs’. Contextafhankelijke kennis is daarom waardevoller. 2. Vaak kan men wel generaliseren op basis van een individuele case en kan deze centraal zijn in de wetenschappelijke ontwikkeling via generalisering als toevoeging of alternatief op andere methodes. 3. De case studie kan zowel hypotheses testen als genereren: afwijkende of kritieke cases kunnen vaak meer informatie onthullen “because they activate more actors and more basis mechanisms in the situation studied”. 4. De ervaring leert ons dat de case studie een grotere ‘bias’ richting falsificatie dan richting verificatie heeft.

16


5. De problemen met het samenvatten van een case studie zijn vaak meer te wijten aan het onderwerp van studie dan de case studie als onderzoeksmethode. Het is vaak niet wenselijk om een case studie samen te vatten en te generaliseren: “Good studies should be read as narratives in their entirety”. Niet alle weerleggingen zijn even sterk maar het toont wel aan dat er binnen het wetenschappelijke discours een stroming van wetenschappers is die deze kwalitatieve onderzoeksmethode intrinsieke waarde vindt hebben. Het is niet mijn doel om dit aan te tonen met mijn case studie maar het sterkt mij wel in het doen van mijn onderzoek. Mijn case studie naar de Partij voor de Dieren bestaat uit twee delen: een theoretisch deel (zie §1.4.2) en een onderzoeksdeel. Het theoretische deel is nodig om aan het eind het onderzoeksdeel te kunnen duiden, er betekenis aan te kunnen geven. Het gaat vooraf aan het onderzoeksdeel maar is niet het zwaartepunt van mijn studie: het doel is om een narratief over de Partij voor de Dieren te schrijven. Het onderzoeksdeel wil ik zoveel mogelijk zonder preconcepties uitvoeren, in de geest van ‘grounded theory’. ‘Grounded theory’ is “a systematic methodology in the social sciences emphasizing generation of theory from data in the process of conducting research” (Martin en Turner, 1986: 141). Het is een onderzoeksmethode die niet begint bij het opstellen van hypotheses maar bij het verzamelen van data door middel van een verscheidenheid aan methodes – in mijn geval interviews, mediaanalyse, partijpublicaties en kiezersonderzoek. Ik zeg ‘in de geest van…’ omdat mijn onderzoek niet gericht is op het genereren van theorie. Desalniettemin vermeld ik het om de nadruk te leggen op het feit dat dit onderzoek hoofdzakelijk draait om het in kaart brengen van het electorale succes van de Partij voor de Dieren. Elke theoretische verklaring voor dit electorale succes wordt open gelaten en pas achteraf zal blijken welke factor of factoren de meeste verklaring kan of kunnen bieden. De indeling van de hoofdstukken en paragrafen in tijdsperiodes volgt uit deze gedachtegang. Aan het eind van elke tijdsperiode zal er teruggekeken worden naar de verschillende electorale succesfactoren. Deze tijdsperiodes kunnen echter niet ‘blind’ onderzocht worden. De verschillende factoren moeten belicht worden door een aantal invalshoeken te kiezen. Deze invalshoeken zijn achtereenvolgens: •

de beeldvorming;

de Partij voor de Dieren;

de gevestigde partijen;

het electoraat;

de instituties.

17


Wat er mis was en waarom het mis ging

Inleiding Na het uiteenzetten van de factoren die effect kunnen hebben op de electorale doorbraak en voortduring van een nieuwe politieke partij, zal er nu gekeken worden naar de eerste keer dat de Partij voor de Dieren deelnam aan een verkiezing: de Tweede Kamerverkiezingen van 22 januari 2003. Maar waarom is de Partij voor de Dieren opgericht? Deze vraag is belangrijk omdat eerder al duidelijk werd dat “cleavages and strains are necessary but not sufficient preconditions for the development of new parties” (Hauss en Rayside, 1978: 39). Kennelijk waren de oprichters er van overtuigd dat dierenwelzijn een urgent probleem was dat politieke representatie verdiende en waar zij hun tijd, geld en energie in wilden stoppen. Of dierenwelzijn ook een urgent probleem voor de kiezers was valt te betwijfelen gezien het feit de Partij voor de Dieren er niet in slaagde om zetels te bemachtigen tijdens deze verkiezingen. Een duidelijk maatschappelijk probleem – met name voor de kiezer – is een belangrijke factor die invloed heeft op de electorale doorbraak van een nieuwe partij, maar niet de enige factor. De vraag is dan welke factoren niet of onvoldoende aanwezig waren – of zelfs tegenwerkten – zodat er bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 geen sprake kon zijn van de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren.

De Partij voor de Dieren Oprichting van de Partij voor de Dieren Het idee voor het oprichten van een politieke partij die op zou komen voor “de belangen van mens, dier en milieu vanuit het perspectief van de zwaksten en stemlozen”1 was al ontstaan in 1992. Het idee kwam van Niko Koffeman, die vond dat de belangen van de dieren slecht vertegenwoordigd werden in de Nederlandse politiek. Hij heeft het idee destijds voorgelegd aan een aantal dierenorganisaties die het “steevast een goed idee vonden”, maar er gebeurde verder

1

Ter Horst, G. “Partij wil dieren terug op Haagse agenda”. Agrarisch Dagblad, 3 december 2002.

18


niets mee. Op dat moment was Koffeman werkzaam als communicatieadviseur bij reclamebureau HVR en van 1993 tot 2007 was hij de belangrijkste campagnestrateeg van de Socialistische Partij2. Zijn idee voor een dierenpartij is “een jaar of tien op verjaardagen en bruiloften blijven rondzweven. In 2002 is het door een paar mensen opgepakt”3. Deze paar mensen waren onder andere Ton Dekker4, Lieke Keller5 en Marianne Thieme6 en uiteindelijk is de Partij voor de Dieren op 28 oktober 2002 in Amsterdam opgericht. Koffeman was niet actief betrokken bij de oprichting van de Partij voor de Dieren, wel heeft hij de partij sinds het begin bijgestaan in raad en daad, is hij directeur van het wetenschappelijk bureau (de Nicolaas G. Pierson Foundation) geweest en vertegenwoordigt hij momenteel de Partij voor de Dieren in de Eerste Kamer. Dat het idee uit 1992 uiteindelijk heeft geleid tot de oprichting in 2002 heeft een aantal oorzaken; sommigen direct, sommigen meer indirect. De belangrijkste directe oorzaak was het besluit van het kabinet Balkenende I om een groot aantal dierenbeschermingsmaatregelen terug te draaien (Lucardie, 2004: 208). Dit gebeurde onder Cees Veerman, minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die volgens Stichting Wakker Dier diervriendelijke sprak maar dieronvriendelijk deed 7 . Zo werd het wetsvoorstel voor een nertsenfokverbod ingetrokken, verdwenen beperkingen voor legbatterijhouders en “ook de jacht op vossen en andere dieren leek weer ruim baan te krijgen” (Schaafsma, 2006: 21). Op deze manier werd “20 jaar van intensieve strijd voor de verbetering van dierenwelzijn volledig tenietgedaan” (Thieme, 2004: 59). Daarnaast noemt de Partij voor de Dieren nog twee directe oorzaken. Ten eerste hadden zij het gevoel dat er een maatschappelijke onvrede bestond over het verdwijnen van dierenwelzijn van de politieke agenda8. Ten tweede merkten ze op dat na de moord op Pim Fortuyn door dierenrechtenactivist Volkert van der Graaf er een stigmatisering plaatsvond van dierenbeschermers en dat deze zich hierdoor gedeisd hielden, ook toen het kabinet Balkenende I 20 jaar werk van tafel veegde (Thieme, 2004: 60). Banning, C. “Via Sla! en Nútopia in de Eerste Kamer; Niko Koffeman wordt de eerste senator voor de Partij voor de Dieren en neemt afscheid van de SP”. NRC Handelsblad, 29 mei 2007. 3 Kruijt, M. “'Stem tegen, stem SP' kiest voor de dieren; Interview Niko Koffeman”. De Volkskrant, 15 maart 2007. 4 Dierenbescherming – Vissenbescherming – Bont voor Dieren: http://www.dierenwelzijnnederland.nl/ton_dekker.htm | bezocht op 22 april 2011. 5 Bont voor Dieren – Wakker Dier – Sophia-Vereeniging tot Bescherming van Dieren: http://www.dierenwelzijn-nederland.nl/lieke_keller.htm | bezocht op 22 april 2011. 6 Dierenbescherming – Bont voor Dieren – Wakker Dier: http://www.dierenwelzijnnederland.nl/marianne_thieme.htm | bezocht op 22 april 2011. 7 http://www.wakkerdier.nl/persbericht/151/Veerman%3A_diervriendelijke_woorden,_dieronvriendelijke_ daden/ | bezocht op 25 april 2011. 8 Ter Horst, G. “Partij wil dieren terug op Haagse agenda”. Agrarisch Dagblad, 3 december 2002. 2

19


De ineffectiviteit van de traditionele dierenbeschermingsorganisaties werd echter niet alleen toen ervaren; het blijkt een indirecte oorzaak van de oprichting van de Partij voor de Dieren. De dierenbescherming in Nederland wordt wel “een reus op duizend voetjes genoemd” (Schaafsma, 2006: 19). Sinds de eerste dierenbeschermingsvereniging in 1864 werd opgericht is er een wildgroei aan organisaties geweest, waarbij de jongere verenigingen (bijvoorbeeld Een Dier Een Vriend of het Dierenbevrijdingsfront) over het algemeen een stuk radicaler zijn in hun opvattingen over de rechten van dieren. Hoeveel mensen precies lid zijn van een dierenbeschermingsorganisatie varieert enigszins per bron – van twee miljoen in 2003 (Schaafsma, 2006: 20) tot meer dan vier miljoen in 2009 (Thieme, 2009: 47) – maar het zijn in ieder geval indrukwekkende cijfers en het zou mogelijkheden kunnen bieden voor een sterke politieke lobby. Schaafsma stelt echter dat er “een bijna principiële scheiding tussen groepen dierenbeschermers bestaat, de verschillende stromingen praten nauwelijks met elkaar […] en omdat er van intensieve samenwerking geen sprake is, kan de beweging geen vuist maken” (2006: 20). Nog twee andere indirecte oorzaken worden ook aangestipt door de Partij voor de Dieren. Ten eerste stond dierenwelzijn niet hoog genoeg op de politieke agenda. Tijdens de kabinetten Paars I en Paars II was er een “diervriendelijke meerderheid” maar alsnog gebeurde er te weinig op het gebied van dierenwelzijn; andere zaken hadden meer urgentie of er was niet genoeg politiek draagvlak (Thieme, 2004: 104-5). Ten tweede kunnen de problemen rond de dierziektecrises en het overheidsbeleid hierop aangestipt worden als een indirecte oorzaak (Thieme, 2009: 35-40). Het ruimen van honderdduizenden gezonde dieren tijdens de mond- en klauwzeercrisis in 2001 lag toen nog het meest vers in het geheugen en de link met deze crisis bleek duidelijk uit het feit dat er een aantal lijstduwers tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 een directe link met de ruimingen had, zoals dominee Hans Bok9.

Grondslagen, doelen en rol van de Partij voor de Dieren Deze combinatie van directe en indirecte oorzaken leidden tot de uiteindelijke oprichting. De Partij voor de Dieren begaf zich van meet af aan in een druk bezet veld van belangenorganisaties gericht op dierenwelzijn en was daarnaast in de Nederlandse parlementaire geschiedenis de eerste politieke partij die zich (bijna) uitsluitend op dieren richtte. Hierdoor was het zaak voor de partij om duidelijk aan te geven waar zij voor staan en wat haar doelen zijn. Waar een partij voor staat komt over het algemeen tot uitdrukking in haar beginselverklaring. In de laatste paragraaf van de 9

Ter Horst, G. “Partij wil dieren terug op Haagse agenda”. Agrarisch Dagblad, 3 december 2002.

20


beginselverklaring van de Partij voor de Dieren staat waar de partij zich op baseert bij haar politiek handelen: De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vormt samen met de Verklaring van de Rechten van het Dier en het Handvest van de Aarde het praktische uitgangspunt voor de wijze waarop mensen met elkaar, met de dieren en met de natuur behoren om te gaan. Dit uitgangspunt wordt nader uitgewerkt in het Verkiezingsprogramma van de Partij voor de Dieren en bepaalt de politieke opstelling van de partij in actuele kwesties10

De Partij voor de Dieren vergelijkt zichzelf daarnaast graag met eerdere maatschappelijke bewegingen en politieke uitingen om aan te geven waar ze voor staat. Dit komt het duidelijkst naar voren in het boek ‘De eeuw van het dier’ (2004) en het essay ‘Het gelijk van de dieren, het geluk van de mensen’ (2009), die door Marianne Thieme zelf geschreven zijn. Marianne Thieme is één van de oprichters van de Partij voor de Dieren, en zij is lijsttrekker en fractievoorzitter van de partij sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2003. In haar boek en essay zet zij de grote idealen van de dierenrechtenbeweging in het algemeen en de Partij voor de Dieren in het bijzonder uiteen. De Partij voor de Dieren is de voorhoede van een nieuwe maatschappelijke beweging die de rechten van het dier opeist (Thieme, 2004: 100-2). Thieme schuwt daarbij niet om de strijd voor de rechten van het dier gelijk te stellen aan de slavenbevrijding of de vrouwenemancipatie. Het gaat haar daarbij niet om “dieren enerzijds en mensen met een donkere huidskleur, slaven, vrouwen of joden anderzijds met elkaar te vergelijken”. Het gaat haar om “overeenkomsten in de manier van onderdrukking, achterstelling en in sommige gevallen dus zelfs vernietiging” (ibid.: 83). In haar essay trekt Thieme daarnaast de vergelijking met de wijze van politiek bedrijven van de Partij voor de Dieren – de zogeheten expressieve stijl – en die van ‘de afschaffers’ uit de negentiende eeuw. Deze organisaties hielden zich bijvoorbeeld bezig met de afschaffing van vivisectie, slavernij of drankmisbruik (2009: 58). Zij trekt deze vergelijking op basis van het werk van Maartje Janse (2007), die een proefschrift over 19e eeuwse one-issue bewegingen schreef. Als hoofdthema voor de politieke doelen van de Partij voor de Dieren is gekozen voor de belangen van mens, dier en milieu vanuit het perspectief van de zwaksten en stemlozen, zo stelde de partij in een verklaring op 2 december 2002

11

. In het gepresenteerde

verkiezingsprogramma voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 (Partij voor de Dieren, 10 11

http://www.partijvoordedieren.nl/departij/beginselverklaring | bezocht op 25 april 2011. Ter Horst, G. “Partij wil dieren terug op Haagse agenda”. Agrarisch Dagblad, 3 december 2002.

21


2002) staan doelstellingen op het gebied van productiedieren, in het wild levende dieren, gezelschapsdieren, dieren die gebruikt worden voor vermaak, proefdieren en dieren die gebruikt worden in de biotechnologie, en nog 41 doelstellingen die niet aan dieren gerelateerd zijn. De algemene doelstellingen zeggen echter meer over de politieke doelen op de lange termijn. De meest ingrijpende (en controversiële) was het opnemen van een artikel in de grondwet dat het recht op een respectvolle behandeling van dieren waarborgt. Daarvoor wil ze de Gezondheidsen Welzijnswet voor Dieren als basis gebruiken en aanvullen met een ethisch kader12. Op basis van deze standpunten stelt de partij dat ze de traditionele verdeling tussen links en rechts overstijgt en in plaats daarvan streeft naar een maatschappij gebaseerd op duurzaamheid en mededogen13. Een analyse van het verkiezingsprogramma doet echter vermoeden dat de partij meer als ‘links’ te bestempelen valt (Lucardie, 2004: 208); uit een analyse van het verkiezingsprogramma van 2006 kwam overigens hetzelfde naar voren14. De Partij voor de Dieren ziet zichzelf – ondanks het feit dat het overgrote deel van haar standpunten op dieren is gericht – niet als een “one-issue partij”15. “Waarom zou een partij voor de arbeiders, de rooms-katholieken, de christelijk gereformeerden of de ondernemers wel bestaansrecht hebben en geen one-issue partij genoemd worden, terwijl een Partij voor de Dieren met argwaan bekeken wordt?” (Thieme, 2004: 25). Ze stellen zich dus op als een belangenpartij voor dieren en ze zien voor zichzelf een rol als getuigenispartij weggelegd16. Dit wil zeggen dat zij zich zullen opstellen als een “haas in de marathon”: ze willen andere partijen aan hun beloftes op het gebied van dierenwelzijn houden en “vaart zetten achter het werkelijke gehalte daarvan” (Thieme, 2004: 75). Teruggrijpend op de theorieën van Krouwel en Lucardie over de “degrees of newness” en de “origins of new parties” uit hoofdstuk 1 valt te concluderen dat de Partij voor de Dieren een zogenaamde ‘geboorte’ is omdat de partij haar origine buiten de bestaande partijen heeft gehad, en omdat ze voortkomt uit een sociale beweging valt zij binnen de externe partijorigine onder ‘realignment’ (Krouwel en Lucardie, 2008: 281).

De Bruin, E. “Zetels voor dieren: hoe zit dat nou?”. NRC Handelsblad, 19 december 2002. De Waard, M. “Profiteren van onbehagen burgers”. NRC Handelsblad, 9 juni 2004. 14 Lucardie, P. “Links voor dieren én mensen”. Trouw, 5 december 2006. 15 De Bruin, E. “Zetels voor dieren: hoe zit dat nou?”. NRC Handelsblad, 19 december 2002. 16 http://www.partijvoordedieren.nl/recent/weblogs//i/mariannethieme/69 | bezocht op 25 april 2011. 12 13

22


Tweede Kamerverkiezingen 2003 Deelname aan verkiezingen – op plaatselijk, provinciaal, landelijk en Europees niveau – is voor de Partij voor de Dieren ‘slechts’ één van de middelen om haar doel te bereiken: opkomen voor de belangen van dieren en daarbij enkel het welzijn van dieren als uitgangspunt gebruiken. Bij het vaststellen van de statuten werden er nog meer middelen onderscheidden, zoals partijpropaganda, het beleggen van bijeenkomsten of het organiseren van ludieke acties17. Na de oprichting op 28 oktober 2002 was er echter maar weinig tijd tot de Tweede Kamerverkiezingen van 22 januari 2003. In die tijd moest er 11.250 euro bijeengesprokkeld worden die nodig was als borgsom voor de Kiesraad, een kandidatenlijst samengesteld worden, een verkiezingsprogramma geschreven worden en campagne gevoerd worden (Thieme, 2004: 77). De korte periode om deze zaken op orde te stellen zal ongetwijfeld effect hebben gehad op het feit dat de Partij voor de Dieren in 2003 electoraal niet succesvol was. Deze factoren vallen onder beeldvorming en de Partij voor de Dieren zelf. Hierna zullen de overige doorbraakfactoren behandeld worden om te zien wat hun effect op het electorale succes van de Partij voor de Dieren is geweest. Na deze systematische en heldere uiteenzetting kan er aan het eind van het hoofdstuk vastgesteld worden welke factoren op welke manieren het electorale succes van de Partij voor de Dieren bepaald hebben – of niet bepaald hebben en dus afwezig waren. De invalshoeken waardoor de doorbraakfactoren bekeken worden, zijn achtereenvolgens: •

de beeldvorming – media (en verkiezingscampagne);

de Partij voor de Dieren – extern leiderschap (en kandidaten);

de gevestigde partijen – strategie van gevestigde partijen;

het electoraat – issues en politieke ruimte;

de instituties – kiesstelsel en belang van de verkiezing.

Beeldvorming Om iets over de rol van de media te kunnen zeggen in de beeldvorming rond de Partij voor de Dieren, moet er gekeken worden naar de verkiezingscampagne van de partij. Zoals eerder vermeld had de Partij voor de Dieren weinig tijd om überhaupt een campagne op te zetten maar had daarnaast ook weinig leden/vrijwilligers en weinig financiële middelen om de campagne te

Statuten, Artikel 3.2.d. – http://www.partijvoordedieren.nl/download/20021028%20Statuten%20Partij%20voor%20de%20Dieren.pdf | bezocht op 1 mei 2011. 17

23


ondersteunen. De partij had gerekend op financiële en morele steun van een aantal belangrijke dierenbeschermingsorganisaties maar die “vreesden dat het initiatief weggehoond zou worden en roemloos ten onder zou gaan, waarmee het de goede zaak misschien wel zou kunnen schaden” (Thieme, 2004: 78). Daarnaast waren de dierenbeschermingsorganisaties bang dat hun lobby bij de gevestigde partijen minder serieus genomen zou worden als de Partij voor de Dieren een debacle zou worden, en ook dat de tijdsgeest ongeschikt zou zijn voor een dierenpartij. Dit was een fikse (financiële) tegenvaller voor de oprichters en zodoende moesten ze zelf ingangen bij de media vinden, maar als nieuwkomer is dit heel lastig. Voorts wordt een kleine partij niet uitgenodigd voor de grote lijsttrekkersdebatten op televisie en ze verspeelde alle landelijke zendtijd voor politieke partijen op radio en televisie door het te laat indienen van de kandidatenlijst in het kiesdistrict Zwolle18 (ibid.: 79), waardoor de partij bijna geen toegang had tot de massamedia – ze ontbeerden tenslotte ook de middelen om zelf zendtijd te kopen. De enige keer dat het de kleine partijen als collectief lukte om (onbetaald) de aandacht van de media te trekken tijdens hun verkiezingscampagnes was toen ze hun eigen lijsttrekkersdebat organiseerden maar hier werd ook enigszins schertsend over gedaan19. Televisie en radio waren dus vrijwel onbereikbaar voor de Partij voor de Dieren tijdens haar campagne maar de geschreven pers is dan vaak net iets toegankelijker. Hoeveel aandacht je vervolgens krijgt hangt dan wel weer af van hoe serieus je als nieuwe partij wordt genomen maar dit bleek ook niet in het voordeel van de Partij voor de Dieren te werken: ze bleek voornamelijk als een ludiek en kansloos initiatief gezien te worden (ibid.: 78). Een kleine analyse van landelijke kranten en opiniebladen leert ons dat de berichtgeving rond de Partij voor de Dieren pas heel laat op gang is gekomen20 en dat de partij voornamelijk in het rijtje met andere nieuwkomers werd genoemd21 of als het algemene verkiezingszaken betrof die voor alle partijen gold22. Dit alles in ogenschouw nemend moest de Partij voor de Dieren dus creatief omgaan met haar mogelijkheden en middelen. Aanvankelijk had de partij zelfs maar vijfduizend euro tot haar beschikking maar eind 2002 kreeg Marianne Thieme een telefoontje van de Amsterdamse hoteleigenaresse en dierenbeschermster Irene Visser die bereid was 35.000 euro te sponsoren voor de campagne23. Hierdoor konden er in de laatste weken voor de verkiezingen posters gedrukt worden en kon er zendtijd gekocht worden op de radio. De Partij voor de Dieren Willems, M. “Partijen lopen subsidie mis”. De Telegraaf, 20 december 2002. Veerman, R. “Monsterverbond voor een zeteltje”. De Telegraaf, 17 januari 2003 20 Ter Horst, G. “Partij wil dieren terug op Haagse agenda”. Agrarisch Dagblad, 3 december 2002. 21 “Nieuwelingen”. NRC Handelsblad, 11 januari 2003. 22 Bouma, J. “Bij de kleintjes is de kas leeg”. Trouw, 11 januari 2003. 23 Bouma, J. “Bij de kleintjes is de kas leeg”. Trouw, 11 januari 2003. 18 19

24


gebruikte deze zendtijd voor een controversiële radiospot. De spot was in de vorm van een gebed, uitgesproken door dominee Hans Bok – nummer 8 op de kandidatenlijst – en aan het eind gaf hij een stemadvies voor de Partij voor de Dieren24. Dit was een zeer effectieve manier om de aandacht te trekken omdat er commotie rond de radiospot ontstond en er een klacht bij de Reclame Code Commissie werd ingediend. Deze oordeelde uiteindelijk dat de grens van het toelaatbare niet was overschreden en dit genereerde ook nog eens extra media-aandacht25. De Partij voor de Dieren probeerde ook op te vallen door middel van ludieke acties. Ze huurde straatacteurs in die zich verkleedden als dier of jager, of ze droegen een bontjas. Partijleden spraken vervolgens mensen aan om te vragen wat ze van jagen en van bont vonden (Lucardie, 2004: 208). Of de geringe publiciteit van de Partij voor de Dieren in de massamedia enig effect heeft gehad op het electorale succes van de partij is lastig te duiden. Voor de verkiezingen van 1989, 1994, 1998, en 2003 is er onderzoek gedaan naar de invloed van free publicity op het electorale succes van nieuwe politieke partijen (Lucardie, 1990: 140; Lucardie, 1995: 137; Lucardie, 1999: 143; Lucardie, 2004: 222). Hierbij werd er gekeken naar het aantal publicaties in een aantal landelijke kranten en steeds kwamen er twee dingen naar voren. Ten eerste dat er een positief, significant verband tussen de twee is – deze is wel zeer zwak. Maar ten tweede dat het slechts één van de factoren is die een partij aan een zetel kan helpen. Daarentegen hangt het effect van bepaalde factoren – kandidaten, issues, campagne – weer samen met de mate van publiciteit die er aan gegeven wordt.

