In 1987 publiceert Paul Kalma onder auspiciĂŤn van de Wiardi Beckman Stichting (WBS) het wetenschappelijke bureau van de Partij van de Arbeid (PvdA), het pamflet Het socialisme
op sterk water (1987). Hierin stelt hij dat het tijd wordt dat de PvdA haar socialistische reflexen ten aanzien van de markt leert los te laten. De verzorgingsstaat is uit zijn voegen gebarsten en dient een stap terug te doen ten faveure van de markt. Deze sociaaleconomische koerswijziging kan echter niet zonder slag of stoot gemaakt worden. De PvdA zal haar historische banden met het socialisme moeten doorsnijden en het ‘socialisme op sterk water’ moeten zetten om haar negatieve reflex ten aanzien van de markt kwijt te raken.
1
In de monografie One Hundred Years of Socialism (1996) bestempelt historicus Sassoon de koers van Kalma en de PvdA als neo-revisionisme.2 Hij wijst erop dat niet alleen de PvdA, maar ook een groot deel van haar Europese zusterpartijen gedurende de jaren tachtig en negentig definitief de historische banden met het socialisme doorsnijden en hieraan gekoppeld een ideologische herwaardering van de markt doormaken. De socialistische kerngedachte dat het kapitalisme op den duur plaats moet maken voor de heilsstaat wordt voorgoed los gelaten.3 De vraag is gerechtvaardigd waarin dit neo-revisionisme zich wezenlijk onderscheidt van het revisionisme, waarmee de ontstaansgeschiedenis van de moderne naoorlogse sociaaldemocratie wordt aangeduid.4 De overgrote meerderheid van de socialistische beweging in Europa had halverwege de twintigste eeuw immers al afscheid genomen van het socialisme. De heilsstaat van Marx werd in ingewisseld voor de verzorgingsstaat van Keynes.5 Sassoon geeft zich rekenschap van dit inzicht, maar stelt dat het niettemin zinvol is om het neo-revisionisme van het naoorlogse revisionisme te onderscheiden.
1P. Kalma, Het socialisme op sterk water. Veertien stellingen. Wiardi Beckman Stichting (Deventer 1987) 11-26; D. Sassoon, One hundred years of socialism. The West European left in the twentieth century (herz. paperback-editie 2010; Londen 1996) 734 en 741. 2 Sassoon, One hundred years of socialism, 741-742. 3 Ibidem, 734. 4 Ibidem, 241-273. 5 T. Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis sinds 1945 (paperback-editie 6e druk; Amsterdam 2010) 456. Vertaald door: H. Bos en W. Scheffer. Oorspronkelijke uitgave: Postwar. A history of Europe since 1945 (New York 2005).
2
Het kenmerkende verschil tussen beiden is gelegen op het mentale vlak. De naoorlogse sociaaldemocratie maakte zich programmatisch los van het socialisme, maar bleef in haar symboliek en retoriek haar socialistische wortels uitdragen. Het neo-revisionisme stopt hiermee en poogt zich op mentaal vlak los te maken van het socialisme door de historische wortels door te snijden.6 Naast dit psychologische aspect, is het neo-revisionisme ook op programmatisch vlak van toegevoegde waarde. De term is goed bruikbaar om de opmars van het marktdenken binnen de sociaaldemocratie te benoemen. Er is volgens schrijver dezes een wezenlijk verschil tussen het naoorlogse revisionisme dat de markt op keynesiaanse wijze reguleert en het neo-revisionisme dat de verzorgingsstaat privatiseert en de markt de ruimte geeft. Kalma’s oproep tot neo-revisionisme staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een lange ideologische en programmatische heroriëntatie binnen de PvdA. Deze heroriëntatie wordt in 1986 in gang gezet onder leiding van toenmalig partijleider Wim Kok (1986-2001) en duurt tot de dag
van vandaag voort. Deze heroriëntatie vormt het
onderwerp van deze scriptie. De samenhang tussen het psychologische en programmatische aspect van het neorevisionisme staan hierbij centraal. Door het heroriëntatiedebat van 1986 tot en met 2013 op hoofdlijnen te doorlopen zal worden aangetoond, dat er binnen de PvdA sprake is van een herwaardering van de markt en dat deze herwaardering gepaard gaat met de zoektocht naar een nieuwe identiteit. Over deze zoektocht, de heroriëntatie, volgen ter besluit nog enkele opmerkingen. Het kan geen kwaad te benadrukken dat deze scriptie zich niet ten doel stelt de identiteit van de PvdA vast te stellen, maar slechts de zoektocht naar een nieuwe identiteit wenst weer te geven. Het in kaart brengen hiervan zal geschieden door te onderzoeken hoe het beeld dat de PvdA zich van haar eigen verleden vormt, zich gedurende de heroriëntatie ontwikkelt. De perceptie op het eigen verleden zal in deze onder de loep worden genomen, omdat dit een cruciale rol vervult bij de vorming van een identiteit. De geschiedfilosofen Lübbe en Rüsen hebben erop gewezen dat van het verleden zowel een identiteitsconstruerende als een handelingsnormerende functie uitgaat. In andere bewoordingen: de blik op het verleden bepaalt mede hoe men de eigen identiteit ziet en de aangenomen identiteit determineert op haar beurt weer de gedragingen die hieruit 6 Sassoon, One hundred years of socialism, 733-734.
3
voortkomen.7 Het is deze handelingsnormerende functie, waar Kalma zich rekenschap van geeft wanneer hij stelt dat een positieve houding ten aanzien van de markt lastig samengaat met het socialistische verleden. Over het aanmeten van een identiteit kan worden opgemerkt dat dit een reflexief gebeuren is. Door haar levensgeschiedenis op een bepaalde manier vorm te geven kan de PvdA eigenhandig een bepaalde identiteit construeren. De manier waarop men haar verleden beziet staat echter niet volledig ter eigen beschikking, deze wordt ingegeven door hedendaagse omstandigheden.8 De identiteitsconstruerende rol en de wisselende perceptie ten aanzien van het verleden zullen daarom worden bezien in de context van de hedendaagse politieke omstandigheden. Omdat de heroriëntatie bovenal een economische aangelegenheid is zal de politieke koers van de PvdA doorlopen worden vanuit een sociaaleconomische invalshoek. Niet alleen gelet op de aard van de heroriëntatie, maar ook vanuit de identiteitsconstruerende rol van het verleden bezien, is voor deze indeling gekozen. De drie verschillende visies op het verleden die gedurende de heroriëntatie te onderscheiden zijn, vallen namelijk samen met de economische conjunctuur. Ze zullen in chronologische volgorde aan de orde komen. Allereerst de economische crisis van de jaren tachtig, vervolgens de hoogconjunctuur van de jaren negentig en ten slotte de periode van na de eeuwwisseling tot vandaag de dag. Hierin vormt de kredietcrisis het scharnierpunt. Dat deze wisselende percepties samenvallen met de conjunctuur, is geen toeval en strookt met Tromps proefschrift Het sociaal democratisch programma 1878-1977 (2002) waarin de ideologische identiteit van de Nederlandse sociaaldemocratie is onderzocht. Tromp constateert dat haar diagnose van en ideeën over het kapitalisme bepalend zijn voor de identiteit van de sociaaldemocratie.9 Daarom zullen in deze scriptie voornamelijk bronnen geanalyseerd worden die iets vertellen over de wijze waarop het denken over het kapitalisme - anders geformuleerd het ‘‘economische denken’’ – zich binnen de PvdA ontwikkelt. Het gaat hierbij onder andere om: het WBS jaarboek Hedendaags Kapitalisme (1999), het WBS rapport Grenzen aan de Markt (2002) en het Van Waarde (2013) onderzoek, dat is verricht naar aanleiding van de huidige economische crisis.
7 C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (9e druk; Amsterdam 2008) 273-282. 8 Ibidem, 281. 9B. Tromp, Het sociaal-democratisch programma (1878-1977) Proefschrift Universiteit Leiden (Groningen 2002) 1-23 en 363.
4
Daarnaast zullen de stukken worden besproken die een dusdanig stempel hebben gedrukt op de heroriĂŤntatie dat ze niet kunnen ontbreken. Het gaat bijvoorbeeld om Socialisme op
sterk water (1987), het PvdA rapport Schuivende Panelen (1987) en de Den Uyl-lezing We laten niemand los van Wim Kok (1995). Tot slot kan worden opgemerkt dat WBS-publicaties de belangrijkste bron van onderzoek vormen bij het reconstrueren van de heroriĂŤntatie. Het betreft hier artikelen uit: het Jaarboek voor het democratisch socialisme, het maandschrift
Socialisme & Democratie en losstaande publicaties. Het antwoord op de vraag of deze artikelen iets vertellen over de identiteitsconstruerende rol van het verleden of het economische denken vormt in deze het selectiecriterium.
5
In mei 1982 publiceert de WBS het artikel De weg terug naar het politiek initiatief. Daarin luidt ze de noodklok. De ‘overwinningsnederlaag’ van 1977, waarbij de PvdA ondanks haar verkiezingsoverwinning er niet in is geslaagd het kabinet Den Uyl (1973-1977) te prolongeren en de tweede ‘overwinningsnederlaag’, die volgt op haar kortstondige regeringsdeelname aan Van Agt II (1981-1982), zijn illustratief voor het feit dat de PvdA het politieke initiatief is kwijtgeraakt.10 Vier jaar later zou duidelijk worden dat de WBS hiermee een voorschot had genomen op het heroriëntatiedebat dat na 1986 binnen de PvdA zou losbarsten. Hoewel ze in 1986 met tweeënvijftig Kamerzetels het op één na beste verkiezingsresultaat uit haar historie boekt, wordt de PvdA met de vorming van het kabinet Lubbers II (1986-1989) opnieuw veroordeeld tot de oppositiebanken. De derde ‘overwinningsnederlaag’ is een feit. De ‘overwinningsnederlagen’ zijn voor het partijbestuur aanleiding om op de partijraad van 1986 een periode van heroriëntatie en bezinning af te kondigen.11
1.1 Het failliet van het keynesiaanse compromis
De behoefte aan heroriëntatie is niet zozeer ingegeven door de politieke wens de oppositiebanken te verlaten, maar door het nakende bewustzijn dat met de neergang van de keynesiaanse economie de hoogtijdagen van de sociaaldemocratie in de jaren tachtig voorgoed voorbij zijn.12 Wanneer eind jaren zeventig duidelijk wordt dat de keynesiaanse conjunctuurpolitiek geen soelaas biedt tegen de economische neergang en de snel oplopende werkeloosheid, wordt ze gaandeweg losgelaten. Het keynesiaanse paradigma van
10 Y. van Baarle e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, Socialisme & Democratie 5 (1982) 197-205, aldaar 197200. 11 M. Brinkman, M. de Keizer en M. van Rossum ed., Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 1894-1994 SDAP PvdA (Amsterdam 1994) 279-280; L. Koeneman, P. Lucardie, G. Voerman, ‘Kroniek 1987: overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1987’ in: L. Koeneman, P. Lucardie, I. Noomen ed., Jaarboek 1987 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. (Groningen 1988) 16-57, aldaar 37-38. 12 Het besef dat het keynesiaanse tijdperk ten einde is komt het meest pregnant naar voren in het artikel: J.Th.J, Van den Berg, ‘Geschiedenis als leerproces. Opmerkingen bij het vernieuwingsdebat in de Partij van de Arbeid’. Socialisme &Democratie 12 (1987) 359-366 en 391, aldaar 365-366.
6
de interveniërende staat en de herverdelende verzorgingsstaat wordt ingewisseld voor het neoliberale paradigma van marktwerking en staatsonthouding.13 De veranderingen in de wereldeconomie worden door de WBS aangewezen als de voornaamste oorzaak van de ‘overwinningsnederlagen’ en de politieke impasse. Het keynesiaanse compromis van arbeid en kapitaal stelt de PvdA in staat om van 1948 tot 1958 uit te groeien tot ‘natuurlijke regeringspartij’. In de persoon van Drees levert men viermaal achtereenvolgens de premier. Als de PvdA in 1958 in de oppositie belandt en het fundament voor de verzorgingsstaat inmiddels is neergelegd, kan ze met dank aan het nog altijd aanwezige compromis tot eind jaren zeventig haar stempel blijven drukken. Vanuit de oppositie of als regeringspartij wordt de verzorgingsstaat verder uitgebouwd.14 Met het failliet van het keynesiaanse compromis komt niet alleen de verzorgingsstaat in zwaar weer, maar verliest de PvdA tevens haar belangrijkste machtsbron. De ‘weg terug naar het politiek initiatief’ zal ze alleen vinden, wanneer ze erin slaagt een nieuw compromis te construeren, vormgegeven naar de postkeynesiaanse omstandigheden.
15
De ‘overwinningsnederlagen’ van de PvdA in de jaren tachtig zijn het gevolg van de structuurveranderingen in de wereldeconomie en de door het Christen Democratisch Appèl (CDA) en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) gewenste neoliberale koerswisseling. Zo wordt onder de centrumrechtse kabinetten Lubbers I en II (1982-1989) fors gekort op de sociale zekerheid, die tevens een restrictiever karakter krijgt toebedeeld en worden onder meer de Postbank en het Staatsbedrijf der Posterijen Telegrafie en Telefonie (PTT) geprivatiseerd. De idee achter deze privatisering- en bezuinigingsagenda, is de gedachte dat de verzorgingsstaat het marktmechanisme te veel zou verstoren. Door de collectieve sector in te krimpen en de markt meer ruimte te geven, pogen de kabinetten Lubbers de weg naar het economisch herstel in te zetten.
16
Niet alleen in sociaaleconomisch opzicht vindt er een koersverlegging naar rechts plaats, in de politieke cultuur is als gevolg hiervan een zelfde omslag waarneembaar. De kritiek op de verzorgingsstaat, die eind jaren zeventig op gang is gekomen, omdat ze het economische herstel in de weg zou zitten, klinkt als gevolg van de voortdurende crisis steeds luider. Het aantal werkelozen zou halverwege de jaren tachtig oplopen tot 800.000 13Judt, Na de oorlog, 664-667. 14van Baarle e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, 201-202. 15 Ibidem, 203-205. 16 R. Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (6e druk; 2009) 321-323.
7
Nijmegen
personen, 13,5% van de werkzame beroepsbevolking.17 De kritiek kent ook een ideëel aspect. De verzorgingsstaat is verworden tot een bureaucratische moloch dat met haar woud aan voorzieningen en regelgeving een verstikkende uitwerking heeft op de individuele bewegingsvrijheid. Illustratief voor het verdwijnen van de ‘verzorgingsstaat consensus’ is de electorale opmars van de VVD. Als katalysator van de economische onvrede en criticaster van de ‘verstikkende verzorgingsstaat’ weet de VVD van zestien zetels in 1971 uit te groeien naar zesendertig zetels in 1982.18 Het verdwijnen van de verzorgingsstaatconsensus en het failliet van de keynesiaanse economie doen bij de PvdA het besef rijzen dat het tijd wordt de ‘verzorgingsstaatpolitiek’ onder handen te nemen. De heroriëntatie is een zoektocht naar een sociaaldemocratie voor het postkeynesiaanse tijdperk.
