Marieke Heusinkveld, Duitsland en de Armeense genocide

Page 1



Inleiding

2

Verantwoording Genocide

7

1. Duitse Diplomaten en de Armeense Genocide

11

1.1 Duitse Belangen in het Ottomaanse Rijk

11

1.2 Het Duits-Ottomaanse Bondgenootschap

12

1.3 De Duitse Reactie op de Armeense Genocide

15

1.4 Schuldvraag

21

2. Duitse Burgers en de Armeense Genocide

26

2.1 Duitse Perspolitiek

26

2.2 Schuldvraag

32

Conclusie

33

Literatuur

37

Bijlagen

41


Al bijna honderd jaar lang is er een discussie gaande over de behandeling van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, genaamd de Armeense kwestie of Armeense genocide. In het toenmalige Ottomaanse Rijk werden Armeniërs eerst door racistische wetgeving uitgesloten van de samenleving en vervolgens systematisch vermoord of gedeporteerd. De deportaties vonden plaats onder erbarmelijke omstandigheden: mensen moesten enorme afstanden te voet afleggen in hoge temperaturen. Ook ontbrak het hen aan voedsel. De deportaties gingen ook gepaard met veel geweld: vrouwen werden verkracht en mannen vermoord. Het beleid aangaande de Armeniërs werd uitgevoerd door de Jonge Turken. Zij hadden zich georganiseerd in de Ittihad ve Terakki Cemiyeti, oftewel het CEV (Comité van Eenheid en Vooruitgang) en waren in 1908 door middel van een staatsgreep aan de macht gekomen. Hun doelstelling was om het Ottomaanse Rijk te verturken. Dit hield in dat alle vreemde, niet-Turkse elementen verwijderd moesten worden uit de samenleving. De groep kenmerkte zich door een sterke, nationalistische ideologie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog escaleerde dit en ontstond er de massale moord op Armeniërs. Nog steeds is deze kwestie actueel. In 2011 nam de Franse Assemblée Nationale de omstreden genocidewet aan, die het verbiedt om het bestaan van de Armeense genocide te ontkennen.1 Dit terwijl het in Turkije strafbaar is om de Armeense kwestie een genocide te noemen. De Turkse regering reageerde hierop door de Turkse ambassadeur in Frankrijk terug te trekken. In Parijs demonstreerden Turken volop die de genocidewet als een beperking voor de vrijheid van meningsuiting zagen. De Armeense kwestie is ook een struikelblok voor de toetreding van Turkije tot de EU. Vanzelfsprekend verlopen de betrekkingen tussen Turkije en Armenië nog steeds erg stroef.

Sommige Europese

parlementariërs vinden dat Turkije eerst dit probleem moet oplossen door de genocide te erkennen, voordat het tot de EU kan toetreden. De discussies over de Franse genocidewet en de toetreding van Turkije tot de EU laten zien dat de genocide nog steeds een gevoelig onderwerp is in de internationale betrekkingen en veel mensen persoonlijk aangaat.

1 L. Boon, ‘Frankrijk neemt Armeense genocidewet aan – Turkije roept ambassadeur terug’ (versie 22 december 2011), http://www.nrc.nl/nieuws/2011/12/22/ontkenning-armeense-genocide-strafbaar-in-frankrijk/ (8 januari 2013).