Partij voor de Dieren Voordat een nieuwe politieke partij haar electorale doorbraak heeft gehad, is ze voor haar electorale succes voornamelijk afhankelijk van een aantal externe factoren. Waar een partij wel volledige controle over heeft, is welke kandidaten zij selecteert en in het bijzonder welke lijsttrekker. Een nieuwe partij zal namelijk eerder aandacht van de media krijgen – en meer potentiële kiezers bereiken – als zij over een lijsttrekker met nieuwswaarde beschikt (Hauss en Rayside, 1978: 51). Deze nieuwswaarde kan voortkomen uit de bekendheid die de lijsttrekker al

“Heer, U hebt ons voorgehouden om te zien naar de zwaksten in ons midden. Inspireer ons bij de verkiezingen op te komen voor de meest weerlozen, de dieren. Amen.” 25 Dros, L. “Gebed voor dieren mag bij de Ster”. Trouw, 21 januari 2003. 24

25


heeft of het charisma waar deze persoon over beschikt26. De lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 was Marianne Thieme. Ze behoort tot één van de oprichters van de Partij voor de Dieren en ze werkte op dat moment als beleidsmedewerker bij Stichting Bont voor Dieren. Naar eigen zeggen kwam de neiging om op te komen voor de rechten van dieren al tijdens haar kindertijd en koos ze bewust om Rechten te studeren zodat ze te weten zou komen hoe ze op kon komen voor de rechten van dieren. Ze studeerde in 1997 af en ze heeft toen even overwogen om rechter te worden, maar uiteindelijk is ze in 1998 als beleidsmedewerker bij onderzoeksbureau B&A Groep te Den Haag gaan werken (Thieme, 2004: 27-34). Uiteindelijk is ze in 2001 bij Stichting Bont voor Dieren gaan werken en het was een “eye-opener dat zoveel mensen voor [haar] al dezelfde vragen hadden gesteld over de onrechtvaardige behandeling van dieren” (ibid.: 34). Op basis van Thieme’s vroegtijdige interesse in dierenrechten en haar werkzaamheden voor Stichting Bont voor Dieren valt echter niet te concluderen dat zij grote bekendheid onder het Nederlandse electoraat genoot en hierdoor voor een grote nieuwswaarde zorgde die de Partij voor de Dieren extra publiciteit – en mogelijk stemmen – opleverde. De verkiezingsposters met daarop levensgroot het hoofd van Marianne Thieme waren ongetwijfeld gericht op het vergroten van haar nieuwswaarde maar dit lijkt voor de verkiezingen, ondanks haar bevallige verschijning, geen doorslaggevende factor te zijn geweest27. De factor extern leiderschap kan ook nog op een andere manier ingevuld worden. Niet alleen een bekende lijsttrekker maar ook overige bekende kandidaten of lijstduwers kunnen nieuwswaarde voor een partij opleveren. Een kiezer zou overtuigd kunnen raken van een partij omdat een bekend en invloedrijk persoon zijn of haar naam aan die partij verbindt. In 2003 valt dit voor de Partij voor de Dieren echter ook niet vast te stellen. In totaal telde de op 2 december 2002 vastgestelde kandidatenlijst, inclusief Marianne Thieme, 16 namen28 en iedereen op de lijst was direct of indirect betrokken bij een Nederlandse dierenbeschermingsorganisatie (Schaafsma, 2006: 45 en 75-6). Geen één van hen genoot echter bekendheid buiten de kring van dierenbeschermers en er kan dus niet vastgesteld worden dat de lijstduwers een positief effect gehad hebben op het electorale succes van de Partij voor de Dieren.

Er zijn boekenkasten volgeschreven over het begrip ‘charisma’. Om niet verstrikt te raken in conceptualiserings- en operationalisatieproblemen ga ik enkel op de bekendheid van de lijsttrekker af – daarnaast lijkt charisma tegenwoordig moeilijk te vinden in de Nederlandse politiek (Lucardie, 2007: 166). 27 http://affiches.dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/PvdD/2006_PvdD_tk-4/2006_PvdD_tk-4.jpg | bezocht op 27 april 2011. 28 Zie Appendix (kandidatenlijsten). 26

26


Gevestigde partijen “Het is een misverstand om te denken dat het beschermen van dieren een links politiek thema zou moeten zijn” (Thieme, 2004: 51). Doordat de Partij voor de Dieren zich nadrukkelijk niet als links of als rechts profileerde, hadden in theorie alle partijen zich druk moeten maken om de opkomst van de Partij voor de Dieren. Het verkiezingsprogramma was echter duidelijk links georiënteerd (Lucardie, 2004: 208) en de partij wist zelf ook dat veel diervriendelijke kiezers op een gevestigde linke partij zouden kunnen stemmen. Zij spiegelde de kiezer voor dat een extra zetel voor GroenLinks, de SP of de PvdA de dieren niet zou helpen omdat de partijen niet weten waarom individuele kiezers op ze stemmen en dierenwelzijn voor hen ook geen hoofd- maar bijzaak was (Schaafsma, 2006: 50). Omdat de Partij voor de Dieren pas zo kort voor de verkiezingen werd opgericht en de nieuwe programma’s van de gevestigde partijen al geschreven waren kwam de reactie van de gevestigde partijen pas tijdens de campagne. GroenLinks zou in reactie op de oprichting van de Partij voor de Dieren een prioriteitenlijst met vijftig maatschappelijke problemen in allerijl veranderd hebben in een top tien met dierenwelzijn op de eerste plaats en de SP zou in zijn campagnelied opgenomen hebben dat ‘een dier meer is dan een lap vlees’ (Thieme, 2004: 76-77). Of dit enig effect heeft gehad op de kiezersvoorkeuren valt te betwijfelen omdat er door de gevestigde partijen in de media niet openlijk gereageerd is op de oprichting van de Partij voor de Dieren.

Electoraat De issues die belangrijk zijn voor de kiezers en de politieke ruimte die er is voor een nieuwe partij hangen deels met elkaar samen. Politieke ruimte kan namelijk ontstaan wanneer de gevestigde partijen een urgent probleem verwaarlozen of onhandig aanpakken en vooral belangenpartijen kunnen hierdoor nog wel eens doorbreken (Lucardie, 1998: 136). Als een nieuwe partij dit issue oppikt, hier ‘eigenaar’ van weet te worden en hier genoeg stemmen mee kan winnen om een zetel in de Tweede Kamer te veroveren, spreken we van een succesvol politiek project (Bélanger en Meguid, 2008). Deze politieke ruimte kan overigens ook ontstaan als gevestigde partijen hun ideologische positie wijzigen (Lucardie, 1998: 134); dit komt verderop aan de orde. In haar boek maakt Marianne Thieme duidelijk dat dierenwelzijn een belangrijk issue was – en niet alleen voor haar – wat de gevestigde partijen hadden laten liggen. Zij haalde een NIPO onderzoek van december 2002 aan om aan te tonen dat de Nederlander “dieren, natuur en

27


milieu belangrijker vond dan bijvoorbeeld het allochtonenbeleid” (2004: 76). Uit een persbericht van het NIPO van 12 december 2002 bleek zij in het geval van de natuur en het milieu gelijk te hebben – de categorie dieren werd echter helemaal niet genoemd29. In de media kwam zelfs naar voren dat dierenwelzijn juist geen issue was voor de kiezer30. Een betere manier om vast te stellen of een issue belangrijk is voor de kiezers is aan de hand van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO). Hierin wordt altijd een vraag opgenomen wat kiezers als het belangrijkste nationale probleem ervaren. De volgende vijf onderwerpen kwamen naar voren onder 2537 respondenten.

1 2

5

Aantal keer genoemd

Gezondheidszorg

407

Veiligheid (geweld op straat en bij stadions)

3 4

Issue

Economie Asielzoekers/buitenlanders (integratie) Onderwijs/tekort onderwijspersoneel

316 293 204 202

Tabel 2: Aantal keer dat een issue als belangrijkste nationale probleem werd genoemd (NKO 2002/2003)

Een dergelijke tabel kan ons (helaas) niet alles vertellen. Het laat zien wat het belangrijkste nationale probleem is volgens de kiezer maar het laat niet zien welke overweging uiteindelijk de stemkeuze heeft bepaald. Daarnaast is er in het NKO 2002/2003 maar één variabele opgenomen waar dierenwelzijn eventueel onder zou kunnen vallen (‘environment (pollution)’ – 40 keer genoemd) maar dit is te breed om uit te maken of dierenwelzijn een specifiek issue was voor sommige kiezers. Een grote kans had dierenwelzijn ook niet om als belangrijk(ste) issue aangeduid te worden in de nasleep van (de moord op) Pim Fortuyn. Hij uitte grote kritiek op de gezondheidszorg, het onderwijs en de multiculturele samenleving (Pellikaan, 2002: 206-7). Al met al leek het issue dierenwelzijn niet verwaarloosd genoeg te zijn voor veel kiezers om hun stem aan te verbinden. Het veranderen van de ideologische positie van partijen zou een andere oorzaak zijn van het ontstaan van politieke ruimte voor een nieuwe politieke partij. Daarvoor moeten partijen eerst op een dimensie geplaatst worden en net zoals bij het bepalen van de belangrijkste issues kan http://www.tns-nipo.com/pages/nieuws-pers-vnipo.asp?file=persvannipo\pol02_50a.htm | bezocht op 2 mei 2011 30 Trommelen, J. “Dierenwelzijn geen item voor zwevende kiezer”. De Volkskrant, 17 januari 2003. 29

28


hiervoor het NKO gebruikt worden. Een respondent wordt gevraagd een aantal partijen te plaatsen op een links-rechts dimensie op basis van een schaal van 1 tot 10 (in 2002 op een 11punts schaal) en als je de gemiddeldes per partij berekent komt naar voren hoe de kiezers de gevestigde partijen in 1998, 2002 en 2003 plaatsten (Van Holsteyn en Den Ridder, 2005: 98) 1998

2002

2003

SP

2,8

3,4

2,5

GroenLinks

2,8

3,3

2,7

PvdA

4,3

4,4

3,9

D66

5,1

5,4

4,8

CDA

6,2

7,3

6,7

ChristenUnie31

7,4

7,6

6,8

Leefbaar Nederland

-

7,8

6,8

SGP

7,3

7,8

7,0

VVD

7,2

8,0

7,5

LPF

-

8,6

7,6

Gemiddeld

5,6

6,4

5,6

Tabel 3: Links-rechts bepaling van gevestigde partijen door kiezers van links naar rechts

Een vergelijking tussen 2002 en 2003 is echter lastig omdat er een andere schaal gebruikt is. Als er in 2002 ook een 10-punts schaal gebruikt was, waren de verschillen waarschijnlijk kleiner geweest; dan had de kiezer de partijen in 2002 ook iets linkser geplaatst. Daarnaast kan men niet zeggen of een partij verschoven is omdat de context per verkiezing verschilt. Het is wel mogelijk om te zeggen of de volgorde van de partijen is veranderd en of de partijen zich in het midden of aan de randen van het politieke spectrum bevinden. (Pellikaan, 2002: 215). De enige verandering in de volgorde is tussen de SP en GroenLinks geweest en na de verkiezingen van 2002, waar alle partijen een kleine ‘ruk’ naar rechts maakten (Van Holsteyn en Den Ridder, 2005: 99), gingen alle partijen weer terug naar links en was het gemiddelde van 2003 gelijk aan die van 1998. Het valt daarbij op dat er geen gat op links is gevallen en dat de linkse partijen in 2003 zelfs linkser worden geplaatst dan in 1998. De enige politieke ruimte die er nog was zat tussen D66 en het CDA maar de Partij voor de Dieren probeerde niet aan die kiezer te appelleren. Daarnaast heeft

In 1998 bestond de ChristenUnie nog uit de GPV en de RPF. Het gemiddelde van deze twee partijen is genomen als waarde voor de ChristenUnie. 31

29


geen van de linkse partijen PvdA, GroenLinks en SP individueel zijn positie gewijzigd zodat het niet waarschijnlijk is dat er op links politieke ruimte was voor de Partij voor de Dieren.

Instituties Het kiesstelsel valt onder de categorie doorbraak-aanbod en de factoren in deze categorie komen vanuit de electorale mogelijkheden die er zijn voor een partij en het beeld dat de kiezer van de partij heeft, en hebben tijdens de eerste verkiezing van de partij het meeste effect op het electorale succes. Mits er geen wijzigingen plaatsvinden in het kiesstelsel is deze namelijk elke verkiezing weer hetzelfde en gelijk voor alle partijen. Uit onderzoek van onder meer Hauss en Rayside (1978: 43) en Harmel en Robertson (1985: 516) is gebleken dat nieuwe partijen binnen een stelsel van evenredige vertegenwoordiging een grotere kans op succes hebben dan binnen een meerderheidsstelsel. Nederland heeft een stelsel van evenredige vertegenwoordiging en daarnaast geen kiesdrempel (Gallagher et al, 2006: 352). Een (nieuwe) partij hoeft enkel de kiesdeler van 0,67% van het aantal geldige stemmen – 100% gedeeld door 150 Tweede Kamerzetels – te halen om electoraal succesvol te zijn en hiermee heeft Nederland één van de meest zuivere vertegenwoordigingen van kiezers in het parlement (Lucardie, 1995: 126). Het is daarom voor nieuwe partijen relatief eenvoudig om in de Tweede Kamer te komen; relatief omdat de kiesdeler voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 toch nog 64363 stemmen was32. Het kiesstelsel in Nederland zou in ieder geval een positieve invloed kunnen hebben op de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren. Het belang van de verkiezing valt ook onder de categorie doorbraak-aanbod. Dit belang hield het verschil tussen eerste- en tweede-orde verkiezingen in, waarbij de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde aangemerkt kunnen worden en de andere verkiezingen als tweedeorde. Het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47). Het resultaat zou zijn dat bij tweede-orde verkiezingen nieuwe partijen een grotere kans op electoraal succes zouden hebben omdat de opkomst lager is, de kiezers meer met hun hart dan met hun hoofd stemmen en meer geneigd zijn om te experimenteren (Van Stipdonk, 1995: 7). Omdat het hier echter de Tweede Kamerverkiezingen betreft, dit een eerste-orde verkiezing is en er daardoor veel op het spel staat in termen van

http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 | bezocht op 26 april 2011. 32

30


regeringsmacht, zou deze factor de Partij voor de Dieren alleen maar tegen kunnen werken. In theorie zouden succesvolle electorale resultaten tijdens tweede-orde verkiezingen later wel van invloed kunnen zijn bij de volgende eerste-orde verkiezingen maar omdat dit verband lastig vast te stellen is, laat ik dit buiten beschouwing.

De ontbrekende factoren De Tweede Kamerverkiezingen van 2003 bracht de Partij voor de Dieren uiteindelijk niet het gehoopte resultaat. Na de korte en intensieve campagne bleef de teller uiteindelijk op 47754 stemmen (0.49%) staan terwijl de kiesdeler die verkiezingen op 64363 (0.67%) uitkwam33. De partij kwam dus een kleine 17000 stemmen te kort voor een zetel. Strategisch stemmen in de strijd om de macht tussen CDA en PvdA, de angst van veel zwevende kiezers dat de Partij voor de Dieren een clubje 'geitewollensokkenactivisten' was en de geringe aandacht van de media zaten volgens Thieme de partij dwars op weg naar een zetel34. Desalniettemin heeft de Partij voor de Dieren – gezien de opkomst vanuit het niets en de korte campagneperiode – het goed gedaan; ze behaalde meer stemmen dan Leefbaar Nederland en ook meer stemmen dan alle overige kleine partijen bij elkaar opgeteld 35 . Een deel hiervan zou te danken zijn aan de intensieve mond-tot-mondreclame onder leden van dierenbeschermingsorganisaties 36. Omdat deze uitspraken niet of lastig te staven zijn, zal ik kijken naar de doorbraakfactoren die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen. Bepaalde factoren waren niet of onvoldoende aanwezig – of werkten zelfs tegen – zodat er bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 geen sprake kon zijn van de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren. Aangezien dit een kwalitatief onderzoek betreft is het lastig om te bepalen of een bepaalde factor meer invloed heeft gehad op het electorale resultaat van de Partij voor de Dieren dan een andere factor. Het is bijna alleen mogelijk vast te stellen of een bepaalde factor aan- of afwezig was en of dit in het voor- of nadeel van de partij werkte. Echter, “de eerste en belangrijkste voorwaarde voor een nieuwe partij is een duidelijk politiek project, waarin urgente problemen aangeduid en aangepakt worden” (Lucardie, 1995: 142). 17 van deze 47754 stemmen verkreeg de Partij voor de Dieren door stemmers die in de kieskring Zwolle woonden per bus naar Gelderland te vervoeren waar zij wel mochten stemmen – Oelen, L. “Tweede Kamerverkiezingen 2003: Interprovinciale pendeldienst van Partij voor Dieren”. De Telegraaf, 23 januari 2003. 34 Bakker, A. “Dierenpartij kwam dichtste bij Kamerzetel”. De Volkskrant, 24 januari 2003. 35 Zie http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 voor een volledig overzicht van de verkiezingsuitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 | bezocht op 29 april 2011. 36 Bakker, A. “Dierenpartij kwam dichtste bij Kamerzetel”. De Volkskrant, 24 januari 2003. 33

31


Uit het onderzoek blijkt evenwel dat dierenwelzijn niet als een urgent probleem ervaren werd door een groot deel van het electoraat. De Partij voor de Dieren had zelf een heel duidelijk project voor ogen met een duidelijke probleemstelling en een helder verkiezingsprogramma waarin hun doelen naar voren kwamen. Mede door de korte campagneperiode en de geringe media-aandacht die er voor de partij en het issue dierenwelzijn was, wisten ze niet genoeg stemmers te overtuigen om hun stem aan de Partij voor de Dieren te verlenen. Door hun geringe middelen konden ze niet zelf een grootscheepse campagne in de media opzetten en door het gebrek aan bekendheid van lijsttrekker en lijstduwers zocht de media hen niet meteen op. Omdat deze factoren onvoldoende aanwezig waren, was de Partij voor de Dieren eigenlijk al kansloos om een zetel te halen. Daarenboven was er ideologisch gezien op de traditionele links-rechts dimensie geen ruimte voor de Partij voor de Dieren en speelde de machtsvraag – in het bijzonder tussen het CDA en de PvdA – tijdens deze verkiezingen omdat het een eerste-orde verkiezing was. Het feit dat de gevestigde partijen niet direct en openlijk op de partij reageerden kan in dit geval alleen maar een meevaller zijn geweest. Al met al haalde de Partij voor de Dieren – door de tegenwerkende factoren – de relatief lage kiesdrempel niet en sloeg zij geen slaatje uit de extreme representativiteit van het Nederlandse kiesstelsel. In antwoord op de vragen uit de inleiding, valt te concluderen dat de Partij voor de Dieren vond dat er iets mis was in de maatschappij en dat dit politieke representatie verdiende. Waar het mis ging was dat de kiezers dat in mindere mate vonden en de partij er niet in slaagde de kiezer hier van te overtuigen – voornamelijk door de korte campagneperiode en de geringe media-aandacht.

32


Eerst negeren ze je, dan lachen ze om je, dan vechten ze tegen je en dan win je

Inleiding De bovenstaande quote van Mahatma Gandhi, die de Partij voor de Dieren zelf vaak gebruikt, slaat wel heel treffend op de opmars van de Partij voor de Dieren tussen de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 en 2006. Tijdens de verkiezingen van 2003 reageerden de gevestigde partijen en media nauwelijks op de partij; tussen de twee verkiezingen werd het idee voornamelijk belachelijk gemaakt; tijdens de verkiezingen van 2006 reageerden de gevestigde partijen en daarmee ook de media op de deelname van de partij en uiteindelijk won de partij twee zetels. De partij had een opmars van bijna vier jaar en had alle tijd en ruimte om de doorbraakfactoren waar zij zelf grotendeels de controle over hadden – campagne, financiÍn en kandidaten – te optimaliseren. Dit was de enige manier om hun kansen bij de verkiezingen te vergroten want de overige factoren hadden zij niet in de hand. Het is dus lastig vast te stellen welke factoren in meer of mindere mate hebben bijgedragen aan de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren. Wel kan er gekeken worden welke externe partijfactoren een handje geholpen hebben, want helemaal op eigen kracht haal je het niet als nieuwe partij. Voordat de partij meedeed aan de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 deed zij een gooi naar zetels bij de Europese Parlementsverkiezingen van 2004.

Europese Parlementsverkiezingen 2004 Na de Tweede Kamerverkiezingen van januari 2003 werden de pijlen op de Europese Parlementsverkiezingen van 10 juni 2004 gericht1. De Europese Parlementsverkiezingen worden als tweede-orde verkiezingen beschouwd dus de kansen om een zetel in het Europees Parlement te halen zijn over het algemeen groter dan om een zetel in de Tweede Kamer te halen (Oppenhuis, 1995: 47). Daar moet wel bij aangemerkt worden dat de kiesdeler voor het Europees Parlement aanzienlijk hoger is. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 was de 1

Zie http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=5 voor alle data rond de verkiezingen van 1989, 1994, 1999 en 2004 | bezocht op 1 mei 2011.

33


kiesdeler 64363 stemmen en bij de Europese Parlementsverkiezingen van 1999 was deze 114336. Voor de verkiezingen van 2004 zou de kiesdeler daarbij nog hoger uitvallen omdat in dat jaar de Europese Unie werd uitgebreid met tien nieuwe lidstaten waardoor Nederland een aantal zetels moest afstaan en het aantal geldige stemmen niet door 31 maar door 27 zetels gedeeld ging worden. Aan de andere kant waren de opkomstpercentages de afgelopen drie verkiezingen alleen maar gedaald – in 1989, 1994 en 1999 waren de opkomstpercentages respectievelijk 47.48, 35.69 en 30.02 procent – en als deze trend zich zou doorzetten zou dit de kiesdeler weer omlaag halen. Op dit terrein lagen dus mogelijkheden voor de Partij voor de Dieren. Over het algemeen profileren politieke partijen zich bij de verkiezingen voor het Europees Parlement op één van twee (grofweg) mogelijke manieren: meer of minder Europa. De Partij voor de Dieren hield zich consequent buiten dit debat en focuste zich net als de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 uitsluitend op het issue dierenwelzijn. Ze lijkt met betrekking tot Europa een pragmatische koers te varen want Marianne Thieme schrijft dat ze erg voor internationale samenwerking is maar niet “wanneer er meer dierenleed uit voortvloeit dan nu al het geval is” (2004: 108). Ze zag dat Europa een grote hand heeft in het vormgeven van een diervriendelijker klimaat in Nederland en daarom was het belangrijk voor de Partij voor de Dieren om deel te nemen aan de Europese Parlementsverkiezingen. Thieme dacht dat als ze maar duidelijk genoeg naar voren bracht dat dierenwelzijn vooral in Europa aangepakt moest worden, dit ook een aansprekend issue voor de kiezer zou worden – aansprekend genoeg voor zetels (ibid.: 107). Voormalig lijstduwer dominee Hans Bok dacht echter dat de Partij voor de Dieren een milieualliantie met bijvoorbeeld de Tierschutzpartei of de Grünen uit Duitsland aan moest gaan omdat het anders vrijwel onmogelijk zou zijn om genoeg stemmen te halen voor de kiesdrempel, en je met één zetel nauwelijks invloed uit kon oefenen2. Die alliantie is er nooit gekomen maar wel probeerde de Partij voor de Dieren kiezers te trekken door een groot aantal bekende Nederlanders als lijstduwer op hun kandidatenlijst te zetten3. Deze bekende lijstduwers vergaarden enkele tienduizenden stemmen en de partij kreeg in totaal 153432 stemmen. Net zoals tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 scoorde de Partij voor de Dieren het best van alle partijen die geen zetel(s) wisten te bemachtigen en wisten ze ruim drie keer zoveel stemmen te vergaren ten opzichte van 2003, maar alsnog was het niet genoeg voor een zetel. Volgens de media kwam dit niet door kiezers die per se dierenwelzijn zo

2 3

“Dominee geeft Partij voor de Dieren meer kans”. De Stentor, 2 december 2003. Onder andere Jan Wolkers, Rudy Kousbroek en Martin Gaus – zie verder Appendix (kandidatenlijsten).

34


belangrijk vonden maar door kiezers die eerder hun stem tegen Europa uit wilden spreken4. Naast dat het issue dierenwelzijn nauwelijks ter sprake was gekomen tijdens de campagneperiode5, had ook de trend van dalende opkomst zich niet doorgezet: de opkomst was met 39,26% bijna 10 procent hoger dan tijdens de verkiezingen in 1999. En daarnaast moest het aantal stemmen – 4765677 – dus door 27 in plaats van 31 zetels gedeeld worden waardoor uiteindelijk de kiesdeler op 176507 stemmen lag; ruim 60000 stemmen hoger dan in 1999. Omdat er “met geen woord gesproken wordt over dierenrechten of dierenwelzijn” (ibid.: 110) sprak de Partij voor de Dieren een jaar later zich wel uit tegen Europa door campagne te voeren tegen het referendum op de Europese Grondwet. De verkiezingen van 2004 en de campagne van 2005 hebben als wegvoorbereiders voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 gefungeerd. Dit waren twee momenten waarop de Partij voor de Dieren zichzelf in de kijker van de kiezer heeft kunnen plaatsen.

Tweede Kamerverkiezingen 2006 Tussen de Europese Parlementsverkiezingen van juni 2004 en de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november zat bijna tweeënhalf jaar en anders dan bij de Tweede Kamerverkiezingen van januari 2003 gaf dit de Partij voor de Dieren genoeg tijd om een kandidatenlijst samen te stellen, het verkiezingsprogramma te schrijven en geld voor de campagne te vergaren. Deze lange aanlooptijd zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld in de uiteindelijke electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren, maar is niet de enige factor waar een nieuwe partij afhankelijk van is voor haar electorale doorbraak. De belangrijkste vraag hierbij is wat de grootste verschillen tussen de verkiezingen van 2003 en 2006 zijn geweest. Waarom brak de partij in 2003 niet en in 2006 wel door? Om deze verschillen te kunnen duiden is het wederom nodig een systematische uiteenzetting van de verschillende doorbraakfactoren te geven. Zodoende kan er aan het eind van het hoofdstuk weer vastgesteld worden welke factoren het electorale succes van de Partij voor de Dieren wel of niet beïnvloed hebben. De invalshoeken waardoor de doorbraakfactoren bekeken worden, zijn achtereenvolgens: •

de beeldvorming – media (en verkiezingscampagne);

de Partij voor de Dieren – extern leiderschap (en kandidaten);

Zonneveld, M. “Euronihilisme; Funkiezers stemmen op de Dierenpartij”. Vrij Nederland, 5 juni 2004 en Ephimenco, S. “List 14”. Trouw, 7 juni 2004. 5 http://www.sympatheia.nl/opinie/301-waardering-voor-partij-voor-de-dieren-groeit | bezocht op 1 mei 2011. 4

35


de gevestigde partijen – strategie van gevestigde partijen;

het electoraat – issues en politieke ruimte.

Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 blijft het kiesstelsel gelijk mits er geen wetswijzigingen worden doorgevoerd – wat niet gebeurd is tussen januari 2003 en november 2006 – en omdat het hier om een Tweede Kamerverkiezing gaat spreken we wederom over een eerste-orde verkiezing. Vanuit de invalshoek instituties is er tussen januari 2003 en november 2006 niets veranderd en zodoende zal deze invalshoek niet behandeld worden.