1.2 De herwaardering voor Drees en het ‘pragmatisch reformisme’
De heroriëntatie brengt een opleving teweeg in de historische belangstelling voor de sociaaldemocratie.19 De jaren tachtig laten een grote toestroom zien van geschiedkundige publicaties over de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de PvdA en aanverwante sociaaldemocratische thema’s. Binnen de WBS wordt in 1983 de ‘werkgroep geschiedenis’ opgericht.20 Deze ‘historische opleving’ is terug te voeren op de heroriëntatie. Enerzijds komt ze voort uit de behoefte aan reflectie en bezinning en anderzijds vanuit de behoefte om de hernieuwde koers te herijken en te situeren in het verlengde van het verleden. 21 Het meest evident komen deze twee behoeftes tot uiting in het - sinds 1982 door de WBS uitgegeven - Jaarboek voor het democratisch socialisme, dat zich ‘ten doel stelt de geschiedenis van het
17 Ibidem, 322. 18 Ibidem, 315. 19 Tussen 1984 en 1989 verschijnen er meer dan 150 geschiedkundige publicaties over de SDAP, de PvdA en aanverwante ‘sociaaldemocratische thema’s’. J.Th.J. Van den Berg, ‘Woord vooraf’ in: M. Brinkman , De sociaaldemocratie in boek en tijdschrift. (Amsterdam 1989). 7-8, aldaar 7. 20 G. Voerman, ‘De stand van de geschiedschrijving van de Nederlandse politieke partijen’ Bijdrage en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 120 (2005) 226-269, aldaar 234. 21 WBS-directeur van den Berg omschrijft het verband tussen de heroriëntatie en de ‘historische opleving’ als volgt: ‘Een stroming die minder zeker is van zichzelf dan twintig jaar geleden en die met zichzelf in debat raakt, zal allicht de behoefte voelen naar haar wortels op zoek te gaan. Dat is bepaald niet de minst slechte manier om aan zelfonderzoek te doen en een basis te vinden voor duurzame vernieuwing.’ J.Th.J. Van den Berg, ‘Woord vooraf’ in: M.Brinkman, De sociaal-democratie in boek en tijdschrift. (Amsterdam 1989). 7-8 aldaar 7.
8
democratisch socialisme te boekstaven en de ‘ontwikkeling van de politieke theorie te verbinden met een historische analyse.’22 Het historische zelfonderzoek, maakt inzichtelijk dat Nieuw Links en het kabinet Den Uyl in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de politieke impasse. Het decennium van Nieuw Links en het kabinet-Den Uyl (1966-1977) is overgewaardeerd en heeft ten onrechte een negatieve sluier geworpen over de politieke prestaties en het tijdvak van Willem Drees (1945-1958). In het licht van de jaren tachtig acht de WBS het tijd voor een herwaardering van het Drees-tijdperk en het ‘pragmatisch reformisme’. Zo publiceert WBS-directeur Van den Berg in het Jaarboek voor het democratisch
socialisme van 1986 het artikel: Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid. Hierin betoogt hij dat in een herijking van het pragmatisch reformisme van Drees de weg uit de politieke impasse besloten ligt.23 In lijn met dit pleidooi schrijft Paul Kalma in Het socialisme op sterk water (1987) een jaar later: ‘om te beginnen moet dan gewezen worden op de verwantschap tussen de hier ingenomen positie en het pragmatisch reformisme (…) waaraan onverbrekelijk de naam van Drees verbonden is’24 Ofschoon het niet wordt gekoppeld aan het pragmatisch reformisme van Drees komt de politieke koers, die wordt geschetst in het artikel De weg terug naar het politiek initiatief (1982) overeen met de wederopstanding die het pragmatisch reformisme in de jaren tachtig beleeft. De roep om een herwaardering van het Drees tijdperk (1948-1958) en de tempering van het enthousiasme ten aanzien van het decennium van Nieuw Links en Den Uyl (19661977) moet worden opgevat als een uiting van de postkeynesiaanse heroriëntatie. 25 De politiek van Nieuw Links en het kabinet Den Uyl hebben in de ogen van de WBS niet alleen aan de huidige politieke impasse bijgedragen, ze hebben de PvdA ook opgezadeld met een zelfbeeld en verwachtingspatroon waar ze in het huidige tijdsgewricht niet meer aan kan voldoen. Het pragmatisch reformisme van Drees sluit echter goed aan bij de mogelijkheden van het neoliberale tijdsgewricht. Het pleidooi voor een herijking van het pragmatisch reformisme is een eerste poging de postkeynesiaanse koers uit te stippelen. 22 J. Bank, M. Ros, B. Tromp, ‘Inleiding’ in: Idem , Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1979) 8-12, aldaar 8. 23 J.Th.J. Van den Berg, ‘Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid’ in: Wiardi Beckman Stichting, Socialisme en koloniën Het zevende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1986) 14-42, aldaar 35-37. 24 Kalma, Het socialisme op sterk water, 19. 25 Het feit dat Drees in 1986 bij leven en welzijn, zijn honderdste verjaardag mocht vieren heeft zeker ook aan zijn ‘historische opleving’ bijgedragen, maar wordt hier verder onbesproken gelaten. Voerman, ‘De stand van de geschiedschrijving van de Nederlandse politieke partijen’, 240.
9
De herwaardering voor Drees richt zich concreet op een herijking van zijn politiek van ‘consensus en compromissen’, zijn opvattingen over de verzorgingsstaat en de geleide loonpolitiek. Als één van de oorzaken voor de politieke impasse wordt de zogeheten polarisatiepolitiek aangewezen. Op instigatie van Nieuw Links poogt de PvdA gedurende de jaren zestig en zeventig door middel van polarisatie het confessionele machtsblok af te zetten,
in
de
hoop
een
progressieve
meerderheid
te
verwezenlijken.26
Deze
polarisatiestrategie heeft niet alleen gefaald, gelet op de succesvolle totstandkoming van het CDA (1980), maar heeft tevens de nodige politieke realiteitszin ontnomen. Het aanvankelijke succes van deze polarisatiestrategie, resulterend in het kabinet-Den Uyl, heeft de sociaaldemocraten doen vergeten dat ze alleen in het centrum van de macht kunnen verkeren, door compromissen te sluiten en rekening te houden met andermans verlangens.27 Met het afzweren van het compromis is de PvdA gewend geraakt aan een onrealistische wensenlijst, resulterend in een onbetaalbare verzorgingsstaat. De PvdA is haar ‘eigen compromis’ gaan overvragen.28 Samenvattend kan worden gesteld dat het pleidooi voor een eigentijdse variant van de consensus- en compromissenpolitiek van Drees is ingegeven door twee factoren. Enerzijds komt ze voort uit het besef dat de sociaaldemocraten in het neoliberale tijdsgewricht wel bereid moeten zijn om compromissen te sluiten. Anderzijds is ze ingegeven door het gerezen zelfinzicht dat de PvdA door de polariserende koers de politieke en maatschappelijke werkelijkheid te veel uit het oog is verloren.29
Drees en het neoliberale paradigma Één van de verloren ontwikkelingen, is het verdwijnen van de verzorgingsstaatconsensus. De herwaardering van Drees houdt nadrukkelijk verband met het verdwijnen hiervan. In de ogen van Drees is de PvdA in de jaren zeventig te veel afgedreven van haar reformistische kerntaak: het genereren en herverdelen van kapitaal. De door Den Uyl verbrede taakopvatting van welvaart naar welzijn, zoals gepresenteerd in het beroemde rapport Om
de kwaliteit van het bestaan (1963), zo luidde de kritiek van Drees in de jaren zestig, leidde
P. van Praag Strategie en Illusie. Elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977) (Amsterdam 1990) 130-132. Ibidem 12-13; Baarle e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, 199. Kalma, Het socialisme op sterk water, 13-18. Van den Berg, ‘Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid’,21; Kalma, Het socialisme op sterk water, 13-18. 26 27 28 29
10
tot een te uitgebreide en op termijn financieel onhoudbare verzorgingsstaat.30 Daarnaast zag de ‘Uyliaanse verzorgingsstaat’ met zijn brede scala aan voorzieningen de beperkingen van het maakbaarheidsideaal niet onder ogen. Een te veelomvattende staat, zo vreesde Drees, wekt verwachtingen in de hand die de overheid nooit naar tevredenheid kan inlossen.
31
Diverse factoren zorgen ervoor dat de ‘Dreesiaanse kritiek’ door Nieuw Links en Den Uyl in de jaren zestig en zeventig weinig serieus wordt genomen.32 De crisis en de teloorgang van het maakbaarheidsideaal doen de waardering voor de ‘sobere en terughoudende Drees’ terugkeren. De echo van de ‘Dreesiaanse kritiek’ is in de jaren tachtig duidelijk hoorbaar.
33
Zo bepleit Kalma in zijn ‘nieuwe reformisme’ een ‘pragmatisch en zakelijk beheer van de ‘collectieve sector’, ‘zodat de kosten beheersbaar blijven c.q. daar gemaakt worden waar dat het meest noodzakelijk is’ en wordt in De weg terug naar het politiek initiatief (1982) gesteld dat de PvdA ‘haar overspannen verwachtingen’ van de staat als instrument van maatschappelijke hervorming moet bijstellen.34 Tezamen met Kalma’s eerder verschenen De
illusie van de ‘democratische staat’ (1982) is dit een aanzet om de beperkingen van het maakbaarheidsideaal op de politieke agenda van de PvdA te plaatsen.35 In het bijstellen van de ‘maakbaarheidsambities’ en het pleidooi voor ‘een pragmatisch en zakelijk beheer’ is het neo-revisionisme uit de inleiding te herkennen. Ze komen voort uit de overtuiging dat de overheid een stap terug moet doen ten faveure van de markt. Een ander ‘Dreesiaans element’ dat wordt gerehabiliteerd is de geleide loonpolitiek. De forse welvaartsgroei en de intrede van de consumptiemaatschappij die zich in de jaren zestig hebben voltrokken na de introductie van de vrije loonvorming, hebben de geleide 30 N. Cramer, ‘Drees dertig jaar later’ Socialisme & Democratie 12 (1988) 370-374, aldaar 374. B. Tromp, ‘Drees en het democratisch socialisme’ in: Bart Trompstichting, De loden bal van het socialisme. Bart Tromp over de sociaaldemocratie (Amsterdam 2012) 226-252, aldaar 247-248. 31 Zijn kritiek op de Uyliaanse verzorgingsstaat verwoordde Drees in 1966 als volgt: ‘We kunnen niet alles wat we zouden willen en in de tweede plaats bij wat we doen moeten we soberheid betrachten’ M. Brinkman, ‘Drees, Willem’ in: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland http://hdl.handle.net/10622/FB8D8BD7-B013-4406-B0D2-41148434AEBC (geraadpleegd op 14-1-2014). Oorspronkelijke gepubliceerd in: P. J Meertens, M.A.H Campfens, G. Harmsen, ed., BWSA deel 5 (Amsterdam Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis 1992) 58-65. 32 ‘De gunstige economische conjunctuur en de groeiende welvaart is een van de redenen dat Drees kritiek weinig serieus werd genomen. Een andere verklaring is gelegen in het feit dat de PvdA zich op het terrein van de sociale politiek niet links wilde laten inhalen door de KVP. Het waren bovenal KVP ministers Veldkamp (Kinderbijslag, sociaal minimum , WAO, verhoging AOW-uitkering) en Marga Klompé (Algemene Bijstand Wet) die de in de jaren zestig de verzorgingsstaat verder uitbouwden. Van den Berg., ‘Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid’, 17. 33 Vermeldenswaard in deze is een interview dat de WBS in 1984 afnam met Drees naar aanleiding van zijn 98ste verjaardag. De Dreesiaanse kritiek op de ‘verzorgingsstaat en de ‘maakbaarheidsagenda van Den Uyl’ komt opnieuw ter sprake: ‘(…) Dus moet de overheid zich beperkingen opleggen’ J. Th. J. Van den Berg, ‘Negentig jaar sociaaldemocratie in de herinnering van een reformist’ Socialisme & Democratie 7/8 (1984) 237-243, aldaar 238-239. 34 Baarle e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, 205. 35 Aerts e.a., Land van kleine gebaren, 320-321.; Kalma, Het socialisme op sterk water, 17.
11
loonpolitiek in een negatief daglicht gesteld. Economische groei blijkt niet hand in hand te hoeven gaan met forse loonoffers, maar ook gerealiseerd te kunnen worden door de consumptieve bestedingen middels reële loonstijgingen te laten toenemen. In een historische terugblik worden de ‘forse loonoffers’ en het sociaaleconomische beleid van de kabinetten Drees - door voormalig Nieuw Linkser Arie van der Zwan - zelfs als ‘socialistisch verraad’ betiteld.36 Wanneer in de jaren tachtig de inkomenspolitiek het veld moet ruimen, werpt dit een nieuw licht over de geleide loonpolitiek. De bereidwillige verstaander kan zelfs constateren dat de WBS een werkgelegenheidsbeleid voorstaat dat is geboetseerd in de geest van de geleide loonpolitiek. Zowel Kalma als De weg terug naar het politiek initiatief staan een werkgelegenheidsbeleid voor waarin de continuering van de werkgelegenheid wordt gewaarborgd door grotere loonoffers van de werknemers te vragen dan de afgelopen decennia het geval is geweest. Kalma benadrukt in zijn nieuwe reformisme dat er afscheid genomen dient te worden van de offensieve inkomenspolitiek zoals gevoerd onder het kabinet Den Uyl, waarbij ‘de nadruk te eenzijdig heeft gelegen op loonvorming’.37 In De
weg terug naar het politiek initiatief vinden de roep om loonmatiging en behoud van werkgelegenheid hun uitwerking in ideeën over arbeidsduurverkorting.38 Evenals het pleidooi voor een ‘verzakelijkte collectieve sector’ moeten deze werkgelegenheidsplannen worden opgevat als een heroriëntatie ten aanzien van het neoliberale paradigma. De keynesiaanse inkomenspolitiek waarin de vraagzijde centraal staat dient plaats te maken voor een beleid, waarin de aanbodzijde centraal wordt gesteld door het behoud van werkgelegenheid prioriteit te geven. Kalma’s afscheid van de offensieve inkomenspolitiek en het pleidooi voor arbeidsduurverkorting voegen zich hiermee naar de neoliberale koerswisseling en de structuurveranderingen in de wereldeconomie. In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan. Voor nu kan nog het volgende worden opgemerkt. De rehabilitatie van de geleide loonpolitiek is ook te bezien vanuit de behoefte om het maatschappelijke middenveld tezamen met de sociale partners nieuwe vormen van solidariteit te laten organiseren. Dit pleidooi voor hernieuwde gemeenschapszin is te beschouwen als een poging de
36 A. van der Zwan, ‘Waarom Drees niet een groot staatsman genoemd kan worden’ in: J.W. Brouwer en P. van der Heiden ed., Drees minister-president 1948-1958 (Nijmegen 2005) 39-61 aldaar, 49-52. 37 Kalma, Het socialisme op sterk water, 17. 38 Baarle e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, 203-205.
