Spelingen der spelling? Beste student, De minididactiek ‘Spelingen der spelling’ die je nu in handen hebt, geeft je informatie over de volgende onderwerpen: grafemen en fonemen; hoofdregels van de Nederlandse spelling; woordidentiteiten in ons geheugen; spellingstrategieën; het aanleren van spellingstrategieën; instructieprincipes; koppeling strategieën aan instructieprincipes. Al deze informatie komt uit het boek van Henk Huizenga: Spelling & Didactiek (Wolters-Noordhoff, Groningen). “Spelingen der spelling is een samenvatting op kernpunten van de hoofdstukken 1, 2 en 5 van dat boek: een handig hulpmiddel om naast het boek te gebruiken! Spelling is voor veel kinderen lastig. Maar spelling wordt ook in onze maatschappij belangrijk gevonden. 'Overgewaardeerd' vinden wij. Alles staat of valt in ieder geval met goed spellingonderwijs. Daarover gaat deze minididactiek.
Inleiding Er wordt veel waarde gehecht aan een foutloze spelling. Hoe dat te verklaren is, is niet zo duidelijk. Voor velen is zuiver spellen een veelzeggend teken van beschaving, een kenmerk van geschooldheid en geletterdheid. Spellingfouten maken staat dom. Zo vertegenwoordigt spelling een waarde die het bescheiden aandeel dat spelling bij het schrijven heeft, ver te boven gaat. Daarnaast moet worden opgemerkt dat lezers en schrijvers 'wendieren' zijn. We zijn zo gewend aan een bepaalde vorm van de woorden dat afwijkingen ons ergeren en de communicatie storen. Bij een vorm als plisie stokt ons lezen, omdat we gewend zijn aan het woordbeeld politie. Wie schrijft, hoort zich aan afspraken te houden. Deze hoge waarde die aan spelling wordt toegekend zien we ook in het onderwijs terug. Vaak zien we dat het oordeel over het aspect spelling het oordeel over de totale schrijfvaardigheid van de kinderen sterk beïnvloedt. Hier mogen we best vraagtekens bij plaatsen. Daarnaast vallen slechte spellers in het onderwijs op en krijgen zij al snel het vooroordeel toegeschoven dat ze cognitief en verbaal over minder talenten beschikken. In veel gevallen is dat gewoon lariekoek. Ook hier mogen we dus vraagtekens bij plaatsen. Uiteindelijk is het aan de leraar om de kinderen de functionaliteit van de spellingafspraken te laten ervaren. Hij kan ervoor zorgen dat het geleerde een zinvolle toepassing vindt door de geschreven teksten van kinderen in te bedden in communicatieve situaties: wat geschreven wordt, moet gelezen worden. Dan is de ervaring dat de boodschap gestoord wordt door spellingfouten de beste motivatie om zo zuiver mogelijk te spellen. Tegelijkertijd maakt het helder dat de spelling maar één van de aspecten is van het schrijfproces. BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
1
1. Grafemen en fonemen In bijna heel Europa maken we gebruik van het alfabetisch schriftsysteem. In een alfabetisch schriftsysteem corresponderen spraakklanken met letters. Nu is het in het Nederlands niet zo dat elke spraakklank een aparte letter heeft. De woorden been en beer hebben verschillende ee-klanken, maar we gebruiken dezelfde letter. De woorden de en vet hebben verschillende eklanken, maar we gebruiken dezelfde letter. Het verschil tussen beide spraakklanken is kennelijk niet zo groot dat we er aparte letters voor nodig hebben. Binnen de taalkunde gebruikt men in plaats van de termen spraakklank en letter liever de termen foneem en grafeem. Een foneem is een spraakklank die betekenisverschil tussen klankgroepen veroorzaakt. In de klankgroep /gaaf/ en /raaf/ is het verschil tussen de /g/ en de /r/ verantwoordelijk voor het verschil in betekenis. De /g/ en de /r/ zijn dus verschillende fonemen. Dat is niet het geval met de tongpunt-r en de brouw-r; dat zijn gewoon twee uitspraakvarianten van het foneem /r/. De tekens waarmee wij fonemen weergeven, zijn grafemen. Een grafeem is in onze taal een letter of een lettercombinatie. De ei, de b en de oe zijn allemaal grafemen omdat elk grafeem één foneem weergeeft. 