2


Het dominerende historische debat omtrent dit onderwerp is dan ook het genocidevraagstuk. Was er in 1915 sprake van een uit de hand gelopen oorlogsmaatregel of de intentie tot uitroeiing van Armeniërs? Ik zal mijn positie in dit debat kort verantwoorden aan de hand van Raphael Lemkins definitie van genocide, maar het zwaartepunt van het onderzoek zal liggen bij de rol van Duitsland in de Armeense Genocide. In de hedendaagse discussie over de Armeense Genocide wordt de buitenlandse invloed erop weinig benoemd: de Turkse ontkenning staat centraal. Dit terwijl veel Europese landen geen duidelijk standpunt innemen met betrekking tot de genocide. Ook is er weinig bekend over de Armeense kwestie. Vlak na de Tweede Wereldoorlog stond de Armeense genocide in de schaduw van de Holocaust. Hoewel er nu meer aandacht is voor de volkerenmoord dan vlak na de Tweede Wereldoorlog, wordt het dan ook terecht de ‘vergeten genocide’ genoemd.2 Historisch onderzoek naar dit onderwerp is dan ook erg belangrijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren Duitsland en het Ottomaanse Rijk bondgenoten, waardoor er Duitse afgevaardigden aanwezig waren in het Ottomaanse Rijk. Dit waren er ongeveer 100 aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en 800 aan het einde.3 Zij berichtten de Duitse ambassade in Constantinopel wat zij hoorden en zagen van de behandeling van Armeniërs door Turken. Soms waren zij zelf ooggetuigen van het geweld, soms schreven zij op wat zij hoorden van Ottomaanse burgers of Armeniërs. De vraag die centraal staat in deze scriptie is: Hoe reageerden Duitse diplomaten en burgers op de behandeling van de Armeniërs door de Turken en hoe is deze reactie te verklaren? Aan de hand van de conclusie op deze vraag ga ik in op de discussie over de schuldvraag van Duitsland in de Armeense genocide. Door mij te verdiepen in het Duits-Ottomaanse bondgenootschap in de periode 19141918 en de Duitse reactie op de behandeling van Armeniërs in het Ottomaanse Rijk van zowel burgers als diplomaten, kon ik de argumenten die historici gebruikten in de discussie over de Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid in de genocide analyseren. Al vanaf de eenwording van Duitsland investeerden Duitsers in een goede relatie met het Ottomaanse Rijk. Dit resulteerde in 1914 tot een bondgenootschap dat tot en met 1918

2 T. Zwaan, ‘De ‘vergeten’ genocide: De massamoorden op de Armeniërs in het Ottomaans-Turkse Rijk’ (versie september 2004), http://users.skynet.be/bs136227/src2/Bulletin2000/Bull%2017%20Armeense%20genocide.pdf (18 december 2012). 3 W. Gust, ‘Preface’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-En?OpenFrameset (13 november 2012).

3


stand hield. Waarom investeerde Duitsland in een bondgenootschap met het Ottomaanse Rijk? En hadden de Duitse belangen in het Ottomaanse Rijk wellicht iets te maken met de Duitse reactie op de behandeling van Armeniërs door de Turken? Om de Duitse belangen in het Ottomaanse Rijk te analyseren gebruikte ik de werken van Ulrich Trumpener, Frank Weber en Irmgard Farah.4 De Duitse historicus Ulrich Trumpener en de Amerikaanse historicus Frank Weber verdiepten zich in het bondgenootschap tussen Duitsland en het Ottomaanse Rijk. Ulrich Trumpener vroeg zich af of Duitsland in de periode 1914-1918 wel zo invloedrijk was in het Ottomaanse Rijk als in oudere werken werd voorgesteld. Irmgard Farah, een Duitse historica, onderzocht de beïnvloeding van de Ottomaanse publieke opinie door de Duitsers en focuste zich daarbij op een krant: Der Osmanicher Lloyd. Door deze verschillende benaderingen krijg ik een goed beeld van het Duits-Ottomaanse bondgenootschap. De reactie van de destijds in het Ottomaanse Rijk aanwezige Duitse diplomaten is een belangrijk punt in de discussie over Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid. Door deze aan de hand van primair bronmateriaal te onderzoeken, kon ik de argumenten die historici aandragen in de discussie analyseren. Tevens heb ik mij gericht op de reactie die de Armeense genocide losmaakte in Duitsland zelf. Veel historici hebben zich namelijk beperkt tot de analyse van de reactie van Duitse diplomaten en militairen die in het Ottomaanse Rijk aanwezig waren, terwijl Duitse burgers ook hebben gereageerd op de behandeling van Armeniërs door de Turken. In de discussie over de medeverantwoordelijkheid van Duitsland in de Armeense genocide, wordt dit punt vaak over het hoofd gezien. Het is relevant om dit te onderzoeken, omdat historici vaak in het midden laten wie of wat er nou mede verantwoordelijk is geweest voor de genocide. Waren dit individuen, Duitse militairen bijvoorbeeld? Of was de Duitse regering medeverantwoordelijk? Een ander belangrijk onderscheid dat gemaakt moet worden om de discussie over de Duitse medeverantwoordelijk in de Armeense genocide overzichtelijk te houden, is het onderscheid tussen de termen medeverantwoordelijkheid en medeplichtig. Beide termen worden in deze scriptie gebruikt, omdat historici ook ingaan op beide termen en dit twee verschillende discussies zijn. Wanneer de reactie van Duitse diplomaten en militairen

wordt

onderzocht,

kan

er

van

zowel

medeverantwoordelijkheid

als

4 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968); F. G. Weber, Eagles on the Crescent (Cornell 1970); I. Farah, Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918: Unter besonderer Berücksichtigung des ‘Osmanischen Lloyd’ (Beirut 1993).