12
calculerende burger een halt toe te roepen en de ‘verdwenen verzorgingsstaatconsensus’ te herstellen. In de stellingname dat het maatschappelijke middenveld en de sociale partners door de staat meer ruimte geboden moeten worden om nieuwe vormen van solidariteit te organiseren, is wederom de ‘Dreesiaanse rem’ op de ‘maakbaarheidsagenda’ te herkennen.39
Het afscheid van Keynes? In de kern is het heroriëntatiedebat een vraagstuk van economische ordening. De herijking van het pragmatisch reformisme laat zien dat de PvdA zich bezint op de vraag in hoeverre ze bereid is mee te gaan in de neoliberale wens afscheid te nemen van de interveniërende overheid en de markt de ruimte te geven.40 Het uiteindelijke antwoord op deze vraag wordt na drie jaar door de PvdA gegeven in de verklaring Om de Kwaliteit van de Toekomst (1989). Het neoliberale model van de terugtredende overheid en de afgeslankte collectieve sector worden hierin nadrukkelijk van de hand gewezen.
Om de Kwaliteit van de Toekomst houdt vast aan de idee dat de markt regulatie behoeft. 41 In de wijze van regulering dient wel een verandering plaats te vinden. Er wordt afscheid genomen van het ‘keynesiaanse verzorgingsstaatsocialisme’. Voortaan dient niet alleen de staat, maar ook het maatschappelijke middenveld en het individu zijn verantwoordelijkheid te dragen. 42 De agenda van Om de Kwaliteit van de Toekomst (1989) is daarmee goed te vergelijken met de herijking van het pragmatisch reformisme van Drees.
1.3 De hernieuwde belangstelling voor het plandenken
De economische crisis en de voortschrijdende werkeloosheid doen de roep om een nieuw
Plan van de Arbeid (1935) toenemen. Het voedt binnen de WBS de behoefte om de geschiedenis van het ‘plandenken’ tegen het licht te houden.43 Evenals het Drees tijdperk is
39 Ibidem. Van den Berg., ‘Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid’, 35-37. 40Judt, Na de oorlog, 664-667. 41PvdA, ‘Om de Kwaliteit van de toekomst’ De Toekomst Ledenkrant van de Partij van de Arbeid 5 februari (1989) 1-5. 42 Ibidem, 3-5. 43 J.Th.J. Van den Berg, ‘Woord vooraf’ in WBS ed., Wetenschappelijk Socialisme. Over’ plannnen’ van SDAP en PvdA (Amsterdam 1982) 7-10, aldaar 10. Het onderzoek van de WBS naar het plandenken resulteerde ondermeer in de volgende publicaties: A. Peper, e. a., Wetenschappelijk socialisme. Over de’ plannen’ van SDAP en PvdA (Amsterdam,
13
deze opleving een manifestatie van het heroriëntatiedebat. Dit is terug te zien in het vernieuwingsrapport Schuivende Panelen (1987).44 In de traditie van het verleden probeert men nieuwe vormen van planning en ordening te formuleren.
Schuivende Panelen staat uitgebreid stil bij de wijze waarop het economische denken zich heeft ontwikkeld. Aan de hand van de belangrijkste economische rapporten - als het
Plan van de Arbeid (1935) en Om de Kwaliteit van het Bestaan (1963) - wordt de ontwikkeling van de marxistische socialisatie naar de keynesiaanse verzorgingsstaat beschreven. Geschetst wordt hoe het plandenken zich voortdurend weet aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Van ‘planning en ordening’ in de jaren dertig om de Depressie te bestrijden naar ‘collectivisatie’ in de jaren zestig om de welvaart te verdelen.45 Vervolgens wordt uiteengezet hoe het ‘keynesiaanse plandenken’ door de structuurveranderingen in de wereldeconomie ten einde is gekomen. Tot halverwege de jaren zeventig was de wereldeconomie ingericht naar het monetaire stelsel van Bretton Woods. Dit stelsel, met Keynes als architect, had als belangrijkste spelregel dat nationale overheden de regie voerden over het internationale kapitaalverkeer. Hierdoor waren naoorlogse regeringen in staat geweest staat geweest de markt te reguleren en het kapitaal aan te wenden voor sociale politiek. Wanneer gaandeweg de jaren zeventig Bretton Woods in elkaar stort, raakt de sociaaldemocratie haar ‘greep op het kapitaal’ kwijt. Het kapitaal kan zich vrij over de wereld verplaatsen en het wordt steeds lastiger de markt aan te sturen. 46
Schuivende Panelen constateert dat de traditioneel keynesiaanse ‘interventiemechanismen’ hierdoor hun functie hebben verloren. 47 Binnen een gedereguleerde wereldeconomie is slechts ‘een accentverlegging’ binnen de traditionele planpolitiek mogelijk. Zo laat de transnationale onderneming zich niet meer ‘nationaliseren’, maar kan ze nog wel worden ‘gestuurd’ door internationale wetgeving op te tuigen. Een ander voorbeeld is de eerder besproken arbeidstijdverkorting. In de naoorlogse economie was het sociaaldemocratische streven naar een evenwichtige inkomensverdeling goed te verenigen met het keynesiaanse stimuleringsbeleid om de consumptieve vraag op 1982) en J. Jansen van Galen, e.a., Het moet, het kan! Op voor het Plan! Vijftig jaar Plan van de Arbeid (Amsterdam, 1985); Voerman, ‘De stand van de geschiedschrijving van de Nederlandse politieke partijen’, 240. 44PvdA, Schuivende Panelen. Continuïteit en vernieuwing in de sociaal-democratie (Amsterdam 1987). 45 Ibidem, 13-17 en 61-69. Bij het schrijven van deze ‘historische beschouwing’ is overduidelijk gebruik gemaakt van het historische onderzoek dat in de jaren tachtig door de WBS naar het plandenken is verricht. De ‘historische beschouwing’ vertoont sterke overeenkomsten met Van den Berg’s artikel, ‘Geschiedenis als leerproces, 359-366 en 391. 46 H.M. Schwartz, States versus markets. The Emergence of a global economy (3e druk; New York 2010) 197-201. 47 Ibidem, 24-40.
14
peil te houden.48 Als dit stimuleringsbeleid in de jaren tachtig stopt, valt er een belangrijke pijler onder de inkomenspolitiek weg. De inkomensverdeling is niet meer op traditionele wijze te beïnvloeden door de economie ‘vraaggericht te sturen’. Het beïnvloeden van de inkomensverdeling zal nu moeten geschieden door langs de aanbodkant, de aanwezige werkgelegenheid via arbeidstijdverkorting zo gelijkmatig mogelijk te verdelen.49 Door te spreken over een ‘accentverlegging’ binnen de traditionele planpolitiek – van vraag naar aanbod en van nationaal naar internationaal - wekt Schuivende Panelen de indruk zich evenals het pragmatisch reformisme te voegen naar de gewijzigde omstandigheden.50 Uit de wijze waarop de structuurveranderingen, die de mogelijkheden tot planning hebben doen afnemen, worden becommentarieerd, kan echter worden opgemaakt dat dit niet het geval is. Er wordt benadrukt dat deze veranderingen - de internationalisering van de kapitaalmarkten, de komst van de transnationale onderneming, schaalvergroting, de opkomst van informatie en communicatietechnologie - resulteren in een ongelijke verdeling van kennis, macht en inkomen, wanneer de markt niet wordt gecorrigeerd.51 Men stelt zich niet tevreden met de resterende mogelijkheden om de markt bij te sturen en blijft vasthouden aan haar marktkritiek. Er is een internationaal orgaan nodig, dat over het instrumentarium beschikt om ‘planpolitiek’ te bedrijven en de markt te reguleren: ‘Het eerste nieuwe element in de door ons bepleite economische orde is de overdracht van bevoegdheden door de nationale overheid aan internationale organisaties. (…) ‘Door de schaalvergroting en internationalisering valt er voor een Nederlandse regering steeds minder te socialiseren, te plannen en te ordenen. Maar de noodzaak van bij voorbeeld planning en ordening ‘as such’ is eigenlijk alleen maar toegenomen’52 Het pleidooi om de planpolitiek op internationaal niveau te institutionaliseren wekt wellicht de indruk dat wordt terugverlangd naar het Bretton Woods tijdperk. Dit is slechts ten dele het geval. Parallel aan Bretton Woods wordt een marktmeester bepleit, maar anders dan
48B. Jessop en N.L. Sum, Beyond the regulation approach: putting capitalist economy in their place (Cheltenham 2006) 58-74; A. Hicks, Social democracy and welfare capitalism: a century of income security politics. (New York 1999) 78. 49 Ibidem, 99-102. 50 Ibidem, 95. 51 Ibidem. 52 Ibidem, 102.
15
voorheen, dient deze marktmeester meer ruimte te laten aan het marktmechanisme. Het wordt omschreven als de ‘meer plan en meer markt strategie’ en is daarmee een afscheid van het keynesiaanse verzorgingsstaatsocialisme.53 Het betekent echter, zo moge duidelijk zijn, geen afscheid van de planpolitiek en de marktkritiek. Ze zullen voortaan alleen op supranationaal niveau moeten worden vormgegeven. Dit bewustzijn dat de nationale planpolitiek in de jaren tachtig ten einde is gekomen, wordt overigens door Sassoon als een van de kenmerken en uitdagingen van het neo-revisionisme gezien.54
53 Ibidem , 97-99. 54 Sassoon, One hundred years of socialism, 734.
16
Schuivende Panelen (1987) maakt binnen de partijtop de geest rijp voor een afscheid van het verzorgingsstaatsocialisme. De weg is vrij voor regeringsdeelname in het neoliberale tijdsgewricht. Ook in strategisch opzicht koerst het vernieuwingsrapport af op regeringsdeelname. Er wordt afscheid genomen van de polarisatiestrategie.55 In 1989 neemt de PvdA zitting in het derde kabinet Lubbers (1989-1994). De verhoudingen tussen het CDA en de VVD zijn na zeven regeringsjaren enigszins verstoord en Lubbers besluit zich te wenden tot de sociaaldemocraten.56 Bovendien denkt Lubbers in de PvdA de ideale partner te hebben gevonden om de vakbeweging en de samenleving mee te nemen in zijn bezuinigingsagenda.57 Dit blijkt een misrekening. Wanneer het mes wordt gezet in de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gaan de vakbeweging en de achterban van de PvdA op hun achterste benen staan. Het electoraat en de Tweede Kamerfractie van de PvdA blijken heel wat meer moeite te hebben om afscheid te nemen van haar vertrouwde verzorgingsstaat dan de partijtop. Begin jaren negentig belandt de PvdA in een diepe crisis, die bekend komt te staan als de WAO-crisis.
58
Op een verhit partijcongres weet Kok, de voorman van de partij en als minister van financiën het PvdA zwaargewicht in het kabinet, de gelederen te sluiten. Nadat hij zijn toekomst aan het kabinetsbeleid heeft verbonden en belooft de scherpste randjes er vanaf te halen, gaat het congres schoorvoetend akkoord met de bezuinigingsoperatie. Kok weet de chaos in de kiem te smoren, maar kan niet voorkomen dat partijvoorzitster Sint aftreedt. 59 Twee jaar na het congres, in 1993 zorgen de WAO-plannen opnieuw voor frictie tussen de PvdA-fractie en haar bewindslieden. Elske Ter Veld, als staatssecretaris van Sociale Zaken
55 M. Brinkman, e.a., Honderd jaar sociaal-democratie, 286-287. 56 J.Bosmans, A. van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland. (Amsterdam 2011) 182-186. 57 J. de Vries, Paars en de managementstaat. Het eerste kabinet –Kok [1994-1998] (Apeldoorn 2002) 22. 58 R.A. Koole, ‘De ondergang van de sociaal-democratie? De PvdA in vergelijkend en historisch perspectief’ in: P.Lucardie, I. Noomen en G. Voerman, ed., Jaarboek 1992 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1993) 73-98, aldaar 75 59Ibidem, 73-77.
17
belast met de bezuinigingsoperatie ziet zich, nadat de Tweede Kamerfractie het vertrouwen in haar heeft opgezegd, genoodzaakt om af te treden.
60
In zijn hoedanigheid als leider van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) heeft Kok zich halverwege de jaren tachtig nog hevig verzet tegen deze bezuinigingspolitiek. In 1986 trekt hij als oppositieleider deze lijn door. De sociaaldemocraten voeren felle oppositie tegen de bezuinigingspolitiek van Lubbers II. Dat Kok in 1986 overstag gaat en de saneringsplannen op de sociale zekerheid doorvoert, wordt binnen de PvdA en door haar achterban niet begrepen. De draai van verzet naar omarming van de neoliberale koers doet de PvdA in een crisis belanden.
61
Naast forse bezuinigingen bestaat de koerswijziging uit het hervormen van de sociale zekerheid. Deze krijgt een restrictief en meer activerend karakter. Er worden herkeuringen in de WAO ingevoerd en voortaan behoort men werk te aanvaarden wat voorheen ongeschikt werd geacht.62 Het activeringsbeleid krijgt verder zijn beslag in de banenpoolregeling(1990)
de
Kaderregeling
Arbeidsinpassing(1990)
en
de
Jeugdwerkgarantie Wet (1992). Men hoopt hiermee de (langdurig) werkelozen te activeren.63 De WAO-crisis maakt binnen de PvdA veel tongen los. De inrichting en het karakter van de verzorgingsstaat worden tegen het licht gehouden. Het rapport Niemand
aan de kant (1992), geschreven in opdracht van het partijbestuur, vormt het sluitstuk van de discussie.64 Het rapport maakt de overstap naar een activerende verzorgingsstaat.65 Deze overstap en de WAO-crisis zijn symptomatisch voor het onvermogen van de PvdA om een weerwoord te formuleren op de opmars van het neoliberale paradigma en de verdwenen verzorgingsstaatconsensus.
66
De sociaaleconomische koerswisseling van de kabinetten Lubbers is door Jouke de Vries
gemunt
als
de
overgang
van
de
verzorgingsstaat
naar
de
neoliberale
‘managementstaat’. De opmars van het marktdenken laat niet alleen zijn sporen na in het sociaaleconomische beleid - een activerende verzorgingsstaat – maar heeft ook zijn uitwerking op bestuurlijk en politiek vlak. Ze resulteert gedurende de jaren ’80 en ’90 in de 60 J.Bosmans, Parlementaire geschiedenis 187; P. Rehwinkel, J. Nekkers ed., Regerenderwijs De PvdA in het kabinetLubbers/Kok. Wiardi Beckman Stichting (Amsterdam 1994) 129. 61 Brinkman, Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 288-290; Bosmans, Parlementaire geschiedenis, 175; de Vries, Paars en de managementstaat, 22. 62 R.Aerts, e.a., Kleine gebaren, 330-331. 63 Ibidem. 64 Koole, ‘De ondergang van de sociaal-democratie’, 76-77. 65 PvdA, Niemand aan de kant. (Amsterdam 1992) 3-19. 66 Koole, ‘De ondergang van de sociaal-democratie’, 92-95.
