Effectiviteit Brabantse akkerranden in vier collectieve akkervogelbeheerplannen Gouden randjes van voedsel en veiligheid Eindrapportage
Stijn van Gils en Jochem Sloothaak januari 2013
Effectiviteit Brabantse akkerranden in vier collectieve akkervogelbeheerplannen Gouden randjes van voedsel en veiligheid Eindrapportage
Projectperiode: Opdrachtgever: Uitgevoerd door: Tekst: Foto’s:
1 november 2011 – 1 oktober 2012 Provincie Noord-Brabant Coördinatiepunt Landschapsbeheer bij Brabants Landschap Jochem Sloothaak (jsloothaak@brabantslandschap.nl) en Stijn van Gils (svangils@brabantslandschap.nl) Marco Renes, Jochem Sloothaak, Wico Dieleman en Jan Wolfs
2
Samenvatting Het gaat slecht met de akkervogels in Nederland en Europa. Ook in Noord-Brabant staan populaties van kenmerkende soorten zoals de veldleeuwerik en patrijs sterk onder druk. Toch is Brabant nog steeds een belangrijke plaats voor akkervogels. De laatste jaren is veel geprobeerd om de situatie te verbeteren. Focussen op gebieden waar nog relatief veel akkervogels voorkomen en het vergroten van het voedselaanbod blijkt het meest effectief. Ook in Noord-Brabant wordt deze aanpak omarmd. In de provinciale natuurbeheerplannen binnen de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer (SNL) zijn een aantal kerngebieden voor akkervogels aangewezen. Hierbinnen worden vanaf 2011 vier Brabantse akkervogelgebieden collectief beheerd door agrariërs (Bergen op Zoom, Biesbosch, Moerdijk en Steenbergen). Zij werken grofweg met twee verschillende soorten akkerranden: • Graskruidenrand (strook bouwland bedoeld voor broedende akkervogels; pakket A01.02.01b1 in SNL) • Graanrand (strook bouwland bedoeld voor doortrekkende en overwinterende akkervogels; pakket A01.02.02a in SNL) Het is bekend dat dergelijke randen de aantallen broedvogels kunnen vergroten, maar hoe ze functioneren binnen collectief beheerde gebieden is onbekend. Ook is niet bekend of de effectiviteit van randen in het ene gebied groter is dan in het andere. Daarom heeft het Coördinatiepunt Landschapsbeheer dit in opdracht van de Provincie onderzocht. Hiervoor zijn een aantal MAS-punttellingen (Meetnet Agrarische Soorten) verricht in graskruidenranden, graanranden en controlegebieden. Het blijkt dat graskruidenranden zorgen voor een grotere soortenrijkdom aan broedende (akker)vogels. Het lijkt er daarnaast op dat dit type ook zorgt voor meer broedparen van typische soorten, maar dit kon niet worden bewezen. Graanranden blijken bijzonder effectief in de winter. Ze zorgen voor een grotere soortenrijkdom in (akker)vogels en ook de aantallen groenlingen, vinken, blauwe kiekendieven en torenvalken zijn significant hoger in graanranden. Het kan niet worden bewezen dat de soortenrijkdom in akkervogels verschilde tussen de beheergebieden. Ook lijkt het erop dat de type maatregelen in alle collectief beheerde gebieden even effectief zijn. Aan de hand van dit evaluatieprogramma worden drie aanbevelingen gedaan om het toekomstige beheer te verbeteren: • Akkerranden werken effectief. Het beleid moet zeker worden doorgezet en indien mogelijk worden versterkt. • Graanranden blijken het meest effectief in de winterperiode. Aanbevolen wordt om in verhouding meer graanranden te realiseren. • Het zou kunnen dat graskruidenranden effectiever worden naarmate ze langer op dezelfde plek liggen. Het verdient aanbeveling dit verder te onderzoeken.
Inhoudsopgave 1. INLEIDING
3
2. ONDERZOEKSMETHODE
6
2.1 ONDERZOEKSOPZET 2.2 ANALYSETECHNIEKEN
6 9
3. RESULTATEN
10
3.1 BROEDENDE AKKERVOGELS IN DE ZOMER EN AANTALEN AKKERVOGELS IN DE WINTER 3.2 EFFECTIVITEIT VAN RANDEN IN DE ZOMER 3.3 EFFECTIVITEIT VAN RANDEN IN DE WINTER 3.4 MAATREGEL NIET EFFECTIEVER OP DE ENE DAN OP DE ANDERE PLAATS
10 12 15 20
4. DISCUSSIE EN BEHEERAANBEVELINGEN
23
4.1 GRASKRUIDENRAND EFFECTIEF IN DE ZOMER, MAAR… 4.2 GRAANRAND BIEDT WINTERVOEDSEL 4.3 EEN MAATREGEL WERKT NIET BETER IN HET ENE GEBIED DAN IN HET ANDERE 4.4 MAS-TELLINGEN HEBBEN BEPERKINGEN
23 24 25 25
5. BEHEERAANBEVELINGEN
25
GERAADPLEEGDE LITERATUUR BIJLAGEN: BIJLAGE 1 – WAARNEMINGEN PER BEZOEK TIJDENS BROEDSEIZOEN BIJLAGE 2 – WAARNEMINGEN PER BEZOEK TIJDENS WINTER
2
1. Inleiding Geen enkele andere groep vogels gaat in Nederland en Europa zo hard achteruit als de boerenlandvogels. Sinds 1960 is ongeveer 75% van de populatie van boerenlandvogels in Nederland verdwenen. Een negatieve uitschieter is de kenmerkende veldleeuwerik die zelfs 96% van de populatie verloor. Noord-Brabant is voor akkervogels een belangrijke provincie. Zo ligt een belangrijk deel van de zoekgebieden voor patrijs en geelgors binnen deze provincie (Vogelbalans 2012). Maar ook in Noord-Brabant staan populaties sterk onder druk. Zo liep de patrijs tussen 1990 en 2007 met bijna 50% terug en verloor de veldleeuwerik bijna 40% in dezelfde periode (databestand Sovon, zie Ballering et al. 2012). Belangrijkste oorzaak van de achteruitgang is het op productie gerichte Europese landbouwbeleid. Dit systeem leidde tot een hogere voedselproductie, maar als neveneffect ook tot grootschalige ruilverkaveling, schaalvergroting en steeds diepere ontwatering. Hierdoor is broedgebied en voedselaanbod verdwenen. Om de achteruitgang van boerenlandvogels te stoppen, is de afgelopen jaren veel gedaan aan weidevogel- en akkervogelbescherming. Het nemen van maatregelen in kansrijke kerngebieden en het vergroten van voedselaanbod voor akkervogels in de winter lijkt vooralsnog het meest effectief (Vogelbalans 2012). Lokaal worden hiermee grote successen geboekt.
Afbeelding 1. Van de veldleeuwerik is 95% van de oorspronkelijke populatie verdwenen sinds 1960. Van het aantal grauwe gorzen (foto) dat in 1990 voorkwam, is nog 11% over. Deze zeldzame akkervogel werd in enkele plots waargenomen.