4


medeplichtigheid sprake zijn. Zij waren aanwezig in het Ottomaanse Rijk toen de genocide plaatsvond. De Duitse bevolking zou moeilijk medeplichtigheid aan de genocide kunnen worden verweten, aangezien zij niet direct invloed hadden op de situatie. Indirect hadden zij invloed uit kunnen oefenen door te protesteren. Wanneer de Duitse staat als geheel iets wordt verweten, moet deze reactie dus ook onderzocht worden. Het christendom nam in de toenmalige Duitse samenleving nog een dominante positie in, terwijl Armeniërs ook christelijk waren: Hoe werd hierop gereageerd? Dit heb ik onderzocht door artikelen uit de Die Allgemeine Evangelisch-Lutherische

Kirchenzeitung en de Die Christliche Welt te analyseren. Hierbij heb ik ook aandacht geschonken aan het werk van Johannes Lepsius (1858-1926), die als eerste Duitser over de Armeense genocide schreef en over veel primair bronmateriaal beschikte. Op deze manier kan

ik

een

bijdrage

leveren

aan

de

historiografische

discussie

over

de

medeverantwoordelijkheid van Duitsland in de Armeense genocide. Ik heb de argumenten die voor- en tegenstanders van de Duitse medeplichtigheid en medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide geanalyseerd en getoetst aan primair bronnenmateriaal en een aspect toe kunnen voegen aan de discussie, namelijk de reactie van een deel van de Duitse bevolking op de volkerenmoord. De respectievelijk Duitse en Armeense historici Wolfgang Gust en Vahakn Dadrian waren ervan overtuigd dat Duitsland medeverantwoordelijk was voor het tot stand komen van de Armeense Genocide, omdat er geen actie ondernomen werd om een einde te maken aan de moord op Armeniërs. Dit terwijl deze misdaden bekend waren bij de Duitse regering door de telegrammen van de Duitse ambassadeur in het Ottomaanse Rijk, Hans Freiherr von Wangenheim.5 De Britse historicus Donald Bloxham hield er een meer pragmatische benadering op na in zijn studie over de Duitse rol in de Armeense genocide, door zich af te vragen wat een Armeense genocide Duitsland op zou leveren. Hij nuanceerde het beeld door argumenten aan te dragen waaruit blijkt dat Duitsland geen belang had bij de uitroeiing van Armeniërs.6

5 W. en S. Gust, ‘Preface’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStartEn?OpenFrameset (13 november 2012); V. Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide: A Review of the Historical Evidence of German Complicity (Watertown 1996). 6 D. Bloxham, The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2005) 126-130.