1.1 Problemen Nu lijkt het alfabetisch schriftsysteem een heel efficiënte manier om gesproken taal weer te geven, maar toch zijn er de nodige problemen. Om te beginnen is het al heel lastig om fonemen te herkennen. We hebben zojuist gezien dat een foneem een abstract begrip is. Dat betekent dat het herkennen van fonemen geen kwestie is van goed luisteren, maar meer van abstract denken. Kinderen hebben daar moeite mee. Dat blijkt bijvoorbeeld uit schrijfwijzen als bir en dur voor beer en deur. In deze woorden schrijven ze de spraakklank en niet het fonee m. Een ander probleem is dat ons alfabet niet genoeg tekens heeft om elk foneem weer te geven. Het Nederlands kent maar 26 letters voor zo’n 34 verschillende fonemen. Dat probleem heeft men opgelost door letters met elkaar te combineren: ui, ou, ch, enzovoorts. Aan de andere kant bevat ons alfabet ook letters die niet een foneem weergeven, maar een combinatie van fonemen. Zo staat de x voor de klankcombinatie /ks/. Een derde moeilijkheid is dat de koppeling tussen fonemen en grafemen niet eenduidig is. Er is met andere woorden geen 1-op-1relatie. In een alfabetisch schriftsysteem wordt elk foneem in principe weergegeven door een grafeem, maar in de loop van de eeuwen is er een ontwikkeling geweest, waarbij de spelling steeds meer los van de uitspraak is komen te staan. Het foneem /u/ kan door vijf verschillende grafemen worden weergegeven. In de woorden put, een, de, lelijk en aardig wordt de /u/ steeds door een ander grafeem weergegeven. Het komt zelfs voor dat de /u/ binnen een woord op drie verschillende manieren gespeld wordt: gelukkig. ie hier de complexiteit van ons spellingsysteem. 2. Hoofdregels van de Nederlandse spelling (hoofdstuk 1 Huizenga) Het Nederlands kent een alfabetisch spellingsysteem. Dat wil zeggen dat elk foneem door een apart grafeem wordt weergegeven. We noemen dit ook wel het fonologisch principe. Nu is dat niet de enige regel die de spelling van onze woorden bepaalt. Daarom zullen we eerst kort de belangrijkste principes of beginselen van onze spelling bespreken. Deze regels zijn vastgelegd in het Groene Boekje. Omdat natuurlijk elke aankomende leerkracht dat boekje op zijn nachtkastje heeft liggen, zal onze bespreking summier zijn.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
2
2.1 Het fonologische principe Het fonologische principe wil zeggen dat elk foneem door een apart grafeem wordt uitgesproken. Omgekeerd houdt dit ook in dat elk grafeem maar voor een en hetzelfde foneem mag staan. Woorden die alleen volgens dit principe worden gespeld, noemen we klankzuivere woorden. Het fonologische principe is het basisprincipe van het Nederlands en wordt in het onderwijs als een funderende handeling gezien. Nu is de moeilijkheid dat er weer allerlei uitzonderingen zijn op de hoofdregel. Zo hebben we al gezien dat er geen 1op-1-relatie tussen grafemen en fonemen. De uitzonderingen op het fonologisch principe zijn niet altijd willekeurig, maar h ebben ook te maken met andere regels van de Nederlandse spelling. Zo schrijven we paard met een d, omdat hetzelfde woord in paard of paardenstal ook met een d geschreven wordt. Kennelijk is het zo, dat we bij de spelling niet alleen moeten letten op spraakklanken, maar ook op de schrijfwijze van hele woorden. Dit principe wordt ook wel de regel van de 'beschaafde uitspraak' genoemd.
