24 d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 t e r u g n a a r s low s c i e n c e
carsten de dreu: de columnist van 2013
foto’s: Herman Wouters
terug naar slow
d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 2 5 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
science
Sociaal psycholoog Carsten de Dreu (1966), hoogleraar Arbeids- & Organisatiepsychologie aan de Universiteit van Amsterdam (uva) en lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (knaw), schrijft dit jaar de column. Een vrolijk gesprek over onder meer conflicthantering, onderhandelen, groepsbesluitvorming, creativiteit en oxytocine. ‘Om in dit vak te excelleren moet je beter willen zijn dan anderen.’
2 6 d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
‘H
oe is het om in deze tijd als sociaal psycholoog door het leven te gaan? Ik heb de comfortabele positie dat ik helemaal geen sociaal psycholoog ben.’ Dat zegt Carsten de Dreu. Hij is dit jaar onze nieuwe columnist en op zijn cv komt sociale psychologie herhaaldelijk voor. Maar hij ontkent? Lachend: ‘Ja!’ De Dreu is a&o-psycholoog, maar inderdaad met wortels in de sociale psychologie, moet hij toegeven. De ophef over het vakgebied is hem niet in de koude kleren gaan zitten. ‘Binnen de sociale psychologie is er discussie ontstaan over hoe onderzoek wordt gedaan. De common practices zijn onder de loep genomen, de impliciete regels moeten expliciet worden gemaakt. Misschien moeten we wat meer terug naar slow science.’ En verder krijgt De Dreu op het hockeyveld elke week wel een paar grappen naar zijn hoofd geslingerd. ‘Maar dat zijn jongens onder elkaar. Moet kunnen.’
conflicten Na zijn promotie kreeg hij een
Wiskunde Waarom hij psychologie ging studeren? Dat heeft met een paar dingen te maken, onder andere met een opmerking van zijn wiskundeleraar. De Dreu: ‘Op de middelbare school was ik slecht in wiskunde en op een dag zei mijn leraar: “Carst’n: je kan’t niet, je wil’t niet en je zult het nooit ler’n ook”.’ Een kleine opmerking met grote impact, want daarna zette hij zich er helemaal niet meer voor in. En zonder wiskunde vielen de studies economie en bedrijfskunde af. Hij koos voor psychologie, de meest ‘harde’ studie die hij met zijn vakkenpakket kon volgen. Bovendien had De Dreu ontdekt dat hij geïnteresseerd was in sociaalpsychologische processen. ‘Ik liep een keer mee met zo’n grote antikernwapendemonstratie en ik was gefascineerd door hoe een massa van individuen een eenheid werd, hoe waves ontstonden en door de straten golfden, hoe iemand een leus begon te scanderen die werd overgenomen door de massa.’ Iemand legde hem uit dat dát nou sociale psychologie was. Dat wilde hij studeren. Hij volgde
knaw-beurs. Van deze beurs kon gedurende vijf jaar zijn salaris betaald worden en er was budget voor onderzoek. Toen was hij vrij om te doen wat hij wilde. Hij bleef een jaar in Groningen, vertrok vervolgens voor driekwart jaar naar Amerika en kreeg daarna een aanbieding van de uva om daar zijn beurs op te maken en aansluitend als universitair hoofddocent aan de slag te gaan. De Dreu deed onderzoek naar onderhandelingsprocessen en of het onderhandelingsgedrag van mensen al dan niet tot goede uitkomsten leidt. ‘Ik ben dat in de loop der jaren gaan uitbreiden naar andere vormen van conflicthantering. Onze belangrijkste vraag: zijn conflicten per definitie slecht?’ Aanvankelijk was het idee dat conflicten wellicht ook positief kunnen uitpakken, misschien goed zijn voor de besluitvorming, mensen creatiever maakt, hun leervermogen bevordert. Daarvoor vond De Dreu aanwijzingen. ‘We werden steeds enthousiaster.’ Maar er werden ook tegengestelde effecten gevonden. Daarom voerde hij een meta-analyse uit. En toen bleef van het idee dat conflicten ook positief
daarnaast a&o-bijvakken. In de loop van zijn studie werd duidelijk dat onderzoek doen hem goed lag. Het begon met onderzoek naar sociale dilemma’s. De Dreu: ‘We lieten proefpersoon aan een soort spelletje meedoen. Door onze instructie aan te passen, konden we bepalen of mensen al dan niet beter gingen samenwerken. Mooier kon je het niet krijgen: controle over de wereld. Het ging bovendien over belangrijke vraagstukken als: wanneer betalen mensen belasting en wanneer niet, waarom kopen ze al dan niet een treinkaartje? Het onderzoek werd redelijk wiskundig, er moest met formules gewerkt worden, maar nu ik het nut ervan inzag, had ik er geen enkele moeite meer mee. Integendeel, ik vond het prachtig.’ Eenmaal bezig met onderzoek vond hij het ineens geen enkel probleem om twaalf uur per dag te werken. Daarom liet hij het idee los om een baan bij een bedrijf als Philips te ambiëren, met een goed salaris en een leaseauto, zoals menig medestudent dat ook van plan was.