5


Het vraagstuk aangaande de Duitse rol in de Armeense genocide werd met name kort na de Tweede Wereldoorlog beïnvloed door de zogenaamde ‘germanofobie’, het idee dat het Pruisische militarisme in de Duitse volksaard ingebakken zit. Er bestond een zekere angst voor Duitsland omdat het de twee wereldoorlogen had veroorzaakt. Na de Holocaust werd al snel de conclusie getrokken door historici dat de Duitsers in het Ottomaanse Rijk ‘geoefend’ hadden met het uitroeien van een bevolkingsgroep. Een vermeende uitspraak van Hitler: ‘Wer redet heute noch von der Vernichtung der Armenier?’7, werd vaak als bewijs van deze theorie aangehaald. Dit citaat, dat de geschiedenis inging als ‘de Armeense Quote’, werd uitgesproken door Hitler in een speech voor de Wehrmacht commandanten op 22 augustus 1939, een week voor de Duitse invasie van Polen.8 De Armeense genocide wordt ook wel gezien als de tweede keer dat Duitsers systematisch mensen vermoordden. Hiermee doelt men op de genocide van de Herero in de Duitse koloniën. De genocide op de Herero vond plaats in de Duitse kolonie Zuidwest-Afrika. In 1905 werden interraciale huwelijken verboden in deze kolonie, vervolgens werd de stam blootgesteld aan systematisch geweld. Het aantal leden van de Herero werd gereduceerd van 60.000 tot 80.000 personen in 1904 tot 16.000 in 1905. Volgens de generaal die de orders gaf, was deze genocide gerechtvaardigd omdat de inwoners van deze kolonie niet gebonden waren aan een verdrag en dus geen rechten hadden. Een andere stam die getroffen werd door het geweld was de Nama. De Amerikaanse historicus George Fredrickson, schrijver van het boek, zei dat het belangrijk was om deze genocide in gedachten te houden bij het latere hoofdstuk over de Holocaust. Er was volgens hem sprake van dezelfde gedachtegang bij de Duitsers. Fredrickson noemde de Armeense genocide niet in dit boek, maar hieruit blijkt dat de vergelijking tussen de genocide op de Herero, de Duitse rol in de Armeense genocide en de Holocaust snel gemaakt is. 9 Met name de historicus Vahakn Dadrian was overtuigd van deze theorie. Zo richtte hij in zijn werk German

Responsibility in the Armenian Genocide10 een hoofdstuk in om te beschrijven hoe sommige Duitse beambten werkzaam in het Ottomaanse Rijk later fervente nazi’s werden. Volgens

7 T. Zwaan, ‘De ‘vergeten’ genocide: De massamoorden op de Armeniërs in het Ottomaans-Turkse Rijk’ (versie september 2004) http://users.skynet.be/bs136227/src2/Bulletin2000/Bull%2017%20Armeense%20genocide.pdf (18 december 2012) 1. 8 V. Dadrian, The History of the Armenian Genocide: Ethnic Conflict from the Balkans to Anatolia to the Caucasus (Oxford 2003) 408. 9 G. Fredrickson, Racism: a short History (Princeton 2002) 111-113. 10 V. Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide (Massachusetts 1996).

6


Dadrian was de ervaring die ze opdeden tijdens de volkerenmoord op de Armeniërs een leermoment dat tijdens de Tweede Wereldoorlog nuttig bleek. De Duitsers zouden geleerd hebben hoe op een systematische en statelijk georganiseerde manier een bevolkingsgroep uit te moorden.11 Het is belangrijk dit sentiment in het achterhoofd te houden, omdat het een rol speelt in de historiografische discussie omtrent de Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid in de Armeense genocide.

Verantwoording Genocide

De Armeense genocide wordt in deze scriptie geen ‘kwestie’ of ‘probleem’ genoemd. Volgens het officiële Turkse standpunt was er in 1915 sprake van strategische deportatie, waarbij weliswaar veel slachtoffers waren gevallen, maar geen sprake was van een intentie tot vernietiging van een bevolkingsgroep.12 Dat laatste punt, ‘de intentie tot vernietiging van een bevolkingsgroep’, werd door Raphael Lemkin aangewezen als criterium voor een genocide. Hij bedacht de term in 1944. In zijn boek ‘Axis Rule in Occupied Europe’ probeerde hij op een juridische manier alle misdaden van de Asmogendheden te beschrijven en de term genocide werd in dit werk geïntroduceerd. Lemkin definieerde genocide als volgt:

Generally speaking, genocide does not necessarily mean the immediate destruction of a nation, except when accomplished by mass killings of all members of a nation. It is intended rather to signify a coordinated plan of different actions aiming at the destruction of essential foundations of the life of national groups, with the aim of annihilating the groups themselves.13

Het probleem met de term genocide is dat deze door Lemkin bedacht was om de misdaden van Nazi Duitsland te beschrijven. De term wordt vaak geassocieerd met de industriële massamoord tijdens de Holocaust en wordt nu toegepast op een andere gewelddadige periode in de geschiedenis. Het belangrijkste bezwaar van negationisten tegen de term

11 Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide, 199. 12 U. Ü. Üngör,Vervolging, Onteigening en Vernietiging: de deportatie van Ottomaanse Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 98-99. 13 R. Lemkin, Axis Rule in Occupied Europe (Washington 1944) 79.