3
Zeker akkerranden, dit zijn stroken grond op en langs landbouwpercelen die tijdelijk niet benut worden voor de landbouw, lijken effectief. Uit onderzoek naar de effectiviteit van akkerranden in Zeeland blijkt bijvoorbeeld dat het inzaaien van stoppelranden een positief effect heeft op de dichtheden aan akkervogels in de winter (Roodbergen et al. 2011a). Ook in de kleigebieden van Noord-Brabant zijn mooie resultaten geboekt met speciale akkerranden. Hier werd in 2009 gestart met SoLaBio (Soorten en Landschappen als Dragers voor Biodiversiteit). Binnen dit project zijn verschillende soorten akkerranden aangelegd. Al deze randen leidden tot gemiddeld meer territoria van typische akkervogels (zoals gele kwikstaart, veldleeuwerik, graspieper en patrijs) en meer foeragerende akkervogels (Cools, 2012). Uit voorgaande blijkt dat twee punten belangrijk zijn voor het behoud van akkervogels. Enerzijds kunnen maatregelen het best genomen worden in kansrijke gebieden waar al veel akkervogels zijn, anderzijds is het vergroten van voedselaanbod in de winter belangrijk (Vogelbalans 2012). Uit het project SoLaBio blijkt dat akkerranden een effectief middel zijn om broedbiotoop en aanbod van voedsel in de winter te vergroten (Cools 2012). Deze kennis is in Noord-Brabant nu verwerkt in het beheer voor akkervogels in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). In het Natuurbeheerplan van de Provincie zijn een aantal akkervogelgebieden aangewezen. Voornamelijk zijn deze gelegen in kleigebieden. Binnen deze kerngebieden zijn vier collectieve beheerplannen opgesteld (Bergen op Zoom, Biesbosch, Steenbergen en Moerdijk, zie afbeelding 2). Hier voeren boeren samen een collectief beheer uit om aanwezige akkervogelpopulaties in stand te houden (Provincie Noord-Brabant 2012).
Afbeelding 2.
Ligging van de vier collectieve akkervogelbeheerplannen in West-Brabant.
4
Een belangrijke beheermaatregel binnen de collectieve plannen is het aanleggen van akkerranden. Voor Brabantse akkervogels worden twee soorten randen toegepast. Beide zijn minimaal 9 en maximaal 18 meter breed en hebben een minimale oppervlakte van 0,3 hectare. Onkruidbestrijding is er in principe niet toegestaan. Hieronder in grote lijnen de verschillen tussen beide randen (zie IPO 2012 voor een uitgebreide pakketbeschrijving): •
•
Bouwland voor broedende akkervogels (pakket A01.02.01b1 in SNL). De rand is bedoeld als broed- en foerageergebied voor akkervogels op kleigronden. Om voedsel en beschutting te bieden, staat hier tussen 1 mei en de nazomer een mengsel van grassen en kruiden. In Noord-Brabant wordt dit mengsel jaarlijks ingezaaid. Jaarlijks wordt tussen de 20-50% van de rand geploegd en tussen de 20-70% gemaaid. Beweiding en bemesting is in principe niet toegestaan en tussen 1 maart en 15 april worden er geen grondbewerkingen toegepast. In dit rapport wordt deze rand verder graskruidenrand genoemd. Bouwland voor doortrekkende en overwinterende akkervogels (pakket A01.02.02a in SNL). Deze rand is specifiek bedoeld om akkervogels van wintervoedsel te voorzien. Om dat voedsel te bieden moet hier tussen 16 maart en 30 april een graanmengsel (geen maĂŻs) ingezaaid worden. Tenminste 50% van het mengsel moet uit zomertarwe bestaat. Van de rand mag niet worden geoogst. In dit rapport wordt deze rand verder graanrand genoemd.
Afbeelding 3.
Grote groepen groenlingen en kneuen gaat in de winter op zoek naar voedselplaatsen.
Er is inmiddels veel bekend over de betekenis van akkerranden voor akkervogels, maar het is nog niet bekend hoe deze randen functioneren binnen collectief beheerde gebieden. Dit rapport zet daarop in. Er is gekeken wat het effect op de algehele vogelsoortenrijkdom is, maar ook wat het effect op de prioritaire doelsoorten (Heunks et al. 2009) is. Omdat het gedrag van akkervogels in het broedseizoen anders is, zouden de randen in de zomer een ander effect kunnen hebben dan in de winter. Daarom is naar beide seizoenen gekeken. Omdat akkervogels op landschapsschaal afhankelijk zijn van hun biotoop, kunnen maatregelen in het ene gebied een 5
ander effect hebben dan in het andere gebied. Daarom zijn de gebieden ook met elkaar vergeleken. De volgende hoofd- en subvragen zijn statistisch onderzocht: • •
•
•
•
Welke soorten kwamen voor in de akkerranden en referentiegebieden? Wat is de effectiviteit van graskruiden- en graanranden tijdens het broedseizoen? o Op welke type rand zitten de meeste broedvogelsoorten en is de hoogste diversiteit? o Op welke type rand is de kans op een broedgeval van veldleeuwerik, graspieper, patrijs, gele kwikstaart het grootst? Wat is de effectiviteit van graskruiden- en graanranden tijdens de winter? o Op welk type rand zijn de meeste soorten vogels aanwezig? o Welk type rand heeft de hoogste maximale dichtheden aan onder andere groenling, graspieper, veldleeuwerik en kneu? Verschillen de onderzochte gebieden onderling in aantallen broedvogels en wintervogels? o In welk gebied zitten de meeste soorten broedvogels? o Op welk type rand zijn de meeste soorten vogels tijdens de winter? Verschillen de gebieden van elkaar in aantallen broedvogels en wintervogels en verschilt de effectiviteit van het beheer tussen de verschillende onderzoeksgebieden? o Verschillen de aantallen typische broedvogels tussen de gebieden? o Verschillen de aantallen typische wintervogels tussen de gebieden?
Het onderzoek is uitgevoerd door het Coördinatiepunt Landschapsbeheer bij Brabants Landschap in opdracht van de Provincie Noord-Brabant. De coördinatie van dit beheer en het toekennen van veel provinciale subsidies vooronder andere akkervogels wordt namelijk uitgevoerd door een samenwerkingsverband van het Coördinatiepunt en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisaties (ZLTO), in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek is bedoeld als hulpmiddel voor het samenwerkingsverband en de provincie Noord-Brabant om het akkervogelbeheer te verbeteren.
2. Onderzoeksmethode 2.1 Onderzoeksopzet Om antwoord op de onderzoeksvragen te kunnen geven, zijn in 2012 een aantal tellingen uitgevoerd. Deze tellingen werden verricht volgens het protocol Meetnet Agrarische Soorten (MAS) van SOVON Vogelonderzoek Nederland. Het besluit om deze methode te gebruiken, is genomen op basis van een analyse, uitgevoerd door de Arno Braam van de provincie NoordBrabant. De belangrijkste argumenten hiervoor waren efficiëntie (MAS is een relatief kortdurende telmethode, waardoor veel telpunten bezocht kunnen worden) en de mogelijkheid om resultaten te vergelijken met andere onderzoeken (MAS is het landelijk meetnet voor de telling van agrarische soorten en wordt ook elders gebruikt). Een MAS-telling wordt uitgevoerd in een straal van 300 meter rond het telpunt. Gedurende exact tien minuten worden alle waargenomen vogels geteld (zie verder Roodbergen et al. 2011b en Roodbergen et al. 2011c voor verdere beschrijving). De inventarisaties werden uitgevoerd in de winter van 2011-2012 (3 tellingen) en tijdens het broedseizoen van 2012 (4 tellingen). Elk plot is dus in totaal zeven keer bezocht. Tijdens het broedseizoen is gewerkt met broedcodes die oplopen van 0 (individu of groep), tot 5 (nestvondst) (zie tabel 1), tijdens de wintertelling is alleen het aantal genoteerd. 6
Tabel 1. Overzicht broedcodes gebruikt in het Meetnet Agrarische Soorten, zie verder Roodbergen et al. 2011b.