d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 2 7 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
kunnen zijn wel erg weinig over, vervolgt De Dreu. ‘De eventuele voordelen wegen niet op tegen de nadelen. En de positieve effecten ontstaan onder zulke specifieke omstandigheden dat je er in de praktijk niets mee kunt.’ Sindsdien luidt zijn advies: als er conflicten optreden binnen de organisatie, zorg dat er fatsoenlijk mee wordt omgegaan, probeer ze zo snel mogelijk af te hechten, duw ze niet weg, maar manage ze. Niet omdat ze positief kunnen uitwerken, maar om te voorkomen dat ze meer schade berokkenen. Met andere woorden: polderen is zo slecht nog niet.
groepsbesluitvorming Hoofddocent is De Dreu nooit geworden, want toen de beurs afliep, was er een hoogleraarsfunctie vacant. ‘Ik heb gereageerd en het is gelukt. Sindsdien ben ik hoogleraar aan de uva.’ Hij ging zich toeleggen op groepsbesluitvorming, met als hoofdvraag: waarom slagen sommige kleine groepen erin goede beslissingen te nemen, zijn die creatief en kunnen leden met elkaar goede deals uitonderhandelen? En waarom lukt dat andere groepen totaal niet? Waarom doet het ene managementteam het geweldig en maakt het andere team, van een vergelijkbare organisatie, met vergelijkbare personen, er een bende van? Samen met collega Bernard Nijstad, thans hoogleraar Decision Making and Organizational Behavior in Business and Economics aan de Rijksuniversiteit Groningen, ontdekte hij dat er in een groep twee belangrijke motieven spelen. Of leden
Waarom doet het ene managementteam in een organisatie het geweldig en maakt het andere team er een bende van?
2 8 d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
coöperatief zijn en op het groepsdoel gericht of dat ze eerder competitief zijn en gericht op de persoonlijke doelen. Het tweede motief is: ben je gemotiveerd om je denkkracht te gebruiken om echt over de informatie na te denken? Of ben je meer geneigd op grond van een paar simpele vuistregels een beslissing te nemen? Dan ontstaan vier situaties, legt De Dreu uit. ‘We vonden keer op keer dat je goede voorspellingen kon doen. De bottom line was: bij complexe taken, als er veel onzekerheid is over de informatie waarmee
Nu ik het nut van formules inzag, had ik er geen moeite meer mee
je moet werken, dan is het cruciaal dat groepsleden coöperatief zijn ingesteld en dat ze bereid zijn diep na te denken. Is de taak simpeler, dan is het zonde om lang na te denken. Maar een coöperatieve houding blijft van belang. Een competitief ingestelde groep lijkt nergens goed voor. Ik zie soms wel positieve effecten, maar de meeste effecten zijn negatief.’ En hoe zit De Dreu zelf in elkaar? Zonder een moment na te denken: ‘Heel competitief!’ Dan lachend: ‘Om in dit vak te excelleren moet je beter willen zijn dan anderen, je moet voorkomen dat je achterop raakt. Als je dat niet in je hebt, is het moeilijk om in de wetenschap bij de top te horen. Maar tegelijkertijd realiseer ik het me dat ik het niet in mijn eentje kan. Ik heb een groep om me heen nodig. Binnen mijn eigen groep ben ik absoluut niet competitief, maar naar collega’s met hun eigen lab elders wel. Dan wil ik winnen.’ Niet dat hij rechtstreeks in competitie was met
d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 2 9 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
Diederik Stapel, maar ook Stapel was een hoogvlieger. ‘Bij sommige prijzen waren we beiden kandidaat. Als hij zo’n prijs won en ik niet, was dat even slikken. Of er kwam een journal uit met mijn paper erin en dan stond hij er twee keer in!’ Toen de omvang van Stapels fraude duidelijk werd, heeft De Dreu zich wel even zitten verbijten, geeft hij toe. ‘Ik voelde me eigenlijk genept. Ik dacht: hij heeft vals gespeeld!’