Beeldvorming Tijdens de campagne van 2003 schortte het de Partij voor de Dieren voornamelijk aan free publicity, genoeg vrijwilligers en het feit dat er geen geld was om zelf een goede campagne te voeren. In 2006 was alles anders. Dit keer waren de kandidatenlijsten op tijd ingeleverd, zodat de partij recht had op een aantal minuten landelijke zendtijd op televisie en radio. De partij had zich na 2003 volgens een traditionele structuur met plaatselijke afdelingen en kringen opgebouwd, en had ze een groot actiebereik in heel Nederland6. Het campagnebudget was dankzij een schenking van zakenman Nicolaas Pierson vertienvoudigd7. De Partij voor de Dieren werd als buitenstaander nog steeds niet uitgenodigd voor de landelijke lijsttrekkersdebatten, dus moest op zoek naar andere manieren om de aandacht van de media te trekken. Niko Koffeman was als voormalig campagnestrateeg van de SP gespecialiseerd in het bedenken van aansprekende campagnes en het trekken van de aandacht van de media. De meest in het oog springende manier was de hulp inschakelen van een hele batterij aan bekende Nederlanders. Onder andere Georgina Verbaan, Mohammed Benzakou, Karen van Holst Pellekaan, Rudy Kousbroek, Kees van Kooten en Belinda Meuldijk hielpen tijdens de campagnetijd mee door onder andere op radio en televisie en in de krant hun keuze voor de Partij voor de Dieren toe te lichten8; Maarten ’t Hart vroeg zelfs een identiteitsbewijs aan om op de kandidatenlijst te mogen staan, wat weer de nodige publiciteit opleverde9. Naast deze bekende

Statuten, Artikelen 12 tot en met 16. – http://www.partijvoordedieren.nl/download/20021028%20Statuten%20Partij%20voor%20de%20Dieren.pdf | bezocht op 3 mei 2011. 7 “Politieke dieren”. De Volkskrant, 30 september 2006. 8 Zie onder andere Benzakour, M. “Een moslim bij de Dierenpartij, dat gaat prima”. Trouw, 27 oktober 2006. Kees van Kooten heeft op de dag van de Troonrede in vele reclamespotjes zijn bezorgdheid om het dier verwoord en Belinda Meuldijk en Karen van Holst Pellekaan waren aanwezig bij de presentatie van het verkiezingsprogramma – zie “Politieke dieren”. De Volkskrant, 30 september 2006. 9 http://www.partijvoordedieren.nl/recent/weblogs//i/mariannethieme/69 | bezocht op 3 mei 2011. 6

36


lijstduwers gaven onder andere ook Harry Mulisch en Jort Kelder een stemverklaring voor de Partij voor de Dieren af. One-liners als ‘de Partij voor de Dieren is een emancipatiebeweging in navolging van de strijd van weleer tegen de onderdrukking van slaven, vrouwen en kinderen’ en ‘beschavingsoffensief’, ‘Nederland gidsland’, ‘wereldprimeur’ en ‘wij tegen de rest!’ trokken ook de aandacht en dit keer kwam er ook indirecte steun uit de hoek van de dierenbeschermingsorganisaties. Stichting Wakker Dier deed tussen eind oktober en de verkiezingen via radiospotjes op Radio, 1, 2, 4 en 5 in totaal vijftien keer een oproep aan de politiek om meer aan dierenwelzijn te denken waarmee ze naar eigen zeggen zeven miljoen Nederlanders bereikten10. In vergelijking met de verkiezingen van 2003 was er in de drie maanden voor de verkiezingen ook veel meer unieke en positieve berichtgeving rond de Partij voor de Dieren11. Het is het prettigst voor een nieuwe partij als ze voor hun exposure niet volledig afhankelijk zijn van de media. Tijdens de campagne van 2006 was er genoeg geld om meer onafhankelijk te opereren. Naast de zendtijd voor politieke partijen op radio en televisie waren er door de schenking van ruim 300.000 euro door Nicolaas Pierson veel meer mogelijkheden voor de Partij voor de Dieren om campagne te voeren. Door de landelijke dekking van vrijwilligers konden er posters geplakt en politieke markten bezocht worden. Marianne Thieme kon haar baan opzeggen om fulltime campagne te voeren en in een auto door Nederland te rijden om overal mee te doen aan debatten en haar gezicht te laten zien12. De meeste bekendheid heeft de partij waarschijnlijk getrokken door haar zeer opvallende verkiezingsposter die op elk station in Nederland hing13. Op de poster was een klein katje te zien die een stoel uit de Tweede Kamer open had gekrabd met de tekst ‘Schud Den Haag nú wakker’. Zoals is gebleken heeft free publicity slechts een gering effect op het aantal stemmen maar de media blijft belangrijk bij het overbrengen van de boodschap van een (nieuwe) partij. Enkel een telling van bijvoorbeeld kranten en opiniebladen zou een mager bewijs zijn voor de mate van free publicity, zeker omdat de bekende lijstduwers van de Partij voor de Dieren buiten de kranten en opiniebladen in elk televisie- en radioprogramma hun stemvoorkeur lieten blijken. Tijdens deze campagne zou het dus goed kunnen dat de bekende lijstduwers voor zoveel free publicity hebben gezorgd – ook buiten de geschreven pers om – dat dit toch een significant effect heeft gehad op het aantal stemmen voor de Partij voor de Dieren. Gecombineerd met het grote budget en de Dokter, H. “Dier hoofdnummer in verkiezingsstrijd”. Boerderij, 31 oktober 2006. http://www.sympatheia.nl/opinie/301-waardering-voor-partij-voor-de-dieren-groeit | bezocht op 4 mei 2011. 12 http://www.partijvoordedieren.nl/recent/weblogs//i/mariannethieme/69 | bezocht op 4 mei 2011. 13 http://affiches.dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/PvdD/2006_PvdD_tk-1/2006_PvdD_tk-1.jpg | bezocht op 4 mei 2011. 10 11

37


daaruit voortgevloeide campagne lijkt de mate waarin de Partij voor de Dieren in staat is geweest haar boodschap over te brengen op de kiezer een groot effect te hebben gehad op haar electorale doorbraak (Lucardie, 2007: 167).

Partij voor de Dieren Net als in 2003 was Marianne Thieme de lijsttrekker van de partij. In 2003 werd zij prominent naar voren geschoven als lijsttrekker en werd er alles aan gedaan om haar (gezicht) algemeen bekend te maken bij de kiezers. Uiteindelijk lijkt dit door de korte campagneperiode niet gelukt te zijn. Er was de Partij voor de Dieren dus alles aan gelegen om voor de verkiezingen van 2006 dit wel voor elkaar te krijgen. Marianne Thieme werd consequent gepresenteerd als het boegbeeld van de partij en dit leek na een jaar al zijn vruchten te hebben afgeworpen. Uit een onderzoek van april 2004 van Maurice de Hond blijkt dat 50% van de ondervraagden vrij tot heel positief over haar was en bestempelden respectievelijk 49% en 29% haar als iemand met grote inzet en als fanatiek14. De groeiende (positieve) uitstraling van Marianne Thieme werd ook door de media opgemerkt. In 2003 werd zij op één artikel na15 – waarin zij op basis van een Volkskrant poll alle lof toegezwaaid krijgt – vrij algemeen neergezet. Het ging over haar studie, haar verleden bij dierenbeschermingsorganisaties maar toch voornamelijk over de Partij voor de Dieren. In de aanloop naar de verkiezingen van 2006 lichtten de media Marianne Thieme meer en meer uit als persoon en kwamen er interviews met haar waarin zij uitgebreid haar beweegredenen uit de doeken kon doen en de doelen van de Partij voor de Dieren uiteen kon zetten16. Onderstaand commentaar geeft een indruk van de lovende woorden over Marianne Thieme: Met de figuur van Marianne Thieme, voorzitter én lijsttrekker, komen we aan het vierde en misschien wel het belangrijkste geheim van de Partij voor de Dieren. Betrokken, welbespraakt, pas 34 jaar, aardig om te zien en als bonus een verleden in het studentencorps. Marianne Thieme staat ver weg van de geitenwol waarmee de dierenvriend nog altijd wordt geassocieerd. Een vegeterriër wordt ze genoemd17

http://www.peil.nl/?97 | bezocht op 4 mei 2011. Broekhuizen, B. “E-campagne”. De Volkskrant, 18 januari 2003. 16 Zie onder andere Joosten, C. “Gel genoeg voor dieren”. Elsevier, 22 juli 2006, Houwen, T. “De beschaving van een samenleving valt af te meten aan de wijze waarop ze omgaat met dieren”. Trouw, 20 november 2006 en “Vrouw in het nieuws”. Opzij, november 2006. 17 “Politieke dieren”. De Volkskrant, 30 september 2006. 14 15

38


Naast het opbouwen van de algemene bekendheid van Marianne Thieme als het boegbeeld van de Partij voor de Dieren investeerde de partij ook veel tijd in het in elkaar zetten van de rest van de kandidatenlijst18. Op nummer twee kwam Esther Ouwehand te staan die redelijk onbekend was, maar haar sporen binnen de partij had verdiend als partijcoördinator. De nummers drie tot en met veertien waren ook kopstukken uit de partij maar genoten buiten de kring van dierenbeschermers geen grote bekendheid. De nummers vijftien tot en met dertig op de kandidatenlijst werden echter gevuld door bekende Nederlanders, nog meer dan tijdens de Europese Parlementsverkiezingen van 2004. De meesten van hen hielpen tijdens de campagne, maar onder andere Martin Gaus, Charlotte Mutsaers, Ivo de Wijs en Dirk Boon verleenden ook hun steun. Volgens Thieme trokken andere partijen ook bekende Nederlanders aan om hun boodschap te ondersteunen maar geen andere partij heeft ooit een kandidatenlijst gepresenteerd die voor de helft uit bekende Nederlanders bestond. Ton Dekker, bestuurslid van de partij, dacht dat al die verschillende lijstduwers het bewustmakingsproces versterkten en dat de lijstduwers als rolmodellen fungeerden 19 . Naast dat deze bekende lijstduwers mogelijk als rolmodel voor sommige kiezers konden dienen en kiezers konden overtuigen op de Partij voor de Dieren te stemmen zorgden ze voornamelijk voor heel veel extra publiciteit waardoor de Partij voor de Dieren beter in staat was haar boodschap over te brengen. In combinatie met de (inmiddels) bekende lijsttrekker Marianne Thieme heeft dit waarschijnlijk een positieve invloed gehad op het aantal stemmen dat de Partij voor de Dieren trok.

Gevestigde partijen Ondanks pogingen van de Partij voor de Dieren om niet als links of rechts gedefinieerd te worden, bleek na analyse van het verkiezingsprogramma (Partij voor de Dieren, 2006) dat zij zich net als in 2003 weer links oriënteerde op alle punten die niet direct betrekking hadden op dierenwelzijn (Lucardie, 2007: 159). In tegenstelling tot 2003 hadden de gevestigde partijen wel ruim de tijd om zich voor te bereiden op de deelname van de Partij voor de Dieren aan de verkiezingen en moesten dit keer ook op het issue dierenwelzijn reageren. De gevestigde partijen hadden in hun verkiezingscampagne namelijk aangegeven dat zij dierenwelzijn belangrijk vonden en hier berichtten de media weer over, wat weer leidde tot nog meer benadrukking door de

18 19

Zie Appendix (kandidatenlijsten). “Politieke dieren”. De Volkskrant, 30 september 2006.

39


gevestigde partijen 20 . De meest opvallende reactie van de gevestigde linkse partijen op de opkomst van de Partij voor de Dieren kwam in de vorm van hun verkiezingsprogramma’s. Uit een analyse van de verkiezingsprogramma’s van de drie grootste linkse partijen – SP, GroenLinks, PvdA – in de jaren 2002, 2003 en 200621, blijkt dat de partijen voor de opkomst van de Partij voor de Dieren al aandacht besteedden aan het issue dierenwelzijn. Met name de SP en GroenLinks hadden in hun programma van 2002 al een uitgebreid en apart gedeelte over dierenwelzijn, de PvdA noemde dierenwelzijn zijdelings en met name in verband met voedselveiligheid. De verkiezingsprogramma’s van 2006 gaven echter een heel ander beeld. De PvdA had opeens een apart kopje over dierenwelzijn en GroenLinks en SP hadden het gedeelte over dierenwelzijn uitgebreid; Femke Halsema noemde het zelfs in de inleiding van het verkiezingsprogramma van GroenLinks. Het meest bijzonder was dat in de programma’s van 2006 de SP en GroenLinks pleitten voor het opnemen van dierenrechten in de Grondwet, het speerpunt van de Partij voor de Dieren. Uit de Stemwijzer van 200622 blijken, naast de SP en GroenLinks, ook de PvdA – hoewel het niet in het verkiezingsprogramma staat – en de PVV te pleiten voor dierenrechten in de Grondwet.

SP

GroenLinks

PvdA

2002

2003

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6

‘Dierenwelzijn’

‘Dierenwelzijn’

§2.5, kopje 6 ‘Dierenwelzijn’ §4.3, kopje ‘duurzaam en vitaal’

2006

Hoofdstuk 7 ‘Het dierenwelzijn bewaken’ Hoofdstuk 4

Wordt niet genoemd

‘Dieren hebben rechten’

Punt 6.i ‘Behoud van open ruimte en natuur’

Hoofdstuk 6 ‘Dierenwelzijn’

Tabel 4: Overzicht van het issue dierenwelzijn in verkiezingsprogramma’s

Zie Timmerman, C. “Alle partijen hebben het over dierenwelzijn”. Trouw, 4 oktober 2006, “Dierenvrienden tót verkiezingen”. Telegraaf, 16 oktober 2006 en Ruempel, J. “Gevestigde partijen benadrukken eigen aaibaarheid door opkomst PvdD”. Telegraaf, 19 november 2006. 21 Er is er voor gekozen om ook de verkiezingsprogramma’s van 2002 te bekijken omdat de programma’s van 2003 niet altijd representatief waren. De programma’s van 2003 verschilden niet of nauwelijks van de programma’s van 2002 of betrof een pamflet in plaats van een programma omdat er door de val van het kabinet Balkenende I binnen een jaar weer nieuwe Tweede Kamerverkiezingen waren. 22 http://www.stemwijzer.nl/2k2006/index.html | bezocht op 4 mei 2011. 20

40


Uit de analyse van de media en de verkiezingsprogramma’s van de drie grootste linkse partijen komt naar voren dat ze geprobeerd hebben de Partij voor de Dieren de wind uit de zeilen te nemen door in te zetten op het issue dierenwelzijn. Er zijn twee redenen waarom dit waarschijnlijk weinig effect heeft gehad. Ten eerste sneden de gevestigde partijen nog veel meer issues aan naast dierenwelzijn en is dit issue ‘verdronken’ in het verkiezingsprogramma. Het is voor een gevestigde partij een kleine moeite om een issue er tijdens de campagne apart uit te lichten, er ergens een hoofdstuk of paragraaf over op te nemen in het verkiezingsprogramma of in de Stemwijzer te laten blijken dat je als partij voor dierenrechten in de Grondwet bent. De gevestigde partijen hebben niet net als de Partij voor de Dieren vol ingezet op het issue dierenwelzijn. Ten tweede is er het begrip ‘issue ownership’. Het blijkt dat de reputatie van een partij op een issue van invloed is op individueel kiesgedrag: “a voter is generally more likely to support a political party if that party is perceived to be the most competent on a given issue”. Daar moet wel bij aangetekend worden dat “a party’s issue competence will affect a voter’s behavior only if the issue in question is considered salient” (Bélanger en Meguid, 2008: 489 – cursivering door auteur). De vraag of het issue dierenwelzijn tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 belangrijk genoeg werd ervaren blijft open staan.

Electoraat Het issue dierenwelzijn bleek in de aanloop naar de verkiezingen belangrijk te zijn voor de gevestigde partijen en dit werd breed uitgemeten in de media; hier is nog niet mee gezegd of dit in gelijke mate voor de kiezer gold. Uit een onderzoek van november 2005 van Maurice de Hond over de vraag of men vond of de rechten van dieren opgenomen dienden te worden in de Grondwet antwoordde 55% positief, 40% negatief en 5% wist het niet of had geen mening23. Uit een analyse van de belangrijkste issues tijdens de verkiezingen kwam dierenwelzijn niet naar voren (Lucardie, 2007: 165). Deze twee waarnemingen geven echter nog niet aan of dierenwelzijn wel of niet belangrijk genoeg was voor de kiezer om er zijn stem aan te verbinden. Helaas kan het NKO dat ook niet aangeven maar het kan wel de belangrijkste nationale problemen volgens het electoraat weergeven.

23

http://www.peil.nl/?1845 | bezocht op 4 mei 2011.

41


Issue

Aantal keer genoemd

1

Gezondheidszorg

421

2

Minderheden/discriminatie

335

3

Etnische minderheden/buitenlanders

325

4

Onderwijs

305

5

Misdaad

269

6

Milieu24

221

Tabel 5: Aantal keer dat een issue als belangrijkste nationale probleem werd genoemd (NKO 2006)25

Een vergelijking met de verkiezingen van 2003 trekken is lastig omdat de categorieën iets anders gelabeld zijn maar het valt wel meteen op dat het milieu – hoewel net geen top vijf – nu wel als een belangrijk nationaal probleem ervaren werd. Ook voor 2006 is de categorie milieu te breed om uit te kunnen maken of dierenwelzijn een issue was, maar in 2006 werd er in het NKO ook nog gevraagd wat de twee belangrijkste nationale problemen voor kiezers persoonlijk waren. Hier werd onder 1991 respondenten in totaal 10 keer (0,6%) dierenrechten genoemd. Of dit een direct effect heeft gehad op het aantal stemmen valt te betwijfelen want meestal bepalen kiezers hun stemvoorkeur op basis van meerdere issues. Daarnaast werd deze vraag niet in het NKO van 2003 gesteld, zodat het lastig vast te stellen is of het issue dierenwelzijn in 2006 meer onder het electoraat leefde dan in 2003. Dit cijfer vertelt ons wel dat de Partij voor de Dieren er in geslaagd is het issue aan te boren bij een aantal respondenten, die het issue als een persoonlijk, nationaal probleem ervoeren.

Samengestelde categorie uit ‘environment’, ‘pollution’ en ‘nature conservation’ Respondenten konden aflopend naar belang in totaal zes nationale problemen opnoemen. In deze tabel zijn al deze antwoorden bij elkaar opgeteld en is er geen rekening gehouden met de kwalitatieve verschillen tussen de problemen. 24 25

42


Hoe de politieke ruimte er volgens het electoraat uitzag in 2006 kan gebaseerd worden op de links-rechts bepaling van de politieke partijen volgens de respondenten van het NKO. 2003

2006

SP

2,5

2,6

GroenLinks

2,7

2,7

PvdA

3,9

3,6

D66

4,8

4,9

CDA

6,7

6,8

ChristenUnie

6,8

5,8

Leefbaar Nederland

6,8

-

SGP

7,0

6,3

LPF

7,6

6,8

EenNL

-

7,1

VVD

7,5

7,2

PVV

-

7,5

Gemiddeld

5,6

5,6

Tabel 6: Links-rechts bepaling van gevestigde partijen door kiezers van links naar rechts (NKO 2006)

Wederom is een vergelijking tussen de twee verkiezingen lastig omdat er in 2003 een tien-punts schaal gebruikt werd en in 2006 een elf-punts schaal. De veranderingen aan de linkerkant van het politieke spectrum zijn daarom nagenoeg verwaarloosbaar. Alleen de PvdA is een stukje naar links opgeschoven, omdat de SP en GroenLinks naar het midden zijn opgeschoven zodat ze voor een grotere groep kiezers aantrekkelijk zouden zijn (Rosema et al., 2007: 185). Er was hierdoor meer ruimte op links dan voorheen. Het is alleen met zekerheid vast te stellen of de Partij voor de Dieren daar van heeft geprofiteerd als de gegevens van het NKO 2010 bekend worden en de kiezer de partij heeft kunnen plaatsen op de links-rechts dimensie.

De doorbraakfactoren Op 22 november 2006 was het na twee onsuccesvolle pogingen electoraal door te breken eindelijk zo ver: de Partij voor de Dieren behaalde twee zetels in de Tweede Kamer en had

43


daarmee een wereldprimeur26. In totaal haalde de partij 179.988 stemmen (1,83%), wat met een kiesdeler van 65591 stemmen (0,67%) bijna goed was voor een derde zetel. Ze behaalde meer stemmen dan de SGP (153.266) en eindigde net achter D66 (193.232)27. Uit een analyse van het NKO kwam naar voren dat er meer vrouwen dan mannen op de partij hadden gestemd en dat de kiezers grotendeels ouder dan vijftig waren, autochtoon of westerse allochtoon en in West- of Zuid-Nederland woonden. De kiezers waren vrij evenwichtig verdeeld over de verschillende inkomensgroepen en opleidingsniveaus (Aarts et al., 2007: 276-8). De reacties op de electorale doorbraak waren wisselend. Aan de kant van de Partij voor de Dieren heerste er natuurlijk enkel euforie, en de eerste strijdpunten werden direct geformuleerd 28 . Marianne Thieme werd gelauwerd wegens haar vastberadenheid en haar ideaal om boven de traditionele links-rechts verdeling te staan29. Maar er waren ook meer kritische geluiden te horen. Zo bestempelde de Leidse hoogleraar Kinneging de verkiezingswinst als een teken van verregaande decadentie en grote lichtzinnigheid, vond de redactie van de Telegraaf het kwalijk dat bekende Nederlanders een overbodige partij gesteund hadden omdat dierenwelzijn al genoeg aandacht van de gevestigde partijen kreeg en ridiculiseerde Joost Zwagerman de partij door te pleiten voor een Partij voor de Dingen “die opkomt voor bedreigde postbussen en huistelefoons”30. In de media werd er

gespeculeerd waarom de Partij voor de Dieren electoraal succesvol was. De

belangrijkste redenen zouden de lage kiesdeler in Nederland, proteststemmen uit onvrede tegen de gevestigde partijen, de grote hoeveelheid bekende lijstduwers die borg stonden voor de partij en het grote campagnebudget zijn31. Lucardie voegt hier nog aan toe dat de Partij voor de Dieren zich één specifiek en duidelijk issue had toegeëigend en hier veel publiciteit mee wist te verwerven (2007: 169). Deze twee analyses lijken het gelijk aan hun zijde te hebben. Ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 waren bijna alle doorbraakfactoren anders, behalve het kiesstelsel en de machtsvraag. De machtsvraag speelde een rol omdat het een eerste-orde verkiezing betrof; dat werkte niet in het voordeel van de partij. Het is “Wereldprimeur in Haags parlement”. De Volkskrant, 24 november 2006. Zie http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 voor een volledig overzicht van de verkiezingsuitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 | bezocht op 4 mei 2011. 28 Meershoek, P. “Euforie bij Dierenpartij; ‘onverdoofd castreren biggen wordt verboden’”. Het Parool, 23 november 2006. 29 Zuidervaart, B. “Vastberaden tweevoeter”. Trouw, 24 november 2006 en Schreuder, A. “Dierenleed leeft onder de elite; Marianne Thieme wil in de Tweede Kamer diervriendelijke coalities smeden”. NRC Handelsblad, 27 november 2006 30 De Groot, K. “Dierenpartij teken van decadentie”. Reformatorisch Dagblad, 30 november 2006, “Kwalijk”. Telegraaf, 24 november 2006 en Zwagerman, J. “Verkiezingsstrijd tussen dier en ding”. NRC Handelsblad, 2 december 2006. 31 “Wereldprimeur in Haags parlement”. De Volkskrant, 24 november 2006. 26 27

44


belangrijk voor een nieuwe partij om een duidelijk politiek project te hebben; een duidelijk issue met duidelijke oplossingen. Ondanks dat het issue dierenwelzijn in het NKO slechts zijdelings aan de orde kwam, werkten verder alle doorbraakfactoren er aan mee dat het issue gelanceerd werd en in de ogen van de kiezer belangrijk werd. De strategie van de gevestigde partijen om de Partij voor de Dieren de wind uit de zeilen te nemen mislukte en zorgde juist voor meer publiciteit. Daarnaast wist de partij zelf de aandacht op zich te vestigen. Met een groot budget en een intensieve campagne en de batterij aan bekende lijstduwers wist de partij keer op keer het issue dierenwelzijn aan de orde te brengen. Ondanks dat er aan de linkerzijde van het politieke spectrum alleen nog maar ruimte linkser van de SP zat, is het nog maar de vraag of de kiezers de Partij voor de Dieren daar ook plaatsten. Dit heeft de electorale doorbraak van de partij echter niet kunnen stuiten. Voor de electorale voortduring is het voor een nieuwe partij van belang dat ze een eigen plek in het politieke spectrum weet te veroveren en een stabiele achterban weet op te bouwen. Voor deze verkiezingen lijkt daar nog geen sprake van te zijn geweest, omdat het goed mogelijk is dat de Partij voor de Dieren veel proteststemmers heeft aangetrokken. Of dit in 2006 het geval is geweest kan alleen bevestigd of ontkracht worden door te kijken naar de verkiezingen waar de Partij voor de Dieren na 2006 aan mee heeft gedaan, in het bijzonder de Tweede Kamerverkiezingen van 2010.

45


SGP-achtige taferelen

Inleiding Als de peilingen van de SGP en de Partij voor de Dieren tussen het eerste kwartaal van 2007 en het tweede kwartaal van 2011 naast elkaar gelegd worden, valt iets op. De SGP staat al ruim vier jaar in de peilingen op twee zetels en de Partij voor de Dieren – op vier verschillende kwartalen na – ook1. De Partij voor de Dieren is dus sinds haar electorale doorbraak tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 zeer stabiel te noemen, bijna net zo stabiel als de SGP. De stabiliteit van de SGP heeft te maken met haar achterban die hoofdzakelijk uit de orthodoxreformatorische gezindte afkomstig is. De achterban van de Partij voor de Dieren lijkt echter niet zo afgetekend als bij de SGP en de vraag is hoe de stabiliteit van de partij na haar electorale doorbraak kan worden verklaard. Om de ontwikkeling van de partij te kunnen duiden en aan te geven welke factoren belangrijk zijn geweest voor de electorale voortduring, is het nodig om naar alle verkiezingsdeelnames van de Partij voor de Dieren tussen 2007 en 2010 te kijken.