Broedcode 0 1 2 3 4 5
Omschrijving Individu of groep, niet plaatsgebonden. Enkele vogel, binding met terrein. Paar in broedbiotoop. Territoriaal gezang. Nestaanduidend gedrag Nestvondst
De onderzoeksopzet bestaat uit twee factoren. Tellingen werden uitgevoerd in de collectief beheerde gebieden Bergen op Zoom, Biesbosch, Moerdijk en Steenbergen (factor 1). En er werd geteld rondom graskruidranden, graanranden en in controlegebieden zonder rand (factor 2). Er is uitsluitend geteld in reeds bestaande akkerranden. In totaal zijn 78 telpunten volledig onderzocht (zie tabel 2 voor opbouw van het onderzoek). Inventarisaties werden uitgevoerd door Willem Veenhuizen (Steenbergen en Bergen op Zoom), Marco Renes (Steenbergen), Peer Busink (Moerdijk) en Arjen Stoop (Biesbosch). Omdat zij allemaal ervaren en professionele vogelaars zijn, wordt aangenomen dat de waarnemer geen effect heeft op de resultaten. Om de kwaliteit van de methodiek extra te borgen is bewust niet gewerkt met vrijwilligers, maar zij zijn wel mee op pad geweest met sommige tellingen. Op den duur kunnen zij de monitoring van randen misschien overnemen. Enkele plots zijn direct tijdens de wintertelling komen te vervallen. Op deze locaties was door de beoogde deelnemer geen akkerrand ingezaaid. Daarnaast is één controleplot vervallen omdat binnen het plot een open maïskuil lag. Tijdens het broedseizoen is één graanrand toegevoegd.
Afbeelding 4. In het collectief beheerplan Biesbosch werden van 2009 tot 2011 zogenaamde vierseizoensranden aangelegd in het kader van het SoLaBio-project (links een strook graskruiden, rechts een strook graan).
7
Tabel 2. Opbouw van het onderzoek in de gebieden waar geteld is. De code tussen haakjes achter de gebiedsnaam geeft het nummer van het collectieve SNL-beheerplan aan. Tijdens het winterseizoen is één plot (graanrand in Steenbergen) niet geteld.
Factor 1 – gebied Bergen op zoom (3701) Biesbosch (3702) Moerdijk (3705) Steenbergen (3708) Totaal
Afbeelding 5. Stoop (links).
Factor 2 - soort rand Controle Graan Graskruiden Totaal 2 7 1 1 9 6 3 11 1 4 18 15 10 45 23
10 16 15 37 78
De tellingen zijn uitgevoerd door vier ervaren en professionele tellers, waaronder Arjen
8
2.2 Analysetechnieken Statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma R (versie 2.15.1, R development core team) inclusief de packages Stats, psych, ggplot2, agricolae, pastecs, vegan en de functie SEsummary. Als gegevens niet normaal verdeeld waren (getest via Shapiro-test), is een transformatie toegepast of werd non-parametrisch getest. Daarnaast gekeken of de varianties tussen de groepen gelijk waren (getest via Bartlett's test). Decimalen zijn steeds weergegeven met een punt in plaats van een komma. Om groepen met elkaar te vergelijken werd bij normale verdelingen en gelijke varianties gewerkt met ANOVA’s (bij significante resultaten gevolgd door een Tukey post-hoc-test). Maar, als gegevens na transformatie nog steeds niet normaal waren, of varianties ongelijk waren, is gebruik gemaakt van een KruskalWallis-test (bij significante resultaten gevolgd door een Scheffe post-hoc-test). Per onderzoeksvraag werden de analyses als volgt uitgevoerd: Welke soorten akkervogels kwamen voor in de akkerranden en referentiegebieden? De gemiddelde, maximum- en minimumwaarden zijn berekend, voor zowel broedvogels als wintervogels. Voor broedvogels zijn uitsluitend vogels opgenomen die broedindicerend gedrag vertoonden. Hierbij zijn uitsluitend kenmerkende akkervogels beschreven op basis van Heunks et al. (2009). Wat is de effectiviteit van graskruiden- en graanranden tijdens het broedseizoen? Om te kijken welk type behandeling de meeste broedvogels herbergt, is het gemiddelde aantal vogels per veldbezoek in een plot berekend. Daarbij is gekeken of een soort broedindicerend gedrag vertoonde of niet. Eén analyse werd uitgevoerd met de gemiddelde aantallen vogels over de gehele periode (broedvogels en niet broedvogels) en één analyse werd uitgevoerd met uitsluitend waarnemingen met een broedcode hoger dan 0. Omdat een broedcode hoger dan nul aangeeft dat een soort waarschijnlijk broedt, is steeds het maximumaantal gebruikt. Om te kijken welk type behandeling grootste kans op een broedgeval oplevert, is het maximaal aantal getelde individuen per soort per plotbezoek berekend. Bij broedvogels is, naast de soortenrijkdom, ook gekeken naar de Shannon diversiteitsindex. Deze werd als volgt berekend:
Waarbij ‘H staat voor de diversiteitsindex en pi voor de relative abundantie per soort. Wat is de effectiviteit van graskruiden- en graanranden tijdens de winter? Tijdens het winterseizoen foerageren groepen akkervogels over een groter gebied dan tijdens het broedseizoen. Vogels zijn daarom soms wel en niet aanwezig in het plot. Om te kijken welk type rand de meeste soorten herbergt, is daarom niet gekeken naar het gemiddelde aantal soorten per plotbezoek, maar naar het hoogste aantal soorten dat over de drie veldbezoeken werd waargenomen. Groepen werden opnieuw vergeleken met en zonder de gebieden als random factor. Om te kijken welk type behandeling de hoogste dichtheden per soort herbergt, is per plot het hoogste aantal waargenomen individuen gebruikt. Verschillen de onderzochte gebieden onderling in aantallen broedvogels en wintervogels? Gekeken is of de soortenrijkdom aan broedende en overwinterende akkervogels in het ene gebied groter is dan in het andere gebied. Hiervoor zijn alleen typische akkervogels geselecteerd op basis van Heunks et al. (2009). Daarbij is getest of een maatregel een ander effect heeft in het ene gebied dan in het andere gebied. Hiervoor is een ANOVA gebruikt met de verklarende factoren ‘Gebied’, ‘Type behandeling’ en ‘Gebied * Type behandeling’. Hiervoor is gewerkt met broedvogels (dus uitsluitend waarnemingen met een broedcode hoger dan 0, zoals beschreven in de vorige paragraaf) en wintervogels.