sabbatical Het onderzoek naar groepen was zwaar; het kostte veel tijd, energie en geld. ‘Voor groepsonderzoek heb je voor één observatie ten minste drie mensen nodig,’ vertelt De Dreu. ‘Aangezien proefpersonen regelmatig niet kwamen opdagen, nodigden we per observatie vier mensen uit en moesten we de vierde vaak weer naar huis sturen. Doe je zestig observaties – en dat is niet eens veel –, dan moet je 240 mensen op het lab uitnodigen.’ De groepjes kregen een opdracht, ze lazen de instructies en vervolgens moesten ze bijvoorbeeld twintig minuten met elkaar discussiëren, gaat De Dreu verder. ‘Dat werd opgenomen. Daarna gingen twee codeurs de gesprekken uitschrijven en coderen. Dat moest betrouwbaar zijn, zo niet, dan moesten de codeurs nogmaals getraind worden en moest alles opnieuw. Alles bij elkaar een enorme klus, het duurt lang voordat je gegevens hebt. Je kon niet even een nieuwe instructie toevoegen en het net anders over doen.’ Dat speelde mee in zijn besluit om eens nieuwe wegen in te slaan. Hij nam een sabbatical en tijdens die periode las hij artikelen over creativiteit en gemoedstoestand. Mensen in een positieve gemoedstoestand zijn creatiever dan mensen in een negatieve stemming. In de ene conditie werden mensen blij gemaakt, in de andere droevig en vervolgens kregen ze een opdracht. Dat kan nooit het hele verhaal zijn, dacht De Dreu. ‘Want blije mensen zijn niet alleen positief, ze zijn ook geactiveerd. En droevige mensen zijn negatief, maar ook stil en naar binnen gekeerd. Behalve een positieve of negatieve stemming, is de mate van activatie wellicht ook van belang.’ Dat kon onderzocht worden, want er zijn ook negatieve activerende stemmingen, zoals angst en woede. En een ontspannen stemming
is positief maar deactiverend. Dit inzicht kwam uit de emotieliteratuur, maar die ideeën waren in het creativiteitsonderzoek niet meegenomen, concludeerde De Dreu. ‘We zijn dat onderzoek gaan uitvoeren en vonden inderdaad dat de activerende dimensie van belang is en dat de positieve/negatieve dimensie daaraan ondergeschikt is.’ De Dreu ging met het onderwerp verder, Matthijs Baas werd als promovendus aangetrokken. Samen ontwikkelden zij een model over hoe mensen tot creatieve producten komen. Deze manier van onderzoek doen vond De Dreu een verademing in vergelijking met zijn eerdere werk. ‘Je onderzoekt dit bij individuen. Je laat proefpersonen een filmpje zien waar ze blij, droevig of boos van worden en dan geef je ze een korte taak om hun creativiteit te meten. En klaar is Kees. Dat was heerlijk: actie! Tempo! Je hebt een idee en drie weken later weet je meer.’
moderne man Een echte Viva-vraag, maar we stellen hem toch. Zoek je op internet op Carsten de Dreu, dan kom je al snel bij de Moderne Man Prijs uit die hij in 2009 won. Hoe dat zo? De Dreu, spontaan: ‘Oh, moeten we het daarover hebben? Ik baal daar best wel van! Ik ben er uit een geintje aan mee gaan doen. Een vriend van me had zich aangemeld en ik dacht: jij modern? Kom op, dan ben ik het ook! Dat is uit de hand gelopen, ik heb de prijs gewonnen. Het bleek een serieuze onderneming, door het ministerie opgezet. Ik schaamde me een beetje dat ik er uit een gebbetje aan meedeed.’ Hij won de prijs en vond dat raar omdat hij een dag in de week voor zijn kinderen zorgt. Die zorgdag is vandaag? We zitten in zijn rustige woonkamer, alleen de kat vraagt dwingend om aandacht. Lachend: ‘Ja, nu zijn ze naar school. Dat was een paar jaar geleden nog niet zo.’ Hij kreeg de prijs, want de organisatie vond hem blijkbaar een goed voorbeeld, een hoogleraar die een dag in de week voor zijn kinderen zorgt. ‘Raar eigenlijk, mijn vrouw werkt ook heel hard en zij is ook een dag in de week thuis voor de kinderen. Maar daar zal niemand haar een prijs voor geven.’