18
komst van de zogenaamde managementstaat. De positieve waardering voor het bedrijfsleven, die voortvloeit uit de dominantie van het marktdenken, doet de overtuiging postvatten dat Nederland voortaan als een bv gemanaged moet worden.67 Deze overtuiging moet worden bezien tegen de achtergrond van de problemen van de verzorgingsstaat en het vastgelopen overheidsapparaat. Door overheidsdiensten over te hevelen naar de markt of te verzelfstandigen beogen de kabinetten Lubbers de desbetreffende diensten te prikkelen om bedrijfsmatiger en efficiënter te gaan werken. Door minder taken op zich te nemen en bedrijfsmatiger te opereren moet de overheid haar bestuurlijke slagkracht terugwinnen.68 Met zijn begrip de managementstaat en bv Nederland illustreert de Vries de opmars van het marktdenken. Het keynesiaanse plandenken heeft definitief plaatsgemaakt voor de vrije markt.
2.1 Paars en de markt
Het saneren van de verzorgingsstaat komt de PvdA duur te staan. Met een verlies van twaalf zetels bezorgt de WAO-crisis de partij de grootste verkiezingsnederlaag uit haar historie tot in 1994. Ondanks dit forse verlies sluiten de sociaaldemocraten de verkiezingen winnend af. De electorale afstraffing bij het CDA is nog groter.69 Getalsmatig mogen de sociaaldemocraten met zevenendertig zetels de grootste geworden zijn, de eigenlijke winnaars van de Tweede Kamerverkiezingen in 1994 zijn de liberalen. Democraten66 (D66) ziet haar zetelaantal verdubbelen naar vierentwintig en de VVD stijgt naar eenendertig Kamerzetels. De ‘liberale overwinning’ leidt ertoe dat de mogelijkheid van een coalitie tussen PvdA en VVD voor het eerst serieus wordt onderzocht. Uiteindelijk vinden de twee voormalige klassenvijanden in D66 de ideale vredestichter en coalitiegenoot. Na ruim drie maanden
67 J.de Vries, Paars en de managementstaat. Het eerste kabinet-Kok [1994-1998] (Apeldoorn 2002) 17-27. 68 Verbinding Verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Hoofdrapport Eerste Kamer der Staten Generaal (’s-Gravenhage 2012) 27-29. https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20121030/aanbiedingsbrief_en_hoofdrapport/f=/vj41l693r7ww.pdf (geraadpleegd op 22-12-2013) 69 Verscheurd door de perikelen rond de leiderschapswissel van Lubbers en Brinkman leiden de christendemocraten een recordverlies van twintig zetels. Bosmans, Parlementaire geschiedenis, 196-199; Aerts e.a., Land van kleine gebaren, 379.
19
formeren is Paars I (1994-1998) een feit.70 De sociaaldemocraten leveren met Wim Kok de premier. Er is vaak gewezen op het bijzondere karakter van dit kabinet. Het is de eerste coalitie, sinds de invoering van het algemeen kiesrecht, waar geen plek is ingeruimd voor de confessionelen. Ook het feit dat PvdA en VVD niet langer ideologisch de degens kruisen, maar zich verzoenen in coalitieverband maakt Paars I tot een bijzonder kabinet.71 Deze en andere factoren nodigen er inderdaad toe uit om de Paarse politiek als een breuk met het verleden te bestempelen. Aan de hand van zijn concept de managementstaat, laat de Vries zien dat Paars op sociaaleconomisch terrein echter geen breuk met het verleden betekent. Ze gaat door op de door Lubbers ingeslagen weg.72 Het terugdringen van de staatsschuld, saneren en reorganiseren van de sociale zekerheid en de publieke sector hebben ook onder Paars de hoogste prioriteit. De meest ingrijpendste veranderingen in de sociale zekerheid vinden plaats op het terrein van de werknemersverzekeringen. De Ziektewet wordt geprivatiseerd en er wordt marktwerking geïntroduceerd in de uitvoering van de WAO.73 Het doorvoeren van marktwerking in de sociale zekerheid is illustratief voor een verandering in het sociaaleconomische denken. Onder Lubbers was de privatiseringsagenda vooral gericht op het verkleinen van het begrotingstekort en het beter laten functioneren van het overheidsapparaat. Vanuit het gerezen inzicht dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar dreigde te worden en het maakbaarheidsideaal op de rem moest worden getrapt konden de sociaaldemocraten – hoewel niet zonder slag of stoot – steun verlenen aan deze agenda. Onder Paars is er echter meer aan de hand. Het geloof in de markt is gegroeid. De idee heeft postgevat dat de markt beter in staat is publieke en semipublieke diensten te organiseren dan de overheid. De Nederlandse Spoorwegen (NS) zijn een goed voorbeeld
70 de Vries, Paars en de managementstaat, 29-43; Bosmans, Parlementaire geschiedenis, 198-201. 71 de Vries, Paars en de managementstaat, 31-33; F.H.Becker, ‘Paarse Politiek. Kanttekeningen bij een bijzondere coaltie’ in: P.G.C. van Schie ed., Paars in Perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997) 87-103, aldaar 87-91; K. van Kersbergen, B.Verbeek, ‘Historisch incident of gevestigde traditie? Over de bijzonderheden van de paarse coalitie in vergelijkend perspectief’ in: P.G.C. van Schie ed., Paars in Perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997) 57-85, aldaar 57. 72‘Bij het onderzoek naar het Eerste Paarse kabinet vormde de volgende stelling het uitgangspunt voor de beschrijving en de interpretatie. Paars betekende wel een andere politieke constellatie, maar was qua beleid vooral een voortzetting van de politieke agenda van het Eerste kabinet Lubbers (1982-1986) (…) Met deze stelling beweer ik dat de continuïteit in de Nederlandse politiek met Paars I groter is dan de discontinuïteit. de Vries, Paars en de managementstaat, 11; Bosmans, Parlementaire geschiedenis, 201-202. 73 de Vries, Paars en de managementstaat 67-69 en 111-113.
20
van deze omslag. Wordt de NS aanvankelijk opgesplitst in verschillende onderdelen om het efficiënter te laten opereren, onder Paars dient er ook concurrentie op het spoor te komen.74 De Amsterdamse rederij Lovers krijgt in 1996 toegang tot het spoorwegnet om de spoorlijn van Amsterdam naar IJmuiden te exploiteren.75 Met de beursgang van de Koninklijke PTT Nederland nv (KPN) in 1994 wordt ook de markt voor telecommunicatie geliberaliseerd. Later worden onder Paars II (1998-2002) ook de post- en energiemarkt opengesteld voor buitenlandse marktpartijen.76 Paars ziet de markt als het instrument om de publieke sector en maatschappelijke dienstverlening te verbeteren.77 Paars I en II kennen de zogenaamde Markt Deregulering Wetgevingskwaliteit operaties (MDW). Doel van deze operaties is het bevorderen van marktwerking in de private en (semi-)publieke sector. Privatisering en liberaliseringen moeten wetgeving verbeteren en overbodige regeldruk wegnemen. Ontdaan van toetredingsdrempels en regeldruk moeten marktprikkels en concurrentie de desbetreffende sector van een kwaliteitsimpuls voorzien. MDW-projecten vinden plaats in de gezondheidszorg, de volkshuisvesting, de kinderopvang, de financieel en juridische dienstverlening en op diverse andere terreinen. 78 In haar verkiezingsprogramma van 1989 stelde de PvdA nog dat het ‘vertrouwen in de markt bij CDA en VVD is doorgeschoten’79 Drie kabinetsdeelnames later zijn de sociaaldemocraten bekeerd tot de markt. Werd in Om de Kwaliteit van de Toekomst (1989), waarmee het heroriëntatievraagstuk in de jaren tachtig werd afgerond, nog gesteld dat de overheid niet moest terugtreden om de kwaliteit van de publieke voorzieningen te beschermen tegen de markt, onder Paars I is deze marktkritiek voorbij. In het regeerakkoord
Keuzes voor de Toekomst (1994) wordt marktwerking bestempeld als het instrument een 74 Verbinding Verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Hoofdrapport Eerste Kamer der Staten Generaal (’s-Gravenhage 2012) 31-33. https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20121030/aanbiedingsbrief_en_hoofdrapport/f=/vj411693r7ww.pdf (geraadpleegd op 22-12-2013). 75 Wiardi Beckman Stichting, Grenzen aan de markt. Privatisering en de hervorming van de publieke sector . (Amsterdam 2002) 86. 76 Verbinding Verbroken?, 33-35. 77 Keuzes voor de toekomst, Brief van de informateur. Kamerstuk 23715 Nr. 11. (’s-Gravenhage 15-5-1994) 4- 9. http://www.statengeneraaldigitaal.nl (geraadpleegd op 13-5-2-14) 78 Ibidem; Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. Brief van de ministers van Economische Zaken en van Justitie. Kamerstuknummer 54156 Kenmerk 24036 Nr. 223 (’s-Gravenhage 25-6-2001) 2-7. http://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vi3ais56ov2t (geraadpleegd op 22-12-2013) 79 ‘Het beleid van CDA en VVD blijkt onevenwichtig. Het is er niet in geslaagd – ondanks het economische herstel – alle burgers perspectief te bieden. Het vertrouwen in de werking van de markt is doorgeschoten ten koste van de aandacht voor de kwaliteit van functioneren, dienstverlening en verantwoordelijkheid van de overheid.’ PvdA, Kiezen voor kwaliteit verkiezingsprogramma (Amsterdam 1989) 1.
21
vitale publieke sector en goede sociale zekerheid te organiseren.80 De reserves, waarmee de PvdA zich onder Lubbers III conformeerde aan de neoliberale werkelijkheid hebben plaatsgemaakt voor enthousiasme. Met eigentijdse vormen van planpolitiek probeerde PvdA zich in de jaren tachtig nog te onttrekken aan de neoliberale consensus. De idee dat de markt gereguleerd en gecorrigeerd moet worden, is onder Paars echter volledig losgelaten. Het doorvoeren van de marktwerking in de sociale zekerheid en de MDW-operaties laten zien dat ook de sociaaldemocraten zijn gaan geloven in het heil van de markt.
2.2 De sociaaldemocratie in crisis
De impasse is voorbij. Met Kok als minister-president van Paars I en II zijn de sociaaldemocraten terug in het centrum van de macht. Ze zijn er echter niet in geslaagd een antwoord te formuleren op de neoliberale agenda. De verzorgingsstaat wordt hervormd naar activerend model en ook de marktwerking wordt doorgezet. Niet alleen de PvdA ook haar Europese zusterpartijen hebben moeite met het vinden van een weerwoord op de neoliberale dominantie. Ook in Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Duitsland en Italië, nagenoeg overal in Europa, worden vanaf de jaren tachtig publieke diensten geprivatiseerd en overgeheveld naar de markt.81 Sassoon
ziet
in
verzorgingsstaatsocialisme
dit
privatiseringsproces
het
bewijs
geleverd
dat
het
- ofwel de sociaaldemocratie - in een ideologische crisis
verkeert. Hij wijst erop dat de sociaaldemocraten gedurende de jaren negentig worden meegetrokken in de crisis van het socialisme, dat zich na de val van de Muur (1989) en de catastrofe van het reëel bestaande socialisme in de Sovjet-Unie, in een crisis bevindt.82 Hoewel het hier twee op zichzelf staande ideologieën betreft, is het een probleem voor de sociaaldemocraten, dat beide stromingen zijn ontsproten uit de gedachte dat het kapitalisme disfunctioneel is. De crisis van het socialisme is koren op de molen van de vrije markt theoretici. Ze neemt de kapitalismekritiek alle wind uit de zeilen en brengt ook het democratische plandenken in diskrediet.83 De sociaaldemocratie is niet bij machte hier een antwoord op te formuleren. Ze weet zich geen raad meer met haar kapitalismekritiek. Hierop 80Keuzes voor de toekomst, 4, 9-10 en 23-24. 81 Judt, Na de oorlog, 664-694. 82 Sassoon, One hundred years of socialism, 648-649. 83 Ibidem, 732-733.
22
besluit ze zich definitief te ontworstelen van de last – in de woorden van Sassoon ‘a utopian albatross’ – die de historische verwantschap met het socialisme met zich meebrengt. De sociaaldemocratie snijdt haar historische banden door en maakt een herwaardering van de markt door. De ambities om het kapitalisme radicaal te hervormen worden verruild voor een pragmatische koers van marktwerking, die zich voegt naar de heersende consensus.
84
Waar Sassoon de dominantie van het liberale marktdenken als verklarende factor voor de crisis aanwijst, zijn er in de literatuur nog twee verklaringen te onderscheiden. De eerste groep theoretici wijst erop dat de sociaaldemocratie haar missie heeft volbracht. 85 Ontstaan halverwege de negentiende eeuw in reactie op de misstanden van de industriële samenleving is met de totstandkoming van de verzorgingsstaat haar politieke project volbracht. Het volk weet zich beschermd tegen de uitwassen van het kapitalisme. Haar levensomstandigheden zijn aanzienlijk verbeterd en de emancipatie van de arbeider is voltooid. Als gevolg van dit succesverhaal verkeert de sociaaldemocratie in een ‘ideologische leegte.’ Deze leegte verklaart de onmacht tegenover de neoliberalen. Sociaaldemocraten kunnen slechts het bestaande verdedigen en beschikken niet langer over een wervende receptuur voor een tegenoffensief en een nieuw politiek project. De bekendste vertolker van deze theorie is Ralf Dahrendorf.
86
De tweede groep benadrukt niet zozeer het succes, maar de veranderde omstandigheden.87 De sociaaldemocratie vindt zijn kraamkamer in de opkomst van het industriële kapitalisme. Nu de wereld in de twintigste eeuw in allerlei opzichten is veranderd, weet ze zich geen raad met deze veranderde omstandigheden. Het betreft hier de economische en sociologische ontwikkelingen die in Schuivende Panelen geanalyseerd worden: het verdwijnen van de keynesiaanse economie en daaraan gelieerde zaken als de mondialisering van markten, de transitie van industriële naar een diensten- en kenniseconomie
en
de
komst
van
de
informatietechnologie.
De
belangrijkste
vertegenwoordiger van deze stroming is Anthony Giddens. Hoewel de drie verklaringen een andere insteek verkiezen om de geestesgesteldheid van de sociaaldemocratie te duiden, hebben ze één ding gemeen. Of haar taak nu volbracht is, of dat ze geen receptuur meer te bieden heeft voor de veranderende wereld, de crisis dan 84 Sassoon, One hundred years of socialism, 734,735. 85 Koole, ‘De ondergang van de sociaal-democratie?’, 78-80. 86 H. Broekhuijse, Ralf Dahrendorf over neoliberalisme, sociaalliberalisme en sociaaldemocratie. Het einde van de sociaaldemocratie? (Budel 2007) 115-154. 87 Koole, ‘De ondergang van de sociaal-democratie?’, 78-80.
23
wel de ideologische impasse waar de sociaaldemocratie zich in bevindt, is voor een belangrijk deel ingegeven door haar naoorlogse kapitalismekritiek. Of het nu is omdat de komst van de verzorgingsstaat de sociale kwestie heeft opgelost en het kapitalisme heeft gehumaniseerd of omdat het failliet van het reëel bestaande socialisme het gelijk van de vrije markt aanhangers heeft bewezen, de naoorlogse sociaaldemocratie heeft haar langste tijd gehad.88 Het is in het verlengde van deze tijdgeest dat de PvdA en haar Europese zusterpartijen zich distantiëren van hun socialistische en naoorlogse verleden. Nu we weer terugkeren naar het heroriëntatiedebat in de PvdA, zal duidelijk worden dat zowel elementen van Dahrendorfs, Giddens en Sassoons theorie van toepassing zijn op de koers van de PvdA in de jaren negentig.