7


genocide is dat deze pas jaren na de Armeense kwestie bedacht werd en toegepast werd in straftribunalen. De Armeense kwestie kan dus geen genocide zijn, omdat de term nog niet bestond.14 Dat de term genocide in 1915 nog niet bestond wil natuurlijk niet zeggen dat er geen sprake is geweest van een intentie tot uitroeiing van Armeniërs. Echter is de intentie tot genocide een ontzettend moeilijk te bewijzen gegeven. Een intentie laat zich niet vangen in een (papieren) document en de daders zijn zich vaak bewust van het risico om plannen tot het uitroeien van een bevolkingsgroep op te schrijven of op een andere manier te documenteren. De Nederlandse historicus van Turkse afkomst Ugur Ümit Üngör betoogt in zijn boek

Vervolging,Onteigening en Vernietiging15 dat de intentie tot uitroeiing van Armeniërs zich ontwikkelde gedurende het jaar 1915. Deze visie komt het best overeen met de historische werkelijkheid. De intentie kwam tot stand door de slag bij de Ottomaanse stad Van tussen, die plaatsvond tussen het Ottomaanse Rijk en Rusland. Bij deze strijd werd er weinig onderscheid gemaakt tussen burgers en soldaten: beiden werden vermoord. Een deel van de Armeense bevolking sloot zich aan bij de Russen. De anti-Armeense maatregelen die als gevolg van deze strijd werden ingevoerd, maakten het leven van een Armeniër in het rijk nog moeilijker. Ook werd er vanaf deze slag meer geweld gebruikt tegen Armeniërs. Een voorbeeld van de reactie van de CEV op de strijd in Van was het deporteren en vervolgens executeren van de mannen uit de elite van de Ottomaans-Armeense gemeenschap.16 Vermoedelijk heeft Talaat Pasha, een van de leiders van het CEV, persoonlijk opgedragen om de Armeniërs uit te roeien. In een telegram dat hij stuurde aan de leider van de provincie Diyarbekir gaf hij in drie woorden aan wat er met de Armeense gemeenschap moest gebeuren: verbrand, verwoest, vermoord.17 Dit document zou een bewijsstuk kunnen zijn van de intentie om de Armeense bevolking uit te roeien en dus kunnen aantonen dat er een genocide had plaatsgevonden, alleen is dit document verloren geraakt tijdens de oorlog. Het wordt alleen genoemd in andere bronnen. De Duitse archieven beschrijven het geweld dat Turken gebruikten tegen Armeniërs en zijn in dat opzicht een bron van bewijsmateriaal. Uit de verslagen van Duitse

14 F. H. M. van Doorn, Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide (Utrecht 2011) 14. 15 U. Ü Üngör, Vervolging, Onteigening en Vernietiging: de deportatie van Ottomaanse Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007). 16 Üngör, Vervolging, Onteigening en Vernietiging, 65-67. 17 U. Ü. Üngör, The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia 1913-1950 (Oxford 2011) 71.

