Assisi
Franciscus wordt in Assisi (ItaliĂŤ) geboren, anno 1181 of 1182. Kerk en samenleving verkeren in een zware crisis. Er zijn oorlogen tussen steden, paus en keizer en er zijn de kruistochten.
Franciscus ontpopt zich als een charmante knaap: voornaam, sociaal en overal geliefd.
Franciscus en zijn vrienden zijn ware fuifnummers. Ze houden van zingen, dansen en‌ wijn drinken. Zelden zijn ze voor zonsopgang thuis.
Franciscus wil rijk worden, beroemd, en tot de ridderstand behoren. De held zijn op een avontuurlijke kruistocht is zijn ultieme droom.
Na een jaar cel koopt zijn vader hem vrij. Franciscus is ernstig ziek. Zijn jeugddromen kregen een flinke deuk. Dankzij de zorgen van zijn moeder, vrouwe Pica, knapt hij langzaam op. Het monasterium van Assisi
Kloosterpand in Spoleto
Franciscus laat zich ompraten. Hij wordt ingelijfd in het leger van de paus. Misschien kan hij zo toch nog ridder worden ‌ Onderweg naar Spoleto keert hij onverwacht op zijn stappen terug ‌
Franciscus beslist nooit nog de wapens op te nemen. Mensen doden, hij kan het niet. Zijn peperdure wapenuitrusting schenkt hij aan een arme ridder
Fuiven, plezier maken,… het zegt Franciscus niets meer. Hij zondert zich vaak af, alsof hij zichzelf kwijt is. ‘Wie ben ik nog?’ hamert het in zijn hoofd, ‘Wat wil ik nu eigenlijk?’ Lectuur in de Bijbel doet hem deze vragen stellen. Zijn ouders zijn radeloos. radeloos
Op een dag ontmoet Franciscus een melaatse. Vroeger liep hij ervan weg. Nu stapt hij erop toe en omhelst hem. In zijn hart zindert het woord van Matteüs 25: ‘Wat gij voor de geringsten gedaan hebt, dat hebt gij voor Mij gedaan’.
‘Ga en herstel Mijn Kerk in puin’. Steeds vaker hoort Franciscus die innerlijke stem.
Hij verkoopt dure stoffen uit zijn vaders winkel. Met het geld herstelt hij het kerkje van San Damiano. Zijn vader beschuldigt hem van diefstal en sleept hem voor het gerecht.
Tijdens het proces doet Franciscus plots al zijn kleren uit: ‘Ik geef hem zijn kleren en zijn geld terug. Pietro Bernardone is niet langer mijn vader. Voortaan heb ik nog slechts één vader, Onze Vader in de hemel.’ Hiermee breekt Franciscus met zijn thuis.
‘Ga en verkondig dat het Rijk van God nabij is.’ Franciscus doet afstand van zijn ouders en hun rijke levensstijl om God beter te kunnen dienen. Nu begrijpt hij ook beter dat woord: ‘Herstel Mijn vervallen Kerk’, die Kerk die in volle crisis is.
Klooster van Sint-Franciscus
‘Ik zend jullie twee aan twee. Neem niets mee voor onderweg, verkondig het Rijk Gods, en breng overal vrede.’ Dit evangeliewoord wordt Franciscus’ keuze: een leven in radicale armoede. Zijn eerste leefregel vindt de paus alvast veel te streng.
Bernardus, rijk en geleerd, en Petrus, rechtsgeleerde, zijn Franciscus’ eerste medebroeders. Later volgt Egidius. Ze noemen zich ‘minderbroeders’, de broeders van de minsten in de samenleving.
Verbonden met God, de medebroeders en de armsten krijgt Franciscus van de paus de toestemming om een nieuwe orde te stichten. In 1220 tellen de franciscanen al circa 5000 leden. Ze trekken rond, prediken en leven van aalmoezen en giften. Ze stralen geluk en vrede uit.
Ook jonge vrouwen willen Franciscus volgen. De eerste onder hen is Clara uit Assisi. Diep geraakt door zijn woord sticht ze de fransciscanerorde voor vrouwen, ‘clarissen’ of ‘arme claren’ genoemd.
Radicale armoede en ziekte putten Franciscus uit. Blind geworden, omringd door enkele broeders en Clara, sterft hij op 3 oktober 1226. Hij is dan 44 jaar oud.
Op 16 juli 1228 wordt hij heilig verklaard. Zijn feestdag valt op 4 oktober, de dag ook waarop nu Werelddierendag gehouden wordt.
Heer, maak mij een instrument van uw vrede‌ Laat mij liefde brengen, daar waar haat is; verzoening waar verdeeldheid heerst; geloof waar twijfel is; hoop waar wanhoop is; licht waar duisternis is; vreugde waar droefheid is. Almachtige God, geef dat ik meer zoek te troosten dan om zelf getroost te worden; begrip te tonen dan om zelf begrepen te worden; liefde te schenken dan om zelf liefde te ontvangen. Want als we geven ontvangen we; als we vergeving schenken ontvangen we vergeving; als we sterven worden we geboren tot eeuwig leven. Franciscus van Assisi, 13e eeuw