9
3. Resultaten 3.1 Broedende akkervogels in de zomer en aantalen akkervogels in de winter Alles bij elkaar zijn 1 317 waarnemingen en de zomer en 533 waarnemingen in de winter gedaan. In totaal werden 49 broedvogels aangetroffen in het zomerseizoen en werden er 51 soorten in de winter aangetroffen. Tabel 3 en 4 geven de gemiddelde aantallen broed- en wintervogels per beheertype aan. In bijlage 1 en 2 staat een waarnemingenoverzicht van de belangrijkste soorten. Tabel 3. Soorten broedvogels per type beheer. Uitsluitend akkervogels zijn weergegeven. Cijfers geven aantallen broedparen per telpunt weer als gemiddelde (gem), minimum (min), mediaan (med) en maximum (max). Controle Graan Graskruiden gem
min
med
max
gem
min
med
max
gem
min
med
max
Soortenrijkdom 5.71 Individuele soorten
3.00
6.00
11.00
4.70
1.00
4.00
9.00
6.77
2.00
7.00
14.00
Bru.Kieken Buizerd Fazant Gel.Kwikst Grasmus Graspieper Groenling Huismus Kievit Kneu Kwartel Patrijs Putter Ringmus Scholekster Torenvalk Tur.Tortel Veldleeuweri Vink Wit.Kwikst
0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
0.00 0.00 1.00 1.00 0.00 1.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00
1.00 0.00 1.00 1.00 1.00 1.00 0.00 0.00 1.00 1.00 0.00 0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00 1.00 1.00 1.00
0.26 0.17 0.17 0.57 0.04 0.13 0.04 0.00 0.30 0.09 0.04 0.00 0.17 0.04 0.22 0.35 0.00 0.65 0.13 0.04
0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00
1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 0.00 1.00 1.00 1.00 0.00 1.00 1.00 1.00 1.00 0.00 1.00 1.00 1.00
0.16 0.09 0.40 0.56 0.19 0.42 0.09 0.09 0.40 0.26 0.02 0.09 0.28 0.19 0.35 0.07 0.16 0.60 0.21 0.26
0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 1.00 0.00 0.00
1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00 1.00
0.14 0.00 0.57 0.71 0.14 0.71 0.00 0.00 0.29 0.14 0.00 0.00 0.00 0.00 0.43 0.00 0.00 0.57 0.14 0.14
Afbeelding 6. Het pakket A01.02.02a vormt een belangrijke voedselbron voor akkervogels in de winter. Voor de insectenrijkdom en het aanzicht worden naast granen ook enkele akkerflora ingezaaid.
10
Afbeelding 7. Patrijs liet zich lastig zien. De vogel werd zowel in zomer als winter alleen in graskruidenranden aangetroffen. Tabel 4. Soorten wintervogels per type beheer. Uitsluitend akkervogels zijn weergegeven. Cijfers geven aantallen per telpunt weer als gemiddelde (gem), minimum (min), mediaan (med) en maximum (max). Controle Graan Graskruiden gem
min
med
Soortenrijkdom 1.29 Individuele soorten
0.00
1.00
3.00
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 1.0 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 125.0 0.0 0.0
Bla.Kieken Buizerd Graspieper Gra.Gors Groenling Havik Huismus Kievit Kneu Koperwiek Kramsvogel Patrijs Putter Ringmus Sperwer Torenvalk Tur.Tortel Veldleeuweri Vink Wit.Kwikst
0.0 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 17.9 0.0 0.0
max
gem
min
med
max
gem
min
med
max
7.77
0.00
8.00
12.00
3.79
0.00
3.00
11.00
0.5 0.7 0.6 0.0 108.5 0.0 1.4 3.9 3.1 0.2 4.6 0.0 2.0 14.5 0.0 0.9 1.0 15.7 37.7 0.0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 0.0 0.0 0.0 67.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.0 0.0 0.0 2.0 0.0
2.0 3.0 6.0 0.0 625.0 1.0 20.0 75.0 61.0 4.0 75.0 0.0 27.0 200.0 1.0 4.0 20.0 200.0 300.0 0.0
0.1 0.6 3.4 0.0 10.3 0.0 0.3 0.0 0.2 0.0 0.0 0.3 0.1 1.6 0.1 0.2 0.2 1.0 0.7 0.0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
1.0 3.0 38.0 0.0 300.0 0.0 13.0 0.0 4.0 0.0 0.0 6.0 5.0 31.0 1.0 2.0 2.0 13.0 15.0 0.0
11
3.2 Effectiviteit van randen in de zomer Hoogste broedvogeldiversiteit in graskruidenranden In absolute zin worden de meeste vogelsoorten gevonden in graskruidenranden, gevolgd door graanranden. Maar, er zijn geen significante verschillen gevonden tussen deze groepen gevonden (√Soortenrijkdom; ANOVA, F=1.845, df=70, P=0.1656). Een ander beheer leidt dus niet tot aantoonbaar meer of minder aanwezige vogels. Anders wordt het wanneer de losse waarnemingen worden uitgesloten en alleen vogels met enig broedindicerend gedrag worden meegenomen, dan zijn er ineens wel significante verschillen in de soortenrijkdom (√Soortenrijkdom; ANOVA, F=5.0827, df=70, P=0.008687) (zie afbeelding 8). Aantal verschillende broedvogels in de verschillende randen
Afbeelding 8. Verschillen in aantallen vogelsoorten per type rand tijdens het broedseizoen. Wordt de analyse echter uitsluitend uitgevoerd met vogels die broedindicerend gedrag vertonen, dan scoort de graskruidenrand significant beter dan de graanrand. Er kon niet worden aangetoond dat de graskruidenrand ook beter scoort dan de controlegroep. Dit komt waarschijnlijk omdat er in totaal minder controleplots waren. (Foutbalk toont de betrouwbaarheidsinterval.)
12
In graskruidenranden zitten significant meer soorten broedvogels dan in graanranden (Tukey post-hoctest). Tussen controleplots en graanranden en tussen controleplots en graskruidenranden kon geen significant verschil worden gevonden. De betrouwbaarheidsinterval van de controlegroep is echter erg groot. Qua Shannon diversiteit is het beeld vergelijkbaar (Shannon index; ANOVA, F=5.2847, df=70, p=0.007286). Ook hier scoort de graskruidenrand significant hoger dan de graanrand en kon geen significant verschil met de controlegroep worden gevonden.
Afbeelding 9.
Gele kwikstaart deed het onder elk beheerregime vrij goed.