8


afgevaardigden blijkt hoe er op systematische en brute wijze Armeniërs werden vermoord. Dit is weliswaar niet te vergelijken met de organisatie van de Duitse concentratiekampen, maar ook in de Armeense genocide was systematiek aanwezig. Het feit dat er zo ontzettend veel Duitse ooggetuigenverslagen zijn, ondersteunt dit.18 Er waren wellicht gevallen van deportatie waarbij militaire noodzaak de belangrijkste motivatie was, maar de deportaties vonden ook plaats in gebieden die niet dichtbij de Ottomaans-Russische grens lagen. In het hele Ottomaanse Rijk werden Armeniërs slachtoffer van geweld. De behandeling van de Armeniërs, ongeacht geslacht en leeftijd, geeft ook aan dat het om een aanval tegen de bevolkingsgroep in zijn geheel ging.19 Het is belangrijk te noemen dat niet alleen Armeniërs vervolgd werden. Ook Koerden, Grieken en andere niet-islamitische en niet-Turkse groepen werden slachtoffer van het geweld. Üngör noemt dat in zijn boek The Making of Modern Turkey.20 Het geweld van de Jonge Turken richtte zich op alle vreemde elementen in de samenleving, met andere woorden alle niet-Turkse groepen. Met Turks bedoelden zij zowel islamitisch als etnisch Turks. De rol van Koerden in de genocide is gecompliceerd. Ze waren zowel slachtoffers als daders. De Koerden zijn geen etnische Turken, maar wel islamitisch. Het verschilde per clan hoe zij zich opstelden in de genocide.21 De genocide wordt de Armeense genocide genoemd omdat deze zich voor het grootste deel op Armeniërs richtte, maar ook andere bevolkingsgroepen werden slachtoffers van geweld. Het taalgebruik van de Jonge Turken – de ‘vreemde elementen die verwijderd moeten worden uit de samenleving’ – doet denken aan de taal van de Nazi’s betreffende de joden. Zoals ook bleek na de Tweede Wereldoorlog toen de historiografie beïnvloed werd door de angst voor het Pruisisch militarisme, is hier ook snel een vergelijking gemaakt tussen de Holocaust en de Armeense genocide. Het is belangrijk te beseffen dat deze vergelijking niet op gaat. De Amerikaanse historicus Norman Naimark probeert de vijf genocides van de twintigste eeuw te vergelijken. Deze waren volgens hem de Armeense genocide, de Holocaust, de Sovjet-deportatie van de Tsjetsjenen en de Tataren, de vervolging van Duitsers in Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog en de vervolging van moslims in het voormalige Joegoslavië. Naimark had als ideaal om uit deze vergelijking lering te trekken zodat

18 19 20 21

W. Gust, ‘Der Völkermord an den Armeniern’ (versie september 2012), www.armenocide.net (27 november 2012). U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 268. U. Ü. Üngor, The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia 1913-1950 (Oxford 2011) 55. Üngör, The Making of Modern Turkey, 101.

9


genocides in de toekomst niet meer voorkomen. Hij zag een aantal overeenkomsten tussen de Armeense genocide en de Holocaust. Zo controleerde in beide gevallen de staat de massamoord, de uitvoering van deze moord werd efficiënt uitgevoerd, vooral vrouwen waren een mikpunt van geweld en de theorieën van functionalisme en intentionalisme kunnen op beide genocides worden toegepast. Het enige verschil dat Naimark opmerkte was de rol die raciale ideologie speelde. Deze was bij de Nazi’s veel groter dan bij de Jonge Turken.22 Dit alles behandelde hij in slechts vier pagina’s, zonder uitgebreide literatuurverwijzing. Mijns inziens is een vergelijking tussen beide genocides niet mogelijk, omdat ze onder andere omstandigheden en in een andere periode tot stand kwamen. Het is erg lastig, zo niet onmogelijk, om deze te vergelijken. Er zal dan ook verder geen aandacht meer aan besteed worden. De Armeense genocide is nog steeds actueel, zelfs bijna honderd jaar na dato. Objectief historisch onderzoek kan een bijdrage leveren aan de discussie omtrent dit onderwerp. Wat ik zal toevoegen aan de discussie over de Duitse medeplichtigheid en medeverantwoordelijkheid is de reactie van Duitse burgers op de volkerenmoord. In het volgende hoofdstuk analyseer ik de Duitse belangen in het Ottomaanse Rijk en de reactie van Duitse diplomaten.

22 N. Naimark, Fires of Hatred: Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe (Londen 2001) 81-84.

10


Het Ottomaanse Rijk was aan het begin van de Eerste Wereldoorlog nagenoeg failliet en werd dan ook de ‘zieke man van Europa’ genoemd. Het lijkt dan ook in eerste instantie vreemd dat Duitsland dit rijk als bondgenoot koos tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het bondgenootschap was echter mede de uitkomst van jarenlange Oriëntpolitiek van de Duitsers. Al vanaf 1871 onderhield Duitsland banden met het Ottomaanse Rijk en werd er ‘Turkeipolitik’ bedreven. Een onderdeel van deze politiek was het bezoek van keizer Wilhelm II aan het Ottomaanse Rijk in 1899.23 Op 2 augustus 1914 werd het OttomaansDuitse Pact getekend.24 Het Duits-Ottomaanse bondgenootschap tijdens de Eerste Wereldoorlog was dus een vanzelfsprekend gevolg van deze politiek. In dit hoofdstuk analyseer ik wat de Duitse belangen in dit bondgenootschap waren en wat de positie van Duitsland in dit bondgenootschap was in de periode 1913-1918. Ik kies ervoor om het jaar voor de Eerste Wereldoorlog ook mee te nemen in de analyse, omdat zo de Duitse invloed in het Ottomaanse Rijk ten opzichte van andere landen weergegeven kan worden. Dit speelde mee in de discussie over de Duitse medeplichtigheid en medeverantwoordelijkheid in de genocide, omdat Duitsland wellicht niet de macht had om de Turkse binnenlandse politiek op diplomatieke wijze te beïnvloeden zodat er een einde kwam aan de moorden. De reactie van Duitse diplomaten en militairen op de behandeling van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk wordt ook geanalyseerd. Vervolgens beoordeel ik de historiografische discussie over Duitse medeplichtigheid en medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide. 1.1 Duitse Belangen in het Ottomaanse Rijk