2.2 Het morfologisch principe Als we bij de spelling van een woord niet uitgaan van de klank, maar van de vorm van woorden, dan spreken we van het morfologisch principe of het beginsel van de vormovereenkomst. Woorden zijn vaak opgebouwd uit kleinere elementen die elk een eigen betekenis hebben. Zulke betekenisdragende woorddelen noemen we morfemen. Het woord onwijs bestaat uit twee morfemen: on en wijs, waarbij wijs de betekenis heeft van ‘verstandig’ en on een ontkenning aangeeft. Hoe speelt de vorm van woorden nu een rol in onze spelling? Daarvoor splitsen dit principe op in twee regels: de regel van gelijkvormigheid en de regel van overeenkomst. De regel van de gelijkvormigheid houdt in dat we een woord of voor- of achtervoegsel steeds op dezelfde wijze schrijven. We schrijven web, omdat we in het meervoud webben een duidelijk b-klank horen. In onttrekken horen we maar één t, maar we schrijven er twee omdat het voorvoegsel ont in onteigenen ook met een t geschreven wordt. Nu wordt de regel van de gelijkvormigheid niet consequent toegepast in de Nederlandse spelling. Als de gelijkvormigheid systematisch was doorgevoerd, zouden we in huis een z moeten schrijven vanwege huizen. Dit gebeurt echter niet, omdat in het Nederlands de v en z nooit aan het eind van een woord gebruikt worden. De regel van overeenkomst houdt in dat ook de opbouw van een woord in de spelling duidelijk wordt. Als woorden op dezelfde manier zijn gevormd, worden ze ook op dezelfde manier geschreven. Het woord grootte klinkt net zo als grote, maar we schrijven het met twee t’s om aan te geven dat dit woord op dezelfde manier is opgebouwd als lengte.
2.3 Het etymologisch principe Dit principe houdt in dat de vroegere taalvorm bepalend is voor de schrijfwijze van een woord of spraakklank. Dit principe is voor de leek niet zomaar herkenbaar. Of je de klank /ei/ nu met lange of korte /ei/ schrijft, zoals in teil en tijd, is alleen taalhistorisch te verklaren. We best eden er hier dan ook niet veel aandacht aan. Wel is het handig te weten dat leenwoorden ook onder dit principe vallen. Leenwoorden zijn woorden uit een andere taal. We schrijven radio voor /raadiejoo/ en interview voor /inturvjoe/. In deze gevallen is de spelling uit de taal van herkomst dus gewoon overgenomen.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
3
2.4 Het syllabische principe Dit principe heeft betrekking op de spelling van syllaben in een woord. Een syllabe is een klankstuk, een gedeelte van een woord. Dat is wat anders dan een morfeem. Een morfeem heeft altijd een betekenis, een syllabe niet of hij moet toevallig samenvallen met een morfeem. Een syllabe is wat anders dan een lettergreep. Een lettergreep is een visuele verdeling van een woord. Het woord bakker verdelen we op de volgende manier in lettergrepen: bak-ker. Als we dit woord in syllaben verdelen, krijgen we /ba/ + /kur/. Hoe speelt dit principe nu een rol in onze spelling? Het syllabisch principe bestaat weer uit twee regels: de regel van verenkeling en de regel van verdubbeling. Normaal wordt in het Nederlands een lange klank door twee letters weergegeven: aa, ee, oo en uu. Als een syllabe eindigt op een lange klank, dan schrijven we maar een letter. Dit is de regel van verenkeling. De regel van verdubbeling heeft te maken met het volgende. Als een syllabe eindigt op een korte klank /a/, /e/, /o/ of /u/, dan wordt de medeklinker die daarop volgt verdubbeld. Voor kinderen zijn beide regels heel lastig. Vooral in de beginfase van het leren spellen zijn kinderen geneigd auditief te spellen en produceren zij veel fouten van het type kofer en raamen. Om deze woorden goed te schrijven, moeten kinderen abstracte handelingen uitvoeren. Ze moeten een woord verdelen in syllaben, ze moeten spraakklanken kunnen herkennen als een korte en lange klinker en ze moeten een regel toepassen. Snap je nu waarom de verenkelingregel en de verdubbelingregel bovenaan staan in de toptien van spelfouten? 