De loden bal van het socialisme In lijn met Dahrendorf stelt Kalma dat de PvdA uiterst succesvol is geweest in het realiseren van haar politieke programma. Ze weet haar eigen successen alleen niet op waarde te schatten omdat ze last heeft van een minderwaardigheidscomplex. Dit komt voort uit het voortleven van de ‘socialistische mythe’ en het onvervulde verlangen naar een totaal andere samenleving. Deze ‘utopische last’ zorgt er voor dat sociaaldemocraten gebukt gaan onder een zeker schuldgevoel en nooit met tevredenheid terug kijken naar de eigen prestaties. De moderne verzorgingsstaat steekt nogal schril af bij de ooit zo vurig verlangde heilsstaat. Hierdoor weet ze zich niet op te richten uit de impasse. Het is daarom hoog tijd, zo betoogt Kalma, om het ‘socialisme op sterk water’ te zetten en de banden met de socialistische beweging definitief te doorbreken’.
89
Naast het opvijzelen van het zelfbeeld moet Kalma’s
pleidooi, zoals gezegd, ook bezien worden in het licht van de onderkenning dat de PvdA haar ‘socialistische reflexen’ moet loslaten. De verzorgingsstaat verkeert in een crisis en de overheid is niet bij machte alles zelf te realiseren zonder hulp van de markt.
88 Broekhuijse, Ralf Dahrendorf over neoliberalisme, sociaalliberalisme en sociaaldemocratie, 121-136; A. Giddens, The Third Way The Renewal of Social Democracy (Cambridge1998) 26; Sassoon, One hundred years of socialism, 649-651 en 733-734. 89 Kalma, Socialisme op sterk water, 14 en 25- 26. ‘Een dergelijk socialistisch sentiment schaadt, zo zal in het navolgende worden betoogd, de sociaal-democratie (…) Een werkelijke vernieuwing van de PvdA begint daarom met een definitieve verbreking van de ideologische banden met andere nazaten van de traditionele socialistische beweging.’ Kalma, Socialisme op sterk water, 26.
24
In 1992 duidt partijdenker Bart Tromp de impasse op een soortgelijke wijze door te spreken over ‘de loden bal van het socialisme’ die de PvdA achter zich aan blijft slepen. Ook hij stelt dat de banden met het socialistische verleden definitief ontzenuwd moeten worden. Ze heeft zich immers nooit een klasseloze maatschappij ten doel gesteld, maar er naar gestreefd de kapitalistische productieverhoudingen middels democratisering en sturing te humaniseren. In het realiseren van deze ambities - in de woorden van Kalma ‘het organiseren van de liberale samenleving’ en in de woorden van Tromp ‘het creëren van effectief burgerschap’ - is de PvdA met glans geslaagd. Zonder ‘socialistische bril’ kan de PvdA met gepaste trotst terug kijken op haar verleden. 90
Afscheid van het verleden Het pleidooi van Kalma mist zijn uitwerking niet. In 1995 houdt Kok zijn befaamde Den Uyl- lezing We laten niemand los, waarin in navolging van Kalma, de ‘ideologische veren’ worden afgeschud: Het afschudden van ideologische veren is voor een politieke partij als de onze niet alleen een probleem, het is in bepaalde opzichten ook een bevrijdende ervaring. Ik zeg het Paul Kalma na – wij schrijven 1987 – “Een werkelijke vernieuwing van de PvdA begint daarom met definitief afscheid van de socialistische ideologie; met een definitieve verbreking van de ideologische banden met andere nazaten van de traditionele socialistische beweging.” Dit proces is – anno 1995 – nagenoeg voltooid.91 De uitspraak van Kok veroorzaakt veel commotie. De lezing komt al snel bekend te staan als het moment waarop de PvdA haar socialistische idealen vaarwel zegt en voorgoed afscheid neemt van haar verleden.92 De redenering van Kalma wordt hierbij uit zijn verband gerukt. Evenals Kalma wil Kok zich ontdoen van de socialistische mythe. Maar waar het 90 B. Tromp, ‘De loden bal van het ware socialisme’ in: Wiardi Beckman Stichting en Opleidingsinstituut PvdA Amsterdam, Contouren van vernieuwing. Heroriëntatie in de Partij van de Arbeid (Amsterdam 1992). 19-30, aldaar, 29-30; Kalma, Socialisme op sterk water, 14. 91 W. Kok, ‘We laten niemand los’ in: Stichting Joop Den Uyl-lezing In het spoor van Den Uyl: Den Uyl-lezingen 19882008 (Amsterdam 2009) 187-213, aldaar 192-193. 92P.de Rooy en H. te Velde, Met Kok. Over veranderd Nederland (Amsterdam 2005) 71-72.
25
pragmatisch reformisme nog voortbouwt op het verleden, doet Kok het verleden volledig in de ban: ‘de oude ideologie blijkt niet in staat afdoende antwoorden te geven op de sleutelvragen van deze tijd’93 Met ‘sleutelvragen van deze tijd’ refereert Kok aan de eerder besproken ‘veranderde omstandigheden’. Hiermee stelt hij zich op de lijn van Giddens dat de ideologie van de naoorlogse sociaaldemocratie niet meer in staat is de vraagstukken van de eenentwintigste eeuw het hoofd te bieden. Dit kan nog eens extra verduidelijkt worden aan de hand van onderstaand tekstfragment: ‘Vandaag de dag is niet meer te ontkomen aan het inzicht dat de internationalisering van de economie, communicatie, beweeglijkheid van mensen, cultuur en levensstijl de sociaal-democratie tot in de kern raakt.’94 Het is opvallend dat ‘deze veranderde omstandigheden’ aanleiding vormen om afscheid te nemen van het verleden. In Schuivende Panelen (1987) gaven diezelfde omstandigheden er immers nog aanleiding toe het verleden extra tegen het licht te houden in een poging nieuwe vormen van planpolitiek te bedenken. Dat diezelfde veranderingen halverwege de jaren negentig de aanleiding vormen om afscheid te nemen van het verleden, heeft – zoals de theorie van Sassoon stelt - alles te maken met het veranderende perspectief ten aanzien van het marktmechanisme. Nu het socialisme moreel failliet is verklaard en de markt heeft gewonnen biedt het ‘socialistische verleden’ geen geschikt referentiekader meer.95 Het milieuvraagstuk kan deze verandering illustreren. In Schuivende Panelen (1987) wordt de markt nog kritisch doorgelicht. De mondialisering van de markt wordt geproblematiseerd en aangewezen als één van de oorzaken van de milieuproblematiek: ‘De schaalvergroting en internationaliseringen leidden tot meer (transnationale machtsconcentraties). De toenemende verstoringen van het ecologische evenwicht tot meer en wijder verspreide externe effecten, alsook tot meer absolute schaarsten.’96
93 94 95 96
Ibidem. Ibidem, 196. Ibidem, 190-192. PvdA, Schuivende Panelen, 95.
26
In 1995 is de kritische bril verdwenen. Het marktmechanisme en de wereldmarkt worden nu juist aangewezen als de sleutel tot oplossing van het milieuprobleem. ‘Wij zullen ons gemeenschappelijk meer moeten ontfermen over delen van de wereld die op eigen kracht geen aansluiting kunnen vinden bij de globale economie. Bevolkings- en milieuvraagstukken zijn veelal met onderontwikkeling verbonden.’97 De markt veroorzaakt geen vervuiling meer, maar neemt landen mee in de ‘vaart der volkeren’. In lijn met de tijdsgeest benadrukt Kok de welvaartscheppende krachten van de markt. De kapitalismekritiek wordt achterwege gelaten en ingewisseld voor een pragmatische koers.
2.3 De Derde Weg en het afscheid van het verleden
Het idee dat de sociaaldemocratie in een ideologische crisis dan wel een impasse verkeert begint ook internationaal wortel te schieten. Onder de noemer van de Derde Weg komt eind jaren negentig een platform tot stand, waar politici en intellectuelen uit de Angelsaksische en Europese wereld ideeën uitwisselen over het toekomstbestendig maken van de sociaaldemocratie. Het is een poging het traditionele verzorgingsstaatsocialisme te ontstijgen en een antwoord te formuleren op de neoliberale dominantie.98 Ook de Derde Weg neemt in haar positieve wending naar de markt, nadrukkelijk afscheid van haar socialistische wortels en naoorlogse verleden. Hoofdrolspelers in het Derde Weg debat zijn de Britse Labour leider Tony Blair en de eerder genoemde Anthony Giddens. Laatstgenoemde geeft met zijn pamflet The Third
Way; the Renewal of Social Democracy in 1998 het startschot voor debat. Terwijl Blair, een
97Ibidem, 197. 98 ‘It is a third way in the sense that it is an attempt to transcend both oldstyle social democracy and neoliberalism’ A. Giddens, The Third Way The Renewal of Social Democracy (Cambridge1998) 26. ‘The third way is not a ‘middle way’ – specifically, it is not an attempt to find a halfway point between the Old Left and free market fundamentalism. It seeks to transcend both of these.’ A. Giddens, ‘Introduction Neoprogressivism. A New Agenda for Social Democracy.’ in: Idem ed. The Progressive Manifesto New Ideas for the Centre-Left (Cambridge 2003) 1-34, aldaar 2.
27
jaar later samen met zijn Duitse evenknie Gerhard Schröder, de macro-economische koers uiteen zet in het manifest: Europe: The Third Way, Die Neue Mitte.99 Giddens benadrukt dat het tijd wordt de sociaaldemocratie te vernieuwen en afscheid te nemen van haar socialistische wortels. Ze zijn niet langer toegesneden op de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw.100 De socialistische theorie heeft, gefixeerd op crisis en ‘Verelendung’, het regenererend vermogen en de voordelen van het kapitalisme onderschat.101 Voor moderne sociaaldemocraten is de markt geen vijand, maar een vriend die welvaart schept, waarmee sociale politiek bedreven kan worden. Hierin schuilt het kenmerkende verschil tussen de Derde Weg en de naoorlogse sociaaldemocratie. De keynesiaanse idee dat het kapitalisme gereguleerd moet worden, omdat ze anders aan haar eigen krachten ten ondergaat, wordt losgelaten. De markt moet niet worden afgeremd, maar gestimuleerd. In hun manifest maken Blair en Schröder zich hard voor verdere liberalisering van de wereldhandel. De kapitaal- en arbeidsmarkt moeten worden geflexibiliseerd. Het bedrijfsleven moet meer ruimte geboden worden door de vennootschaps- en vermogensbelasting te verlagen dan wel te herzien. Daarnaast zoekt de Derde Weg nadrukkelijk aansluiting bij de aanbodeconomie en neoliberale consensus door innovatie, ondernemingszin en economische creativiteit als economische speerpunten te markeren. De sociaaldemocratie dient zich definitief te ontdoen van haar reserves ten aanzien van de markt. 102 Ook binnen de PvdA wordt de Derde Weg het referentiepunt binnen de heroriëntatie. De Derde Weg wordt belangstellend doch kritisch gevolgd.103 Een deel van deze belangstelling kan worden verklaard uit het feit dat de lancering van de Derde Weg samenvalt met de succesvolle Paarse regeerperiode. Het beleid van Paars wordt vaak
99 T. Blair, G. Schröder, ‘Europa: The Third Way, Die Neue Mitte’ Vertaling Margreet de Boer Socialisme & Democratie 7/8 (1999) 320-328. 100 ‘What should modernization be taken to mean? One thing it means, obviously, is the modernizing of social democracy itself – the breaking away from classical social democratic positions.’ Giddens, The Third Way 67. De uitdagingen worden door Giddens besproken in het hoofdstuk ‘Five Dilemma’s’ Ibidem 27-67. 101 Ibidem 4-5. 102 Blair, Schröder,‘Europa: The Third Way, Die Neue Mitte, 323-326. 103 Belangrijke ‘Derde Weg discussiestukken’ zijn: Memorandum Derde Weg Wiardi Beckman Stichting (maart 1999) Documentatie Centrum Nederlandse Politieke Partijen. Als ideeën reizen. De Derde Weg en het Europese continent. Memorandum Derde Weg Deel II (december 1999) Wiardi Beckman Stichting Documentatie Centrum Nederlandse Politieke Partijen; J. Bussemaker en R. van der Ploeg Leven na Paars? Linkse visies op de Derde Weg. (Amsterdam 2001); PvdA, De kaasstolp aan diggelen. PvdA na de dreun van 15 mei. (Amsterdam 2002).
28
geïdentificeerd met de Derde Weg.104 Onder meer de marktwerking en de belastingpolitiek van Paars - waarbij de vermogens- vennootschaps- kapitaal- en winstbelasting worden verlaagd – nodigen hier toe uit.105 De vraag is gerechtvaardigd in hoeverre deze politiek het product is van Derde Weg denken dan wel de uitkomst van een compromis tussen PvdA en VVD en de neoliberale wending van Lubbers. Belangrijker voor dit schrijven is echter de constatering dat zowel de PvdA als de Derde Weg in hun wending naar de markt afscheid nemen van het verleden en de kapitalismekritiek van de naoorlogse sociaaldemocratie.
104 ‘Woord vooraf’ J. Bussemaker en R. van der Ploeg in: idem ed. Leven na Paars? Linkse visies op de Derde Weg? (Amsterdam 2001) 9-10, aldaar 9. ‘Thus while the idea of the third way has been intensively debated in continental Europe, by and large the term has not caught on there. Some actively reject it; others substitute different notions, like that of ‘ the new middle’ in German social democracy or the ‘purple coalition’ in Holland. A. Giddens, ‘Introduction’ in: A. Giddens ed., The Global Third Way debate (Cambridge 2001) 1-21, aldaar 1. 105 F. de Kam, ‘De belastingpolitiek van paars’ in: Wiardi Beckman Stichting Zeven jaar paars, Tweeëntwintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme. 22e (Amsterdam 2001). 101-141 aldaar, 126-127.