Duitsland was om verschillende redenen geïnteresseerd in een goede verstandhouding met dit grote rijk. Het Ottomaanse Rijk werd gezien als een grote bron van grondstoffen en men

23 F. M. H., Van Doorn, Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide (Utrecht 2011) 35, 38. 24 Van Doorn, Junkers en Pasja’s, 54.

11


vond er een nieuwe afzetmarkt. Door de industrialisatie expandeerde de Duitse economie en was deze nieuwe afzetmarkt gewenst. Ook de bouw van de Bagdad spoorlijn, die in 1903 begon, zorgde voor nieuwe afzetmarkten in het oosten. De lijn werd gebouwd tussen Bagdad en Istanbul om de verbinding tussen beide rijken te verbeteren. Andere Duitse interesses

in

het

Ottomaanse

Rijk

waren

gebaseerd

op

het

zogenaamde

‘Sendungsbewusstsein’. De Duitsers wilden hun cultuur verspreiden in het Ottomaanse Rijk om de Ottomanen wat beschaving bij te brengen. Dit had ook te maken met de prestigestrijd tussen de grote mogendheden Frankrijk en Groot-Brittannië. Het imperialisme van eind negentiende eeuw speelde mee in de Duitse keuze om te investeren in een goede relatie met het Ottomaanse Rijk. Voor Duitse nationalisten was het een doorn in het oog dat Duitsland geen kolonie bezat. In dit enorme rijk zag Duitsland de mogelijkheid om de eigen invloedssfeer te vergroten.25 De belangrijkste motieven voor Duitsland om te investeren in een goede politieke relatie met het Ottomaanse Rijk waren: economische voordelen en laat negentiende eeuws imperialisme.

1.2 Het Duits-Ottomaanse Bondgenootschap

Trumpener benoemde in zijn boek ‘Germany and the Ottoman Empire’26 de historiografische discussie over de rol van Duitsland in het bondgenootschap. In eerdere werken werd geconcludeerd dat het Ottomaanse Rijk een satellietstaat was van Duitsland. Deze studies waren bijvoorbeeld van de Duitse historici W. Gottlieb, L. Rathmann en Fritz Fischer. De eerste twee historici schreven in het interbellum over het bondgenootschap, Fischer publiceerde zijn werk in de jaren ’60. Zijn stelling was dat Duitsland het Ottomaanse Rijk als een kolonie behandelde. Trumpener schreef zijn boek in reactie op de stelling van Fischer dat Duitsland erop uit was om het eigen grondgebied te vergroten ten koste van het Ottomaanse Rijk.27 Hij ontkrachtte deze stelling met de publicatie van zijn boek. De argumenten die hij gebruikt om zijn stelling kracht bij te zetten, zijn erg overtuigend. De economische invloed van Duitsland in het Ottomaanse rijk was niet erg groot. Duitse investeringen gingen vooral naar infrastructuur, land- en mijnbouw en de groeiende 25 I. Farah, Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918: Unter besonderer Berücksichtigung des ‘Osmanischen Lloyd’ (Beirut 1993) 11-12. 26 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire (Princeton 1968). 27 F. Fischer, Griff nach der Weltmacht (Düsseldorf 1961).