3. Woordidentiteiten in ons geheugen (hoofdstuk 2 Huizenga) Welke rol speelt het geheugen bij het spellen van woorden? Tegenwoordig gaat men ervan uit dat de schrijfwijze van woorden niet op een puur visuele manier in ons geheugen is opgeslagen. Uit allerlei onderzoekingen bleek bijvoorbeeld dat het vaak lezen van woorden niet automatisch leidde tot een goed woordbeeld. Wij kunnen bijvoorbeeld de naam van de hoofdpersoon van een Russische roman honderden keren lezen, zonder dat we aan het einde van het boek in staat zijn om de juiste schrijfwijze te produceren. We hebben het woord steeds globaal gelezen en niet gelet op de volgorde van de letters en de koppeling tussen de letters en de klanken. Een recente theorie over de wijze waarop woorden in ons geheugen zijn opgeslagen, is de versmeltingstheorie van Ehri. Van elk woord is bepaalde informatie op een systematische manier vastgelegd in wat wel het mentale lexicon genoemd wordt. We weten hoe een woord klinkt, hoe je het moet uitspreken, wat de betekenis is, hoe je het in een zin kunt gebruiken, hoe het is opgebouwd en hoe je het moet schrijven. Ehri spreekt in dit verband over identiteiten van woorden. Akoestisch Zo heeft een woord een akoestische identiteit: dat is de wijze waarop een woord klinkt en wordt gehoord in een taal. Sommige woorden hebben dezelfde akoestische identiteit (zoals licht en ligt), maar ook het omgekeerde komt voor. Zo spreken veel mensen het woord wreed uit als /vreet/. Als de akoestische identiteit van een woord niet correct is opgeslagen, leidt dat heel vaak tot een foutieve spelling. Articulatorisch De articulatorische identiteit van een woord is de manier waarop de diverse spraakorganen werken als men een woord uitspreekt. Vooral kinderen die zichzelf hebben leren schrijven leunen erg sterk op de articulatorische identiteit van een woord. Ook bij de spelling van woorden als wesp, gesp en psychiater speelt de articulatorische identiteit waarschijnlijk een rol.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
4
Morfologisch Iedere taalgebruiker weet ook hoe woorden zijn opgebouwd en hoe je met behulp van bestaande voor- en achtervoegsels nieuwe woorden kunt vormen. Dat noemen we de morfologische identiteit van een woord. Die speelt bijvoorbeeld een rol bij het schrijven van /postkantoor/. Omdat we weten dat dit woord uit de morfemen post en kantoor bestaat, zijn we in staat om de correcte schrijfwijze ‘postkantoor’ te produceren. Semantisch Onder de semantische identiteit verstaan we de betekenis van een woord, zoals die is omschreven in het woordenboek. Ook de gevoelswaarde van woorden behoort tot de betekenis. Wat te denken van de gevoelswaarde bij de volgende woorden: meisje, grietje, wijfie, chick (enzovoort). De semantische identiteit speelt in het spellingonderwijs vooral een rol bij homofonen: woorden met dezelfde uitspraak, maar een verschillende spelling (zoals wij en wei). Syntactyisch Bij de syntactische identiteit gaat het om de mogelijkheden van een woord om met andere woorden gecombineerd te worden. Vooral bij de werkwoordspelling is syntactische identiteit van woorden belangrijk. We weten pas dat we /vint/ als vindt moeten schrijven, als we hebben vastgesteld dat het gaat om een persoonsvorm die bij het onderwerp ‘hij’ hoort. Orthografisch De spelling van en woord is de orthografische identiteit. Bij klankzuivere woorden kan de orthografische identiteit rechtstreeks afgeleid worden van de akoestische identiteit. Maar in heel veel gevallen wordt d spelling van woorden ook bepaald door allerlei spellingregels. En daarvan hebben we er genoeg in het Nederlands…
Voordat en kind leert lezen en schrijven, zijn de eerste vijf identiteiten van een woord in zijn geheugen opgeslagen. Een kind weet hoe een woord klinkt, hoe je het uit moet spreken, hoe het woord is opgebouwd, wat het betekent en hoe je het in een zin gebruikt. Bij het aanvankelijk lezen en schrijven moet een kind zich de spelling oftewel de orthografische identiteit van een woord eigen maken. Er moet een zekere versmelting tot stand komen tussen de orthografische identiteit van een woord en de andere identiteiten. Zodra een kind woord ziet, moeten alle identiteiten van dat woord geactiveerd worden. Als het kind een woord hoort, moet direct de orthografische identiteit of de spelling beschikbaar zijn. Bij woorden die heel frequent gebruikt worden, lukt dat vrij snel, maar er zijn heel wat jaren van spellingonderwijs voor nodig voor een kind een redelijk aantal woorden vlot kan schrijven.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
5
4. Spellingstrategieën (hoofdstuk 2 Huizenga) De manieren die een speller gebruikt om tot de juiste schrijfwijze van een woord te k omen, noemen we spellingstrategieën. Over het algemeen maakt een tweedeling in directe en indirecte spellingstrategieën.