29
De Derde Weg blijkt niet in staat de leegte op links op te vullen. Paars wordt bij de verkiezingen van 2002 volledig afgestraft. De sociaaldemocraten verliezen tweeëntwintig zetels. Pim Fortuyn weet zijn onvrede over de Paarse koers, die hij uiteenzet in het boek De
Puinhopen van acht jaar Paars (2002) succesvol te mobiliseren. Met zesentwintig zetels boekt zijn Lijst Pim Fortuyn (LPF) een historische verkiezingsoverwinning. Fortuyn behaalt zijn overwinning bovenal door de vinger op de zere plek te leggen in het integratievraagstuk. De multiculturele samenleving en de moeizame integratie van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders roepen in de oude volksbuurten veel spanningen op. In de ‘PvdA bolwerken’ Rotterdam en Amsterdam, wordt de LPF respectievelijk de grootste en op één na grootste partij.106 De oorzaak van de verkiezingsnederlaag moet volgens de werkgroep Politiek
Inhoudelijke Koers gezocht worden in het feit dat de PvdA is verworden tot een naar binnen gekeerde bestuurderspartij. De wil om Paars tot een goed einde te brengen heeft de PvdA in een ‘soort verdwijntruc doen belanden’ en ervoor gezorgd dat ze ‘in het algemeen sterk aan sociaaldemocratisch profiel heeft verloren’107 De werkgroep signaleert een ‘programmatisch tekort’ en stelt dat een fundamenteel debat over Paars en de oplossingen van de Derde Weg geboden is. De mondialisering van markten, de activerende verzorgingsstaat, alles komt weer op de agenda te staan. De Fortuyn-revolte doet de heroriëntatie weer van vooraf aan beginnen.108
3.1 Bijgesteld optimisme: Een te rooskleurige blik op de markt
Economisch kan Paars mooie cijfers overleggen. Met dank aan de aantrekkende conjunctuur loopt de werkeloosheid terug en is er rust in de polder. In 1999 zijn er flinke financiële meevallers voor de schatkist te noteren.109 Het sociaaleconomische beleid van Paars roept
106Bosmans , Parlementaire geschiedenis, 226-227 en 251; www.verkiezingsuitslagen.nl (databank van de Kiesraad) 107 PvdA, De kaasstolp aan diggelen. PvdA na de dreun van 15 mei. (Amsterdam 2002) 42. 108 Ibidem, 24-40. 109 Bosmans , Parlementaire geschiedenis, 220.
30
echter niet alleen enthousiasme op. De kritiek op de markt zwengelt aan en er rijzen steeds meer vragen over het succes en de uitwerking van het MDW beleid. 110 In de praktijk blijkt het behoorlijk ingewikkeld om voor marktpartijen een gelijkwaardig speelveld te creëren en monopolievorming te voorkomen. Zo delft Lovers Rail, na een kortstondig avontuur van drie jaar, in 1999 het onderspit, omdat ze de concurrentie met de Nederlandse Spoorwegen niet kan bolwerken.111 Ook worstelt de overheid met de vraag op welke manier het publieke belang gewaarborgd moet worden in een geliberaliseerde markt. Vaak leidt dit ertoe dat privatiseringen slechts half doorgang vinden. Zo wordt in 1999 tegen de wil van coalitiegenoot VVD, de privatisering van het landelijke hoogspanningsnet door de PvdA een halt toe geroepen. Beheer en eigendom blijven in handen van de staat. Wel mogen marktpartijen voor een minderheidsbelang het netwerk gaan gebruiken.112 Binnen het openbaar vervoer is eenzelfde zoektocht naar zekerheden terug te vinden. Dit resulteert in de zogeheten Wet personenvervoer 2000, waarin gewerkt wordt met een concessiesysteem. Middels dit vergunningensysteem blijven de landelijke en regionale overheid zeggenschap houden over de voorwaarden, waarbinnen private partijen kunnen opereren.113 Het concessiesysteem laat zien dat het borgen van het publieke belang soms om meer in plaats van minder regelgeving vraagt. De markt blijkt niet altijd het geijkte instrument om de regeldruk weg te nemen. Het creëren van een gelijkwaardig speelveld gaat soms gepaard aan meer toezicht. In 1997 en 1998 zien achtereenvolgens de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Nederlandse Mededingsautoriteit (NMa) het levenslicht.114 In 2002 publiceert de WBS Grenzen aan de markt.115 Het rapport is een onderzoek naar de stand van zaken in de publieke sector. De WBS stelt vast dat de verwachtingen ten aanzien van de markt ‘te rooskleurig’ zijn geweest. Alleen de versoepeling van de winkeltijdenwet, de liberalisering van de telecommunicatiesector en de invoering van de persoonsgebonden budgetten, waarbij patiënten eigenhandig zorg kunnen inkopen, worden
110 Verbinding Verbroken?, 36. 111 Ibidem, 86-87. 112 Ibidem,100-101. 113 Verbinding Verbroken?, 36-37; http://wetten.overheid.nl/BWBR0011470/geldigheidsdatum_11-02-2014#HoofdstukII (geraadpleegd 11-2-2014) 114 Verbinding Verbroken?, 35- 37. 115 Wiardi Beckman Stichting, Grenzen aan de markt. Privatisering en de hervorming van de publieke sector . (Amsterdam 2002).
31
als een succes ervaren. In het openbaar vervoer, de energiesector, en de financiële en juridische dienstverlening heeft de marktwerking geen onverdeeld succes gebracht. 116 De verzorgingsstaat is tegen de grenzen van de maakbaarheid aangelopen, maar de markt blijkt eveneens moeilijk te sturen: ‘Markten zijn niet simpelweg als instrument van overheidsbeleid aan te wenden; zij kennen hun eigen dynamiek en onbedoelde gevolgen.’ (…) Het abstracte optimisme over de werking van de markt heeft ook een grote rol gespeeld bij het versterken van de marktwerking door middel van deregulering in sectoren die te beschermd of te gereguleerd werden geacht: de taxi-wereld, de advocatuur en het notariaat. Als ergens is gebleken hoezeer de praktijk afwijkt van het gepropageerde model en de beleden theorie, dan wel hier. (…) die de consument van de regen in de drup hebben gebracht.’117 Het rapport is kritisch en kraakt harde noten ten aanzien van de markt. Het bevat echter geen pleidooi om marktwerking aan banden te leggen. Er dient sprake te zijn van een samenspel tussen overheid en markt. Wel constateert men dat door de ‘eenzijdige nadruk op marktwerking en privatisering’ dit samenspel in de jaren negentig verstoord is geraakt. De markt wordt gedreven door rendement en houdt geen rekening met het algemene belang. De grenzen van de markt zullen opnieuw gedefinieerd moeten worden. 118 Het is opvallend dat men in de zoektocht naar grenzen weer inspiratie put uit het verleden. In het hoofdstuk De publieke zaak in de sociaal-democratische traditie wordt in een historisch overzicht - van de gemeentepolitiek van SDAP’ers Wibaut en De Miranda tot de verzorgingsstaat van Den Uyl – verhaald hoe de sociaaldemocratie in de loop der tijden uiting heeft gegeven aan haar streven de publieke zaak te beschermen tegen de drijfveren van de markt.119 Dit laat zien dat wanneer de markt weer kritisch het licht mag worden gehouden het socialistische verleden terugkeert als bron van inspiratie en identificatie. Of zoals in het rapport onder de kop De betekenis van het erfgoed wordt gesteld: ‘deze traditie
116 117 118 119
Ibidem, 123-138. Ibidem,100-101. Ibidem, 126-127. Ibidem, 25-36.
32
kan in algemene zin als inspiratiebron dienen om onder nieuwe economische voorwaarden opnieuw een combinatie te vinden van publieke en private organisatievormen.’120
3.2 Het Nieuwe ontketende Kapitalisme
Het WBS-rapport illustreert een mentaliteitsomslag. Rond de eeuwwisseling klinkt langzaam maar zeker de kritiek door dat sociaaldemocraten - in het kielzog van de Derde Weg – de markt te kritiekloos hebben geaccepteerd. Door zich te concentreren op de welvaartscheppende krachten en de markt ruim baan te geven hebben sociaaldemocraten hun eigen ‘georganiseerde kapitalisme’ ontmanteld. Door deregulering en marktwerking, is het georganiseerde kapitalisme, in de woorden van Kalma ‘ontketend en op drift geraakt’.121 In minder gepolitiseerde termen spreekt de WBS van een ‘Nieuw Kapitalisme’ dat van karakter is veranderd. De WBS acht het hoog tijd voor een hernieuwde analyse en publiceert het jaarboek Hedendaags kapitalisme (1999). In de redactionele inleiding wordt gesteld dat de pragmatische koers die de PvdA sinds Lubbers III is gaan varen de ‘analytische wetenschappelijke traditie van de sociaaldemocratie’ te veel naar de achtergrond heeft gedrukt. De PvdA is het beoefenen van fundamentele kapitalismekritiek verleerd geraakt met alle gevolgen van dien.
122
De roep om kapitalismekritiek is aanvankelijk nog voorbehouden aan de WBS en enkele partijintellectuelen. Zo verschijnt een jaar na de uitgave van het jaarboek de bundel
Geld zonder grenzen: nieuwe regels voor het kapitaalverkeer (2000).123 Naar aanleiding van crises in Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika wordt de deregulering van het kapitaalverkeer geproblematiseerd. Wanneer met het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 ook het Westen in een crisis verkeert, vindt de diagnose dat het kapitalisme is ontketend ook ingang binnen
120 Ibidem, 36. 121 P. Kalma, ‘Kapitalisme op drift, of: wat de Derde weg onbesproken laat’ in: F.Becker, W.van Hennekeler en B. Tromp. ed., Hedendaags kapitalisme Het twintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme. (Amsterdam 1999) 207231; P. Kalma, ‘Rood over paars: De sociaal-democratie tussen zakelijkheid en verzaking’ in: Wiardi Beckman Stichting Zeven jaar paars Jaarboek voor het democratisch socialisme. 22e (Amsterdam 2001) 282-311. 122 F. Becker, W. van Hennekeler en B. Tromp, ‘Inleiding’ in: Idem ed. Hedendaags kapitalisme het twintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme. (Amsterdam 1999) 9-19 aldaar, 10-12 en 19. Twee jaar later zou de WBS zich overigens wederom beklagen over het feit dat er weinig gereflecteerd werd op de sociaaleconomische weg die onder Lubbers en Paars is ingeslagen. Men stelt dat deze pragmatische houding een gat in het ‘historisch bewustzijn’ heeft geslagen en de confrontatie met Lubbers en Paars angstvallig uit de weg wordt gegaan. F.Becker, W van Hennekeler, M. Sie Dhian Ho en B. Tromp, ‘Inleiding’ in: Idem ed., Zeven jaar Paars. 9-32 aldaar, 9. 123B. Hogenboom ed., Geld zonder grenzen nieuwe regels voor het kapitaalverkeer Wiardi Beckman Stichting (Amsterdam 2000).
33
de partijtop. Terugkijkend op het ontstaan van de financiële crisis, stelt toenmalig minister van financiën, Wouter Bos in zijn Den Uyl-lezing De Derde Weg voorbij (2010): ‘Om het maar eens plastisch uit te drukken, de derde weg-progressieven sliepen in met een voorheen redelijk getemde vrije markt, maar werden wakker met een ontketend monster.’124 Een van de karakterveranderingen die kenmerkend wordt geacht voor het Nieuwe Kapitalisme is de opkomst van de zogeheten aandeelhouderseconomie. Ondernemingen laten zich in hun organisatie en bedrijfsvoering leiden door de beurswaarde en voelen zich steeds minder gebonden aan maatschappelijke belangen. Het corporatistische overlegmodel, of anders gezegd - het naoorlogse compromis tussen arbeid en kapitaal waarin belangen van werknemers, werkgevers of anderszins maatschappelijke belangen worden geborgd - is zwaar onder druk komen te staan. Het Nieuwe Kapitalisme kenmerkt zich door een korte termijnperspectief dat zich richt op de snelle winst. Kapitaal zoekt de weg van het hoogste rendement en de minste weerstand. Reorganisaties, fusies en overnames zijn schering en inslag. Werkgevers en werknemers hebben de zeggenschap over hun eigen bedrijf grotendeels verloren. Veelal wordt naar deze ontwikkeling verwezen door te stellen dat ‘het niet meer draait om ondernemen, maar om overnemen.’125 Ook op internationaal niveau neemt de democratische controle af. Deregulering heeft de macro-economische macht van de nationale staat uitgehold en ondergeschikt gemaakt aan de grillen van de markt. De multinational wint terrein ten koste van de nationale staat. Deze ontwikkeling wordt uitgedrukt in de term ‘mondiaal kapitalisme.’126 De opkomst van de financiële wereld is, zo moge duidelijk zijn in het licht van de kredietcrisis, de belangrijkste karakterverandering van het Nieuwe Kapitalisme. Er zijn uiteraard meer karakterveranderingen te benoemen maar deze blijven hier verder onbesproken. Wel kan nog worden opgemerkt dat volgens menigeen de logica van de markt steeds meer het persoonlijke en maatschappelijke domein is binnengedrongen. Privatisering 124 W. Bos, De Derde Weg voorbij 21e Den Uyl lezing (25-1-2010) 7. http://www.pvda.nl/data/sitemanagement/media/2010/Den+Uyl-lezing+Wouter+Bos.pdf (geraadpleegd op 20-122013) 125‘De beperkingen en gevaren van het beurskapitalisme worden door steeds meer ondernemingen aan den lijven ondervonden. “Het is tegenwoordig meer overnemen dan ondernemen”’ P. Kalma, Links, rechts en de vooruitgang (Amsterdam 2004) 150; ‘Een eerste verandering die in het oog springt is dat het steeds vaker draaide om fusies en overnames, steeds minder om ondernemerschap.’ W. Bos, De Derde Weg voorbij, 9. 126 P. Kalma, Links, rechts en de vooruitgang (Amsterdam 2004) 123-156; W. Bos, De Derde Weg voorbij 7-11; F. Becker, ‘Inleiding’ in: Idem ed., Hedendaags kapitalisme , 13-18.
34
heeft ervoor gezorgd dat voormalige nutsbedrijven onderhevig zijn aan het winstmotief. Ook de wereld van zorg, sport, onderwijs, cultuur en wetenschap is steeds meer doordrongen van commercie, terwijl de markt daar voorheen geen of slechts ten dele vat op had. 127 De analyse van het WBS jaarboek, waarin bovengenoemde ontwikkelingen worden beschreven, wordt later door Kalma uitgewerkt in het boek Links, rechts en de vooruitgang (2004). Hierin herhaalt hij zijn betoog dat het kapitalisme op drift is geraakt en dreigt te ontsporen als er niet wordt ingegrepen. Hij roept op om het kapitalisme weer in het gareel te brengen door markt en kapitaal weer te reguleren. 128
Het verleden en de verdwenen kapitalismekritiek Naast zijn oproep tot actie bezint Kalma zich op de vraag hoe het ‘georganiseerde kapitalisme’, anders gezegd: het naoorlogse compromis tussen arbeid en kapitaal, onder toeziend oog van de sociaaldemocratie zo uit balans is geraakt. Dit is volgens de partijintellectueel het gevolg van het feit dat de sociaaldemocratie in de jaren negentig haar verleden heeft losgelaten. Enigszins verwarrend is deze redenering wel. De man die in de jaren tachtig nog de aanzet gaf om de banden met het verleden los te laten schrijft in 2004: met het afschudden van de ideologische veren heeft de sociaal-democratie ook in Nederland een grote vergissing begaan’ […] En niet in de laatste plaats ze sneed de band door met haar eigen sociaal-democratische traditie129 Het vergt enig abstractievermogen maar de redenering is niet inconsistent. In de jaren tachtig diende de PvdA zich te ontdoen van de ‘socialistische mythe’ en de gedachte dat ze de doodgraver van het kapitalisme was. Onder aanvoering van de Derde Weg heeft de sociaaldemocratie zich in de jaren negentig echter te veel laten meedrijven op de tijdgeest en ‘de welvaartscheppende krachten van de markt’. Door zich niet alleen van haar socialistische verleden, maar onder invloed van het liberale tijdsgewricht ook van de
127 Becker, ‘Inleiding’ in: Idem ed. Hedendaags kapitalisme, 14. 128 Kalma, Links, rechts en de vooruitgang, 123-148. 129 Ibidem, flaptekst.