3 0 d e p s yc h o lo o g / j a n ua r i 2 0 1 3 t e r u g n a a r s low s c i e n c e a u t e u r : g e e rt j e k i n d e r m a n s
Binnen mijn eigen groep ben ik absoluut niet competitief, van collega’s met een eigen lab elders wil ik winnen
oxytocine Tijdens een tweede sabbatical werkte hij in Leiden aan een overzichtshoofdstuk voor een handboek. Even weg van de uva. Daarvoor las De Dreu ‘buiten de gebaande paden’ zoals over intergroepscompetitie en hoe die doorwerkt op coöperatie binnen de eigen groep. En hij las over de effecten van het hormoon oxytocine op coöperatief gedrag. Oxytocine leidt ertoe dat mensen elkaar meer gaan vertrouwen en coöperatiever worden, zo bleek uit onderzoek. Toen kreeg hij een inzicht. ‘Als de oxytocine coöperatie naar de eigen groep bevordert, dan zou het ook competitie naar de outgroup moeten oproepen, want coöperatie en competitie zijn twee kanten van dezelfde medaille. Als oxytocine de medaille beïnvloedt, moet je dat aan twee kanten kunnen zien.’ Om dat aan te tonen heb je een experimentele opzet nodig waarin je de twee kanten tegelijkertijd kunt zien. En die opzet had De Dreu. ‘Het was een goede hypothese, het kan eigenlijk niet anders dan dat het klopt, maar niemand heeft de vraag ooit gesteld.’ Een week eerder had De Dreu nog tegen een collega gezegd dat ze wat stoerder moesten worden en eens uit hun comfortzone moesten stappen. ‘Of we niet eens moesten proberen iets in Science te publiceren. Het oxytocine-onderzoek leek daarvoor een goede mogelijkheid. Ik heb die collega, Erik van Dijk, mijn idee voorgelegd en hij vond het cool.’ De Dreu heeft onderzoekstalenten bij elkaar gezocht en zo een goede groep geformeerd. ‘We spraken over het O-Team – het oxytocine-team – en ik wilde het stilhouden. Ik ben er nooit bang voor geweest, maar toch... Er waren labs die al met hormonen werken, zij konden het onderzoek veel sneller uitvoeren.’ Het was een jaar keihard werken om het lab om te bouwen, het hormoon goed te krijgen en een goede placebo te ontwikkelen. Toen is het eerste experiment uitgevoerd. Het moment dat de eerste resultaten eruit
kwamen, herinnert De Dreu zich nog goed. ‘Het was december 2009, de kerstvakantie was net begonnen, op een donderdag of vrijdag werden de laatste proefpersonen op het lab getest van de eerste studie die we deden. De maandag daarop belde mijn postdoc en zei: “Ik heb de data bij elkaar geveegd en hoe wil je het doen?” “Ik kom eraan,” zei ik.’ Het sneeuwde, de treinen reden niet, De Dreu is met 35 kilometer per uur over de A2 naar Amsterdam geglibberd. ‘We hebben samen de eerste analyses gedraaid. De output kwam op het scherm en pats! Daar was het! We hadden gelijk! Een superkick.’ Het artikel dat ze erover schreven, kwam inderdaad in Science. En meer nog: de editorial ging erover en het stond op de cover. De Dreu: ‘Dat was heel eervol. Dat patroon was al bekend uit de literatuur: als de competitie op intergroepsniveau komt, kan het er tussen groepen hard aan toe gaan, maar binnen de groep zorg het juist voor cohesie. Agressie naar de outgroup is een indirecte vorm van coöperatie naar de ingroup.’ In zijn onderzoek liet De Dreu zien dat oxytocine daarin een rol speelt. Mensen worden van oxytocine inderdaad coöperatief, maar het effect beperkt zich tot diegenen die je ziet als lid van je eigen groep. Naar leden van een rivaliserende groep kan het hormoon zelfs agressieve neigingen oproepen. In zijn onderzoeksloopbaan beschouwt De Dreu deze publicatie als hoogtepunt. ‘Veel van mijn andere werk is stapje voor stapje geweest, dit begon met een echt inzicht. Ik kreeg een idee en anderhalf jaar later staat het in Science.’ Dit onderzoek heeft weinig meer van doen met de traditionele sociale psychologie. Mooi meegenomen in deze tijd, vindt hij. ‘Er zijn mensen die dergelijk onderzoek social neuroendocrinology noemen. Dat bevalt me wel. Nu ben ik dus hoogleraar organisatiepsychologie die onderzoek doet in de neurobiologie. Hopelijk nemen ze me nu ook op het hockeyveld weer serieus.’
Over de auteur Drs. Geertje Kindermans is psycholoog en schrijvend redacteur van De Psycholoog. E-mail: geertje@psynip.nl.