Deelname verschillende verkiezingen (2007-2010) Na de electorale doorbraak bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 heeft de Partij voor de Dieren deelgenomen aan alle mogelijke verkiezingen op elk bestuurlijk niveau tussen 2007 en 2010. Nu de Partij voor de Dieren zetels in de Tweede Kamer had, wilde ze het belang van dieren niet alleen nationaal maar ook plaatselijk, provinciaal en Europees niveau gaan behartigen, conform de doelstellingen in haar statuten2. Op de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 na waren alle overige verkiezingen waar de Partij voor de Dieren aan deelnam van de tweede orde; dit zou de kansen voor de partij om verkozen te raken verhoogd moeten hebben.

http://www.synovate.nl/content.asp?targetid=622 | bezocht op 6 mei 2011. Statuten, Artikel 3.2.d. – http://www.partijvoordedieren.nl/download/20021028%20Statuten%20Partij%20voor%20de%20Dieren.pdf | bezocht op 5 mei 2011. 1 2

46


Provinciale Statenverkiezingen 2007 De eerste verkiezingen na de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 waren de Provinciale Statenverkiezingen van 7 maart 20073 . De Partij voor de Dieren deed in alle provincies behalve Zeeland mee en net als tijdens deelnames aan eerdere verkiezingen profileerde de partij zich uitsluitend op het issue dierenwelzijn. Voor de Provinciale Statenverkiezingen moest ook de rol van de provincie op het gebied van dierenwelzijn uitgelicht worden – in het bijzonder op het gebied van megastallen – en moest er een concrete invulling per provincie gegeven worden. Dit werd overgelaten aan de verschillende provinciale afdelingen in het land. Niet alleen waren deze verkiezingen belangrijk voor de partij om haar invloed op een lager bestuurlijk niveau en meer over het land verspreid te laten gelden, ook waren ze belangrijk omdat bij een goed resultaat de Partij voor de Dieren mogelijk een senator voor de Eerste Kamer mocht leveren. Het uiteindelijke resultaat was zeer bevredigend voor de partij en de electorale doorbraak op provinciaal niveau was overtuigend. De Partij voor de Dieren kreeg bij een opkomst van 46,4 procent over het hele land 144.132 stemmen (2,55%) en wist alleen in Friesland, Drenthe en Overijssel geen zetel te halen; in Noord-Holland werden twee zetels behaald. Hiermee was de Partij voor de Dieren in één klap in acht provincies vertegenwoordigd en hadden ze genoeg Statenleden om – in combinatie met een lijstverbinding met GroenLinks – op 29 mei 2007 Niko Koffeman in de Eerste Kamer te brengen.

Waterschapsverkiezingen 2008 Tot en met de verkiezingen van 2004 stelden kandidaten zich op individuele basis voor de waterschappen verkiesbaar. Om op de kieslijst te komen, moest een quotum aan steunverklaringen gehaald worden binnen het gebied van het waterschap. Sinds de waterschapsverkiezingen van 2008 worden de kieslijsten opgesteld door partijen. Deze situatie is enigszins vergelijkbaar met de lokale lijsten bij de Gemeenteraadsverkiezingen. De Partij voor de Dieren heeft kieslijsten ingediend in 6 van de 26 waterschappen – Amstel, Gooi & Vecht, Delfland, Hunze en Aa’s, Rijnland, Stichtse Rijnlanden en Zuiderzeeland – en behaalde ook bij deze verkiezingen een goed resultaat4. Met 24% is de opkomst bij de waterschapsverkiezingen bijzonder laag te noemen maar uiteindelijk stemden 41677 kiezers (1,41%) op de Partij voor de Dieren. De partij behaalde hiermee in vijf waterschappen één zetel en in het waterschap Delfland twee zetels. http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=4 | bezocht op 5 mei 2011. 4 http://www.hansbouma.nl/waterschappen/ | bezocht op 5 mei 2011. 3

47


Europese Parlementsverkiezingen 2009 Tijdens de Europese Parlementsverkiezingen van 2004 haalde de Partij voor de Dieren geen zetel, mede door de hoge kiesdrempel. De kans dat de kiesdrempel voor de verkiezingen van 2009 weer hoger zou zijn was aanzienlijk, omdat in 2007 Bulgarije en Roemenië toegetreden waren tot de Europese Unie. Hierdoor verloor Nederland nog eens twee zetels in het Europees Parlement en werd het aantal geldige stemmen niet door 25 maar door 27 gedeeld. Wederom zou de kiesdrempel alleen kunnen dalen als het opkomstpercentage dramatisch zou dalen, maar tijdens de verkiezingen van 2004 was deze ten opzichte van de verkiezingen van 1999 bijna met tien procent gestegen. Desalniettemin trok de Partij voor de Dieren weer alles uit de kast om zetels te bemachtigen vanuit de overtuiging dat dierenleed is “made in Europe” (Thieme, 2004: 107) en Natasja Oerlemans – voormalig fractiemedewerkster – werd naar voren geschoven als lijsttrekker. Zij wilde in Europa graag de luis in de pels zijn bij andere partijen en dierenwelzijn op de agenda van het Europees Parlement zetten5. De partij wilde het Europese landbouwbeleid aan de kaak stellen en pleitte voor uitbreiding van Europese regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. Met de leus ‘Europa. Er zijn grenzen’ en posters van een bloedende stier in Spanje en andere mishandelde dieren, voerde zij campagne6. Uiteindelijk leverden de inspanningen wederom geen zetel op in het Europees Parlement7. In totaal stemden 157.735 kiezers (3,46%) – ruim 4000 meer dan in 2004 – op 4 juni 2009 op de Partij voor de Dieren. De kiesdeler steeg door het verminderde aantal zetels voor Nederland in het Europees Parlement van 176.507 naar 182.155 stemmen ten opzichte van 2004, ondanks het gedaalde opkomstpercentage van 39,26% naar 36,75%.

Gemeenteraadsverkiezingen 2010 De gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010 waren de vijfde verkiezingen in minder dan 3,5 jaar8. Tot dan toe zat de Partij voor de Dieren – de Europese Parlementsverkiezingen van 2009 daar gelaten – in een winning streak en op basis van een analyse van alle voorgaande verkiezingsresultaten koos de partij zes gemeentes uit waar zij zouden gaan deelnemen omdat ze hier een Savelkouls, J. “Lijsttrekker PvdD wil luis in de pels zijn”. Agrarisch Dagblad, 25 februari 2009. Broer, T. en S. Derkzen. “Nederland vs de rest; campagne voor de Europese verkiezingen”. Vrij Nederland, 16 mei 2009. 7 http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=5 | bezocht op 5 mei 2011 8 http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=3 | bezocht op 5 mei 2011. 5 6

48


grote kans hadden om ook daadwerkelijk verkozen te raken. De gemeentes die uitgekozen werden waren Leiden, Amsterdam, Den Haag, Apeldoorn, Buren (Gelderland) en Groningen. Net als tijdens de Provinciale Statenverkiezingen van 2007 werd de uitvoering van de campagne voornamelijk toevertrouwd aan de lokale afdelingen en hadden deze lokale afdelingen de taak om per gemeente de grootste problemen op het gebied van dierenwelzijn te inventariseren en de rol van de gemeente hierin te benadrukken. Daarnaast profileerde partij zich in elke gemeente op een issue waar veel ophef over was. Zo werd in Leiden de ophef rond de aanleg van de RijnGouwelijn gebruikt, in Groningen de bouw van het Groninger Forum9 en in Buren de megastal Knorhof10. Deze strategie werkte op gemeentelijk niveau goed want wederom was de Partij voor de Dieren electoraal succesvol. In totaal wist de partij 19717 stemmen (0,3%) te halen maar door de strategische keuze om in te zetten op zes gemeentes waar ze een goede kans zouden maken, behaalde de partij uiteindelijk in elke gemeente precies één zetel.

Tweede Kamerverkiezingen 2010 Eigenlijk hadden de Tweede Kamerverkiezingen pas weer op 11 mei 2011 plaats moeten vinden maar door de val van het kabinet Balkenende IV op 20 februari 2010 – over de verlenging van de militaire missie in Uruzgan (Afghanistan) – werden de verkiezingen vervroegd naar 9 juni 201011. Dit was de zesde verkiezing in minder dan vier jaar, een enorme krachtinspanning voor de partij. Dit was het moment voor de Partij voor de Dieren om te bewijzen dat ze geen eendagsvlieg was; door een toevallige samenloop van omstandigheden in de Tweede Kamer gekomen en enkel electoraal succesvol bij tweede-orde verkiezingen waar de machtsvraag niet speelde. In vergelijking met de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 waren een tweetal zaken wezenlijk anders. Ten eerste beschikte de partij over veel minder geld om campagne te voeren12 en ten tweede had ze dit keer een ‘gewone’ kandidatenlijst zonder bekende Nederlanders13. De tijd leek door de financiële crisis ook niet gunstig om bij de kiezer aan te kloppen voor dierenwelzijn, maar in het verkiezingsprogramma pleitte de partij voor een volledige omwenteling van de

Brandsma, R. “‘Wat GroenLinks aan milieu doet, is niet genoeg’”. Dagblad van het Noorden, 16 februari 2010. Braakman, J. “Varkensbedrijf verkiezingsthema in gemeente Buren”. Agrarisch Dagblad, 3 maart 2010. 11 http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1 | bezocht op 5 mei 2011 12 “Minder geld voor partijen in campagne”. NRC Handelsblad, 6 april 2010. 13 Zie Appendix (kandidatenlijsten) 9

10

49


agrarische sector en hekelde ze de ‘mens-centrale’ aanpak van de crisis14. Het werkte in het voordeel van de partij dat ze inmiddels door de media als een min of meer gevestigde partij werd beschouwd. Dit zorgde voor meer berichtgeving in de krant. Marianne Thieme werd ook beschouwd als ‘één van de lijsttrekkers’ en werd daarom uitgenodigd om in debat te gaan met andere lijsttrekkers15. Voorts bleek het Kieskompas gunstig uit te vallen voor de partij, wat ervoor zorgde dat vele stemmers het advies kregen om op de Partij voor de Dieren te stemmen16. Tijdens de campagne ontstond er nog enige controverse rond de partij omdat Esther Ouwehand – de nummer twee van de verkiezingen in 2006 – niet op de kandidatenlijst werd gezet terwijl ze wel had aangegeven verder te willen als Tweede Kamerlid17. De onrust binnen de partij die hierop volgde duurde voort tot het ledencongres op 25 april 2010 Ouwehand op nummer 2 plaatste18; in de peilingen kostte dit de partij een zetel19. In de hoop kiezers bij GroenLinks weg te pikken opende de Partij voor de Dieren net voor de verkiezingen nog de aanval. Of dit nodig was valt te betwijfelen; uit een opiniepeiling onder 2100 mensen bleek dat tweederde dierenwelzijn mee liet wegen in haar of zijn stem20. Deze opiniepeiling in ogenschouw nemend moet het uiteindelijke resultaat teleurstellend zijn geweest voor de partij. In totaal stemden 122.317 (1,3%) kiezers op de Partij voor de Dieren. Wederom goed voor twee zetels in de Tweede Kamer. Dit kwam voornamelijk doordat de kiesdeler tijdens deze verkiezingen door de geringe opkomst (75,4%) laag was uitgevallen (62773 stemmen) en de Partij voor de Dieren een restzetel kreeg toegewezen. De partij wist zich met eenzelfde aantal zetels te handhaven in de Tweede Kamer en had dus bewezen – ook door middel van alle voorgaande verkiezingen – geen eendagsvlieg te zijn, maar in vergelijking met de verkiezingen van 2006 verloor ze bijna 60000 stemmen. Het is onduidelijk wat hier debet aan is. Het zou kunnen zijn dat een deel van die stemmen naar de andere nieuwkomer tijdens de verkiezingen van 2006, de PVV, is gegaan. De

Lagas, T. “Dierenpartij sombert over natuur en milieu; partij pleit voor complete omwenteling agrarische sector”. Trouw, 14 april 2010 en Van Keken, K. “Partij voor de Dieren hekelt ‘mens-centrale’ aanpak crisis”. De Volkskrant, 14 april 2010. 15 Zie bijvoorbeeld Van Os, P. “Dierenmanieren; portret Partij voor de Dieren”. NRC Handelsblad, 17 april 2010 en Douwes, D. en K. van Keken “We leven op veel te grote voet. Het duel (1) Marianne Thieme / Kees van der Staaij”. De Volkskrant, 10 mei 2010. 16 Niemantsverdriet, T. “Ik stem PvdD, eh… A!”. Vrij Nederland, 15 mei 2010 en Van der Kolk, T. “Thieme scoort prima bij Kieskompas”. De Volkskrant, 25 mei 2010. 17 Lagas, T. “Nummer twee Partij voor de Dieren ontbreekt op lijst verkiezingen”. Trouw, 15 april 2010. 18 Witteman, L. “Ouwehand op 2 van lijst Partij voor de Dieren”. De Volkskrant, 26 april 2010. 19 “Dierenpartij zakt in peilingen door gemor”. Agrarisch Dagblad, 23 april 2010. 20 Savelkouls, J. “Dierenpartij valt GroenLinks aan”. Agrarisch Dagblad, 5 juni 2010 en Severt, S. “‘Meerderheid weegt dierenwelzijn mee in stem’”. Agrarisch Dagblad, 9 juni 2010. 14

50


PVV zette zich onder Dion Graus steeds openlijker in voor dierenwelzijn en profileerde zich meer dan de Partij voor de Dieren als een protestpartij tegen de gevestigde partijen21. Verkiezing22

Opkomst

Kiesdeler

Aantal stemmen

Percentage

Resultaat

PS 2007

46,4%

-

144132

9 zetels

WS 2008

24%

-

41677

EP 2009 GR 2010

36,75% 54,1%

182155 -

157735 19717

TK 2010

75,4%

62773

122317

2,55% (landelijk) 1,41% (landelijk) 3,46% 0,3% (landelijk) 1,3%

7 zetels 0 zetels 6 zetels 2 zetels

Tabel 7: Overzicht verkiezingsuitslagen Partij voor de Dieren 2007-2010

De voortduringsfactoren Zoals aangegeven in hoofdstuk 1 zijn andere factoren van belang tijdens de electorale voortduring van een partij dan tijdens de electorale doorbraak. Dat wil niet zeggen dat de doorbraakfactoren er helemaal niet meer toe doen: met name de media blijven belangrijk, maar daar kan een partij meer invloed over uitoefenen als ze eenmaal electoraal doorgebroken is. Andersom geldt ook dat de voortduringsfactoren invloed kunnen hebben op de electorale doorbraak van een nieuwe partij, echter niet zoveel als de doorbraakfactoren. De voortduringsfactoren hebben meer invloed na de doorbraak en daarom worden de doorbraakfactoren ceteris paribus gehouden. Om de electorale voortduring van de Partij voor de Dieren te kunnen verklaren, en te kunnen duiden welke factoren bijgedragen hebben aan de electorale duurzaamheid van de partij, is het nodig om een systematische en heldere uiteenzetting van de voortduringsfactoren te geven. De invalshoeken waardoor de voortduringsfactoren bekeken worden zijn achtereenvolgens: •

de beeldvorming – partijpropaganda;

de Partij voor de Dieren – intern leiderschap, ledental, partijstructuur, financiën en organisatorische ondersteuning;

het electoraat – scheidslijnen;

Van Heese, R. en I. Weel. “‘Wij zijn Partij voor de Duurzaamheid’”. Trouw, 21 maart 2009 en Van Os, P. “Dierenmanieren; portret Partij voor de Dieren”. NRC Handelsblad, 17 april 2010. 22 De schuingedrukte verkiezingen zijn van de tweede-orde. 21

51


de instituties – partijsubsidies.

Omdat de invloed van de gevestigde partijen dusdanig afneemt op de electorale voortduring van een nieuwe partij na de electorale doorbraak zijn er geen voortduringsfactoren die onder de invalshoek van gevestigde partijen geschaard kunnen worden.

Beeldvorming De twee belangrijkste manieren voor de Partij voor de Dieren om het electoraat te bereiken zijn het internet en de media. Na haar doorbraak heeft een nieuwe partij dus meer controle over haar beeldvorming in de media maar geen absolute controle. Het internet biedt deze controle wel en de partij maakt hier dan ook veelvuldig en intensief gebruik van. Net als de meeste andere partijen is de Partij voor de Dieren actief op alle sociale media – Hyves, Facebook, LinkedIn, YouTube – en daarnaast staat er op de website een live overzicht van Twitter; Marianne Thieme is één van de meest actief twitterende politici23. Het sterkst werkt de partij aan haar online beeldvorming via twee websites24. De eerste website is een initiatief van de Partij voor de Dieren en wordt door haar medewerkers bijgehouden. Deze website bevat een diervriendelijke en dieronvriendelijke barometer, zodat iedereen kan volgen hoe alle partijen stemmen bij dierenwelzijnmoties. Deze website is direct opgestart na de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 en elke motie die sindsdien ingediend is op het gebied van dierenwelzijn staat hier. Er wordt per partij gekeken hoe ze stemmen en met taartdiagrammen en grafiekjes wordt in één oogopslag duidelijk hoe diervriendelijk of -onvriendelijk – volgens de Partij voor de Dieren – de andere partijen zijn; de Partij voor de Dieren heeft (uiteraard) een honderd procent diervriendelijke score. De tweede website is die van de partij zelf, hier worden alle verrichtingen van de partij minutieus bijgehouden. Per fractie is er een apart tabje met daarop het laatste nieuws en kan men ‘kennismaken’ met de verschillende volksvertegenwoordigers. Het tabje van de Tweede Kamer is het meest uitgebreid omdat deze het meest zichtbaar is. Alle Kamervragen en -antwoorden, moties, bijdragen en initiatiefwetsvoorstellen zijn hier te vinden. Aan de beeldvorming in de media werkt de Partij voor de Dieren voornamelijk door middel van interviews, het ‘gedrag’ van hun volksvertegenwoordigers, protestacties en de verkiezingscampagnes. Na haar electorale doorbraak in 2006 werd de partij steeds serieuzer genomen, of kreeg in ieder geval meer ruimte in de media om haar verhaal te doen. Er volgde door de jaren

23 24

Ali, H. “Thieme krijgt alle roem, maar Halsema verdient de Twittertrofee”. De Volkskrant, 2 juni 2010. http://www.dierenpolitiek.nl/ en http://www.partijvoordedieren.nl/recent | bezocht op 6 mei 2011.

52


een aantal lange achtergrondverhalen over de Partij voor de Dieren25. Onder het ‘gedrag’ van de volksvertegenwoordigers worden de moties en vragen vanuit de verschillende fracties verstaan26. De meeste aandacht ging uit naar het ‘gedrag’ van de partij in de Tweede Kamer. Zij profileerde vooral daar haar expressieve politiek door het stellen van veel Kamervragen en het indienen van veel moties27. Dit wekt(e) enorm veel irritatie bij de andere partijen maar er kwamen hierdoor wel meer debatten dan ooit tevoren over dierenwelzijn28. Omdat veel leden van de partij een activistisch verleden hebben trekt de partij ook veel aandacht door middel van protestacties29. Deze acties creëren media-aandacht en geeft het beeld dat de Partij voor de Dieren door het hele land compromisloos opkomt voor elk dier. Tijdens de campagnes zorgde de Partij voor de Dieren er ook altijd voor om extra op te vallen. In 2003 was er tijdens de Tweede Kamerverkiezingen het gebed op de radio en in 2006 hielpen 15 bekende Nederlanders de partij aan extra aandacht, maar tijdens de Europese Parlementsverkiezingen van 2009 en de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 deden ze daar nog een schepje bovenop. In 2009 plaatste de partij een verkiezingsspandoek van twintig bij zes meter op het land van biologisch akkerbouwer Jaap Korteweg – de echtgenoot van Marianne Thieme – in Langeweg, langs de spoorlijn van Den Haag naar Brussel30. In 2010 wilde de partij nog meer opvallen en zette langs de snelweg een billboard van 40 bij 3,5 meter en maakte aanspraak op het grootste politieke statement ter wereld: een graanadvertentie van 35000 vierkante meter op een akkerveld bij Nieuw Vennep31. De graanadvertentie werd daags voor de verkiezingen vernield32. Zie bijvoorbeeld Knols, K. “Geen dag in het parlement zonder dierenleed”. De Volkskrant, 22 december 2007, Derkzen, S. en T. Niemantsverdriet “‘De radicalen vinden ons watjes’. Interview Marianne Thieme”. Vrij Nederland, 18 april 2009, Van Keken, K. en N. Trappenburg. “De stem van het dier; reportage drie jaar Partij van de Dieren in de Tweede Kamer”. De Volkskrant, 19 december 2009, Breur, J. “‘Ik leerde nog meer initiatief nemen’; Mijn eerste baan, Marianne Thieme”. Trouw, 20 februari 2010 en Van Os, P. “Dierenmanieren; portret Partij voor de Dieren”. NRC Handelsblad, 17 april 2010. 26 Zie bijvoorbeeld Severt, S. “Thieme wederom vragensteller nr. 1 van Kamer in 2008”. Agrarisch Dagblad, 15 januari 2009, Lengton, I. “PvdD: Zwemverbod ook voor honden”. Telegraaf, 31 juli 2009, De Graaff, M. “PvdD Brabant oneens met aanpak megastallen”. Agrarisch Dagblad, 7 oktober 2010 en “Zeeuwse PvdD bepleit diervriendelijk maaien”. Reformatorisch Dagblad, 6 mei 2010. 27 Janse, M. “Dierenpartij daagt het politieke establishment uit”. De Volkskrant, 6 januari 2007. 28 Goslinga, H. “Het dierenwelzijnsfront dicteert de landbouwagenda. Dat wekt ergernis en lof”. Trouw, 31 oktober 2007. 29 Zie bijvoorbeeld Lubbers, K. “PvdD voert actie tegen grote melkveebedrijven”. Agrarisch Dagblad, 10 maart 2009, Moesker, S. “Partij voor de Dieren voert Paasactie”. Agrarisch Dagblad, 27 maart 2009, “Dierenpartij ageert tegen barbecue Kamer”. Reformatorisch Dagblad, 3 juli 2009, Bron, J.C. “40.000 mensen tekenen petitie bijensterfte”. Agrarisch Dagblad, 14 november 2009, “In memoriam Thieme voor geruimde geiten”. Agrarisch Dagblad, 22 december 2009 en Braakman, J. “Petitie PvdD tegen uitbreiding De Knorhof”. Agrarisch Dagblad, 27 april 2010. 30 Braakman, J. “Akkerbouwer Korteweg leent land aan dierenpartij”. Agrarisch Dagblad, 3 juni 2009. 31 Van Leeuwen, S. “PvdD-billboard was illegaal”. Trouw, 4 juni 2010 en http://www.partijvoordedieren.nl/recent/news/i/4700 | bezocht op 6 mei 2011. 32 “Vandalen vernielen graanadvertentie dierenpartij”. Telegraaf, 9 juni 2010. 25

53


Een derde, iets minder zichtbare manier van de Partij voor de Dieren om het electoraat te bereiken is via het produceren en onder de aandacht brengen van eigen materiaal en onderzoek. Al in 2004 schreef Marianne Thieme het boek ‘De eeuw van het dier’ met daarin haar politieke boodschap en die van de partij, ondersteund door elf opiniemakers (117-151). In 2009 volgde daar het essay ‘Het gelijk van de dieren, het geluk van de mensen’ op (Thieme, 2009). De titel impliceert dat als wij goed zijn voor onze dieren wij ook goed zijn voor onszelf. De centrale boodschap is dat de wereldwijde vleesconsumptie een groot aandeel heeft in de milieuvervuiling. Deze boodschap werd ook verkondigd in de documentaire ‘Meat the Truth’ van december 2007, geproduceerd door het wetenschappelijk bureau van de Partij voor de Dieren, de Nicolaas G. Pierson Foundation. De hoofdstelling van de film is dat de veehouderij 18 procent van de broeikasgassen uitstoot en daarmee een grotere bijdrage levert aan klimaatverandering dan verkeer en vervoer (13 procent). In dezelfde stijl van de klimaatfilm ‘An Inconvenient Truth’ van Al Gore, trad Marianne Thieme op als presentator van de cijfers en meningen van deskundigen die de stelling verdedigden. Marianne Thieme heeft de film zelfs mogen presenteren bij de Verenigde Naties 33 . In 2010 kwam het wetenschappelijk bureau met een volgende een documentaire: ‘Sea the Truth’. Dit keer is de boodschap dat als we op dezelfde voet verder gaan de oceanen in 2048 leeggevist zijn34. Wat opvalt in de beeldvorming door de Partij voor de Dieren is dat ze steeds opvallender de koppeling maakt tussen dierenwelzijn en duurzaamheid – dit deed ze overigens al voor het eerst direct na de Tweede Kamerverkiezingen van 200635. Ze benadrukt echter steeds meer dat goed zijn voor dieren ook goed zijn voor onszelf is. Ze roept hiermee een steeds grotere urgentie van hun standpunten op en sluit zich hiermee aan bij een groter issue dan dierenwelzijn, namelijk het milieu en het klimaat36.