35
naoorlogse sociaaldemocratie te distantiëren, heeft ze haar rol als organisator en criticaster van het kapitalisme verwaarloosd. De sociaaldemocratie is verleerd zich de vraag te stellen ‘wat voor soort kapitalisme we eigenlijk willen.’130 In zijn Den Uyl lezing De Derde Weg Voorbij (2010) verhaalt Bos hoe het kapitalisme, door de zojuist besproken karakterveranderingen, in een crisis is beland. Ook hij acht de sociaaldemocratie hier medeschuldig aan. Al dan niet in het kielzog van de Derde Weg heeft ze de markt te optimistisch ingeschat en haar te veel vrij spel gegeven. Hoewel Bos minder scherp is in zijn kritiek, hij blijft oog hebben voor de welvaartscheppende krachten, concludeert ook hij dat de crisis en het ‘moderne kapitalisme’ de sociaaldemocraten tot bezinning en heroriëntatie noopt.131
3.3 Van Waarde en de terugkeer naar het verleden
De behoefte aan een fundamentele analyse wordt door de WBS opgepakt. In 2013 publiceert ze het Van Waarde rapport, met als ondertitel Sociaal-democratie voor de 21ste eeuw. De crisis en het Nieuwe Kapitalisme vormen het uitgangspunt van onderzoek. Onderzocht wordt hoe de crisis en de gedaanteveranderingen van het kapitalisme het dagelijks leven van mensen beïnvloeden. Enerzijds wordt gekeken naar de wijze waarop klassiek sociaaldemocratische kernwaarden door de crisis onder druk zijn komen te staan, anderzijds hoe aan deze waarden in het huidige tijdsgewricht gestalte kan worden gegeven. Bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding (gemeenschapszin) worden geactualiseerd aan de eenentwintigste eeuw.132
Van Waarde sluit aan bij het pleidooi van Kalma dat het kapitalisme door overheidsinterventie weer georganiseerd moet worden. De crisis heeft het bewijs geleverd dat het kapitalisme door deregulatie is ontspoord en moet worden bijgestuurd. Ook geeft
Van Waarde gehoor aan de oproep van Kalma om de banden met de sociaaldemocratische 130 P. Kalma, ‘Kapitalisme op drift, of: wat de Derde weg onbesproken laat’ 211-212 en 231; “Kalma Links, rechts en de vooruitgang, 21-22. 131 W. Bos, De Derde Weg voorbij, 8. Anders dan Kalma houdt Bos overigens niet zozeer een pleidooi voor meer regulering naar een Rijnlands model maar is hij van mening dat het publieke domein meer moet worden afgeschermd van de markt. 132 M. Sie Dhian Ho, Van Waarde Sociaal-democratie voor de 21ste eeuw (Wiardi Beckman Stichting 2013) 4-9. De hier geraadpleegde versie is de digitale versie van het essay te vinden op: http://www.wbs.nl/platform/activiteiten/1804/3644 (geraadpleegd 9-1-2014) In de voetnoten is de paginanummering van de ‘printversie’ aangehouden.
36
traditie te herstellen. In de voorstellen die worden aangedragen beroept ze zich met naam en toenaam op het gedachtegoed van SDAP-prominenten Theo Thijssen (1879-1943) Emmanuel Boekman (1889-1940) Wiardi Beckman (1904-1945) en Pieter Jelles Troelstra (1860-1930). Dat Van Waarde zich hierbij bovenal door het vooroorlogse verleden laat inspireren heeft alles te maken met de gelijkenis die de huidige crisis met de Grote Depressie van de jaren dertig vertoont.133
Van Waarde begint haar analyse met de constatering dat de opkomst van de financiële markten de crisisgevoeligheid van het kapitalisme heeft vergroot. De bestaanszekerheid bij een behoorlijk levenspeil – in verwijzing naar het Plan van de Arbeid (1935) - is hierdoor opnieuw onder druk komen te staan.134 Deze crisis gevoeligheid moet worden ingedamd door het financiële verdienmodel aan banden te leggen. Van Waarde bepleit een nieuw monetair systeem dat kapitaalstromen weer reguleert en zwaarder belast. Men acht de tijd rijp voor een Bretton Woods II.135 Hiermee distantieert Van Waarde zich nadrukkelijk van de Derde Weg en wordt volgens schrijver dezes voor het eerst in de heroriëntatie een vuist gemaakt tegen de neoliberale consensus. In lijn met de sociaaldemocratische traditie van het plandenken dient de markt weer gereguleerd te worden. De terugkeer van de planpolitiek moet vanuit een aantal ontwikkelingen worden bezien. Allereerst wordt het opgevoerd als de methode om de crisis te bezweren. Daarnaast moet
regulering
de
ontwrichtende
en
negatieve
uitwerking
die
het
aandeelhouderskapitalisme uitoefent op de arbeidsomstandigheden en de daaraan gelieerde baan- en bestaanszekerheid van mensen een halt toe roepen.136 En ten slotte is de terugkeer van de planpolitiek te beschouwen als een antwoord op de verschoven machtsverhoudingen binnen het Nieuwe Kapitalisme. Door te reguleren moet de politiek het primaat terugwinnen op de markt. In het verlengde hiervan worden meer Europese ‘crisispolitiek’ en minder bezuinigingen bepleit. De Europese lidstaten hebben zich te veel aan banden laten leggen door de financiële markten.137 De opmars van het marktdenken in de wereld van onderwijs en cultuur is de tweede ontwikkeling die wordt geanalyseerd. Men concludeert dat het sturen op efficiency en schaalvergroting de pedagogische relatie tussen docent en leerling 133 134 135 136 137
Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem, Ibidem,
7-9. 12. 13 en 20. 12-15, 23-27 en 40. 7-8.
37
heeft verstoord. Hiermee is de PvdA ver afgedreven van haar oorspronkelijke verheffingsideaal. Ze dient zich weer te spiegelen aan Theo Thijssens ‘gelukkige klas’. In een warm pedagogisch klimaat moet de leerling met een op maat gesneden aanpak weer naar een hoger plan worden getild.138 Daarnaast wijst men erop dat het huidige onderwijssysteem zich te eenzijdig richt op meedraaien in de kenniseconomie. Dit moet vervangen worden door een onderwijsideaal dat – volgens schrijver dezes - het beste valt te typeren als humanistisch. Van Waarde bepleit een curriculum dat meer ruimte biedt aan kunst, cultuur en de vorming van politiek- en cultureel burgerschap.139 Het kunstonderwijs, zoals SDAP’er Boekman dat in de jaren twintig en dertig vormgaf - onder het motto spreiding en participatie, zoveel mogelijk kinderen kennis laten maken met kunst - wordt in deze opgevoerd als bron van inspiratie.140 De referenties naar Troelstra en Beckman moeten tot slot worden bezien in het kader van de gemeenschapszin en een sociologische analyse. In niet mis te verstane bewoordingen hamert Van Waarde erop dat de PvdA terug moet keren naar het rousseausiaanse idee dat de mens een gemeenschapswezen is. Het liberale credo van zelfredzaamheid en ‘eigen verantwoordelijkheid’ heeft mensen te veel op zichzelf teruggeworpen. Dit individualisme heeft niet bevrijdend gewerkt, maar de greep op het leven juist ontnomen. De PvdA is hier medeschuldig aan door te veel mee te gaan in het liberale denken.141 Het is zaak dat de sociaaldemocraten mensen weer vertrouwd maken met de kracht en bevrijdende werking die van gemeenschapsvorming uitgaat. Langs deze weg moet mensen weer grip op het bestaan worden geboden. In verwijzing naar de oude meester wordt geconcludeerd: ‘De manier waarop Troelstra de politiek definieerde – samen vormgeven aan de toekomst is actueler en pertinenter dan ooit.’142 Met het revitaliseren van het oude maakbaarheidsideaal wil Van Waarde ook tegenwicht bieden aan het neoliberale, door Thatcher gepopulariseerde, ‘There Is No Alternative’ denken143, zo schrijft ze:
138 Ibidem, 31-33. 139 Ibidem, 30-34. 140 Ibidem, 32; F. Becker, ‘Breng de kunst terug in het onderwijs in het voetspoor van Boekman’ Socialisme & Democratie 7/8 (2011) 95-101. 141WBS, Van Waarde, 3, 35-38 en 42. 142 Ibidem, 44. 143 J. Swarts, Constructing neoliberalism. Economic transforamtion in Aglo-American democracies (Toronto 2013) 150154.
38
‘Noch de mondialisering, het financieel kapitalisme, noch de Europese Unie zijn natuurverschijnselen. Zij zijn vatbaar voor politieke bijsturing en vormgeving en democratische controle.’144 Wil de PvdA slagen in haar missie meer gemeenschapszin te realiseren dan houdt Van
Waarde haar voor dat ze haar terughoudendheid ten aanzien van culturele en nationale binding moet laten varen. In de geest van Wiardi Beckman - Beckman stelde in de jaren dertig dat de SDAP een volkspartij moest worden door op te gaan in de ‘nationale gedachte’ - moet er weer gehandeld worden naar de overtuiging dat de gemeenschap bijeen gehouden wordt door een gedeelde geschiedenis, cultuur en gedeelde waarden. Sociaaldemocraten moeten niet langer schromen om deze binding te benadrukken en uit te dragen.
145
Het vooroorlogse verleden verklaard De wending naar het SDAP tijdperk komt, zoals gezegd, voort uit de gelijkenissen die de huidige crisis heeft met de jaren dertig. In tijden van crisis laat de PvdA zich weer graag voorstaan op haar kapitalismekritiek en kan ze zich weer met een gerust hart identificeren met haar socialistische verleden. Dat de terugkeer van de planpolitiek samenvalt met opgeleefde kapitalismekritiek behoeft geen betoog. Dat de huidige crisis gelijkenissen oproept met de jaren dertig en dat Van Waarde zich laat inspireren door het Plan van de
Arbeid (1935) is eveneens niet moeilijk voor te stellen. Bij de verschijning van de Rode Canon (2010) – een boekje dat de geschiedenis van de Nederlandse sociaaldemocratie ontsluit – wees Job Cohen al op de hoge actualiteitswaarde van ‘het Plan’, dat de ‘niet verantwoorde credietverstrekking als bron van crisis diagnosticeert’. 146 Ook het aanhalen van Thijssen en Boekman kan onder de noemer van (culturele) kapitalismekritiek worden geschaard. Ze zijn zoals gezegd een reactie op de dominantie van het marktdenken. In het geval van Troelstra en Beckman is de gelijkenis met de crisisjaren 144 WBS, Van Waarde, 42. 145 Ibidem, 32, 39; R.Plasterk, ‘Historische Lotgemeenschap’ Socialisme & Democratie 7-8 (2011) 130-131. J. S. Wijne, ‘Wiardi Beckman, Herman Bernard’ in: F van Gelder, e.a. ed. Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeiders Beweging in Nederland. (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis). http://hdl.handle.net/10622/04E989F7-6C6B-44B2-9DA1-2EE896970709 (geraadpleegd op 9-1-2014) Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 1 (1986) 149-151. 146 Zoals geciteerd door Cohen in: J. Cohen, ‘Juist in moeilijke tijden zijn creatieve oplossingen te vinden’, Socialisme & Democratie 10/11(2010) 30-36, aldaar 32.
39
of de kapitalismekritiek in eerste instantie minder duidelijk te zien. Het werk van politicologe Berman kan hier uitkomst bieden. Onder andere in haar boek The Primacy of politics Social
Democracy and the making of Europe’s Twentieth Century (2006) heeft Berman erop gewezen dat de hedendaagse sociaaldemocraten zich in essentie buigen over dezelfde vraagstukken als ten tijde van haar revisionistische ontstaansgeschiedenis.147 De hedendaagse machtsstrijd tussen overheden en markten is geen nieuw fenomeen. De sociaaldemocratie in wording moest opboksen tegen een politiek-economische consensus, die zich passief opstelde en sturing van de markt onwenselijk dan wel onmogelijk achtte. Uiteindelijk heeft ze deze strijd met de Marxisten en de laissez-fair liberalen in haar voordeel beslecht. De politiek heroverde het primaat op de economie. Het maakbaarheidsideaal won het van passiviteit en onthouding. De hedendaagse strijd tussen sociaaldemocraten en neoliberalen is volgens Berman een herleving van deze oude strijd. 148 Het is in deze context en dit bewustzijn dat Van Waarde refereert aan Troelstra en oproept tot ‘meer politiek’. Een tweede gelijkenis is die van groeiende angst en onzekerheid. De crisis en globalisering zaaien – evenals in de jaren dertig - angst en onzekerheid bij mensen die economisch niet mee kunnen komen. Deze angst manifesteert zich in de opkomst van nationalistische en xenofobe partijen. Hoewel dit niet te vergelijken is met het fascisme en nationaalsocialisme van de jaren dertig, kunnen hedendaagse sociaaldemocraten volgens Berman wel lessen trekken uit het verleden. De naoorlogse sociaaldemocratie heeft deze angst namelijk kunnen bezweren door bestaanszekerheid te bieden en als volkspartij te voorzien in een groeiende behoefte aan lotsverbondenheid en solidariteit.
149
Het is deze context dat Van Waardes
verwijzing naar Wiardi Beckman, de man die stelde dat de SDAP op moest gaan in de ‘nationale gedachte’, moet worden verstaan. 150
147 S.Berman, The primacy of politics. Social democracy and the making of Europe’s twentieth century (paperback-editie New York 2006) 212-218. 148 S.Berman, ‘The primacy of economics versus the primacy of politics: understanding the ideological dynamics of the twentieth century’ Perspectives on Politics 7 (2009) 561-578. 149 Ibidem, 568-571; Berman, The primacy of politics, 215-218. 150 Van Waarde schrijft hierover: ‘Dat verlangen naar neutraliteit en efficiëntie van de overheid of van de nationale gemeenschap hoort eerder bij het liberalisme dan bij de sociaal-democratie. Het idee van de staat die regels stelt en zich verder onthoudt van oordelen wekt een onterechte suggestie van bloedeloosheid, een suggestie die als een boemerang terugkomt wanneer mensen zich bedreigd of in de steek gelaten voelen, want dan zullen ze ‘hun’ land in de meest sterke vormen claimen. (mijn markering) In plaats van te worstelen met het streven naar een schoon, afstandelijk overheidsapparaat, naar strikt volgens de wetten opererende ambtenaren en naar gemeenschappen die zich enkel laten definiëren door het ‘recht op exit’, moet de sociaal-democratie opnieuw zien hoe mensen in hun buurt of hun land of hun geloof verankerd zijn en van daaruit handelen. WBS, Van Waarde, 39.