4.1 Directe spellingstrategie We spreken van een directe spellingstrategie als het spellen geautomatiseerd is. Als we een woord vaak genoeg geschreven hebben, dan hoeven we niet meer na te denken over regels, we hoeven geen vergelijkingen meer te maken met andere woorden, we hoeven ons niet meer bewust een woordbeeld voor ogen te halen, maar de juiste spelling vloeit als het ware automatisch uit onze pen. Vooral veelvoorkomende woorden zullen we volgens deze strategie spellen (zoals de, het, een), maar in principe kan elk Nederlands woord (behalve de werkwoorden en sommige meervoudsvormen) volgens deze strategie gespeld worden: als we een woord maar vaak schrijven, ontstaat vanzelf een schrijfmotorisch patroon. In die zin is deze strategie te beschouwen als het eindpunt van een leerproces. 4.2 Indirecte spellingstrategie Als iemand bij het spellen van een woord een bepaalde denkhandeling toepast, gebruikt hij een indirecte spellingstrategie. Onder een denkhandeling verstaan we bijvoorbeeld het verdelen van een woord in fonemen, of het maken van een vergelijking met een ander woord. We onderscheiden vijf indirecte spellingstrategieën: 1. De fonologische strategie Als iemand bij het schrijven van een woord uitgaat van de klanken of klankgroepen, dan maakt hij gebruik van de fonologische (ook wel auditieve) strategie. Er zijn twee fonologische strategieën. Als een woord wordt geanalyseerd in spraakklanken of fonemen gebruiken we de elementaire spellinghandeling. Dit is de strategie die kinderen op school als eerste leren. Het is een strategie die uit verschillende stappen bestaat. De eerste is dat het woord moet worden geanalyseerd in de afzonderlijke fonemen. In bijvoorbeeld het woord maan moeten de fonemen /m/, /aa/ en /n/ worden onderscheiden. Een kind moet ook de volgorde van de fonemen onthouden en er vervolgens de juiste letters of grafemen aan koppelen. Dat levert uiteindelijk de schrijfwijze van het woord op. Als een woord wordt geanalyseerd in klankgroepen, dan gebruiken we de klankclusterstrategie. Er zijn in het Nederlands bepaalde klankgroepen die altijd door dezelfde lettercombinatie worden weergegeven. De klankgroep /ooj/ schrijven we altijd als ooi en de klankgroep /uuw/ geven we altijd door de letters uw weer. Voor deze klankgroepen is de elementaire spellinghandeling geen bruikbare strategie, want die zou leiden tot een foutieve spelling. 2. De woordbeeldstrategie Voor heel veel eenlettergrepige woorden is de fonologische strategie een efficiënte manier om woorden correct te spellen. Zolang de koppeling tussen fonemen en grafemen eenduidig is, kunnen we op ons gehoor afgaan. Bij fonemen die door twee verschillende grafemen worden weergegeven, lukt dat niet meer. Dat is bijvoorbeeld het geval met de ou-klank en de ij-klank. Bij woorden als vrouw en kei is het gewoon een kwestie van weten hoe je ze schrijven moet. Als we een woord correct schrijven door een beroep te doen op ons woordgeheugen, gebruiken we de woordbeeldstrategie. Deze strategie is vooral bruikbaar bij leenwoorden (= woorden die het Nederlands geleend heeft van een andere taal) en bij woorden die klanken bevatten die op verschillende manieren kunnen worden weergegeven: ei-ij, au-ou, g-ch, c-k. BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
6
3. De regelstrategie Als iemand bij het schrijven van een woord een regel toepast, dan maakt hij gebruik van de regelstrategie. In feite is de fonologische strategie ook een regelstrategie, omdat je daar gebruikmaakt van de hoofdregel van het Nederlandse spellingsysteem. We spreken van het toepassen van een regelstrategie als het gaat om het schrijven van niet-klankzuivere woorden en woorden met vaste klankgroepen. De regelstrategie is voor kinderen behoorlijk lastig, omdat er veel verschillende spellingregels onder vallen. Bij de fonologische strategie moet het kind steeds hetzelfde doen: opschrijven wat het hoort. Bij de regelstrategie ligt het wat ingewikkelder. Een kind moet eerst doorhebben dat voor een woord een spellingregel geldt en moet vervolgens de regel ook nog correct toepassen. Als een kind bijvoorbeeld looppen schrijft, dan is er kennelijk iets fout gegaan bij het toepassen van een regel. De basis voor de regelstrategie is altijd het gesproken woord. Een regel houdt meestal in dat in een bepaalde situatie een klank of een klankencombinatie afwijkend geschreven wordt. Bijvoorbeeld: hoor je /ies/ aan het einde van een meerlettergrepig woord, dan schrijf je –isch. Nu is het zo dat er op de meeste spellingregels weer uitzonderingen zijn en dat maakt de regelstrategie nog eens extra lastig. Het woord logies is weer een uitzondering op de hierboven geformuleerde regels en moet dus apart worden aangeleerd. 