Veldleeuwerik, graspieper, patrijs, gele kwikstaart: geen duidelijke verschillen Veldleeuwerik kwam in 45 plots voor, maar het aantal gevonden broedgevallen verschilde niet tussen de verschillende beheervormen (Kruskal-Wallis-test: chi²=0.2066, df=2, p=0.9019). Graspieper kwam in 35 plots voor. De kans op een broedgeval van deze soort verschilt wel significant tussen de beheertypen, maar niet in de verwachtte richting (Kruskal-Wallis-test: chi²=9.6231, df=2, p=0.008135). In controleplots komen namelijk significant meer graspiepers voor dan in graanranden (Scheffe post-hoctest), graskruidenranden zitten hier tussenin. Van patrijs werden in totaal slechts vier broedgeval gevonden, allemaal in een graskruidenrand, toch was het verschil niet significant (Kruskal-Wallis-test: chi²= 2.912, df=2, p= 0.2332). Gele kwikstaart kwam in 43 plots voor, toch konden ook hier geen significante verschillen worden gevonden (Kruskal-Wallis-test: chi²= 0.6064, df=2, p= 0.7384). De gele kwikstaart deed het namelijk onder alle beheervormen vrij goed. Van alle vier de onderzochte doelsoorten kan dus niet worden aangetoond dat het aanleggen van akkerranden de kans op een broedgeval bevordert (zie afbeelding 10).
13
Afbeelding 10. Boxplots met aantallen broedvogels per plot, uitgezet tegen de typen beheer. Er was geen enkel plot met meer dan één broedgeval van dezelfde soort. Vandaar dat één overal het maximum is.
Afbeelding 11. Peer Busink (links) is een ervaren vogelaar die de tellingen in het beheergebied Moerdijk onder zijn hoede nam.
14
3.3 Effectiviteit van randen in de winter Meeste soorten op graanrand Qua aantallen wintervogels verschillen de randen significant van elkaar in soortenrijkdom (â&#x2C6;&#x161;(Soortenrijkdom+1); ANOVA, F= 18.885, df=69, P<0.0001). Uit een Tukey post-hoctest blijken de graanranden significant meer vogels te hebben dan de graskruidenrand en de controlegroep. De graskruidenrand telt vervolgens significant meer soorten dan de controlegroep (afbeelding 12). Aantal verschillende wintervogels in de verschillende randen
Afbeelding 12. Verschillen in aantallen vogelsoorten in de winter onder verschillende typen beheer. Graanranden tellen significant meer soorten vogels in de winter dan controleplots en graskruidenranden. Er zijn tevens meer wintervogels in graskruidenranden dan in controleplots. (Foutbalk toont de betrouwbaarheidsinterval ten opzichte van de originele waarde.)
15
Groenling, graspieper, veldleeuwerik en kneu De groenling kwam in totaal in 22 plots voor en er zijn significante verschillen tussen de behandelingen in de maximumaantallen van deze soort (Kruskal-Wallis-test: chi²= 37.631, df=2, p<0.0001). De aantallen groenlingen in graanranden zijn significant hoger dan in graskruidenranden en controleplots (Scheffe post-hoctest). In de aantallen graspiepers (KruskalWallis-test: chi²=3.6739, df=2, p= 0.1593, kwam voor in 23 plots) en veldleeuweriken (KruskalWallis-test: chi²=3.3677, df=2, p=0.1857, kwam voor in 18 plots) werden geen significante verschillen gevonden. De veldleeuwerik lijkt het echter beter te doen in graanranden, terwijl het erop lijkt dat de graspieper graskruidenranden prefereert. Ook in de maximumaantallen kneu kon geen significant verschil tussen de behandelingen worden gevonden (Kruskal-Wallis-test: chi²= 1.0845, df=2, p= 0.5814). Kneu kwam in totaal slechts in vier plots voor, waarvan de hoogste aantallen wel in graanranden werden gezien en in controleplots kwamen zelfs geen kneuen voor. Bij een grotere steekproef was het verschil wellicht wel significant geweest.
Afbeelding 13. Alle prioritaire soorten doen het in de winter beter op de graanrand, behalve de graspieper. Die lijkt, z’n naam zegt het al, vooral van graskruidenranden te houden.
16
Afbeelding 14. Geen twijfel mogelijk, groenling doet het duidelijk beter in graanranden.
Afbeelding 15. Boxplots met aantallen wintervogels per plot, uitgezet tegen de verschillende typen beheer. In alle gevallen behalve graspieper, zorgt de graanrand voor de hoogste aantallen per soort. Allen bij de groenling scoort de graanrand ook statistisch significant hoger.
17
Naast bovenstaande prioritaire doelsoorten, is tevens is gekeken naar enkele andere soorten akkervogels (zie afbeelding17). Er zijn geen significante verschillen tussen gevonden in de maximumaantallen ringmussen (Kruskal-Wallis-test: chi²= 2.5185, df=2, p= 0.2839, kwam voor in 9 plots). Voor de aantallen huismussen kon eveneens geen verschil worden gevonden (Kruskal-Wallis-test: chi²=1.9764, df=2, p= 0.3722, kwam voor in slechts 3 plots). Ook voor patrijs kon geen verschil worden gevonden (Kruskal-Wallis-test: chi²= 1.3678, df=2, p=0.5046), maar die soort kwam zelfs slechts voor in twee plots (in beide gevallen graskruiden). Daarnaast waren er significante verschillen in de maximumaantallen vinken (Kruskal-Wallis-test: chi²=21.3218, df=2, p< 0.0001, kwam voor in 21 plots). Ook hier zijn de aantallen hoger in graanranden (dit keer wel aantoonbaar via Scheffe post-hoctest); tussen controleplots en graskruidenranden kon geen verschil worden gevonden. Ook blauwe kiekendief (KruskalWallis-test: chi²=11.5777, df=2, p= 0.003061, kwam voor in 13 plots) en torenvalk doen het beter graanranden (Kruskal-Wallis-test: chi²=13.0263, df=2, p=0.001484, kwam voor in 20 plots). Bij blauwe kiekendief werden significant meer vondsten gedaan in graanranden dan in controleplots en bij torenvalk waren significant meer vondsten in graanranden dan controleplots en graskruidenranden (Scheffe post-hoctest).
Afbeelding 16. Niet alleen graaneters, maar ook ‘graaneter-eters’ zoals de torenvalk doen het goed in graanranden.
18
Afbeelding 17. Boxplots met aantallen wintervogels per plot, uitgezet tegen de behandelingen. De graanrand scoorde significant hoger bij vink, blauwe kiekendief en torenvalk.
19
3.4 Maatregel niet effectiever op de ene dan op de andere plaats Geen verschil in soortenrijkdom broedende akkervogels tussen de gebieden (in de zomer) Gekeken is of een maatregel misschien effectiever is in het ene collectief beheerde gebied, dan in het andere collectief beheerde gebied. Hiervoor is een ANOVA uitgevoerd met gebied, type beheer en interactie (gebied*type beheer) als verklarende variabelen (afbeelding 19). Uitsluitend het type beheer komt hierin als significant naar voren (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Ftype beheer= 4.9889, df=61, P= 0.009847). Ook na correctie van de gebieden scoort de graskruidenrand significant hoger dan de graanrand (Tukey post-hoctest). Een graskruidenrand zorgt dus waarschijnlijk voor een grotere algemene soortenrijkdom (zie paragraaf 3.2), maar ook voor een grotere soortenrijkdom in uitsluitend akkervogels. De beheergebieden verschillen niet significant van elkaar in aantallen broedgevallen (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Fgebieden= 2.0016, df=61, P= 0.123157). Er zijn dus niet aantoonbaar meer soorten broedende akkervogels in het ene gebied dan in het andere gebied. Ook is er geen interactie-effect gevonden (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Ftype beheer * gebieden= 1.2292, df=61, P= 0.303968). Een bepaald type beheer slaat dus niet beter aan in het ene gebied dan in het andere gebied.