Partij voor de Dieren Dat er zoveel factoren zijn die een politieke partij zelf in de hand heeft, en die belangrijk zijn voor de electorale voortduring, is niet vreemd. Een partij heeft een duidelijke partijstructuur nodig die goed functioneert en die – zeker als de partij groter wordt – tot op een zekere hoogte onafhankelijk van het partijbureau en het partijbestuur kan functioneren. Om de posities binnen Vanheste, T. “Marianne Thiemes ongemakkelijke waarheid”. Vrij Nederland, 29 december 2007 en Braakman, J. “Meat the Truth beleeft Amerikaanse première”. Agrarisch Dagblad, 12 mei 2009. 34 Van Rooij, P. “‘Tsunami’ aan milieufilms heeft op den duur effect; Première ‘Sea the Truth’ van PvdD”. Trouw, 20 mei 2010. 35 Meershoek, P. “Euforie bij Dierenpartij; ‘onverdoofd castreren biggen wordt verboden’”. Het Parool, 23 november 2006 36 Zie bijvoorbeeld Van Heese, R. en I. Weel. “‘Wij zijn Partij voor de Duurzaamheid’; P 33

54


de partijstructuur te vullen zijn er leden nodig. Leden zijn ook nodig zijn voor het organiseren van activiteiten en acties of het voeren van campagne, wat moet leiden tot hernieuwd electoraal succes of het werven van nieuwe leden. Er moet ook genoeg geld zijn om de partijstructuur in stand te houden, campagne te voeren en alle activiteiten te bekostigen die de leden organiseren. Organisatorische ondersteuning door aanverwante organisaties kan helpen om de partij meer geloofwaardigheid te geven of om aan leden of geld te komen. Er zijn altijd uitzonderingen die de regel bevestigen. Er zijn partijen die bijvoorbeeld geen leden hebben (PVV) of die net als de Partij voor de Dieren geen organisatorische ondersteuning kennen (D66). Er is één factor die elke partij in de vingers moet hebben wil zij (electoraal) voortbestaan: intern leiderschap. Binnen elke partij moet een persoon of bestuur zijn die vertrouwen naar de leden uitstraalt en in staat is om interne conflicten op te lossen. Uit onderzoek is gebleken dat interne conflicten de nummer één doodsoorzaak zijn voor politieke partijen, jong en oud (Lucardie en Van Schuur, 2011). Sinds de oprichting in oktober 2002 heeft de partij flink aan de weg getimmerd en is de partijstructuur flink gegroeid. Exacte gegevens zijn echter moeilijk te achterhalen en wat er precies allemaal binnen de partij gebeurt is onduidelijk omdat de partijcongressen besloten zijn37. In de statuten en op de website van de partij38 is wel nog het één en ander te vinden. In het organogram op de website staat hoe het bestuur zich verhoudt tot de leden, de jongerenorganisatie (PINK)39, het wetenschappelijk bureau (Nicolaas G. Pierson Foundation)40 en de verschillende fracties. In de statuten wordt de partij verder opgedeeld in kringen – “de kring omvat de afdelingen binnen één kieskring als bedoeld in artikel E.1. van de Kieswet”41 – en in afdelingen die ieder hun eigen taken en verantwoordelijkheden hebben. Uit de statuten komt ook naar voren dat de partij vrij centraal bestuurd wordt omdat er alleen iets binnen de partijstructuur kan veranderen na instemming door het partijbestuur. Er waren stemmen die vonden dat de partij iets te centraal bestuurd werd42, maar mogelijk heeft het partijbestuur hierdoor wel twee grote interne conflicten weten op te lossen. Statuten Artikel 18.1.a http://www.partijvoordedieren.nl/download/20021028%20Statuten%20Partij%20voor%20de%20Dieren.pdf | bezocht op 5 mei 2011. Volgens Marianne Thieme is het een foutje dat de congressen besloten zijn – Van Keken, K. en N. Trappenburg. “De stem van het dier; reportage drie jaar Partij van de Dieren in de Tweede Kamer”. De Volkskrant, 19 december 2009. 38 http://www.partijvoordedieren.nl/departij/organisatie | bezocht op 5 mei 2011. 39 http://www.pinkpolitiek.nl/ | bezocht op 5 mei 2011. 40 http://www.ngpf.nl/ | bezocht op 5 mei 2011. 41 Statuten Artikel 15.1.http://www.partijvoordedieren.nl/download/20021028%20Statuten%20Partij%20voor%20de%20Dieren.pdf | bezocht op 5 mei 2011. 42 “Partij voor de Dieren zwijnenstal; leden gaan vechtend over straat, kritiek op Thieme zwelt aan”. De Telegraaf, 16 april 2010. 37

55


Ten eerste was er tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 het conflict over het ontbreken van Esther Ouwehand op de kandidatenlijst. Tussen de bekendmaking van de kandidatenlijst op 14 april 2010 en het partijcongres op 25 april hebben vele leden actie gevoerd om Ouwehand weer op nummer twee van de kandidatenlijst te krijgen en staakten een aantal afdelingen hun campagnewerkzaamheden 43 . Hoe het conflict uiteindelijk is opgelost is onduidelijk omdat de partij er geen uitspraken over wilde doen in de media en het partijcongres besloten was44. Na het partijcongres stond Ouwehand op twee en ging de partij verder tot de orde van de dag45. Eerder was er nog het conflict rondom het lidmaatschap van Niko Koffeman en Marianne Thieme van de zevendedagsadventisten46. De voormalige lijstduwers Maarten ’t Hart en Rudy Kousbroek keerden zich tegen Marianne Thieme omdat zij uit een interview met Thieme in de Telegraaf hadden opgemaakt dat zij veronderstelde dat Adam en Eva in het paradijs vegetariërs waren en pas na de zondeval vlees waren gaan eten. Dit stuitte hen tegen de borst en riepen Thieme en Koffeman op om te vertrekken omdat ze de partij enkel schade konden berokkenen47. Marianne Thieme reageerde hierop met de boodschap dat haar geloof niets te maken had met de partij 48 . In navolging van de discussie over het zevendedagsadventisme werd echter de activistische achtergrond van de Partij voor de Dieren in een negatief daglicht gesteld en verscheen een artikel dat gewelddadig dieractivisme een grotere bedreiging voor de eenheid binnen de partij was dan hoe zij omging met het zevendedagsadventisme49. Kennelijk kan het partijbestuur goed omgaan met deze verschillende richtingen; de partij functioneert nog steeds. De oplossing voor het conflict met ’t Hart was duidelijk: mond houden of wegwezen50. Over de laatste drie interne factoren – financiën, leden en organisatorische ondersteuning – valt minder te zeggen. Gegevens over de financiën van de partij zijn online niet te vinden en komen niet openbaar omdat de partijcongressen besloten zijn; in de media doet de partij er verder geen uitspraken over. Het ledental wordt pas sinds 1 januari 2007 officieel geregistreerd maar is sindsdien gestaag omhoog gegaan. Van 1 januari 2007 tot 1 januari 2011 was het ledental respectievelijk 6370, 6972, 8012, 10310 en 11610. De organisatorische ondersteuning – wegens Lagas, T. “Kritiek op macht top Dierenpartij; Afdeling Zeeland staakt campagne tot Kamerlid Ouwehand weer op lijst staat”. Trouw, 17 april 2010. 44 Severt, S. “Partij voor de Dieren houdt rijen angstvallig gesloten”. Agrarisch Dagblad, 16 april 2010. 45 Lagas, T. “Dierenpartij-duo eendrachtig en zwijgzaam door”. Trouw, 26 april 2010. 46 http://nl.wikipedia.org/wiki/Zevendedagsadventisten | bezocht op 6 mei 2011. 47 ‘t Hart, M. “De zondeval van Thieme”. NRC Handelsblad, 10 april 2007 en Kousbroek, R. “Dierenpartij niet bestemd voor zielenheil”. De Volkskrant, 12 april 2007. 48 Thieme, M. “Wat ik geloof, heeft niets te maken met de PvdD”. NRC Handelsblad, 11 april 2007. 49 Severt, S. “Hoe fundamentalistisch is de PvdD?”. Agrarisch Dagblad, 13 april 2007. 50 “Thieme heeft het met Maarten ‘t Hart gehad”. Agrarisch Dagblad, 26 april 2007. 43

56


redenen genoemd in hoofdstuk 2 – is er niet, tenminste niet officieel. Ongeveer alle (bekende) partijleden hebben een verleden in een dierenbeschermingsorganisatie en de Partij voor de Dieren is bijvoorbeeld altijd prominent aanwezig op het door de Stichting Varkens in Nood georganiseerde Dierenbal51. Er zijn veel officieuze contacten tussen de Partij voor de Dieren en aanverwante organisaties. Dit komt ongetwijfeld de aanwas van nieuwe leden voor de Partij voor de Dieren ten goede; openbare schenkingen vinden echter niet plaats.

Electoraat De partijpolitiek in Nederland is de afgelopen veertig jaar op het micro-, meso- en macroniveau ingrijpend veranderd (Dalton en Wattenberg, 2000: 10-14). De veranderingen op het microniveau komen voort uit veranderingen in het electoraat. De voorkeur van een kiezer voor een politieke partij is veranderd door een drietal zaken. Door het hogere opleidingsniveau hebben de kiezers meer politiek zelfvertrouwen en zijn ze kritischer geworden wat hun stemkeuze betreft. Daarnaast baseren kiezers hun stem vaker niet op de sociale groep waartoe ze behoren omdat de binding met een sociale groep door sociale en geografische mobiliteit is afgenomen. Als laatst zijn de waarden en interesse voor issues van kiezers veranderd (ibid.: 10). De grootste denker op het gebied van veranderende waarden is Inglehart (1977). Uit zijn onderzoek kwam naar voren dat er een verschil is tussen de waardeoriëntaties van de generaties die de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt en de generaties die opgegroeid waren in tijden van immer stijgende welvaart. De oudere generaties – materialisten – hechtten meer waarde aan primaire levensbehoeften als veiligheid en in je eigen levensbehoefte kunnen voorzien. De jongere generaties – post-materialisten – hechtten meer waarde aan bijvoorbeeld het milieu of individuele ontplooiing. Deze waarden worden opgedaan tijdens de adolescentie en worden het hele leven meegedragen. Uiteindelijk zullen de post-materialisten de materialisten grotendeels overstemmen. Deze waarden zijn leidend voor het kiesgedrag en daarom stemmen post-materialisten op partijen die hun opvattingen het best vertegenwoordigen. “Dat kunnen nieuwe politieke partijen zijn die juist ter behartiging van deze waarden en opvattingen zijn opgericht, danwel oude politieke partijen die de boodschap op tijd hebben aangegrepen en de bakens hebben verzet” (Thomassen, 2000: 29). Deze veranderende waardeoriëntaties hebben ook effect gehad op de traditionele scheidslijnen (Lipset en Rokkan, 1967). De traditionele partijpolitiek en min of meer vaste relaties tussen bepaalde politieke 51

http://www.dierenbal.com/ | bezocht op 5 mei 2011.

57


partijen en groepen kiezers kwamen voort uit de scheidslijnen arbeid versus kapitaal en kerk versus staat. De kiezers werden hoofdzakelijk links of rechts ingedeeld op hun mening ten aanzien van de rol van de overheid. Tegenwoordig zijn de kiezers meer losgeraakt van de partijen en is de dominante indeling niet meer één- maar twee-dimensionaal. Naast de tegenstelling tussen ‘links’ en ‘rechts’ moet er ook rekening worden gehouden met de tegenstelling tussen materialistische en post-materialistische waarden.

Instituties Nederland kent een royaal system van partijsubsidiëring die sinds 17 mei 1999 vastgelegd is in de Wet subsidiëring politieke partijen52. Wat hier niet instaat, is de regeling dat alle politieke partijen recht hebben op politieke zendtijd als zij tijdens de verkiezingen in elke kieskring een kandidatenlijst ingeleverd hebben en waar partijen recht op hebben na de verkiezingen als ze verkozen zijn. Waar beide regelingen voor zorgen, is dat een politieke partij zelf minder middelen hoeft te werven om partijpropaganda uit te zenden of om hun partijorganisatie in stand te houden. De toegang tot deze regelingen en de mate waarin een partij er van profiteert verschilt echter. Toegang tot de zendtijd voor politieke partijen is vrij eenvoudig: een partij levert in elke kieskring een kandidatenlijst in tijdens de campagnes en als de partij verkozen is – ongeacht het aantal zetels – heeft zij automatisch toegang. De lat voor toegang tot de Wet subsidiëring politieke partijen ligt iets hoger. Volgens artikel 2 dient een partij zetels in de Eerste of Tweede Kamer te hebben en op de peildatum – 1 januari – ten minste 1000 leden. Hoeveel subsidie een partij uiteindelijk krijgt en daarmee profiteert van de Wet staat in artikel 6. Per 1 januari 2010 krijgt elke partij een basisbedrag van 187.990 euro en daar komt per zetel nog 54526 euro bovenop. Voor het hebben van een politiek-wetenschappelijk instituut krijgt een partij een basisbedrag van 132.034 euro en daar komt per zetel nog 13570 euro bovenop. Als een partij een politieke jongerenorganisatie heeft krijgt zij geld uit een pot van tweemaal 529.269 euro. Die wordt verdeeld over alle partijen met een politieke jongerenorganisatie op basis van het aantal zetels dat een partij heeft en het aantal jongeren dat lid is van de politieke jongerenorganisatie. Het aantal leden dat een partij heeft is ook van invloed op de hoeveelheid subsidie die ze krijgt: per lid krijgt een partij een bedrag dat gelijk is aan 2.058.386 euro gedeeld door het aantal leden van alle politieke partijen gezamenlijk. Er is kortom een hoop subsidie uit te delen en de Partij

52

http://www.st-ab.nl/wetten/0813_Wet_subsidiering_politieke_partijen.htm | bezocht op 5 mei 2011.

58


voor de Dieren profiteert hier ook van. Ze heeft maar twee zetels maar wel een politiekwetenschappelijk instituut, een jongerenorganisatie en inmiddels ruim 11000 leden.

De duurzaamheid van de Partij voor de Dieren Een partij kan enkel electoraal voort blijven bestaan als zij zich kan schikken in de overheersende ‘vraag’ die vanuit het macroniveau komt. Pas als een partij min of meer samenvalt met de grotere maatschappelijke issues kan zij zich voor een langere tijd handhaven. Het lijkt er op dat de Partij voor de Dieren hierin geslaagd is, alhoewel de meningen daarover verdeeld zijn53. De partij is in de beeldvorming in ieder geval langzaamaan steeds meer verschoven van een ‘one-issue’ partij die enkel opkomt voor dierenwelzijn naar een partij die in de hoek van de groene partijen te plaatsen valt, daarbij haar core business – dieren – niet verloochenend. Kennelijk heeft de partij een electorale niche van kiezers weten te vinden die niet redeneert dat dierenwelzijn voortkomt uit duurzaamheid maar dat duurzaamheid voortkomt uit dierenwelzijn. Hoe de leden en de kiezers van de Partij voor de Dieren precies redeneren is onduidelijk omdat er door de gesloten partijcongressen en het nog niet verschijnen van het NKO 2010 weinig over ze bekend is. Het is wel duidelijk dat het issue van dierenwelzijn en duurzaamheid in de ontwikkeling van het waardensysteem van de Nederlandse kiezer in de afgelopen decennia past. De partij moet wel in leven blijven om deze hernieuwde waardeoriëntaties een politieke stem te geven. De Partij voor de Dieren heeft in dat opzicht alle voortduringsfactoren meegehad. Ze heeft sterk aan haar beeldvorming kunnen werken via partijpropaganda. Hierdoor heeft ze het issue van dierenwelzijn in eerste instantie op de agenda gekregen en kunnen houden. Ze heeft het issue levend kunnen houden onder het electoraat, wat nodig is om stemmen te verwerven. Vanuit de overheid heeft ze recht op een gewaarborgde subsidiestroom en er is een jaarlijkse aanwas van leden zodat de uitdijende en goed georganiseerde partijstructuur overeind gehouden kan worden. De belangrijkste doodsoorzaak van politieke partijen – interne conflicten – wordt voorkomen of ontzenuwd door een sterk en eensgezind partijbestuur. Het schort de partij alleen nog aan organisatorische ondersteuning door aanverwante organisaties. De kans is echter groot dat deze factor binnenkort nauwelijks nog een verklarende kracht zal zijn voor de electorale voortduring van een partij. Partijen worden voor hun voortbestaan steeds afhankelijker van de overheid (Katz en Mair, 1995). Leids hoogleraar Kinneging in De Groot, K. “Dierenpartij teken van decadentie”. Reformatorisch Dagblad, 30 november 2006 en Femke Halsema in Van Os, P. “‘Eerst belachelijk, dan crimineel, en dan win je’; Lijsttrekker Thieme ziet andere politici de ‘grote leugen’ van haar dierenpartij nu annexeren”. NRC Handelsblad, 17 mei 2010. 53

59


Conclusie

In de regel bestaan nieuwe partijen uit externe partijorigine niet lang of zijn niet electoraal succesvol. Een kleine negen jaar na de oprichting van de Partij voor de Dieren lijkt zij de uitzondering op de regel te zijn. Ze heeft de cruciale fase van electorale doorbraak en de daarop volgende ontwikkelingen binnen de partij (tot op heden) doorstaan en het ziet er niet naar uit dat de partij snel van het podium zal verdwijnen. Al zijn dit geen verwonderlijke conclusies, tot op heden was er nog geen systematisch onderzoek gedaan naar het electorale succes van de Partij voor de Dieren. Er was nog nooit vergelijkend gekeken waarom de partij in 2003 niet succesvol was en in 2006 wel, en – al heeft dit zeker invloed gehad – werd lange tijd aangenomen dat de belangrijkste redenen voor de electorale doorbraak in 2006 het campagnebudget en de bekende lijstduwers waren. Over de electorale voortduring na het eerste succes was nog minder geschreven. Daarnaast heeft deze studie een voorstel gedaan voor een alternatieve typologie van electorale succesfactoren en hier in de conclusie zullen het theoretische deel en het onderzoeksdeel met elkaar verbonden worden. Zodoende ontstaat er een duidelijk – en bij tijden vereenvoudigd – beeld van het electorale leven van de Partij voor de Dieren. Van electoraal falen naar electorale doorbraak naar electorale voortduring. Maar eerst een recapitulatie van de oprichting van de Partij voor de Dieren. Uit de theorie bleek dat er niet zomaar nieuwe partijen opgericht worden. Volgens de oprichters moet er ‘iets mis’ zijn in de maatschappij; dit kan een bepaald issue of scheidslijn zijn. Maar een dergelijk probleem leidt pas tot de oprichting van een politieke partij als een groep mensen hier een politiek project in ziet en bereid is hier tijd, geld en energie in te steken. Voor de oprichters van de Partij voor de Dieren waren er een aantal directe en indirecte oorzaken om tot de oprichting van een politieke partij over te gaan. De directe oorzaken waren het tenietdoen van twintig jaar strijd voor dierenwelzijn, het gevoel dat hier maatschappelijke onvrede over bestond en de stigmatisering van dierenbeschermers na de moord op Pim Fortuyn door Volkert van der Graaf. De indirecte oorzaken waren de ineffectiviteit van de traditionele dierenbeschermingsorganisaties, het weinige belang dat de gevestigde partijen aan dierenwelzijn toekenden en de dierziektecrises in de jaren ’90 en het overheidsbeleid hierop. Deze combinatie van oorzaken was genoeg voor de oprichters om de Partij voor de Dieren op te richten. Ze vonden dat dierenwelzijn een belangrijk issue was – ook voor een grote groep kiezers – en dat het tot dat 60


moment niet genoeg aandacht van de gevestigde partijen kreeg en ook niet effectief genoeg door de huidige organisaties onder de aandacht gebracht kon worden. Een belangrijke voorwaarde voor electorale doorbraak of voortduring is dat er een match tussen de vraag- en aanbodzijde moet zijn. Als kiezers geen brood in een nieuwe politieke partij zien zal deze ook nooit succesvol kunnen zien, zelfs als daar heel veel geld tegenaan gegooid wordt – de partij EénNL is hier een goed voorbeeld van (zie Lucardie, 2007: 168). Zoals eerder gezegd is deze case studie een kwalitatief onderzoek en het is niet het doel geweest om een bepaald gewicht aan de verschillende factoren te hangen. Het zegt echter niet zoveel als dit een dichotoom model zou zijn met enkel de categorieën ‘wel’ of ‘niet aanwezig’. Ik heb er voor gekozen om het effect van de verschillende factoren in vijf categorieën in te delen:

Negatief effect

Gering negatief effect

Geen effect

Gering positief effect

Positief effect

Tweede Kamerverkiezingen 2003 VRAAG AANBOD

DOORBRAAK • Issues Extern • Kiesstelsel • Belang van de verkiezing • Strategie van gevestigde partijen • Media • Politieke ruimte

Intern • Extern leiderschap

Geen effect Gering positief effect Gering negatief effect Geen effect Gering positief effect Geen effect Geen effect

Tabel 8: Evaluatie van de verklarende factoren voor electorale doorbraak – Tweede Kamerverkiezingen 2003

Het is in één oogopslag duidelijk wat er mis ging in 2003: er was – gechargeerd gezegd – geen vraag naar de Partij voor de Dieren. Uit de analyse van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 blijkt namelijk dat een issue die in eerste instantie niet heel erg onder de bevolking speelt wel een issue kan worden als er genoeg aandacht aan wordt gegeven door de gevestigde partijen, de media en de nieuwe partij zelf. Het lukte de Partij voor de Dieren echter niet om dierenwelzijn een issue te maken door de korte tijd tussen haar oprichting en de Tweede Kamerverkiezingen en het gebrek aan geld en een aansprekende leider. De gevestigde partijen hadden überhaupt niet de tijd om op de Partij voor de Dieren te reageren; de media hebben ook nauwelijks aandacht aan de partij besteed, laat staan aan het issue dierenwelzijn. Het effect van het kiesstelsel en het

61


belang van de verkiezing zijn gering. Het kiesstelsel zou de partij geholpen moeten hebben en het belang van de verkiezing zou de partij tegengewerkt moeten hebben, maar deze factoren verliezen grotendeels hun verklarende waarde als ze samen met andere factoren onderzocht worden. Tweede Kamerverkiezingen 2006 VRAAG AANBOD

DOORBRAAK • Issues Extern • Kiesstelsel • Belang van de verkiezing • Strategie van gevestigde partijen • Media • Politieke ruimte

Intern • Extern leiderschap

Positief effect Gering positief effect Gering negatief effect Gering negatief effect Positief effect Geen effect Positief effect

Tabel 9: Evaluatie van de verklarende factoren voor electorale doorbraak – Tweede Kamerverkiezingen 2006

Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 was de Partij voor de Dieren al veel bekender bij de kiezers door haar deelname aan de Europese Parlementsverkiezingen in 2004 en haar campagne tegen de Europese grondwet in 2005. Hierdoor was haar issue ook al veel bekender en kon de partij hier op voortborduren. Uit het NKO bleek wederom dat dierenwelzijn niet een heel belangrijk issue was, maar de partij had tijdens deze verkiezingen veel meer om geld dierenwelzijn een issue te maken. Het lacherige om de partij ging er een beetje vanaf toen een hele batterij aan bekende Nederlands hun naam aan de partij verbond en hierdoor meer geloofwaardigheid verkreeg. De gevestigde partijen probeerden de Partij voor de Dieren de wind uit de zeilen te nemen maar zij was inmiddels issue owner en deze strategie faalde hierdoor. Dit creëerde wel aandacht voor het issue wat vervolgens weer opgepikt werd in de media. Het effect van proteststemmen – alhoewel niet expliciet blootgelegd – op de electorale doorbraak mag ook niet uitgevlakt worden: net als de PVV vormde de partij een alternatief voor de gevestigde politiek.

62


Verkiezingen 2007-2010 VRAAG AANBOD

VOORTDURING • Scheidslijnen Extern • Partijsubsidies

Intern • Intern leiderschap • Partijpropaganda • Ledental • Partijstructuur • Financiën • Organisatorische ondersteuning

Gering positief effect Gering positief effect Positief effect Positief effect Gering positief effect Gering positief effect Gering positief effect Geen effect

Tabel 10: Evaluatie van de verklarende factoren voor electorale voortduring – 2007-2010

Het issue dierenwelzijn heeft niet voor een nieuwe scheidslijn heeft gezorgd in de maatschappij maar het sluit wel aan bij de bestaande scheiding tussen materialisten en post-materialisten. De partij is er via haar partijpropaganda goed in geslaagd het issue dierenwelzijn uit te blijven dragen en in de kijker van de kiezer (en de media) te houden. Door de jaren heen is de Partij voor de Dieren ook meer gaan benadrukken dat dierenwelzijn direct verband heeft met duurzaamheid, wat een groter en meer aansprekend issue is voor een groot deel van de kiezers. Een partij moet echter wel voort blijven bestaan om dit issue uit te blijven dragen maar het blijkt dat veel partijen moeite hebben om te blijven leven zodra ze hun eerste electorale succes hebben gehad. Meestal resulteert succes in een richtingenstrijd omdat het eerste doel – electoraal doorbreken – behaald is en dan is een sterke partijleiding nodig om alle neuzen weer dezelfde richting op te krijgen. Deze sterke partijleiding is ook nodig om de partij uit te bouwen door het land. De Partij voor de Dieren is hier in geslaagd en heeft door de jaren heen ook steeds meer geld en leden aan weten te trekken. Niets werkt de Partij voor de Dieren tegen in haar electorale voortduring en dit heeft – op de Europese Parlementsverkiezingen na – geleid tot electoraal succes bij elke verkiezing. Het lijkt echter een kwestie van tijd voordat de partij ook zetels op Europees niveau gaat halen. We zullen het in 2014 gaan zien.