40
Het is duidelijk geworden dat de PvdA gedurende haar heroriëntatie een herwaardering van de markt doormaakt. De wisselende percepties ten aanzien van het verleden hebben inzichtelijk gemaakt dat deze herwaardering in verschillende fases verloopt en gepaard gaat met de zoektocht naar een nieuwe identiteit. De politieke impasse en de economische crisis van de jaren tachtig resulteren in herwaardering van Drees en het pragmatisch reformisme. De ambities moeten worden bijgesteld. Gelet op haar nieuwe mogelijkheden identificeert de PvdA zich niet langer met de politiek van Den Uyl, maar met de ‘sobere en pragmatische Drees’. Het ter discussie stellen van het maakbaarheidsideaal en de financiële grenzen van de verzorgingsstaat zijn, zo kan nu worden vastgesteld, de eerste stappen op weg naar meer marktwerking. Er treedt in de jaren tachtig echter nog geen acceptatie van het marktmechanisme op. De crisis heeft tot gevolg dat de geschiedenis van het ‘plandenken’ zich op hernieuwde belangstelling mag verheugen. Men blijft vasthouden aan de idee dat overheidsinterventie nodig is om crisis te bezweren. In het verlengde hiervan identificeert de PvdA zich graag met haar socialistische en naoorlogse verleden. Dit verandert in de jaren negentig wanneer de economische conjunctuur aantrekt en het ‘socialisme in een crisis verkeert’. Het socialistische en naoorlogse verleden worden als een last ervaren die moet worden afgeschud. Er zijn drie redenen ter sprake gekomen die maken dat de PvdA zich distantieert van haar verleden. Allereerst worden de socialistische wortels als een last ervaren, die de sociaaldemocraten het zicht op hun successen ontneemt. Daarnaast wordt er gesteld dat het socialisme en de ideologie van de naoorlogse sociaaldemocratie niet meer in staat zijn de vraagstukken van de eenentwintigste eeuw het hoofd te bieden. Maar de belangrijkste reden is toch wel gelegen in het feit dat de PvdA zich in de jaren negentig heeft bekeerd tot de markt. Wanneer ze marktwerking doorvoert in de sociale zekerheid en de publieke sector kan de PvdA zich niet langer meer identificeren met een verleden van markt- en kapitalismekritiek. De socialistische wortels zijn een sta in de weg geworden en worden doorgesneden. Dat de omarming van de markt de zoektocht naar een nieuwe identiteit ingang zet kan wellicht nog het beste aannemelijk worden gemaakt door de periode van de jaren 41
negentig te contrasteren met het decennium dat daarop volgt. Wanneer de markt geen onverdeeld succes blijkt beleeft ‘het verleden’ voorzichtig haar wederopstanding. In het rapport Grenzen aan de Markt duiken de namen van Wibaut, de Miranda en Den Uyl weer op als inspiratiebron. Met het uitbreken van de kredietcrisis keert het verleden definitief terug. De koers van Van Waarde wordt nadrukkelijk geactualiseerd in het verlengde van het verleden. Het Nieuwe Kapitalisme en de crisis roepen parallellen op met de Grote Depressie van de jaren dertig. De PvdA profileert zich weer als criticaster van het kapitalisme en identificeert zich weer met haar verleden. Troelstra, Boekman, Thijssen en Beckman worden met naam en toenaam opgevoerd als trotse inspiratiebron. Met de kapitalismekritiek keert ook het plandenken terug. Het ontketende kapitalisme moet weer in het gareel worden gebracht door te reguleren en het primaat op de markt te heroveren. Alleen regulatie kan de crisis bezweren. Op basis van de wisselende percepties ten aanzien van het verleden, het afscheid van het verleden in de jaren negentig en het feit dat de PvdA haar verleden weer omarmt als ze kritiek etaleert op de markt, kan worden geconcludeerd dat de herwaardering van de markt, gepaard gaat met de zoektocht naar een nieuwe identiteit.
42
Aerts, R., e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 17801990 (6e druk; Nijmegen 2009). Becker, F.H., ‘Paarse Politiek. Kanttekeningen bij een bijzondere coaltie’ in: P.G.C. van Schie ed., Paars in Perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997) 87-103. Berman, S., The primacy of politics social democracy and the making of Europe’s twentieth century (New York 2006). Berman, S., ‘The primacy of economics versus the primacy of politics: understanding the ideological dynamics of the twentieth century’ Perspectives on Politics 7 (2009) 561-578. Bosmans, J. en Alexander van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2011). Brinkman, M., Madelon de Keizer en Maarten van Rossum ed., Honderd jaar sociaaldemocratie in Nederland 1894-1994 (Amsterdam 1994). Brinkman, M., ‘Drees, Willem’ in: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Het
Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland http://hdl.handle.net/10622/FB8D8BD7-B013-4406-B0D2-41148434AEBC
Ralf Dahrendorf over neoliberalisme, sociaalliberalisme sociaaldemocratie. Het einde van de sociaaldemocratie? (Budel 2007).
Broekhuijse,
H.,
en
Hicks,A., Social democracy and welfare capitalism: a century of income security politics (New York 1999). Hippe, J., Paul Lucardie, Ronald Kroeze, Nelleke van der Walle en Gerrit Voerman, ‘Kroniek 2005: overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2005’ in: Idem ed., Jaarboek 2005 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2006) 14-98. Jessop, B. en Ngai Ling Sum, Beyond the regulation approach: putting capitalist economy in their place (Cheltenham 2006).
43
Judt, T., Na de oorlog. Een geschiedenis sinds 1945 (paperback-editie 6e druk; Amsterdam 2010). Kam, de. F. ‘De belastingpolitiek van paars’ in: Wiardi Beckman Stichting, Zeven jaar paars. Tweeëntwintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme. (Amsterdam 2001) 101141. Kersbergen, van, K, en Bertjan Verbeek, ‘Historisch incident of gevestigde traditie? Over de bijzonderheden van de paarse coalitie in vergelijkend perspectief’ in: P.G.C. van Schie ed., Paars in Perspectief. Het typerende en de toekomst van de samenwerking tussen liberalen en sociaaldemocraten (Kampen 1997) 57-85.
Koole, R.A., ‘De ondergang van de sociaal-democratie? De PvdA in vergelijkend en historisch perspectief’ in: Paul Lucardie, Ida Noomen en Gerrit Voerman, ed., Jaarboek 1992 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1993) 73-98. Koeneman, L., P. Lucardie, G. Voerman, ‘Kroniek 1987: overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1987’ in: Lidie Koeneman, Paul Lucardie en Ida Noomen ed., Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1987 (Groningen 1988) 16-57. Lorenz, C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (9e druk; Amsterdam 2008). Lucardie, P., Ida Noomen, G. Voerman, ‘Kroniek 1992: overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1992’ in: Idem ed., Jaarboek 1992 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1992. (Groningen 1993) 13-38. Praag van, P., Strategie en Illusie. Elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977) (Amsterdam 1990). Rooy, de P. en Henk te Velde, Met Kok. Over veranderd Nederland (Amsterdam 2005). Sassoon, D., One hundred years of socialism. The West European left in the twentieth century (herz. paperback-editie 2010; Londen 1996). Schwartz,H.M., States versus markets. The Emergence of a global economy (3e druk; New York 2010). Swarts, J., Constructing neoliberalism. Economic transforamtion in Anglo-American democracies (Toronto 2013). 44
Tromp, B., Het sociaal-democratisch programma (1878-1977) Proefschrift Universiteit Leiden (Groningen 2002). Tromp, B., ‘Drees en het democratisch socialisme in: Bart Trompstichting, De loden bal van het socialisme. Bart Tromp over de sociaaldemocratie (Amsterdam 2012) 226-252. Voerman, G., ‘De stand van de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen’, Bijdrage en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 120 (2005) 226-269. Vries, de. J., Paars en de managementstaat. Het eerste kabinet-Kok [1994-1998] (Apeldoorn 2002).
Wijne, J.S., ‘Wiardi Beckman, Herman Bernard’ in: F van Gelder, e.a. ed. Biografisch woordenboek van het Socialisme en de Arbeiders Beweging in Nederland. (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis) http://hdl.handle.net/10622/04E989F7-6C6B-44B2-9DA1-2EE896970709
Bronnenmateriaal Baarle, van, Y. e.a., ‘De weg terug naar het politiek initiatief’, Socialisme & Democratie 5 (1982) 197-200. Bank, J., Martin Ros en Bart Tromp. ‘Inleiding’ in: Idem ed., Het eerste Jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1979) 8-12. Becker, F., Wim van Hennekeler, Monika Sie Dhian Ho en Bart Tromp, ‘Inleiding’ in: Wiardi Beckman Stichting ed., Zeven jaar Paars. Tweeëntwintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 2001) 9-32. Becker, F., ‘Breng de kunst terug in het onderwijs in het voetspoor van Boekman’, Socialisme & Democratie 7/8 (2011) 95-101. Blair, T., G. Schröder, ‘Europa: the third way, die neue Mitte’, Socialisme & Democratie 7/8 (1999) 320-328. Bos, W., De Derde Weg voorbij 21e Den Uyl lezing 25-1-2010. http://www.pvda.nl/data/sitemanagement/media/2010/Den+Uyl-lezing+Wouter+Bos.pdf Bussemaker, J., en Rick van der Ploeg ed., Leven na Paars? Linkse visies op de Derde Weg. (Amsterdam 2001). 45
Bussemaker, J. en Rick van der Ploeg, ‘Woord vooraf’ in: Idem ed., Leven na Paars? Linkse visies op de Derde Weg? (Amsterdam 2001) 9-10. Cohen, J., ‘Juist in moeilijke tijden zijn creatieve oplossingen te vinden’, Socialisme & Democratie 10/11 (2010) 30-36. Cramer, N., ‘Drees dertig jaar later’, Socialisme & Democratie 12 (1988) 370-374. Giddens, A., The Third Way. The renewal of social democracy (Cambridge 1998). Giddens, A., ‘Introduction’ in: Idem ed., The global third way debate (Cambridge 2001) 121. Giddens, A.,‘Introduction Neoprogressivism. A New Agenda for Social Democracy.’ in: Idem ed., The Progressive Manifesto New Ideas for the Centre-Left (Cambridge 2003). Hogenboom, B. ed., Geld zonder grenzen nieuwe regels voor het kapitaalverkeer Wiardi Beckman Stichting (Amsterdam 2000). Jansen van Galen, J. e.a., Het moet, het kan! Op voor het Plan! Vijftig jaar Plan van de Arbeid (Amsterdam 1985). Kalma, P., Het socialisme op sterk water. Veertien stellingen, Wiardi Beckman Stichting (Deventer 1987). Kalma, P., ‘Kapitalisme op drift, of: wat de Derde weg onbesproken laat’ in: Wiardi Beckman Stichting, Hedendaags kapitalisme. Twintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme. (Amsterdam 1999) 207-231. Kalma, P., ‘Rood over paars: De sociaal-democratie tussen zakelijkheid en verzaking’ in: Wiardi Beckman Stichting, Zeven jaar paars, Tweeëntwintigste Jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 2001) 282-311. Kalma, P., Links, rechts en de vooruitgang, Wiardi Beckman Stichting (Amsterdam 2004).
Keuzes voor de toekomst, Brief van de informateur. Kamerstuk 23715 Nr. 11. (’sGravenhage 15-5-1994). http://www.statengeneraaldigitaal.nl Kok, W., ‘We laten niemand los’ in: Stichting Joop Den Uyl-lezing, In het spoor van Den Uyl: Den Uyl-lezingen 1988-2008 (Amsterdam 2009) 187-213. 46
Martkwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. Brief van de ministers van Economische Zaken en van Justitie. Kamerstuknummer 54156 Kenmerk 24036 Nr. 223 (’s-Gravenhage 25-6-2001) http://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vi3ais56ov2t Peper, A. e. a., Wetenschappelijk socialisme. Over de’ plannen’ van SDAP en PvdA (Amsterdam, 1982). Plasterk, R., ‘Historische Lotgemeenschap’, Socialisme & Democratie 7-8 (2011) 130-131. PvdA, Schuivende Panelen. Continuïteit en vernieuwing in de sociaal-democratie. (Amsterdam 1987). PvdA, ‘Om de Kwaliteit van de Toekomst’ De Toekomst, ledenkrant van de Partij van de Arbeid. 5 februari (1989) 1-5. PvdA, Kiezen voor kwaliteit, verkiezingsprogramma (Amsterdam 1989). PvdA, Niemand aan de kant. (Amsterdam 1992). Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. PvdA, De Kaasstolp aan diggelen. De PvdA na de dreun van 15 mei. (Amsterdam 2002). Rehwinkel, P. en Jan Nekkers ed., Regerenderwijs De PvdA in het kabinet-Lubbers/Kok, Wiardi Beckman Stichting (Amsterdam 1994). Sie Dhian Ho, M., Van Waarde sociaal-democratie voor de 21ste eeuw. (Wiardi Beckman Stichting 2013). http://www.wbs.nl/platform/activiteiten/1804/3644 Tromp, B., ‘De loden bal van het ware socialisme’ in: Wiardi Beckman Stichting en Opleidingsinstituut PvdA Amsterdam, Contouren van vernieuwing. Heroriëntatie in de Partij van de Arbeid (Amsterdam 1992) 19-30. Van den Berg, J.Th.J., ‘Woord vooraf’ in: A. Peper, e.a., Wetenschappelijk socialisme. Over de plannen van SDAP en PvdA (Amsterdam 1982) 7-10. Van den Berg, J.Th.J., ‘Negentig jaar sociaal-democratie in de herinnering van een reformist’, Socialisme & Democratie 41 (1984) 237-243.
47
Van den Berg, J.Th.J., ‘Het miskende tijdvak: de eerste twintig jaar van de Partij van de Arbeid ’ in: Wiardi Beckman Stichting, Socialisme en koloniën. Zevende Jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1986) 14-42. Van den Berg, J.Th.J., ‘Geschiedenis als leerproces. Opmerkingen bij het vernieuwingsdebat in de Partij van de Arbeid’, Socialisme & Democratie 12 (1987) 359-366 en 391. Van den Berg, J.Th.J., ‘Woord vooraf’ in: M.Brinkman, sociaal-democratie in boek en tijdschrift. (Amsterdam 1989) 7-8.
Verbinding Verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Hoofdrapport, Eerste Kamer der Staten Generaal (’s-Gravenhage 2012). https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20121030/aanbiedingsbrief_en_hoofdrapport/f =/vj41l693r7ww.pdf Wiardi Beckman Stichting, Memorandum Derde Weg (maart 1999), Documentatie Centrum Nederlandse Politieke Partijen. Wiardi Beckman Stichting, Als ideeën reizen. De Derde Weg en het Europese continent. Memorandum Derde Weg Deel II (december 1999), Documentatie Centrum Nederlandse Politieke Partijen. Wiardi Beckman Stichting, Grenzen aan de markt. Privatisering en de hervorming van de publieke sector. (Amsterdam 2002). Zwan, van der, A. ‘Waarom Drees niet een groot staatsman genoemd kan worden’ in: Jan Willem Brouwer en Paul van der Heiden ed., Drees minister-president 1948-1958. (Nijmegen 2005) 39-61.
Overig www.verkiezingsuitslagen.nl (databank van de Kiesraad). http://wetten.overheid.nl/BWBR0011470/geldigheidsdatum_11-02-2014#HoofdstukII
48
AUTEURSRECHT