4. De analogiestrategie Als iemand een woord schrijft door het te vergelijken met een ander woord, dan past hij de analogiestrategie toe. Je wilt bijvoorbeeld het woord dromen schrijven en je constateert dat het laatste gedeelte van het woord overeenkomt met bomen. De spelling van bomen is bekend en je neemt aan dat dromen op een vergelijkbare manier geschreven moet worden. Kenmerkend voor de analogiestrategie is dat je woorden schrijft op grond van zelf ontdekte regelmaat in de spelling, zonder dat de regels je expliciet zijn aangeleerd. 5. De hulpstrategie Veel mensen maken bij het spellen gebruik van zelfbedachte geheugensteuntjes of hulpregels. In dat geval past iemand een hulpstrategie toe. Een hulpstrategie kan heel persoonlijk zijn, maar kan ook aangeleerd zijn in het reguliere spellingonderwijs. Hulpregels geven niet zozeer een wetmatigheid in de Nederlandse spelling weer, maar zijn eigenlijk meer ezelsbruggetjes. Het gevaar hiervan is dat kinderen het trucje wel kennen, maar het diepere inzicht erachter niet snappen.
Het is goed jezelf te realiseren dat woorden vaak met behulp van verschillende spellingstrategieĂŤn geschreven kunnen worden. Welke strategie iemand gebruikt, is sterk afhankelijk van zijn ervaring en het soort onderwijs dat hij genoten heeft. Natuurlijk is er ook een verschil tussen beginnende en gevorderde spellers. Beginnende spellers blijken vooral gebruik te maken van de elementaire spellinghandeling. Gevorderde spellers blijken in eerste instantie geneigd te zijn om te schrijven met behulp van hun woordgeheugen. Pas als er voor een woord twee spellingen mogelijk zijn (bijvoorbeeld bij werkwoorden), schakelen zij over op regels.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
7
5. Het aanleren van spellingstrategieën (hoofdstuk 5 Huizenga) De laatste jaren wordt er in de spellingdidactiek veel aandacht besteed om basisschoolkinderen de verschillende spellingstrategieën aan te leren. Men maakt daarbij gebruik van voor kinderen begrijpelijke termen en symbolen. Woorden die volgens de elementaire spellinghandeling geschreven worden heten luisterwoorden, woorden die met behulp van de woordbeeldstrategie geschreven moeten worden heten weetwoorden, enzovoorts.
Strategie Term voor basisonderwijs elementaire spellinghandeling luisterwoorden luisterwoorden met speciale Klanclusterstrategie klankgroepen weetwoorden Woordbeeldstrategie afspraakwoorden inprentwooden Regelstrategie regelwoorden voorbeeldwoorden Analogiestrategie net-alswoorden Hulpstrategie
Handeling schrijf wat je hoort schrijf wat je hoort oproepen van een woordbeeld toepassen van een regel vergelijken met een bekend woord gebruiken van hulpregel of geheugensteuntje
6. Instructieprincipes Welke instructieprincipes horen nu bij deze spellingstrategieën? Voor het spellingonderwijs zijn er drie belangrijke instructieprincipes: inprenting, het aanleren van analogieredeneringen en het aanleren van regels. 6.1 Inprenting Van veel Nederlandse woorden moet je de spelling gewoon weten. Je moet simpelweg onthouden hoe je chic, snack of saus schrijft. Je kunt de spelling van deze woorden niet of nauwelijks beredeneren en ook vergelijking met een ander woord levert niet veel op. Je moet de woordbeeldstrategie gebruiken. Als een leerkracht zijn leerlingen de spelling van deze woorden wil leren, dan moet hij gebruik maken van inprenting. Dit instructieprincipe houdt in dat je de schrijfwijze van een woord (de orthografische identiteit) in het geheugen probeert vast te leggen. Je wijst dan bijvoorbeeld op de letters ck of staat stil bij het feit dat de ou-klank in het woord saus door au weergegeven wordt. We hebben je in de paragraaf over de identiteiten al duidelijk proberen te maken dat woorden iet alleen op een visuele manier in ons geheugen liggen opgeslagen. Inprenting moet zich dan ook niet uitsluitend richten op de visuele woordvorm. Het laten overschrijven van rijtjes woorden is dus een te enge benadering. Bij inprenting moet je ook aandacht besteden aan de opbouw van een woord of de klankstukken waaruit dat woord bestaat. Ook blijkt uit de praktijk dat kinderen woorden waarvan ze de betekenis niet kennen, eerder fout schrijven. Bij onbekende woorden vallen kinderen snel terug op de auditieve strategie en schrijven ze op wat ze horen.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