63


Epiloog

In de regel is een epiloog de plek om de ontwikkelingen die buiten of na het geschreven werk plaats hebben gevonden, op te schrijven. Naast deze verlenging van de tijdslijn uit de scriptie, die van oktober 2002 tot en met de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 loopt, zou ik graag nog twee dingen aan willen stippen. Ten eerste een typering van de Partij voor de Dieren op basis van de verschillende partijtypes door Krouwel en Lucardie (2008). Ten tweede aanbevelingen voor vervolgonderzoek naar de Partij voor de Dieren – onderwerpen die ik tijdens mijn eigen onderzoek ben tegengekomen maar (helaas) niet verder op in kon gaan. Er is in het politieke jaar lopend van de Tweede Kamerverkiezingen van 9 juni 2010 tot nu genoeg gebeurd waar de Partij voor de Dieren zich in kon mengen. Zo stelde de partij direct na de verkiezingen vragen aan minister Verhagen over het gerucht dat er tijdens het WK koeien buiten de stadions in Zuid-Afrika geslacht werden om geluk te brengen. Op een serieuzere toon probeerde Marianne Thieme Mark Rutte te beïnvloeden door op te roepen dat hij de meest groene premier ooit moest worden1. Later in de formatie bleef de partij zich verzetten tegen een rechts kabinet met de Partij voor de Vrijheid (PVV): volgens haar ontkent de PVV het klimaatprobleem. Typische dierenpunten waar de partij zich op profileerde waren bijvoorbeeld het afschieten van dieren in de Oostvaardersplassen, de Q-koorts en het ritueel slachten2. Bredere politieke thema’s waar ze zich tegen verzette waren de politiemissie naar Kunduz en de overweging van het kabinet om meer kernenergie in Nederland te gebruiken. Verder ontwikkelde de partij zich zelf ook: Marianne Thieme trad af als partijvoorzitter om een betere scheiding tussen uitvoering en controle te krijgen en ze sprak de wens uit dat de partijcongressen binnenkort openbaar zullen zijn3. Voor de electorale handhaving waren er echter twee momenten belangrijker. Het afgelopen jaar zijn er nog twee verkiezingen geweest. Eerst de Provinciale Statenverkiezingen op 2 maart 2011 en vervolgens de verkiezingen voor de Eerste Kamer op 23 mei 2011. In de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen werd de mogelijkheid opgeworpen dat het kabinet geen meerderheid zou krijgen in de Eerste Kamer en de Partij voor

1

Thieme, M. en R. Koornstra. “Groene agenda is goed voor 97 Kamerzetels”. De Volkskrant, 21 juni 2010. Herderscheê, G. “Kamerleden krijgen rituele slachting te zien”. De Volkskrant, 17 november 2010. 3 Reijn, G. “Marianne Thieme voorzitter af”. De Volkskrant, 14 september 2010 en “Thieme wil partijcongres voortaan openbaar”. De Volkskrant, 13 mei 2011. 2

64


de Dieren hoopte – ondanks dat ze door de NOS uitgesloten werd voor televisiedebatten – dat ze genoeg zetels zou halen om een doorslaggevende stem te krijgen om die in te zetten voor natuur en milieu4. De uiteindelijke uitslag van de Provinciale Statenverkiezingen moet tegengevallen zijn voor de partij. Ze bleef in de meeste provincies gelijk qua stemmenaantal maar afgezet tegen het opkomstpercentage daalde haar landelijke percentage bijna met 0,7%. Hierdoor heeft de partij ten opzichte van 2007 twee zetels verloren: één van haar twee zetels in NoordHolland en haar enige zetel in Limburg5. Verkiezing

Opkomst

Kiesdeler

Aantal stemmen

Percentage

Resultaat

PS 2007

46,4%

-

144132

9 zetels

PS 2011

55,97%

-

131231

2,55% (landelijk) 1,88% (landelijk

7 zetels

Tabel 11: Overzicht verkiezingsuitslagen Provinciale Statenverkiezingen 2007 en 2011

Deze teruggang in zetels in de Provinciale Staten heeft uiteindelijk geen gevolgen gehad voor de positie van de partij in de Eerste Kamer. Op 23 mei 2011 is Niko Koffeman door de Statenleden voor zijn tweede termijn ingebracht als senator. In eerste instantie maakte een typering van de Partij voor de Dieren deel uit van mijn onderzoek en was het één van de deelvragen. Er was echter in de scriptie geen logische plek om dit te doen dus is dit doorgeschoven naar de epiloog. Krouwel en Lucardie onderscheiden in hun artikel vijf type partijen: ‘prophets’, ‘challengers’, ‘advocates’, ‘reformers’ en ‘idiosyncratic parties’. ‘Prophets’ zijn partijen die het politieke en sociale systeem drastisch willen veranderen door andere waarden te propageren dan de gevestigde partijen. ‘Challengers’ dagen gevestigde partijen uit op hun ideologische wortels. ‘Advocates’ komen op voor specifieke belangen die volgens hen door de gevestigde partijen verwaarloosd zijn. ‘Reformers’ willen ook het politieke en sociale systeem veranderen maar zonder een expliciete ideologie. Ten slotte zijn ‘idiosyncratic parties’ vehikels van de oprichters en weerspiegelen die ook hun ideeën (2008: 284). Volgens Krouwel en Lucardie is de Partij voor de Dieren een ‘advocate’ omdat “they do not challenge the dominant values of society and ideologies of major political forces. These parties claim to

4

Bakker, M. “Partij voor de Dieren hoopt op doorslaggevende stem”. De Volkskrant, 26 februari 2011. http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=4 | bezocht op 2 juni 2011. 5

65


articulate the interests of neglected social groups” (ibid.: 286-7). De ‘neglected social group’ is in dit geval de dieren. Een ‘advocate’ heeft daarnaast ook geen coherente en expliciete ideologie. Op basis van de afgelopen jaren en alle bijbehorende acties, publicaties en interviews zou ik echter willen betogen dat de Partij voor de Dieren eerder een ‘prophet’ is. Door de naam van de partij wordt ze snel ingedeeld bij de ‘advocates’ maar de dieren zijn onderdeel van een veel grotere boodschap. We gaan niet goed om met onze planeet en daar zijn de dieren uiteindelijk de dupe van. Hiermee sluiten ze aan bij een veel grotere groep groene partijen die door Krouwel en Lucardie ook ingedeeld worden bij de ‘prophets’ (2008: 285). Als laatst zou ik de mogelijkheden tot vervolgonderzoek willen bespreken. Gedurende mijn onderzoek stuitte ik door de omvang van mijn studie – in lengte (aantal jaren) en breedte (aantal factoren) – op een groot aantal vragen die bij mij op kwamen maar waar ik niet of nauwelijks op in kon gaan. •

Wat is de exacte rol van proteststemmen geweest bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006?

In hoeverre is de Partij voor de Dieren er in geslaagd om de media na haar verkiezing in 2006 naar haar hand te zetten?

Hoe zagen de politieke ruimtes er in 2006 en 2010 kwantitatief gezien uit en welke invloed heeft dit gehad op de verkiezing/herkiezing van de Partij voor de Dieren?

Hoe ziet de vaste achterban van de Partij voor de Dieren er uit en hoe groot is die?

Heeft de Partij voor de Dieren voordeel of nadeel van de voortgaande ontwikkelingen in het electoraat?

Hoe positioneren de kiezers de Partij voor de Dieren op de links-rechts dimensie?

Hoe wordt de Partij voor de Dieren gepositioneerd op basis van een kwantitatieve analyse van haar verkiezingsprogramma’s?

Waarom is het wel de Partij voor de Dieren maar niet de Partij voor de Rokers of de Partij voor de Moslims gelukt om electoraal door te breken?

Heeft de Partij voor de Dieren een duidelijk aanwijsbare ideologie, en zo ja, is hier de afgelopen jaren een ontwikkeling in geweest?

Er zijn nog genoeg vragen die mij bezig houden en die ik graag beantwoord zie. Simon Otjes doet al veelbelovend kwantitatief onderzoek naar de impact van de Partij voor de Dieren op het besluitvormingsproces, ik zou echter nog meer kwantitatieve analyses zien van het gedrag van de partij.

66


Literatuur Aarts, Kees, Henk van der Kolk en Martin Rosema (2007). Een verdeeld Electoraat. De Tweede Kamerverkiezingen van 2006. Utrecht: Het Spectrum. Bélanger, Éric en Bonnie Meguid (2008). ‘Issue salience, issue ownership, and issue-based vote choice’, in Electoral Studies 27: 477-491. Carter, Elisabeth (2005). The Extreme Right in Western Europe: Success or Failure? Manchester: Manchester University Press. Coffé, Hilde (2004). Groot in Vlaanderen, klein(er) in Wallonië: Een analyse van het electorale succes van de extreem-rechtse partijen. Proefschrift Vrij Universiteit Brussel. Dalton, Russel en Martin Wattenberg (2000). ‘Unthinkable Democracy. Political Change in Advanced Industrial Democracies’, in Russel Dalton en Martin Wattenberg (red.) Parties without Partisans. Political Change in Advanced Industrial Democracies. New York: Oxford University Press, 318. Downs, Anthony (1957). ‘An economic theory of political action in a democracy’, The Journal of Political Economy 65(2): 135-150. Eatwell, Roger (2003). ‘Ten theories of the extreme right’, in Peter Merkl en Leonard Weinberg (red.) Right-Wing Extremism in the Twenty-First Century. Londen: Frank Cass, 47-73. Flyvbjerg, Bent (2006). ‘Five Misunderstanding About Case-Study Research’, Qualitative Inquiry 12(2): 219-245. Gallagher, Michael, Michael Laver en Peter Mair (2006). Representative Government in Modern Europe (Fourth Edition). New York: McGraw-Hill. GroenLinks (2002). ‘Overvloed en onbehagen. Verkiezingsprogramma 2002-2006’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/Verkiezingsprogramma/2002/gl02.pdf | bezocht op 4 mei 2011. GroenLinks (2003). ‘Protest en perspectief’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/ programmas/Verkiezingsprogramma/2003/GroenLinks/vp03.pdf | bezocht op 4 mei 2011. GroenLinks (2006). ‘Groei mee. Tweede-Kamerverkiezingen 22 november 2006’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/Verkiezingsprogramma/2006/GL/vp0 6.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Harmel, Robert (1985). ‘On the Study of New Parties’, International Political Science Review 6(4): 403-418. Hauss, Charles en David Rayside (1978). ‘The Development of New Parties in Western Democracies since 1945’, in L. Maisel en J. Cooper (red.) Political Parties: Development and Decay. Beverly Hills: Sage, 31-57.

67


Hug, Simon (2000). ‘Studying the electoral success of new political parties’, Party Politics 6(2): 187-197. Inglehart, Ronald (1977). The Silent Revolution: changing values and political styles among Western publics. Princeton: Princeton University Press. Janse, Maartje (2007). De Afschaffers. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Jungerstam-Mulders, Susanne (2003). Uneven Odds: The Electoral Success of the Freiheitliche Partei Österreichs, the Vlaams Blok, the Republikaner and the Centrumdemocraten under the Conditions Provided by the Political System in Austria, Belgium, Germany and the Netherlands. Helsinki: Helsinki University Press. Katz, R. en Peter Mair (1995). ‘Changing Models of Party Organization and Party Democracy: The Emergence of the Cartel Party’, Party Politics 1(1): 5-28. Koole, Ruud (1992). De opkomst van de moderne kaderpartij: Veranderende partijorganisatie in Nederland 1960 – 1990. Zutphen: Koninklijke Wöhrman bv. Kriesi, Hanspeter, Edgar Grande, Romain Lachat, Martin Dolezal, Simon Bornschier en Timotheos Frey (2008). West European Politics in the Age of Globalization. Cambridge: Cambridge University Press. Krouwel, André en Paul Lucardie (2008). ‘Waiting in the Wings: New Parties in the Netherlands’, Acta Politica 43: 278-307. Lago, Ignacio en Ferran Martinez (2010). ‘Why New Parties?’, Party Politics 17(1): 3-20. Lipset, Seymour en Stein Rokkan (1967). ‘Cleavage Structures, Party Systems, and Voter Alignments’, in Seymour Lipset en Stein Rokkan (red.) Party Systems and Voter Alignments: CrossNational Perspectives. New York: Free Press, 1-64. Lucardie, Paul (1990). ‘Politici in de periferie. Een verkennend onderzoek naar partijen aan de rand van het politiek systeem’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 1989. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 126-143. Lucardie, Paul (1995). ‘Binnenkomers en buitenstaanders. Een onderzoek naar partijen die in 1994 hun entree in de Tweede Kamer trachtten te maken’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 1994. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 123-148. Lucardie, Paul (1999). ‘In de wachtkamer. Een portret van de partijen die in 1998 vergeefs hun entree in de Tweede Kamer trachtten te maken’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 1998. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 120-143. Lucardie, Paul (2000). ‘Prophets, purifiers and prolocutors. Towards a theory on the emergence of new parties’, Party Politics 6: 175-185. Lucardie, Paul (2004). ‘Ex oriente lux. Nieuwe partijen in Nederland vergeleken met Duitse soortgenoten’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 2003. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 198-231. 68


Lucardie, Paul (2007). ‘Twee in, dertien uit. Electoraal succes en falen van nieuwe partijen in 2006’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 2006. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 154-174. Lucardie, Paul en Wijbrandt van Schuur (2011). ‘Why Does A Political Party Die? An Analysis of Persistence and Decline of Political Parties in Canada, Germany and the Netherlands (19502010)’, paper to be presented at the ECPR Joint Sessions in St. Gallen, 12-17 April 2011. Mair, Peter (1999). ‘New Political Parties in Established Party Systems: How Successful Are They?’, in Erik Beukel, Kurt Klaudi Klausen en Poul Erik Mouritzen (red.) Elites, Parties and Democracy. Odense: Odense University Press, 207-224. Martin, Patricia en Barry Turner (1986). ‘Grounded Theory and Organizational Research’, The Journal of Applied Behavioral Science 22(2): 141-157. Meguid, Bonnie (2005) ‘Competition between unequals: the role of mainstream party strategy in niche party success’, American Political Science Review 99: 347-359. Mudde, Cas (2007). Populist Radical Right Parties in Europe. Cambridge: Cambridge University Press. Oppenhuis, Erik (1995). ‘Soorten verkiezingen’, in Joop van Holsteyn en B. Niemöller (red.) De Nederlandse kiezer 1994. Leiden: DSWO Press, 45-55. Partij van de Arbeid (2002). ‘Samen voor de toekomst. Idealen en ambities 2010. Verkiezingsprogramma 2002-2006’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/ Verkiezingsprogramma/2002/pvda02.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Partij van de Arbeid (2003). ‘Verkiezingsmanifest 2003-2007. Voor verantwoordelijkheid, respect en solidariteit’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/Verkiezings programma/2003/PvdA/vmanif03.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Partij van de Arbeid (2006). ‘Het Nederland van morgen’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/ FILES/root/programmas/Verkiezingsprogramma/2006/PvdA/vp06.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Partij voor de Dieren (2002). ‘Verkiezingsprogramma Partij voor de Dieren Tweede Kamerverkiezingen 2003’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/ vp-per-partij/PvdD/PvdD.pdf | bezocht op 28 april 2011. Partij voor de Dieren (2006). ‘220x liever voor mens, dier, natuur en milieu. Verkiezingsprogramma Partij voor de Dieren Tweede Kamerverkiezingen 2006’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/vp-per-partij/PvdD/pvdd06.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Pellikaan, Huib (2003). ‘Partijen in een politieke ruimte’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 2002. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 206-229. Perkins, Doug (1996). ‘Structure and Choice: The Role of Organizations, Patronage and the Media in Party Formation’, Party Politics, 2, 355-375.

69


Rochon, Thomas (1985). ‘Mobilizers and Challengers: Toward a Theory of New Party Success’, International Political Science Review, 6, 419-439. Rosema, Martin, Kees Aarts en Henk van der Kolk (2007). ‘De uitgesproken opvattingen van de Nederlandse kiezer’, in Kees Aarts, Henk van der Kolk en Martin Rosema (red.) Een verdeeld Electoraat. De Tweede Kamerverkiezingen van 2006. Utrecht: Het Spectrum, 165-188. Schaafsma, Femke (2006). Eendagsvlieg of haas in de marathon? Een onderzoek naar de levensvatbaarheid van de Partij voor de Dieren. Afstudeerscriptie Rijksuniversiteit Groningen Socialistische Partij (2002). ‘Eerste weg links’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/ programmas/Verkiezingsprogramma/2002/sp02.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Socialistische Partij (2003). ‘Eerste weg links. Stem voor sociale wederopbouw. Actieprogramma SP 2003-2007’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/vp-perpartij/SP/ sp03.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Socialistische Partij (2006). ‘Een beter Nederland, voor hetzelfde geld. Verkiezingsprogramma van de SP, 2006-2010’, online: http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/programmas/ Verkiezingsprogramma/2006/SP/SP06.pdf | bezocht op 4 mei 2011. Tavits, Margit (2006) ‘Party System Change: Testing a Model of New Party Entry’, Party Politics, 12, 99-119. Thieme, Marianne (2004). De eeuw van het dier. Antwerpen: Houtekiet. Thieme, Marianne (2009). Het gelijk van de dieren, het geluk van de mensen. Amsterdam: Cossee. Thomassen, Jacques (2000). ‘Politieke veranderingen in Nederland’, in Jacques Thomassen, Kees Aarts en Henk van der Kolk (red.) Politieke veranderingen in Nederland 1971-1998. Kiezers en de smalle marges van de politiek. Den Haag: Sdu Uitgevers, 17-34. Van Holsteyn, Joop en Josje den Ridder (2005). Alles blijft anders. Nederlandse kiezers en verkiezingen in het begin van de 21e eeuw. Amsterdam: Aksant. Van Stipdonk, Victor (1995). Het Algemeen Ouderen Verbond. Verklaringen van het ontstaan en succes van een nieuwe partij. Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Leiden. Van Stipdonk, Victor and Joop van Holsteyn (1996). ‘Wat ouderen verbond. Verklaringen van het ontstaan en succes van een nieuwe partij’, in G. Voerman (red.) Jaarboek DNPP 1995. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 127-148. Yin, Robert (2003). Case Study Research: Design and Methods. Thousand Oaks: Sage.

70


Appendix (kandidatenlijsten) Tweede Kamerverkiezingen 2003 De kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen 2003 van de Partij voor de Dieren werd op het partijcongres op 2 december 2002 vastgesteld. Geen van de kandidaten is verkozen1. Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16

Kandidaat Thieme, M.L. (Marianne) (v) Saaman, D.M. (Diana) (v) Stoop, L.A.M. (Bert) (m) de Rooij, M. (Marjolein) (v) Scheiberlich, H.D. (Daphne) (v) van Holthe, S.A.T. Jkvr. (Selby) (v) Mennes, N. (Noeme) (m) Bok, J.W. (Hans) (m) Boshart, E. (Elze) (v) Hulshof, C.W.M. (Claudi) (v) Grobben, L.W. (Lonneke) (v) Bertsch, M. (Marcel) (m) Bosch, G.J. (Hans) (m) barones van Tuyll van Serooskerken, M.E.(Bobbie) (v) Dekker, A.J. (Ton) (m) Ellinger, G.L. (Loet) (m) Totaal aantal stemmen Partij voor de Dieren

Totaal aantal stemmen 39900 1099 805 880 695 205 176 822 407 271 250 126 277 977

329 535 47754

 Â

1

Proces-verbaal van de zitting van het centraal stembureau tot het vasttellen van de uitslag van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer http://www.kiesraad.nl/nl/Overige_Content/Bestanden/pdf_thema/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2003.pd f | bezocht op 1 mei 2011

i


Europese Parlementsverkiezingen 2004 De kandidatenlijst voor de Europese Parlementsverkiezingen 2004 van de Partij voor de Dieren werd op het partijcongres op 9 februari 2004 vastgesteld. Geen van de kandidaten is verkozen2. Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19

Kandidaat Thieme, M.L. (Marianne) (v) Timmerman, B.J. (Bernd) (m) de Rooij, M. (Marjolein) (v) Hulshof, C.W.M. (Claudi) (v) de Boo, M.J. (Jasmijn) (v) van der Leij, W.R.J. (Ruth) (v) Haak, J.W.H. (Wietse) (m) Stockmann-van leeuwen M.J. (Rita) (v) Dekker, A.J. (Ton) (m) Drijgers, M.G. (Marleen) (v) Keilman, H.J. (Henk) (m) Boon, D. (Dirk) (m) Cliteur, P.B. (Paul) (m) Bierenbroodspot, G. (Gerti) (v) van der Steen, M.F. (Mensje) (v) * Meuldijk, B. (Belinda) (v) Gaus, M.R. (Martin) (m) Wolkers, J.H. (Jan) (m) Kousbroek, H.R. (Rudy) (m) Totaal aantal stemmen Partij voor de Dieren

Totaal aantal stemmen 113752 2969 2645 902 1638 622 1093 650 663 638 260 692 2699 1685 1878 7587 5046 5547 2199 153432

* Mensje van Keulen

2

(Schaafsma, 2006: 82)

ii


Tweede Kamerverkiezingen 2006 De kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen 2006 van de Partij voor de Dieren werd op het partijcongres op 1 oktober 2006 vastgesteld. Marianne Thieme en Esther Ouwehand zijn ook daadwerkelijk gekozen3. Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

Kandidaat Thieme, M.L. (Marianne) (v) Ouwehand, E. (Esther) (v) Timmerman, B.J. (Bernd) (m) Keller, C.P. (Lieke) (v) Boogaard, P.M. (Peter) (m) Verstappen, B.E.J.M. (Birgit) (v) van Viegen, A.H.K. (Carla) (v) Hazekamp, A.A.H. (Anja) (v) Dekker, A.J. (Ton) (m) * * * * * Boon, D. (Dirk) (m) Vermijs-van Dongen, R. (RenĂŠe) (v) van Holst Pellekaan, K.I. (Karen) (v) de Wijs, I.A.H.M. (Ivo) (m) Bierenbroodspot, G. (Gerti) (v) ** van der Steen, M.F. (Mensje) (v) *** Kousbroek, H.R. (Rudy) (m) Cliteur, P.B. (Paul) (m) Benzakour, M. (Mohammed) (m) 't Hart, M. (Maarten) (m) Mutsaers, C.J.M. (Charlotte) (v) Verbaan, G.C. (Georgina) (v) Meuldijk, B. (Belinda) (v) Gaus, M.R. (Martin) (m) Wolkers, J.H. (Jan) (m) van Kooten, C.R. (Kees) (m) Totaal aantal stemmen Partij voor de Dieren

Totaal aantal stemmen 150307 4040 1650 1385 821 868 466 517 474 642 975 932 496 247 196 397 353 989 383 171 368 470 211 796 193 1337 2209 1933 1353 4479 179.988

* plaatsen 11 t/m 14 verschillen per kieskring omdat dit personen betreffen die regionale bekendheid genieten ** Gerti Bierenbroodspot stond niet verkiesbaar in de kieskringen 2 (Friesland) en 4 (Overijssel) *** Mensje van Keulen

3

Proces-verbaal van de zitting van het centraal stembureau tot het vasttellen van de uitslag van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer http://www.kiesraad.nl/nl/Overige_Content/Bestanden/pdf_thema/TK_Verkiezing_2006_en_2010/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2006.pdf | bezocht op 1 mei 2011

iii


Deze personen zijn (in alfabetische volgorde)4: • Wanda Bodewitz • Jan Peter Cruiming • Marleen Drijgers • Annemarie van Gelder • Bert Hollander • Octavie Jetten • Joop de Jonge • Jacob Lindenbergh • Menno Nicolaï • Leo tho Neijenhuijs • Diana Saaman • Bert Stoop • Tjerk van der Veen • Harry Voss • Dafne Westerhof • Eric van Wingerde

4

http://www.partijvoordedieren.nl/download/conceptkandidatenlijst.pdf

iv


Tweede Kamerverkiezingen 2010 Van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen 2010 van de Partij voor de Dieren werd op 14 april 2010 een conceptversie bekendgemaakt. Tweede Kamerlid Esther Ouwehand stelde zich wel kandidaat, maar werd niet op de conceptlijst geplaatst5. Het partijcongres besloot op 25 april 2010 Ouwehand alsnog op de tweede plaats van de lijst te zetten6. Marianne Thieme en Esther Ouwehand zijn ook daadwerkelijk gekozen7. Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

Kandidaat Thieme, M.L. (Marianne) (v) Ouwehand, E. (Esther) (v) Hazekamp, A.A.H. (Anja) (v) Wassenberg, F.P. (Frank) (m) van Liere, A.E. (Bram) (m) Folkerts, L. (Luuk) (m) Pampin Zuidmeer, E. (Estefania) (v) de Boo, M.J. (Jasmijn) (v) van der Veer, L.R. (Luuk) (m) van Lammeren, J.F.W. (Johnas) (m) de Groot, M.J.E. (Marieke) (v) van der Steeg, W. (Willem) (m) van Genne, B. (Barbara) (v) Voss, S.H.D. (Harry) (m) Oomen, A.J.M.M. (Ton) (m) van Gelder, A.M.E. (Annemarie) (v) Cruiming, J.P. (Jan Peter) (m) Totaal aantal stemmen Partij voor de Dieren

Totaal aantal stemmen 98591 12713 1836 1889 694 418 437 691 512 662 716 173 625 577 293 664 826 122317

Lagas, T. “Nummer twee Partij voor de Dieren ontbreekt op lijst verkiezingen”. Trouw, 15 april 2010. Witteman, L. “Ouwehand op 2 van lijst Partij voor de Dieren”. De Volkskrant, 26 april 2010. 7 Proces-verbaal van de zitting van het centraal stembureau tot het vasttellen van de uitslag van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer http://www.kiesraad.nl/nl/Overige_Content/Bestanden/pdf_thema/TK_Verkiezing_2006_en_2010/Procesverbaal_uitslag_TK_verkiezing_2010.pdf | bezocht op 1 mei 2011 5 6

v


Appendix (interviews) De interviews staan in chronologische volgorde.