Afbeelding 18. Links: Teller Willem Veenhuizen in overleg met gebiedscoördinator Niels Mureau. Rechts: Teller en tevens fotograaf Marco Renes aan het werk in een bloemrijke graanrand.
20
Aantal soorten broedende akkervogels vergeleken
Afbeelding 19. Verschillen in aantallen broedvogelsoorten van akkers per type rand en gebied. Graskruidenranden scoren significant hoger. Tussen de gebieden zijn geen significante verschillen gevonden. (Foutbalk toont de standaardfout ten opzichte van de ongetransformeerde waarde.)
Hogere rijkdom aan typische soorten in graanrand (in de winter) Dezelfde analyse is ook uitgevoerd met de aantallen vogels in de winter. Ook hiervoor is een ANOVA toegepast met zowel ‘gebied’, ‘type beheer’ als ‘gebied*type beheer’ als verklarende variabelen (afbeelding 20). Net als de aantallen broedvogels verschillen de aantallen vogels in de winter niet significant tussen de gebieden (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Fgebieden=0.3935, df=60, P= 0.7581). Type beheer is ook van invloed op de soortenrijkdom van slechts akkervogels (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Ftype beheer= 20.8006, df=60, P<0.0001). Nog steeds doen graanranden het significant beter dan graskruidenranden en controleplots. Net als bij broedvogels werden geen interactie-effecten gevonden (√(Soortenrijkdom akkervogels+20); ANOVA, Ftype beheer * gebieden= 0.4000, df=60, P= 0.8762). In relatieve zin slaat een bepaald type beheer dus niet beter aan in het ene gebied, dan in het andere gebied.
21
Aantallen akkervogels in de winter vergeleken
Afbeelding 20. Verschillen in aantallen akkervogelsoorten in de winter per type rand en gebied. Graanranden scoren significant hoger dan graskruidenranden en controleplots. (Foutbalk toont de standaardfout ten opzichte van de ongetransformeerde waarde.)
Afbeelding 21. Het pakket bouwland voor broedende akkervogels betreft het inzaaien van een strook met een zaadmengsel van grassen en kruiden en die gedurende 6 jaar via strokenbeheer in stand wordt gehouden.
22
4. Discussie 4.1 Graskruidenrand effectief in de zomer, maarâ&#x20AC;Ś Hogere algehele soortenrijkdom in graskruidenranden Het pakket A01.02.01b1 (graskruidenranden) is voornamelijk bedoeld voor broedvogels (IPO 2012). Wordt naar de soortenrijkdom in broedvogels gekeken dan is er een statistisch verschil tussen de beheervormen. De soortenrijkdom aan broedvogels in deze graskruidenranden is inderdaad hoger dan in graanranden. Dit duidt erop dat de graskruidenranden verhoudingsgewijs meer als broedgebied en minder als foerageergebied worden gebruikt. Tussen graskruidenranden en controleplots kon geen significant verschil in broedvogels worden gevonden. Dit komt waarschijnlijk door het in verhouding lagere aantal controleplots en als gevolg daarvan een minder nauwkeurige betrouwbaarheidsinterval. Het positieve effect van graskruidenranden op de aantallen broedparen is beperkt. Gemiddeld kwamen in graskruidenranden (6.8) 2.2 soorten meer voor dan in graanranden (4.6). Overigens is niet alleen de algehele soortenrijkdom hoger in graskruidenranden (paragraaf 3.3), maar ook de rijkdom in typische soorten akkervogels (paragraaf 3.4). Geen bewijs voor verschillen tussen randtypes in prioritaire soorten Bij graspiepers scoren de controleplots (gemiddeld 0.72 broedparen) beter dan de graskruiden(gemiddelde 0.42) en graanranden (gemiddelde 0.13). Hetzelfde patroon tekent zich af bij gele kwikstaart, maar dan met minimale verschillen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de ruigheid van akkerranden ten opzichte van de referentiesituatie. Randen zijn in de eerste jaren na aanleg namelijk erg ruig qua vegetatie, daarna verandert de structuur langzaam (Braat & Stoop. mond. med.). Wellicht broeden graspiepers en gele kwikstaarten liever in een meer open vegetatie. In dat geval zou het van belang zijn de graskruidenranden voor een langere periode op dezelfde plaats te laten liggen om aantoonbare effecten op broedparen te behalen. Veldleeuwerik doet het onder alle soorten beheer verrassend goed. Patrijs had slechts vier broedgevallen in totaal, maar lijkt daarmee wel een voorkeur voor graskruidenranden te hebben. Maar, hoe dan ook, prioritaire soorten doen het in geen enkel geval significant beter in graskruidenranden dan in graanranden. Misschien toch hoger broedsucces in graskruidenranden Bovenstaande wil echter niet zeggen dat graskruidenranden geen meerwaarde hebben. Aantallen broedparen zeggen namelijk niets over het broedsucces. Bij veldleeuwerik blijken overlevingspercentages in akkerbouwgebieden positief te correleren met de Shannon diversiteitsindex in de variatie in gewassen (Teunissen et al. 2009). Omdat graskruidenranden uit verschillende soorten bestaan, zouden ze een positief effect kunnen hebben. In deze studie is niet gekeken naar de Shannon diversiteitsindex in bijvoorbeeld gewassen, maar wel van die in aantal verschillende soorten broedvogels. In principe heeft elke soorten zâ&#x20AC;&#x2122;n eigen niche. Als er meer variatie in broedvogels is, is daarmee waarschijnlijk ook de omgeving gevarieerder. In dit geval bleek dat de diversiteit aan broedvogels hoger is in graskruidenranden dan in graanranden. Het zou dus kunnen dat een soort als veldleeuwerik een hoger broedsucces heeft in graskruidenranden, dan in graanranden. Maar, dit bewijs is erg indirect.
23
Afbeelding 22. Veldleeuwerik was rond alle soorten randen wel te vinden. Het zou kunnen dat het broedsucces in graskruidenranden hoger is, maar het bewijs daarvoor is erg indirect.
4.2 Graanrand biedt wintervoedsel Hoogste soortenrijkdom in graanranden Graanranden hebben een significant grotere rijkdom aan vogels in de winter dan graskruidenranden en controleplots. Graskruidenranden hebben weer een significant hogere rijkdom dan controleplots. Dit patroon geldt voor de algemene soortenrijkdom (paragraaf 3.2), maar ook in de soortenrijkdom van typische akkervogels (paragraaf 3.4). Voor soortenrijkdom in de winter zijn graanranden het meest effectief. Ze bieden voornamelijk voedsel, onder andere zaden, aan de overwinterende soorten (Roodbergen et al. 2011a, Cools 2012). Ook hogere aantallen in graanranden Groenling doet het beter op de graanranden. Hetzelfde geldt voor veldleeuwerik en kneu, maar hier kon het verschil niet statistisch worden aangetoond. Graspieper doet het ook in de winter juist het beste op graskruidenranden. Van alle onderzochte prioritaire soorten (groenling, graspieper, veldleeuwerik en kneu) werden hogere aantallen gezien op akkerranden dan in de controleplots. Ook de niet-prioritaire akkervogels vink en de roofvogels blauwe kiekendief en torenvalk lijken meer voedsel te kunnen vinden op graanranden. Waarschijnlijk komen zij af op de extra vogels (en muizen) die weer op de graanrand afkomen.