8
Inprenting houdt dus in dat we verschillende aspecten van woorden in het geheugen willen vastleggen. We moeten daarbij aandacht besteden aan: - het correct uitspreken van een woord - het kunnen herkennen van fonemen in een woord - het vaststellen en onthouden van de klankvolgorde - het koppelen van klank aan tekens - het herkennen van vaste lettercombinaties - de opbouw van een woord - het herkennen van morfemen - de betekenis van een woord - het gebruik in zinsverband. Een veelgebruikte werkvorm hierbij is het visueel dictee. Hierbij krijgen kinderen de gelegenheid een woord kort te bekijken en de schrijfwijze in zich op te nemen. Daarna moeten ze het woord opschrijven. Een visueel dictee kan met behulp van het bord worden afgenomen, maar ook met flitskaartjes. Ook veel computerprogramma's maken gebruik van het visueel dictee. 6.2 Analogieredeneringen Als bij een bepaalde spellingcategorie een gedeelte van een woord steeds op dezelfde manier geschreven wordt, ligt inprenting niet zo voor de hand. In dit soort gevallen is het beter om kinderen woorden met elkaar te laten vergelijken. We noemen dit daarom het aanleren van analogieredeneringen. We leren de kinderen dan om steeds vergelijkingen te maken met woorden die ze al kennen. Meestal gaat men uit van een grondwoord, waar dan speciale aandacht aan wordt besteed. De kinderen moeten alle woorden van een bepaalde categorie bij het grondwoord (ook wel 'kapstokwoorden' of 'voorbeeldwoorden' genoemd) kunnen onderbrengen. Als een kind de schrijfwijze kent van het woord gevaarlijk, dan kan het ook eigenlijk, heerlijk en moeilijk correct schrijven door de woorden met elkaar te vergelijken. Kenmerkend voor dit instructieprincipe is dat er niet expliciet aandacht wordt besteed aan spellingregels. De kinderen moeten zelf door veel oefenen overeenkomsten ontdekken. We noemen dit ook wel een inductieve manier van werken. 6.3 Aanleren van regels Een nadeel van analogieredeneringen is dat kinderen vaak niet zelf in staat zijn om een achterliggende spellingregel te ontdekken. Als in het onderwijs een spellingregel wel expliciet aan bod komt, maken we gebruik van het instructieprincipe aanleren van regels. Er zijn grofweg twee manieren om regels aan te leren: de deductieve en de inductieve manier. Bij de deductieve manier worden de regels vooraf aangeleerd en moeten de kinderen vervolgens de regels toepassen. Bij de inductieve manier laten we de kinderen zelf aan de hand van voorbeelden regels ontdekken. Dit lijkt enigszins op de analogiemethode, maar het verschil is dat hier de regel wel expliciet wordt geformuleerd. Soms wordt bij het aanleren van een spellingregel gebruik gemaakt van een algoritme. Dat is een beslissingsschema waarbij een kind in een aantal stappen naar de goede oplossing wordt geleid.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
9
7. Koppeling strategieĂŤn aan instructieprincipes Wat is nu de relatie tussen de spellingstrategieĂŤn en de instructieprincipes? In het onderstaande schema worden ze aan elkaar verbonden.
Spellingstrategie Directe spellingstrategie
Instructieprincipe Automatiseren
Elementaire spellinghandeling Klankclusterstrategie
Aanleren van regels (hoofdregel) Aanleren van regels (hoofdregel)
Woordbeelstrategie Regelstrategie
Inprenting Aanleren van regels
Analogiestrategie
Aanleren van analogieredeneringen
Hulpstrategie
Aanleren van hulpregels
8. Tot slot We realiseren dat dit artikel veel informatie geeft en ook nog eens in beknopte vorm. Meer lezen, op zoek naar voorbeelden, opdrachten en meer toelichting? Kijk dan in het boek van Henk Huizenga.
BA3; Studieroute Nederlands; Spelingen der spelling,ABr;
10