Dick de Vos Gemeenteraadslid Leiden, Partij voor de Dieren (PvdD) Leiden, Breestraat 70 – dinsdag 12 april, 10.00 Opkomst Partij voor de Dieren 1. Hoe heeft u zelf voor het eerst van de Partij voor de Dieren vernomen? ‘Ik was vanaf 2000 lid en vanaf 2001 voorzitter van het Comité Anti Stierenvechten. Wij werden toen benaderd om mee te werken aan de oprichting van de Partij voor de Dieren. Wij vonden het toen niet nodig dat er een dierenpartij kwam en wij hebben dit aanbod afgeslagen.’ 2. Hoe reageerde u of wat vond u van de oprichting van de Partij voor de Dieren? ‘Bij het begin reageerde ik wat sceptisch op de oprichting maar ik ben ze wel in de gaten gaan houden. Ik vond dat er steeds meer inhoud achter zat, meer dan ik dacht. Het was toch een partij met een mening en toen al in de begindagen heb ik op ze gestemd.’ 3. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren exact toen is opgericht? ‘GroenLinks liet iets liggen. Traditioneel zouden zij toch de partij moeten zijn die opkomst voor groen en voor dieren maar ze lieten een gat liggen waar de Partij voor de Dieren in kan springen. Vooral landelijk heeft GroenLinks veel concessies gedaan naar andere partijen op het gebied van duurzaamheid.’ ‘Daarnaast vind ik dat duurzaamheid en vlees eten niet samen gaan. Het is niet consequent, dus het als Femke Halsema dan ronduit zegt dat ze vlees eten lekker vindt moet dat kiezers afschrikken. Tegenwoordig komt dat weer iets terug, ze gaan weer iets meer terug naar de basics.’ ‘Het idee voor een Partij voor de Dieren bestond al in de jaren ’90 en kwam van Niko Koffeman, en op een gegeven moment hebben Marianne Thieme, Lieke Keller, Ton Dekker en Elze Boshart dat opgepikt. Waarom dieren? Omdat de balans tussen dieren en alle andere levensvormen verstoord is. We hadden ook de Partij voor de Duurzaamheid of de Aarde kunnen heten want we hebben een planeetbrede visie, maar het zijn de dieren die de prijs van ons gelag betalen.’ 4. Hoe bent u uiteindelijk bij de Partij voor de Dieren gekomen? ‘In 2007 nam ik afscheid van het Comité Anti Stierenvechten als voorzitter (ik ben nog wel bestuurslid gebleven) en ik heb me toen aangemeld bij de Partij voor de Dieren en verteld dat ik actief wilde worden. Dit kostte enige moeite maar uiteindelijk heb ik in mijn begindagen een aantal dingen voor Lieke Keller gedaan en heb ik hier en daar interviews afgenomen.’

vi


5. Hebben zwevende kiezers of proteststemmen volgens u invloed gehad op de doorbraak van de Partij voor de Dieren in 2006? ‘Wij hebben een vrij stabiele achterban maar ik denk dat in 2006 een drietal kiezers op ons gestemd heeft. Ten eerste de protestkiezers die teleurgesteld waren in de politiek en ergens tegen wilde stemmen. Een deel van die stemmers zijn later weer naar de PVV gegaan die als een antipartij fungeert. Ten tweede de kiezer die echt op de Partij voor de Dieren stemde omdat ze het eens waren met hun standpunten; daar val ik zelf ook onder. Ten derde de kiezers die teleurgesteld waren in hun eigen partij en dit waren voornamelijk stemmers van GroenLinks.’ ‘Een analyse van Niko Koffeman wees uit dat ook een aantal teleurgestelde VVD kiezers op ons gestemd hebben, en ik begrijp dat wel: we worden ook wel GroenRechts genoemd.’ Waterschapsverkiezingen 2008 6. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u de lijsttrekker tijdens de waterschapsverkiezingen bent geworden? Hoe is het selectieproces verlopen? ‘Ik herkende me in het profiel voor de lijsttrekkerpositie. Je moest hoofdzakelijk een lange en aantoonbare geschiedenis in de dierenwelzijnswereld hebben. Die had ik via het Comité Anti Stierenvechten, maar daarnaast was ik ook journalist voor het blad Dier van de Dierenbescherming, had ik zitting in het bestuur van een aantal dierenactieorganisaties en deed ik veel aan natuureducatie en -beleving omdat ik natuurgids was.’ ‘Ik moest solliciteren bij Rob van Oeveren, Statenlid in Noord-Holland, en daar heb ik enthousiast mijn verhaal verteld. Uiteindelijk ben ik op nummer 1 geplaatst en Lowie van Liere op nummer 2. Hij is een zwaargewicht in de ecologie en heeft veel ervaring met water. Hij is iets bedachtzamer en toen dachten ze dat wij een goede combinatie zouden vormen: iemand van de inhoud op de achtergrond en iemand die op de voorgrond het politieke profiel kleur kon geven.’ 7. Hoe verliep de organisatie van de verkiezingen? Bij wie lagen de verantwoordelijkheden over bijvoorbeeld de financiën en de campagne? ‘De waterschapsverkiezingen zijn de minst aantrekkelijke verkiezingen. Ik kreeg hierdoor ook geen ondersteuning van het partijbureau in de vorm van posters en flyers en ik moest zelf campagne voeren, zelf er voor zorgen dat ik de media zou halen. We hadden zelf ook geen budget, de verantwoordelijkheid voor de financiën lag volledig bij Lieke Keller op het partijbureau en we moesten steeds bij haar zijn als we geld nodig hadden.’ 8. Op welke manieren worden de kiesvoorkeuren van stemmers beïnvloed? Hoe komt een kiezer tot zijn stem? ‘De waterschapsverkiezingen zeggen de mensen dus helemaal niets: driekwart heeft niet gestemd en de SP deed bijvoorbeeld niet eens mee. Een deel van de stemmers is gewoon afgegaan op zijn of haar traditionele voorkeur van de andere verkiezingen maar een deel die wilde iets anders en vond dat de natuur belangrijk was in de waterschappen. Dit resulteerde er in dat de nieuwe partij Water Natuurlijk 4 van de 31 zetels kreeg, waarbij 6 van de 31 ook nog eens geborgen waren voor bijvoorbeeld de boeren en de vii


ondernemers. Daarnaast was een stem op ons ook een stem op de natuur dus de rol van de natuur is belangrijk geweest in de kiesvoorkeuren van stemmers.’ 9. Op welke manier denkt u dat u er in geslaagd bent om kiezers te trekken? ‘Omdat de waterschapsverkiezingen niet leefden moest ik in de krant komen maar de kranten hadden er nauwelijks aandacht voor. Ik heb een opgezette muskusrat gekocht en die nam ik altijd overal mee naar toe. Tussen al die saaie mannen valt dat dan op en dat trekt de aandacht van fotografen. Hiermee kon ik ook meteen één van onze belangrijkste punten naar voren schuiven: het zinloos doden van de muskusrat.’ ‘Verder was ik actief op een aantal internetfora en sociale media, en heb ik een aantal zaterdagen met een kraampje op de markt gestaan. De andere partijen deden dat niet maar het voornaamste doel hiervan was om de stemmers bewust te maken dat er überhaupt waterschapsverkiezingen waren omdat wij hier waarschijnlijk van konden profiteren.’ ‘Uiteindelijk hebben we 5,3% van de stemmen gehaald bij een opkomst van 23,5%.’ Gemeenteraadsverkiezingen 2010 10. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u de lijsttrekker tijdens de gemeenteraadsverkiezingen bent geworden? Hoe is het selectieproces verlopen? ‘Toen de gemeenteraadsverkiezingen er aan kwamen polste ik in mijn netwerk of iemand zich verkiesbaar ging stellen maar dit was niet het geval, terwijl we wel minimaal 6 goede mensen nodig hadden. Ik heb toen de boel een beetje aangewakkerd en de sollicitatiegesprekken waren uiteindelijk met Carla van Viegen, Statenlid in Zuid-Holland. De Provinciale Staten hebben bij ons een belangrijke rol in het opstellen van de kieslijsten voor de gemeenteraads- en waterschapsverkiezingen.’ ‘Ik heb zelf ook het reguliere selectieproces doorlopen maar ik maakte vanwege mijn politieke ervaring en de successen bij de waterschappen wel een goede kans. Uiteindelijk ben ik op nummer 1 geplaatst en Estefanía Pampín Zuidmeer op nummer 2. Ik had haar gevraagd zich verkiesbaar te stellen, ik kende haar nog van mijn tijd bij het Comité Anti Stierenvechten.’ 11. Hoe verliep de organisatie van de verkiezingen? Bij wie lagen de verantwoordelijkheden over bijvoorbeeld de financiën en de campagne? ‘In het najaar van 2009 zijn we al begonnen met de voorbereidingen. Zo waren er in sommige gemeentes heel goede kandidaten maar die zouden kansloos zijn voor een zetel dus we moesten wel kijken waar we veel steun hadden. Uiteindelijk besloten we in zes gemeentes mee te doen: Leiden, Den Haag, Groningen, Amsterdam, Apeldoorn en Buren (Gelderland)’. ‘De campagne werd door een landelijk campagneteam ondersteund die onder aanvoering van Lieke Keller en Niko Koffeman stond. Zij bepaalden grotendeels de inhoud, beheerden de middelen en ze waren eindverantwoordelijk. Er waren flyers beschikbaar op A5 formaat met de belangrijkste punten, een verhaaltje en een foto van de lijsttrekker. Daarnaast was er een poster maar hier was ik niet zo tevreden over. Het natuurprofiel kwam niet genoeg naar voren naar mijn mening maar dit heb ik tijdens andere campagneactiviteiten naar voren gebracht.’

viii


12. Op welke manieren worden de kiesvoorkeuren van stemmers beïnvloed? Hoe komt een kiezer tot zijn stem? ‘Bij de oudere stemmers spelen hun traditionele voorkeuren nog heel erg mee, zelfs als op gemeentelijk niveau die partij hun belangen helemaal niet behartigt. Dit zie je veel bij PvdA stemmers. Dit zie je ook bij GroenLinks stemmers. Zo was en is GroenLinks in Leiden nog steeds voor de bebouwing van de Oostvlietpolder, zogenaamd omdat het anders in het Groene Hart gedaan wordt. Maar de uitkomst blijft dat er natuur verdwijnt en zij zijn er niet tegen!’ ‘Verder worden de voorkeuren van stemmers beïnvloed door publiciteit in de lokale media, zowel in de krant als op de radio, de politicus zelf die goed kan spreken of schrijven en een duidelijke campagne met opvallende speerpunten.’ 13. Op welke manier denkt u dat u er in geslaagd bent om kiezers te trekken? ‘De stemmers die voor de dieren gingen hadden we al en het was ook bij de mensen bekend dat er gemeenteraadsverkiezingen waren dus we moesten ons richten die groep die het nog niet wist. We gingen voor 2 zetels dus ik presenteerde Estefanía en mij consequent als koppel met alle tegenstellingen: jong-oud, lang-kort, man-vrouw, mooilelijk. Daarnaast hadden we in elke gemeente de tactiek om een megalomaan project uit te kiezen en daar tegen te zijn: voor Leiden was dit de RijnGouweLijn.’ ‘We hebben veel gebruik gemaakt van internetfora en sociale media om onze punten over te brengen; meer dan tijdens de waterschapsverkiezingen. Daarnaast is het gelukt om veel in de lokale media te komen, onder andere door radiospotjes en heel veel ingezonden stukken.’ Algemeen 14. Wat vindt u van de stelling dat bij tweede-orde verkiezingen1 nieuwe partijen een grotere kans op electoraal succes zouden hebben? ‘Ik denk dat dit wel klopt. Bij de Tweede Kamerverkiezingen spelen andere belangen dan bij tweede-orde verkiezingen en dit is ook terug te zien bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 waar de economische crisis een rol speelde. Mijn vrouw bijvoorbeeld sympathiseert met de Partij voor de Dieren maar in 2010 heeft ze toch op Job Cohen gestemd omdat ze wilde dat hij premier zou worden.’ 15. Hoe denkt u dat de opstelling van andere partijen invloed kan hebben op het electorale succes van de Partij voor de Dieren? ‘De tactiek van de grote partijen is om ons te negeren en als ze dat niet kunnen doen gaan ze een beetje lacherig doen. Als derde verdedigingsmechanisme proberen ze je te marginaliseren: onze punten waren niet belangrijk en we zouden geen goede mensen hebben. Ze zijn hier redelijk succesvol in geweest door ons bijvoorbeeld niet uit te nodigen bij verkiezingsdebatten.’

Hierbij worden de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde verkiezingen aangemerkt en de Gemeenteraads-, Provinciale Staten- Waterschaps- en Europese verkiezingen als tweede-orde verkiezingen, waarbij het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47) 1

ix


16. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren niet openlijk (en politiek) gesteund wordt door andere dierenwelzijnsorganisaties? ‘We hebben allemaal een achtergrond in het dierenwelzijn dus de connecties met aanverwante organisaties zijn sterk maar het zou onverstandig zijn als deze organisaties ons openlijk zouden steunen. Zij moeten zorgen voor een zo breed mogelijk politiek draagvlak, zij moeten alle andere kiezers aan zich kunnen binden.’ ‘En dat wij bijvoorbeeld niet opgenomen zijn in de stemwijzer van sommige dierenwelzijnsorganisaties zal vast en zeker ook iets te maken hebben met het feit dat dit bolwerken van GroenLinks zijn, zoals Milieudefensie. Ze zien ons als een grote concurrent.’ ‘Wij zijn ook geen partij die concessies doet, wij zijn een vervelende partij. Wij hebben een ongemakkelijke waarheid, ook voor de andere groene partijen. Er valt niet met ons te onderhandelen en dat mag ook niet in kwesties van leven en dood.’ 17. Kunt u de ontwikkeling in de partijorganisatie van de Partij voor de Dieren kunnen schetsen vanaf het moment dat u er bij kwam? ‘De Partij voor de Dieren is begonnen als een vriendenclub, en dat is het nog steeds. Maar dit zorgde in het begin er voor dat de uitvoering en het toezicht binnen de partij dicht op elkaar zaten, wat bijvoorbeeld ook een rol speelde tijdens het conflict met Esther Ouwehand. Maar langzaamaan zie je dat de partij volwassen wordt en dat uitvoering en toezicht uit elkaar groeit’. ‘Het landelijk bureau is helemaal opgebouwd door Lieke Keller en zij is ook het best om dit te leiden. Zij doen alles: campagne, financiën, administratie. Lieke is niet alleen directeur van het partijbureau maar ze zit op dit moment ook in het bestuur.’ ‘De Partij voor de Dieren is een grassroots organisatie en dit zorgt ervoor dat de leden actief blijven en het ook niet erg vinden om zelf geld in de partij te stoppen. Deze leden zouden anders ook actief zijn binnen het dierenwelzijn maar omdat er nu een politiek platform is worden de relaties met de dierenbeschermingsorganisaties ook sterker. De Partij voor de Dieren is hun exponent, ze zijn de voorhoede van een breder gedragen beweging dat het toch echt anders met dieren moet. Officieel zijn er geen contacten met deze organisaties met officieus hebben we heel veel banden en stellen we in de politiek hun punten ook aan de orde. Er zijn geen banden met dierenactivisten maar die zouden ook niets meer de Partij voor de Dieren willen omdat zij überhaupt niet in de politiek geloven.’ Afsluiting 18. Heeft u zelf nog opmerkingen of vragen die u kwijt wilt die nog niet aan de orde zijn gekomen? ‘Er zijn een aantal dingen die een rol spelen bij het binnenhalen van stemmen. Op lokaal niveau speelt het netwerk van de lijsttrekker heel erg mee. Landelijk heeft Marianne Thieme een grote rol gespeeld. Zij heeft dierenwelzijn salonfähig gemaakt omdat zij een atypische dierenbeschermster is en daarom is ze acceptabel.’ ‘Ik doe pas iets politiek als er een momentum is, als er een gevoel van crisis is. Ik wilde op 21 maart een campagne starten die ‘Geen stille lente’ heette die in moest gaan op de grote bijensterfte. Het landelijk bureau gaat dit nu oppikken en als je dan aanhaakt met bijvoorbeeld een uitzending van Zembla over bijensterfte kan je meeliften op de golven van publicitaire verontwaardiging.’ x


Carla van Viegen Statenlid Zuid-Holland, Partij voor de Dieren (PvdD) Den Haag, Provinciehuis – woensdag 13 april, 10.00 Opkomst Partij voor de Dieren 1. Hoe heeft u zelf voor het eerst van de Partij voor de Dieren vernomen? ‘Via de media had ik in 2002 van de oprichting vernomen en in 2003 ben ik lid geworden.’ 2. Hoe reageerde u of wat vond u van de oprichting van de Partij voor de Dieren? ‘Ik vond het echt geweldig dat de Partij voor de Dieren werd opgericht. Eindelijk een partij die ook op kwam voor de niet-menselijke belangen en de dierenbelangen omdat dit eigenlijk een ondergeschoven kindje was. Daarom werd ik ook zo snel lid. Het beginselprogramma raakte me ook persoonlijk en daarom wilde ik me ook gaan inzetten voor de partij.’ 3. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren exact toen is opgericht? ‘Je ziet natuurlijk in een beschaving dat er een bepaalde ontwikkeling is. Eerst is de slavenarbeid afgeschaft en toen kregen de vrouwen rechten, en nu was het tijd voor de nieuwste emancipatiegolf voor de dieren. Er is een breed draagvlak voor. Er waren al veel maatschappelijke organisaties maar nog geen politieke vertegenwoordiging.’ ‘Ik denk dat we meer de Partij voor de Bewustwording zijn, dat we aan de mensen laten zien wat we onze aarde aandoen. Er is altijd een deel dat geen mallemoer geeft om wat er om zich heen gebeurt, als zij het maar goed hebben. Die mensen bereik je nooit. Maar Herman Wijffels heeft eens geschreven dat er een duurzame onderstroom in de maatschappij is en dat die aan het aanzwellen is en uiteindelijk de bovenstroom zal worden. Hij schrijft dit in het voorwoord van het boekje Marketing is Waardenloos van Joyce Meuzelaar, is een leuk boekje!’ 4. Wat is uw voorgeschiedenis tot u bij de Partij voor de Dieren kwam? ‘Ik heb heel lang bij de politiek gewerkt en heel veel ervaring opgedaan. Ik had toen al die maatschappelijke engagement maar die kon ik bij de Partij voor de Dieren combineren met mijn voorliefde voor dieren.’ 5. Hoe bent u uiteindelijk bij de Partij voor de Dieren gekomen? ‘Ik was dus in 2003 lid geworden en ik ging naar alle congressen toe en daar vroegen ze een keer of er mensen waren die de jaarrekening goed wilde keuren en zo ben ik begonnen. Later kwam de oproep aan de leden om zich kandidaat te stellen voor de Provinciale Staten.’

xi


Provinciale Statenverkiezingen 2007 6. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u de lijsttrekker tijdens de Provinciale Statenverkiezingen bent geworden? Hoe is het selectieproces verlopen? ‘Ik had me zelf dus kandidaat gesteld. Op dat moment moest de lijst voor de landelijke verkiezingen ook nog samengesteld worden en daar ben ik toen ook voor gevraagd. Ze hadden tijdens het samenstellen van de kandidatenlijst voor de Provinciale Statenverkiezingen eerst een andere lijsttrekker op het oog maar trok zich uiteindelijk terug en toen hebben ze mij gevraagd of ik lijsttrekker wilde worden.’ 7. Hoe verliep de organisatie van de verkiezingen? Bij wie lagen de verantwoordelijkheden over bijvoorbeeld de financiën en de campagne? ‘Er was vanuit het landelijk bureau een campagneteam en zij stuurde de campagne aan. Zij zorgde voor het campagnemateriaal en beheerde de financiën.’ 8. Op welke manier denkt u dat u er in 2007 in geslaagd bent om kiezers te trekken? ‘Ik denk dat mensen de gangbare politiek een beetje zat waren en we hebben ons gericht op kiezers die duurzaamheid en mededogen hoog in het vaandel hebben. Dat is nu nog een onderstroom maar dat zwelt dus aan. We verloochenen onze standpunten niet om meer kiezers te trekken. Daarnaast waren we een nieuwe partij en dan willen mensen je ook wel een kans geven.’ ‘In 2007 hebben we nog niet zoveel gebruik gemaakt van sociale media – die waren toen ook nog niet zo sterk als nu – maar we hebben wel veel geflyerd, persberichten er uit gestuurd en meegedaan aan debatten. Marianne Thieme ging ook mee op campagne en ze heeft ook nog een debat gevoerd’ Provinciale Statenverkiezingen 2011 9. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u de lijsttrekker tijdens de Provinciale Statenverkiezingen bent geworden? Hoe is het selectieproces verlopen? ‘Ik had me weer beschikbaar gesteld en toen hebben ze er vrij snel voor gekozen dat alle bestaande lijsttrekkers van de Provinciale Staten die door wilden automatisch de nieuwe lijsttrekkers werden, om optimaal gebruik te maken van de ervaring die al opgedaan was. Zo hou je de kwaliteit hoog.’ 10. Hoe verliep de organisatie van de verkiezingen? Bij wie lagen de verantwoordelijkheden over bijvoorbeeld de financiën en de campagne? ‘In vergelijking met de Provinciale Statenverkiezingen van 2003 was de campagne nu meer decentraal aangestuurd, er was een apart campagneteam voor deze verkiezingen.’ ‘Ons fractiebudget is op jaarbasis 23.000 euro en het grootste gedeelte daarvan gaat naar het loon van onze parttime fractiemedewerkster. De rest wordt besteed aan persberichten, onderzoeken, reiskosten etcetera. Dit is ondergebracht in de stichting Ondersteuning Zuid-Hollandse Statenfractie Partij voor de Dieren en ik ben zelf voorzitster van die stichting. Van dit fractiebudget mogen we echter geen campagne voeren en dit geld moet ook nog steeds van het landelijk bureau komen.’

xii


11. Op welke manier denkt u dat u er in 2011 in geslaagd bent om kiezers te trekken? ‘We hebben ten opzichte van 2007 meer stemmen gekregen maar wat ons niet hielp was dat de opkomst hoger was en dat de mensen met het oog op de Eerste Kamerverkiezingen strategisch gingen stemmen.’ ‘Tijdens deze verkiezingen hebben we wel veel gebruik gemaakt van sociale media naast de reguliere campagnemethodes. En ook dit keer ging Marianne Thieme mee op campagne.’ Algemeen 12. Wat vindt u van de stelling dat bij tweede-orde verkiezingen2 nieuwe partijen een grotere kans op electoraal succes zouden hebben? ‘Ja, ik denk dat deze wel klopt. Alleen het effect van tweede-orde verkiezingen was in 2011 minder groot dan in 2007 wegens het strategisch stemmen.’ 13. Hoe denkt u dat de opstelling van andere partijen invloed kan hebben op het electorale succes van de Partij voor de Dieren? ‘Bij het begin werd er nog een beetje lacherig over ons gedaan maar inmiddels wordt er op provinciaal niveau meer dan ooit over dierenwelzijn gepraat. Megastellen zijn nu een issue maar ook andere issues worden door andere partijen overgenomen.’ ‘Van het belachelijk maken merk ik nu niet zoveel meer. Soms wordt er wel eens iets uit zijn verband getrokken maar ik denk niet dat dit echt effect heeft.’ ‘Wel dringt GroenLinks zich af en toe wat op in de beeldvorming en proberen ze bij acties of standpunten ons de wind uit de zeilen te nemen. Zo gingen ze in NoordBrabant aan de haal met het standpunt over de megastallen en toen wij een keer een actie in Reeuwijk hadden gevoerd tegen megastallen stonden daar opeens – onaangekondigd – allemaal GroenLinksers met borden.’ 14. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren niet openlijk (en politiek) gesteund wordt door andere dierenwelzijnsorganisaties? ‘Ik heb zelf ook bij de Dierenbescherming gewerkt en hun motto is: wij willen politiek neutraal zijn. Ik vind het een beetje een kulargument want ze kunnen heel veel met ons bereiken maar het gebeurt ook wel. Ik heb regelmatig overleg met dierenbeschermingsorganisaties.’ ‘Daarnaast was het voor kandidaten ook een voorwaarde dat ze ervaring in de dierenbescherming hadden dus op die manier zijn de banden natuurlijk ook sterk, maar nog steeds niet openlijk.’ ‘Er is wel een verschil tussen de verschillende dierenbeschermingsorganisaties: de oudere verenigingen zijn wat meer huiverig maar verenigingen als Wakker Dier en Bont voor Dieren vinden we heel veel steun in.’

Hierbij worden de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde verkiezingen aangemerkt en de Gemeenteraads-, Provinciale Staten- Waterschaps- en Europese verkiezingen als tweede-orde verkiezingen, waarbij het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47) 2

xiii


15. Kunt u de ontwikkeling in de partijorganisatie van de Partij voor de Dieren kunnen schetsen vanaf het moment dat u er bij kwam? ‘Het was een partij in pioniersfase toen ik er bij kwam en het was goed dat in het begin alles centraal aangestuurd werd. Anders ga je aan je eigen succes ten onder als het teveel versnipperd is omdat je kans hebt dat het alle kanten uitgaat. Het landelijk bureau had hier de hoofdrol in. Nu zie je geleidelijk aan dat de partij democratiseert, er is een College van Advies opgericht, er komen afdelingen die zelfstandig taken gaan krijgen in de samenstelling van kandidatenlijsten en onder andere doordat Marianne Thieme afgetreden is als partijvoorzitter vindt er een scheiding van toezicht en uitvoering plaats. Ik ben zelf ook voorstander dat dit geleidelijk gebeurt.’ Afsluiting 16. Heeft u zelf nog opmerkingen of vragen die u kwijt wilt die nog niet aan de orde zijn gekomen? ‘Ik zie ons niet als een eendagsvlieg, we zijn ons gestaag aan het ontwikkelen. Dit kost alleen tijd. We hebben zo’n goede boodschap maar het is zo vooruitstrevend dat heel veel mensen er nog niet aan toe zijn, we lopen heel ver voor de muziek uit.’ ‘Ik probeer in het politieke proces vast te houden aan mijn idealen maar zonder het contact met de mensen te verliezen. Hou wel verbinding met de rest van de wereld om hen van daar uit mee te nemen in je idealen. Zacht in het proces, hard op de inhoud.’ ‘Ik ben zelf heel veel bezig met de media door bijvoorbeeld persberichten er uit te sturen of te reageren op ingezonden brieven van maatschappelijke organisaties. Dat contact houden met de burger en met organisaties is voor mij heel belangrijk en daarom ga ik ook niet mee op elk uitje of elk werkbezoek wat er georganiseerd wordt. Ik bepaal heel erg mijn eigen agenda en die bestaat voornamelijk uit natuur, dier en milieu. Er zijn ook heel veel andere belangrijke punten maar daar kunnen de andere partijen zich prima mee bezig houden. En dit begrijpen de andere partijen ook. Ik sluit me vaak ook aan bij linkse partijen op verschillende thema’s; zij praten me bij en dan kan ik weer mee met het onderwerp. Overigens sluit ik me ook aan bij rechtse partijen als onze belangen samenvallen.’