24
Afbeelding 23. Van kneu werden maar weinig waarnemingen gedaan, maar alle waarnemingen vonden plaats in graskruidenranden en graanranden.
4.3 Een maatregel werkt niet beter in het ene gebied dan in het andere De verschillende akkervogelgebieden verschillen statistisch niet van elkaar als het gaan om het aantal soorten typische akkervogels. Dit geldt zowel voor soorten in de winter als soorten in de zomer. Ook zijn er in deze gebieden geen interactie-effecten gevonden. Het lijkt er dus niet op dat in Moerdijk beter gekozen kan worden voor bijvoorbeeld graanranden en in Steenbergen beter voor graskruidenranden.
4.4 MAS-tellingen hebben beperkingen Er is doelbewust gekozen voor het systeem van MAS-tellingen. Er kleven echter ook nadelen aan deze methode. Sommige soorten laten zich bij punttellingen moeilijk zien. Patrijzen en graspiepers drukken zich bijvoorbeeld in de vegetatie. Graskruidenranden en graanranden bieden meer beschutting waardoor de vogels misschien minder goed zichtbaar zijn. Deze soorten zouden waarschijnlijk gemakkelijker waargenomen worden met een transecttelling omdat ze dan worden verstoord en opvliegen. Anderzijds zijn deze effecten overal hetzelfde, waardoor het onderzoek erdoor niet gehinderd is. Alleen controleplots scoren hier misschien iets beter dan in werkelijkheid. Als de waarnemingskans groter was geweest, waren verschillen misschien wel duidelijker aan te tonen. Verder is de studie uitgevoerd in bestaande akkerranden, de studie is daardoor correlatief. Officieel is het daarom niet mogelijk om oorzaak en gevolg te onderscheiden.
4.5 Beheeraanbevelingen Op basis van dit onderzoek worden de volgende beheeraanbevelingen gedaan: â&#x20AC;˘ Akkerranden zijn een effectief middel voor akkervogels. Het gebruik van beide typen randen moet zeker worden doorgezet. â&#x20AC;˘ Het positieve ecologische effect van graanranden is duidelijker dan dat van graskruidenranden. Uit allerlei onderzoek blijkt dat het aanbod van wintervogels erg belangrijk is in de overleving van akkervogels. Aanbevolen wordt daarom om in verhouding meer graanranden en minder graskruidenranden aan te leggen. â&#x20AC;˘ Hard bewijs levert deze studie niet, maar het zou kunnen dat voor sommige soorten de graskruidenranden in de eerste jaren na aanleg te ruig zijn. Uit veldwaarnemingen en uit het SoLaBio-project blijkt dat graskruidenranden na verloop van tijd vanwege het gefaseerd maaibeheer minder ruig worden. Aanbevolen wordt daarom om contracten voor graskruidenranden alleen voor langere perioden aan te gaan. Of graskruidenranden naar mate ze ouder worden, inderdaad effectiever worden, zou dan beter kunnen worden onderzocht. 25
Geraadpleegde literatuur Ballering L.; van Gils S.; Vermaat. A. (2012). Broedvogels van De Maashorst 2009-2010. Natuur en Milieuverenigingen De Maashorst, Uden. (zie www.vogelwachtuden.nl voor PDF) Cools, J. (2012) Flora en fauna in akkerranden op de Brabantse klei. Ecologisch Adviesbureau Cools, Tilburg Heunks, C.; van Eekelen, R.; Verbeek, R.G. Brekelmans, F.L.A.; de Jong, J.W. (2009). Uitwerkingsplan leefgebied agrarisch landschap in Noord-Brabant. Onderdeel zand- en rivierkleigronden. rapport nr. 08-242. Bureau Waardenburg, Culemborg. IPO (2012). Index Natuur en Landschap Onderdeel Agrarische beheertypen. Interprovinciaal Overleg (IPO) (zie www.portaalnatuurenlandschap.nl) Provincie Noord-Brabant (2012). Besluit natuurbeheerplan 2013 en wijziging EHS begrenzing in de Verordening ruimte. Provincie Noord-Brabant, â&#x20AC;&#x2122;s-Hertogenbosch. Roodbergen, M. Teunissen, W. Liefting, M. (2011a). Winteropvang voor akkervogels in Zeeland. SOVON-onderzoeksrapport 2011/22. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Roodbergen, M.; Teunissen, W.A; Koks, B.; van Scharenburg, C. ; van Leeuwen, M.; Postma, J. (2011b). Handleiding voor het Meetnet Agrarische Soorten. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Roodbergen, M.; van Scharenberg, K.; Soldaat, L.; Teunissen, W.; Koks, B.; van Leeuwen, M. (2011c) .Achtergronddocument Meetnet Agrarische Soorten (MAS) Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Sovon (2012). Vogelbalans 2012 thema: boerenland. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Teunissen, W.A.; Ottens, H.J.; Roodbergen, M.; Koks, B. (2009). Veldleeuweriken in intensief en extensief gebruikt agrarisch gebied. SOVON-onderzoeksrapport 2009/13. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. WGK-rapport 2, Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief, Scheemda.