xiv


Marjolein de Rooij Oud-directeur partijbureau, Partij voor de Dieren Telefonisch interview – 16.45, 29 april 2011 Vragen 1. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u directeur van het partijbureau van de Partij voor de Dieren bent geworden? Hoe is dit hele proces verlopen? ‘Dan moet je een stap terug, hoe ik betrokken ben geweest bij de oprichting van de partij want die twee dingen hebben met elkaar te maken. In september 2002 werd ik gebeld door Lieke Keller, directrice van Bont voor Dieren. Ik kende haar nog van mijn tijd bij de Dierenbescherming en zij vertelde mij dat zij samen met Marianne Thieme en Niko Koffeman bezig was met het oprichten van de Partij voor de Dieren. Niko had dit idee al bij de Dierenbescherming gelanceerd maar die hadden te weinig wil en manskracht om het van de grond te krijgen. Lieke Keller vond het echter wel spannend en samen met Marianne Thieme – die ook bij Bont voor Dieren werkte – wilde ze het avontuur wel aan. Toen belde ze mij op en vroeg ze of ik op de lijst wilde staan en of ik mee wilde helpen met het oprichten van de partij. Dat heb ik gedaan en ik ben nog bezig geweest met het verzamelen van genoeg handtekeningen en ik heb samen met Marianne het eerste partijcongres georganiseerd. Uiteindelijk kwam ik zelf op nummer 5 op de lijst voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2003.’ ‘We haalden de kiesdeler toen niet maar er was wel zicht op een zetel in de toekomst. Irene Visser – die had in het begin al een deel van de campagne gefinancierd – belde toen dat ze nog wel een bijdrage wilde leveren voor de oprichting van een partijbureau. Op dat moment zat ik in een baan waar ik niet blij was en ik heb toen aangeboden om het partijbureau op te richten en was ik de eerste betaalde kracht van de Partij voor de Dieren. Daar zat ik dan als afgestudeerd ingenieur voor het minimum jeugdloon heel hard te werken!’ 2. Heeft u nog een actieve bijdrage geleverd aan de campagne? Of kwam u pas na de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 bij de Partij voor de Dieren? Ik zag namelijk dat u in de communicatie en PR zit. ‘Ja, ik heb zelf campagne gevoerd omdat ik toen op de lijst stond. Tijdens die verkiezingen waren lokale mensen heel interessant en ik heb toen wat interviews voor lokale kranten in de regio Haarlem gedaan. Het was de afspraak dat Marianne alle landelijke media deed en de lokale lijstduwers de regionale media. Daarnaast nog wat manifestaties in Den Haag gedaan maar dit was wel gewoon naast mijn baan.’ ‘Direct na de verkiezingen ben ik me als directeur van het partijbureau gaan richten op de opbouw van de partijorganisatie (vrijwilligers, ledenbestand, administratie) en al heel snel kwamen de Europese Parlementsverkiezingen van 2004 er aan. Ik heb toen inhoudelijk aan het programma geschreven met Niko en Marianne; een campagneplan was er nog niet echt omdat er geen budget was. Er was geld voor mijn functie maar er moest steeds apart geld gezocht worden voor acties en campagne. In die tijd hadden we ons kantoor op een hotelkamer van Irene Visser waar ik doordeweeks zat en op vrijdag ruimden we de hele kamer leeg zodat in het weekend toeristen er in konden en op maandag kon ik als de schoonmaker was geweest weer aan de slag. In die tijd reed ik ook

xv


stad en land af voor gebruikte computers en omdat Marianne erg handig was met elektronica legde zij de telefooncentrale aan. Het was echt een beetje rommelen, met heel weinig budget toch iets voor elkaar krijgen.’ ‘De campagne van de Europese verkiezingen heb ik niet meegemaakt omdat ik vlak voor die tijd mijn functie neerlegde.’ 3. Op welke manieren denkt u dat de Partij voor de Dieren er in geslaagd is om kiezers te trekken, zo door de jaren heen? ‘Dit is vooral een kwestie geweest van heel hard werken en heel consequent elke mogelijkheid om in de media te komen aangrijpen. Politiek bedrijven en mensen bereiken kan alleen maar via media en Marianne is onder leiding van Niko Koffeman – hij is de grote man achter de partij – consequent neergezet als het politieke boegbeeld van de partij.’ ‘Daarnaast hadden we in verschillende regio’s allemaal vrijwilligers en die stuurden heel veel ingezonden brieven in naar lokale en regionale media. Het belang van de media is iets wat Niko en Marianne vanaf het begin onderkende; zonder media geen Partij voor de Dieren. Het doel was om bij alle media in de kaartenbak onder de D van Dieren te komen, en dat is gelukt.’ ‘Ook heel belangrijk waren in de begintijd de bekende Nederlanders op de lijst. Zij stonden al op de lijst van de Europese verkiezingen in 2004 en zij waren ook fysiek aanwezig op het congres. Dit maakte ons ook meer een serieuze partij. Die bekende Nederlanders zijn op de lijst gekomen door het doorzettingsvermogen van Marianne. Zij is gewoon gaan bellen en ze hield niet op voordat ze iemand te pakken had. Het is begonnen met Maarten ’t Hart en als één schaap over de dam is…’ ‘Sociale media speelden toen nog veel minder een rol. We hadden wel een website en alles werd daar met illegale knipseldiensten opgezet maar we liepen niet voorop in de sociale media. En ludieke acties staan mij niet meer echt op het netvlies als een belangrijke factor in de begintijd maar zodra de partij een zetel heeft gehaald is dit mogelijk wel een grotere rol gaan spelen. Dit actierepertoire komt duidelijk uit de dierenbeschermingshoek en bij het begin wil je toch serieus genomen worden als partij en niet als NGO.’ ‘En dat we een nieuwe verfrissende speler waren in een tijd dat de politiek een beetje lamlendig was en mensen de politiek een beetje beu waren, kan misschien ook een impact gehad hebben op het aantal stemmen.’ 4. Wat vindt u van de stelling dat bij tweede-orde verkiezingen3 nieuwe partijen een grotere kans op electoraal succes zouden hebben? ‘Als je zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen haalt brengt dat meteen meer geld in het laatje en meer zichtbaarheid in de media voor tijdens de tweede-orde verkiezingen.’ 5. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren niet openlijk (en politiek) gesteund wordt door andere dierenwelzijnsorganisaties?

Hierbij worden de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde verkiezingen aangemerkt en de Gemeenteraads-, Provinciale Staten- Waterschaps- en Europese verkiezingen als tweede-orde verkiezingen, waarbij het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47) 3

xvi


‘Dat is eigenlijk heel eenvoudig. De achterban van dierenwelzijnsorganisaties bestaat uit meer dan één politieke kleur, dus als je achter pontificaal achter de Partij voor de Dieren gaat staan loopt een deel van je leden weg en daarmee ook een deel van je inkomsten. Leden van dierenwelzijnsorganisaties vinden misschien sociale zekerheid of ondernemersklimaat veel belangrijker om op te stemmen. Daarnaast is het heel slecht voor je lobbypositie als dierenwelzijnsorganisatie – je moet de grotere partijen ook te vriend houden, die ook dierenwelzijn op de agenda zetten. GroenLinks verschilt inhoudelijk vrijwel niets van de Partij voor de Dieren op het gebied van dierenwelzijn maar wel qua focus en aandacht.’ ‘Dit maakt ze overigens niet tot onze grootste concurrent. Binnen de dierenbescherming heb je twee stromingen. De intellectuele stroming die voor dierenwelzijn en dierenrechten strijdt en de meer dierenliefhebberstroming die hun kat overvoeren maar wel een kiloknaller naar binnen werken. Zij houden heel veel van dieren maar ze zitten wel in lagere sociale klassen. Die mensen stemden uit protest op de Partij voor de Dieren in 2006 maar omdat Dion Graus zich namens de PVV ook ging inzetten voor dierenwelzijn – dan wel alleen op animal cops en niet op de bio-industrie – denk ik dat hij meer stemmen van Marianne heeft afgesnoept dan GroenLinks.’ ‘Dion Graus was in mijn tijd overigens een heel actieve vrijwilliger voor de Partij voor de Dieren. We trokken toen heel veel antimoslim mensen. Toen het ritueel slachten in het nieuws kwam stond bij ons de telefoon roodgloeiend van de mensen die graag geld wilden sturen en op ons gingen stemmen zodat we de Marokkaan die zijn geit op het balkon slachtte aan konden pakken.’ 6. Op een bepaald moment heeft u gebroken met de partij. Wat kunt u me daar over vertellen? Hoe is er binnen de partij omgegaan met het conflict? ‘De belangrijkste reden voor het conflict was dat ik het niet eens met de koers van Niko en Marianne, en dat ik hier ook maar een heel kleine rol hier in had. Ik wilde graag meer maar zij wilde vooral Marianne naar voren schuiven en haar het beleid laten bepalen. Niko en Marianne gedroegen zich als een dierenbeschermingsorganisatie maar ze moesten zich meer als een politieke partij opstellen. Ik was meer van het compromismodel en van wat een politieke partij zou moeten zijn, Niko en Marianne vonden dat de hardheid en compromisloosheid het meest succesvol was. Dit gecombineerd met het feit dat ik zelf ook wel ambities had maar niet hogerop kwam lag aan de basis van het conflict. Ik stond op nummer 2 voor de Europese verkiezingen van 2004 maar ze hebben me snel op plek 5 of 7 gezet want ze waren er doodsbang voor dat ik met Marianne in Europa zou eindigen.’ ‘Het was een beetje kiezen of delen, er viel niet te praten over mijn afwijkende mening. Kijk bijvoorbeeld naar Jan Marijnissen, hij is een protégé van Niko. Hij had een vrij dictatoriale stijl van besturen en Marianne is ook weer een protégé van Niko. Ik ben daar te eigenwijs en kritisch voor. Ik heb het toen wel heel erg gevonden maar nu is het met mij ook goed gekomen.’ 7. Hoe is de houding van de Partij voor de Dieren richting u geweest na uw breuk met de partij? ‘Met mijn goedvinden ben ik dus lager op de lijst voor de Europese verkiezingen geplaatst. Ik had ook geen zin om met Marianne in Europa te zitten. Overigens was al afgesproken dat Marianne na de Tweede Kamerverkiezingen terug naar Nederland zou

xvii


gaan en ik de fractievoorzitter zou worden – wat ik kiezersbedrog vond – maar hier had ik helemaal geen zin meer in.’ ‘Ik heb na het conflict nooit meer iets van ze gehoord. Ik ben Marianne één keer tegenkomen in de Tweede Kamer toen ik woordvoerder voor minister Koenders was. We hebben elkaar drie zoenen gegeven en gevraagd hoe het ging maar verder nooit meer wat vernomen.’ ‘Het conflict had uiteindelijk geen effect binnen de partij omdat niemand met modder is gaan gooien. Ik heb nog een aantal interviews gegeven maar ik ben nooit met modder gaan gooien. Het was een persoonlijk conflict dus ik wilde dat niet via de media uitspelen. En daarnaast is Marianne succesvol, wie ben ik om dat te veroordelen? Marianne is ook nooit onaardig tegen mij geweest. Dit zorgde dat het een intern personeelsconflict bleef en daarom hadden de mensen binnen de Partij voor de Dieren ook zoiets van: “nou ja, kan gebeuren”.’

xviii


Interview – Maarten ‘t Hart Lijstduwer Tweede Kamerverkiezingen 2006, Partij voor de Dieren (PvdD) Schriftelijk interview via de email – ontvangen op 17 mei 2011 Wegens RSI heeft Maarten ’t Hart de vragen zeer bondig beantwoord. Tweede Kamerverkiezingen 2006 1. Kunt u zich nog voor de geest halen hoe u lijstduwer voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 voor de Partij voor de Dieren bent geworden? Hoe is dit hele proces verlopen? ‘Ik ben door Mensje van Keulen gevraagd mee te doen als lijstduwer voor de PvdD. Toen ik daar ‘ja’ op had gezegd, is ze samen met Marianne Thieme komen praten en heb ik Marianne gezegd dat ik wel lijstduwer wilde worden.’ 2. Hoe heeft u de campagnetijd ervaren? Op welke manieren denkt u dat de Partij voor de Dieren er in geslaagd is om kiezers te trekken? ‘Van de campagne heb ik verder heel weinig gemerkt. Het enige wat ik enigszins merkwaardig vond is dat Esther Ouwenhand een keer langs is geweest met een soort formulier dat ik moest ondertekenen en waarin stond dat ik, zou ik met voorkeursstemmen gekozen worden, mijn zetel zou opgeven. Dat vond ik vrij raar. Ten eerste leek het me onwaarschijnlijk dat dat zou gebeuren, maar als het gebeurt, moet, vind ik, iemand die met voorkeurstemmen gekozen wordt ook in de Kamer gaan zitten. Dus dat formulier heb ik met enige tegenzin ondertekend.’ 3. Heeft u in de periode tussen de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 en uw breuk met de partij uw diensten nog aangeboden aan de Partij voor de Dieren, of bent u nog gevraagd door de Partij voor de Dieren zelf? ‘Behalve lijstduwer zijn is mij nooit iets gevraagd door de PvdD. Niet om campagne te voeren, niet om te folderen of wat dan ook. Het lijstduwerschap behelsde niets anders dan dat je op de lijst stond. Enige activiteit werd niet gevraagd of verlangd.’ 4. Hoe is de houding van de Partij voor de Dieren richting u geweest na uw breuk met de partij? ‘Na de breuk is er nooit meer enig contact geweest. Alleen heb ik op de begrafenis van Rudy Kousbroek Marianne Thieme nog even gesproken en die was toen allervriendelijkst. Geen kwaad woord, geen rancune, niets.’

xix


Algemeen Op deze vragen heeft Maarten ’t Hart – op vraag 7 na – geen antwoord geven. Hij vond deze vragen lastig. 5. Op welke manieren worden de kiesvoorkeuren van stemmers beïnvloed? Hoe komt een kiezer tot zijn stem? Geen antwoord 6. Wat vindt u van de stelling dat bij tweede-orde verkiezingen4 nieuwe partijen een grotere kans op electoraal succes zouden hebben? Geen antwoord. 7. Hoe denkt u dat de opstelling van andere partijen invloed kan hebben op het electorale succes van de Partij voor de Dieren? Dus ‘Ik denk dat andere partijen als ze issues van de PvdD overnemen in zoverre invloed kunnen hebben op de PvdD dat op enig moment de PvdD niet meer als afzonderlijke partij nodig is. Zo heb ik de PvdD ook altijd gezien: als een one issue partij die vanzelf overbodig wordt als andere partijen dat one issue overnemen. Eigenaardig is dat de PVV het one issue tot nu toe het meest heeft overgenomen.’ 8. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren niet openlijk (en politiek) gesteund wordt door andere dierenwelzijnsorganisaties? Geen antwoord. 9. Wat denkt u dat de belangrijkste redenen zijn dat de Partij voor de Dieren in 2006 electoraal doorgebroken is? Geen antwoord. 10. In uw artikel van 10 april 2007 schetst u het beeld dat de religieuze overtuigingen van Marianne Thieme en Niko Koffeman de Partij voor de Dieren zullen schaden. Tot op dit moment lijkt dit nog niet het geval; denkt u dat het in de toekomst nog wel een rol kan spelen en het electorale succes van de Partij voor de Dieren kan schaden? Geen antwoord.

Hierbij worden de Tweede Kamerverkiezingen als eerste-orde verkiezingen aangemerkt en de Gemeenteraads-, Provinciale Staten- Waterschaps- en Europese verkiezingen als tweede-orde verkiezingen, waarbij het “belangrijkste onderscheid tussen tweede-orde verkiezingen en eerste-orde verkiezingen is dat in tweede-orde verkiezingen minder op het spel staat in termen van regeringsmacht” (Oppenhuis, 1995: 47) 4

xx


Interviewvragen – Lieke Keller Secretaris partijbestuur, Partij voor de Dieren (PvdD) Schriftelijk interview via de email – ontvangen op 26 mei 2011 Opkomst Partij voor de Dieren 1. Waarom is de Partij voor de Dieren exact toen opgericht? Gelieve toe te lichten of u denkt dat: a. Er ruimte was voor de Partij voor de Dieren? b. Er een vraag vanuit het electoraat naar een dergelijke partij was? c. Er een gevoel van crisis was op het gebied van dierenwelzijn? Het antwoord is c. Verkiezingen 2. Op welke manieren worden de kiesvoorkeuren van stemmers beïnvloed? Hoe komt een kiezer tot zijn stem? We benadrukken richting potentiële kiezers waarom wij het verschil maken. Een stem op een andere partij betekent niet meer aandacht voor dieren, een stem op ons wel. Veel andere partijen hebben het vooral of alleen in verkiezingstijd over dieren en daarna zijn ze het onderwerp weer heel snel vergeten. 3. Op welke manieren denkt u dat de Partij voor de Dieren er in geslaagd is om kiezers te trekken? Wij zijn sterk in het uitvergroten van acties zoals bijvoorbeeld een mega graancirkel of het grootste billboard. Daarmee trek je aandacht in het verkiezingsgeweld. Algemeen 4. Hoe denkt u dat de opstelling van andere partijen invloed kan hebben op het electorale succes van de Partij voor de Dieren? Wij maken zichtbaar waar andere partijen het laten liggen of hun (verkiezings)-beloften niet nakomen. Dieren, natuur en milieu krijgen daardoor meer aandacht van andere partijen. Onze rol wordt gezien door de kiezer. 5. Waarom denkt u dat de Partij voor de Dieren niet openlijk (en politiek) gesteund wordt door andere dierenwelzijnsorganisaties? Deze organisaties lobbyen bij alle politieke partijen en willen in die zin onafhankelijk blijven. 6. Kunt u de ontwikkeling in de partijorganisatie van de Partij voor de Dieren schetsen vanaf de oprichting? De partijorganisatie is begonnen met enkele personen, een woordvoerder, een website en een mobiele telefoon. De vervolgstap was na de verkiezingen in januari 2003 om een vrijwilliger de post en mail te laten doen.

xxi


De volgende stap was dat een sponsor een bedrag wilde sponsoren om iemand aan te nemen. Daarna, voor de verkiezingen in 2006 mochten we een hotelappartement in gebruik nemen om van daaruit campagne te voeren. Dat was ook het moment dat een sponsor (N.G. Pierson) een groot bedrag beschikbaar stelde voor de TK campagne. Ook stelde dit ons in staat om een personele uitbreiding door te voeren. 7. Welke factoren hebben volgens u het meest bijgedragen aan de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren in 2006? Een zeer succesvolle en professionele verkiezingscampagne, een zeer aansprekende en kundige lijsttrekker. Een professionele campagne adviseur. Een deskundig partijbestuur dat goed op elkaar was ingespeeld. Heel veel actieve leden in het land die heel hard gewerkt hebben om te posters te plakken en te flyeren. 8. Welke factoren zorgen er volgens u voor dat de Partij voor de Dieren zich electoraal weet hand te haven? We doen wat we beloven. We weten met twee zetels een goede rol als aanjager te vervullen en zaken als dierenwelzijn, natuur en milieu te agenderen.

xxii


Interview – Marianne Thieme en Niko Koffeman Fractievoorzitter Tweede Kamer, Partij voor de Dieren Fractievoorzitter Eerste Kamer, Partij voor de Dieren Den Haag, Tweede Kamer – maandag 30 mei 2011, 15.00 Opkomst Partij voor de Dieren 1. Zou u een reconstructie kunnen geven van de gebeurtenissen die geleid hebben tot de oprichting van de Partij voor de Dieren? ‘Ik was al heel lang actief in de dierenbescherming en ik deelde de frustratie van de verschillende organisaties dat ze bij lobbygesprekken met politieke partijen niet echt iets bereikten. Het is niet altijd onwil van de partijen, maar er zijn veel belangen en ze kunnen niet altijd overal aandacht aan geven. Ik opperde toen het idee van de Partij voor de Dieren maar er was veel aarzeling: als de partij niet succesvol zou zijn dan zou dat het issue van dierenwelzijn kunnen schaden.’ ‘Voor mij was het altijd meer een mogelijkheid dan een concreet plan. Het waren uiteindelijk Lieke Keller en Marianne Thieme die er mee aan de slag zijn gegaan. Zij belde mij op een dag en ze zijn er toen mee aan de slag gegaan. Hun belangrijkste drijfveer was dat 20 jaar dierenwelzijn van tafel werd geveegd door het kabinet Balkenende I. En het was ook een katalysator dat dierenbeschermers bang waren om in de schijnwerpers te stappen na de moord op Fortuyn, maar dit was juist het moment om iets te gaan doen.’ 2. Waarom is de Partij voor de Dieren exact toen opgericht? Gelieve toe te lichten of u denkt dat: a. Er ruimte was voor de Partij voor de Dieren? ‘Er was ruimte omdat de kiezers uitgekeken waren op de traditionele links-rechts verdeling, ze wilden er overheen kijken. Men zag in dat er een overstijgend belang was en dit zorgde voor politieke ruimte.’ b. Er een vraag vanuit het electoraat naar een dergelijke partij was? ‘De vraag was niet expliciet. Ze waren uitgekeken op de traditionele partijen, maar dat was niet duidelijk uit een bepaald gedrag. Wij pikten alleen uitingen van onvrede op en we meenden dat er ook een positieve invloed te geven was aan dit gat, de sympathiestem in plaats van de proteststem.’ c. Er een gevoel van crisis was op het gebied van dierenwelzijn? ‘In tijden van crisis kiezen mensen meestal voor hun eigenbelang. Wij willen hier graag overheen springen’. Verkiezingen 3. Hoe is de organisatie van de verschillende verkiezingen door de jaren heen geweest? Bij wie lagen de verantwoordelijkheden over bijvoorbeeld financiën en de campagne? Is hier een ontwikkeling in geweest? ‘Een partijcultuur moet je opbouwen, die staat niet zomaar. Je begint met niets dus je moet zorgvuldig te werk gaan. We zijn eerst met een ledencongres begonnen om het bestuur te controleren, die het meeste werk deed. Naarmate je groter wordt kan je pas meer dingen uitbesteden aan de lagere niveaus. Je hebt een basisaantal leden en

xxiii


afdelingen nodig om controle uit te oefenen: er moet een ‘van onder op’ zijn. Het democratisch niveau binnen een partij is erg belangrijk om controle uit te oefenen.’ ‘Sinds 2 jaar hebben we een kaderopleiding, dit is nodig om te gaan bouwen aan een grotere partijorganisatie. Het gedachtegoed van een nieuwe beweging moet nieuwe leden goed eigen gemaakt worden.’ 4. Op welke manieren denkt u dat de Partij voor de Dieren er in geslaagd is om kiezers te trekken? ‘De bekende Nederlanders hebben veel goed gedaan. Rudy Kousbroek heeft een opinieartikel geschreven, Paul Cliteur ook. Georgina Verbaan ging mee de boer op. Kees van Kooten heeft in zijn boek over de Partij voor de Dieren geschreven, en een aantal hebben ook radiospotjes ingesproken.’ ‘We hebben veel kunnen profiteren van free publicity. We hebben er altijd voor gezorgd dat we veel in de media waren. Er waren veel nieuwsmomenten, zoals bijvoorbeeld de vogelpest in 2003. Ook waren we zichtbaar tijdens de Europese Parlementsverkiezingen in 2004 en hebben we campagne gevoerd tegen de Europese grondwet.’ ‘Onze activistische inslag zorgt onder andere voor die aandacht. We weten één dier als voorbeeld te stellen voor een groter probleem. Bijvoorbeeld het witte zwijntje dat tegen de zwijnenjacht gebruikt werd.’ ‘En in de Tweede Kamer vallen we ook op. Dit is het verschil tussen de instrumentele politiek en expressieve politiek zoals die door Maartje Janse beschreven wordt.’ 5. Hoe wilt u de partij bij de kiezers profileren? Als een brede maatschappelijke beweging die enkel voor dieren opkomt, of een partij die zich richt op duurzaamheid waarbij dierenwelzijn een sleutelrol speelt? ‘Als we het tweede zouden willen zouden we onze naam moeten veranderen. Maar dan word je onzichtbaar, je kunt je naam niet zomaar weggooien. Wij hebben ongeveer 90% naambekendheid in Nederland en we zijn inmiddels een vaste waarde in stemwijzers.’ ‘We kunnen onze bredere agenda gewoon kwijt bij verschillende issues. Dierenwelzijn en duurzaamheid raken altijd wel ergens aan en daar zetten we dan op in. Dat de bekendheid van deze bredere agenda gestaag gaat maakt niet uit. Een partij als bijvoorbeeld de PVV is zo weer weg omdat ze maar één issue hebben, ook al is die bij iedereen al bekend.’ ‘En het is ook wel goed als er een ambivalent gevoel blijft bestaan. Dan blijft de partij in het nieuws.’ Algemeen 6. Welke factoren hebben volgens u het meest bijgedragen aan de electorale doorbraak van de Partij voor de Dieren in 2006? ‘Ten opzichte van 2003 was er niet heel veel extra nodig. In 2003 waren we er ook al bijna alleen hadden we toen tekort de tijd. Er was niet een specifiek nieuwsmoment toen: de aversie in 2006 was voornamelijk tegen de bio-industrie gericht, vogelpest net geweest. Een belangrijk deel van onze stemmen kwam bij kiezers vandaan die nog nooit gestemd hadden. Maar het is niet heel erg makkelijk om stemmen te trekken. Kiezers kijken toch een beetje raar tegen nieuwe verschijnselen aan, kiezers zijn niet erg tot verandering geneigd.

xxiv


7. Welke factoren zorgen er volgens u voor dat de Partij voor de Dieren zich electoraal weet hand te haven? ‘Onze echte harde ondergrens is 1 zetel. Bovenop die ondergrens komt nog een zetel van kiezers die duurzaamheid belangrijk vinden, en dit wordt alleen maar meer. In Duitsland is de groene beweging aan het groeien, dit heeft een voorspellende waarde. Als mensen op zoek gaan naar die nieuwe groene politiek dan gaan ze richting de Partij voor de Dieren.’

xxv


Dankwoord

Ik ben een aantal mensen dank verschuldigd voor hun bijdrage aan het tot stand komen van deze scriptie1. De volgende mensen hebben mij met woord en daad bijgestaan: Paul Lucardie Thomas O’Neill Lourens Thalen Koen Vossen Simon Otjes Alma Caubo Afstudeergroep Plexus Drs. Boersma Fransje Molenaar Christine Teunissen Mijn mede-Dutch Politicers Alle respondenten van de interviews En natuurlijk…EtB

1

Maar als je hard werkt valt zo’n scriptie schrijven eigenlijk nog best mee!

xxvi


Summary

The Netherlands owns a worldwide unique phenomenon since the national elections of 2006: an electorally successful political party that does not have humans but animals at the political centre stage. The Party for the Animals (Partij voor de Dieren) was erected in October 2002 and contested in the national elections of 2003 and European elections of 2004, but did not manage to win seats. The national elections in 2006 eventually proved to be the moment where the party had its electoral breakthrough: the Partij voor de Dieren won two out of the one hundred fifty seats in the House of Representatives (Tweede Kamer). This first electoral success was only a start, as the party has contested in every domestic election successfully since. Up till now only the European Parliament proved to be impenetrable for the party, partly due to the high amount of votes needed to get elected. There is an extensive amount of literature on the various factors that influence the electoral success of a new political party. However, these factors vary in the amount of influence they exert and vary in the timing of their influence. Some factors are more influential when a new party is still working on its breakthrough; others when a party is trying to persist electorally. To determine which factors influenced the electoral success of the Partij voor de Dieren – and at what stage – every election the party has contested in since her erection will be studied. The most important question driving this research is why the Partij voor de Dieren succeeded in getting elected to the Tweede Kamer and other Dutch political organs, and succeeded to stay there? The first chapter of this thesis covers all the theoretical explanations of party emergence and electoral success in order to provide a framework for the other chapters. These chapters follow a chronological order. Chapter 2 deals with the erection of the party and the national elections in 2003: why was the party erected and why did they not win seats at the elections in 2003? Chapter 3 looks at the unsuccessful European elections in 2004 and the successful national elections in 2006: why did the Partij voor de Dieren win seats this time around; what was so different from 2003? The final chapter covers the period of electoral persistence, which runs from the national elections in 2006 till the national elections in 2010 and all other elections in between: which factors have contributed to their persistence?

xxvii


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.