26
Bijlage 1 – Waarnemingen prioritaire soorten per bezoek tijdens broedseizoen Overzicht van de waarnemingen. Per plotbezoek is slechts één waarnemingstype en aantal gegeven, terwijl in één plot meerdere waarnemingen met verschillende waarnemingstype gedaan kunnen zijn. In werkelijkheid zijn er veel meer vogelsoorten waargenomen dan in deze bijlage worden weergegeven. Patrijs
1
2
wrntype
1
aantal
2
wrntype
1
aantal
1
wrntype
aantal
Beheer Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden
wrntype
NB_7 NB_40 NB_43 NB_69
aantal
18770 18800 18803 18827
Plot
Sovon
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Bezoek 4
2 2
27
Veldleeuwerik
1.5
1 1 1
3 1 3
1 1
3 3
1
3
1 1 1 1
3 3 3 3
3 3
1
3
1 1
3 3
1
3
1 1
4 3
wrntype
3
aantal
1
1 1 2
1 1 1 1
1 1
wrntype
aantal
wrntype
aantal 1
wrntype
Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graan Graan Graan Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graan Graskruiden Graan Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Controle Controle Controle Controle
aantal
18764 NB_15 18767 NB_4 18768 NB_5 18769 NB_6 18770 NB_7 18772 NB_9 18775 NB_12 18778 NB_18 18779 NB_19 18781 NB_21 18785 NB_25 18786 NB_26 18787 NB_27 18788 NB_28 18789 NB_29 18790 NB_30 18792 NB_32 18794 NB_34 18797 NB_37 18798 NB_38 18799 NB_39 18802 NB_42 18803 NB_43 18804 NB_44 18805 NB_45 18807 NB_47 18808 NB_48 18809 NB_49 18811 NB_51 18812 NB_52 18816 NB_58 18818 NB_60 18819 NB_61 18821 NB_63 18822 NB_64 18825 NB_67 18826 NB_68 18827 NB_69 18828 NB_70 18830 NB_72 18832 NB_74 18836 NB_201 18845 NB_102 18846 NB_103 18849 NB_106 18850 NB_107
Beheer
Plot
Sovon
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Bezoek 4
1
3
1
3
1
3
1 1 1
3 3 3
1
3
1 1
3 4
1 1 1 1
3 4 3 4
1 1
3 1
2
0
1 1 1
3 2 3
1 1 1
3 3 4
3 3 3 3 0
1 1
3 3
1
3
1 1 1
3 2 3
1 1 1
3 3 3
1 1 1
1 1 1
1 1
1 1
1 1 1 1 1 1
1 2 1 1 1 1
1 2 1
1 0 1
1 1 1
1 2 1
1 1 1 1 1
3 3 3 3 1
1
3
1 1
3 1
1 1
3 3
1 1
3 3
1 1 1
1 3 3
1 1
3 2
1 1
1 1
3 3
3 3
28
Graspieper
15 1 50 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1
1
2
1
3
0 1 0 3 3 1 3 0 0 1 0
wrntype
2 2 2 3 2 3 3
3 2 2
aantal
1 1 1 1 1 1 1
1 1 1
wrntype
2
3
1
4
1 1 1 1
3 3 3 4
1
3
1
0
1 2
1 0
aantal
1
wrntype
wrntype
Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Controle Controle Controle Controle Controle
aantal
aantal
NB_4 NB_5 NB_6 NB_7 NB_8 NB_9 NB_12 NB_18 NB_19 NB_22 NB_27 NB_32 NB_34 NB_35 NB_39 NB_40 NB_41 NB_42 NB_43 NB_48 NB_49 NB_54 NB_58 NB_59 NB_60 NB_64 NB_68 NB_69 NB_72 NB_73 NB_102 NB_103 NB_104 NB_106 NB_107
Beheer
18767 18768 18769 18770 18771 18772 18775 18778 18779 18782 18787 18792 18794 18795 18799 18800 18801 18802 18803 18808 18809 18813 18816 18817 18818 18822 18826 18827 18830 18831 18845 18846 18847 18849 18850
Plot
Sovon
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Bezoek 4
1 1
3
1 1
3 3
1
3
1
4
1
1
1
3
0
0 2 2 3 3 2 1
1
4
1 1
2 4
1 1
3 4
1 1
2 4
1
3
1
4
1
3
1
3
1
3
1
3
1 1
3 2
29
Gele kwikstaart
1
1
1 1 1
3 4 3
3 3 3 3
1 1
3 4
1
4
wrntype
1 3 2 1 1 3
1 1 1 1
aantal
wrntype
aantal
wrntype
aantal 1
1 1 1 1 1 1
wrntype
Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graan Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graan Controle Controle Controle Controle Controle
aantal
18767 NB_4 18769 NB_6 18770 NB_7 18772 NB_9 18774 NB_11 18778 NB_18 18781 NB_21 18782 NB_22 18787 NB_27 18788 NB_28 18791 NB_31 18792 NB_32 18796 NB_36 18797 NB_37 18798 NB_38 18799 NB_39 18800 NB_40 18802 NB_42 18803 NB_43 18804 NB_44 18805 NB_45 18807 NB_47 18808 NB_48 18809 NB_49 18811 NB_51 18816 NB_58 18817 NB_59 18818 NB_60 18819 NB_61 18821 NB_63 18822 NB_64 18823 NB_65 18825 NB_67 18826 NB_68 18827 NB_69 18828 NB_70 18829 NB_71 18830 NB_72 18836 NB_201 18845 NB_102 18846 NB_103 18847 NB_104 18849 NB_106 18850 NB_107
Beheer
Plot
Sovon
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Bezoek 4
1 1
4 3
1
3
1 1 1
3 4 2
1
1
1 1 1
1 3 4
1
1
1 1
3 3
1
3
1 1
4 3
1
0
1 1 1 1 1 1 1 1
4 0 0 3 4 3 3 5
2
1 1 1 1 1
3 3 3 3 1
1 1
1 1 1
1 1 1 1 1 2
1 2 1 1 1 0
1 1 3 1 1
2 2 0 2 3
1 1
2 4
3 3
3 3 3
1 1 1 1 1 1
1 2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1
0 3 4 3 3 3
1 1 1
3 3 3
30
Bijlage 2 – Waarnemingen prioritaire soorten per bezoek tijdens winter Totaal aantal getelde vogels tijdens bezoek. In werkelijkheid zijn er veel meer vogelsoorten waargenomen dan in deze bijlage worden weergegeven.
Groenling Sovon Plot 17936 NB_7 17950 NB_21 17951 NB_22 17953 NB_24 17954 NB_25 17955 NB_26 17957 NB_28 17958 NB_29 17959 NB_30 17960 NB_31 17967 NB_38 17980 NB_51 17981 NB_52 17985 NB_58 17988 NB_61 17989 NB_62 17990 NB_63 17991 NB_64 17992 NB_65 17994 NB_67 17998 NB_71 18001 NB_74
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Beheer aantal aantal aantal Graskruiden 300 Graan 27 3 125 Graan 80 28 10 Graan 90 60 175 Graan 80 Graan 10 16 Graan 75 50 Graan 21 Graan 45 80 300 Graan 625 135 550 Graan 15 Graan 110 55 180 Graskruiden 14 16 81 Graan 60 69 110 Graan 100 50 21 Graan 4 30 300 Graskruiden 30 Graan 15 Graan 60 30 Graskruiden 30 1 Graan 50 30 Graan 60 50
31
Graspieper Sovon Plot 17933 NB_4 17934 NB_5 17938 NB_9 17940 NB_11 17941 NB_12 17942 NB_13 17944 NB_15 17950 NB_21 17951 NB_22 17963 NB_34 17968 NB_39 17969 NB_40 17972 NB_43 17978 NB_49 17981 NB_52 17982 NB_54 17987 NB_60 17988 NB_61 17990 NB_63 17991 NB_64 17995 NB_68 17996 NB_69 18843 NB_107
Beheer Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Controle
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 aantal aantal aantal 1 1 1 1 23 2 1 2 2 2 1 20 4 1 19 8 1 2 38 4 2 6 2 1 2 1 3 15 1
32
Veldleeuwerik Sovon Plot 17936 NB_7 17941 NB_12 17945 NB_16 17950 NB_21 17951 NB_22 17955 NB_26 17957 NB_28 17958 NB_29 17959 NB_30 17960 NB_31 17968 NB_39 17974 NB_45 17976 NB_47 17978 NB_49 17980 NB_51 17981 NB_52 17986 NB_59 18840 NB_104
Beheer Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graan Graan Graan Graan Graan Graan Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graskruiden Graan Graskruiden Graskruiden Controle
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 aantal aantal aantal 2 1 7 45 99 25 200 21 3 10 25 5 14 20 10 1 2 6 3 4 1 13 24 5 2 125
Kneu Sovon 17958 17980 17981 17982
Plot NB_29 NB_51 NB_52 NB_54
Bezoek 1 Bezoek 2 Bezoek 3 Beheer aantal aantal aantal Graan 7 Graan 61 60 12 Graskruiden 3 Graskruiden 2 4
33