12


handel tussen beide landen. Er waren veel banken en bedrijven actief in het rijk, zoals de Deutsche Bank, de Deutsche Orientbank, Siemens Bau en de Deutsch-Levantinische Baumwollbau-Gesellschaft. Desondanks beheersten de Duitsers de Ottomaanse economie niet volledig. Dit kwam omdat Duitsland, vergeleken met andere mogendheden, een beperkt aandeel had in de economie van haar bondgenoot. Groot-Brittannië, Frankrijk en OostenrijkHongarije hadden alle drie afzonderlijk nog een groter deel van de Ottomaanse export in handen. Wat betreft de import stond Duitsland op de derde plaats, achter Groot-Brittannië en Oostenrijk-Hongarije. Afbeelding één bevat gegevens uit het jaar 1913 betreffend het aandeel van Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in de export en import van het Ottomaanse Rijk. Wat betreft de Ottomaanse export stondDuitsland op de laatste plaats. Bij de Ottomaanse import staat Duitsland op de derde plaats. Van deze vier landen was Duitsland dus niet het meest invloedrijk in de Ottomaanse economie.

Afbeelding 1: De Waarde van de Ottomaanse import en export in 1913.28

Ook het aandeel van de Ottomaanse schuld was grotendeels van Frankrijk, namelijk 59 procent. Groot-Brittannië en Duitsland deelden het overige deel van de schuld. 29 Tot de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog had Duitsland dus niet het grootste deel van de import en export van het Ottomaanse Rijk in handen.

28 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 10. 29 Trumpener, Germany and the Ottoman Empire, 11.

13


De Bagdad spoorlijn werd door Fritz Fischer aangewezen als het voorbeeld van de Duitse invloed in het Ottomaanse Rijk. Het idee achter deze spoorlijn was om een betere verbinding te maken tussen Duitsland en het Ottomaanse Rijk door tussen Bagdad en de Bosporus, waar de Duitsers een haven aanlegden, een spoorlijn te maken. De constructie van de spoorlijn werd volledig betaald door de Duitsers.30 Trumpener liet zien in zijn boek dat de Bagdad spoorlijn juist het voorbeeld was van de slechte staat van het bondgenootschap. Duitsland kreeg het financieel gezien erg zwaar door de Engelse zeeblokkade en stelde het geld uitgeven aan voedsel voor de Duitse bevolking boven het financieren van de spoorlijn. Dit leverde ook irritatie op tussen de bondgenoten, aangezien de Ottomanen verwachtten dat Duitsland de belofte van betaling nakwam. De nationalistische Turken waren moeilijke onderhandelingspartners voor de Duitsers: enerzijds verwachtten zij volledige meewerking van de Duitsers, anderzijds wilden zij niet meewerken en geen buitenlandse invloed op het eigen beleid.31 Trumpener liet dus zien dat de constructie van de Bagdad spoorlijn geen voorbeeld was van de Duitse overmacht in het bondgenootschap, maar dat het een voorbeeld is van het verval van het bondgenootschap tijdens de Eerste Wereldoorlog en de obstakels die goede samenwerking in de weg stonden. De Britse historicus Frank Weber was het met Trumpener eens. Hij begon zijn hoofdstuk over de Bagdad spoorlijn als volgt: ‘Perhaps nothing better suggests the muddled nature of the German alliance with the Turks than the events of early 1915. ... The Baghdad Railway proved nearly as unserviceable as the Balkan roads. Men even less than money could be found for its completion.’32 De bouw van deze spoorlijn begon in 1903 en werd pas voltooid in 1948, terwijl het de bedoeling was dat deze begin 1914 klaar zou zijn. 33 Echter kwamen er tijdens de zomer van 1914 allerlei financiële problemen aan het licht. Ook zorgde de Eerste Wereldoorlog en de Armeense genocide ervoor dat er een gebrek aan mankracht ontstond.34De samenwerking binnen het Duits-Ottomaanse bondgenootschap verliep dus niet soepel vanwege de financiële problemen en de nationalistische Turken die geen buitenlandse invloed in het Ottomaanse Rijk meer duldden. Nog een probleem dat voor veel spanningen zorgde tussen de beide bondgenoten, was de behandeling van

30 F. G. Weber, Eagles on the Crescent (Cornell 1970) 143. 31 Trumpener, Germany and the Ottoman Empire, 289-316. 32 F. G. Weber, Eagles on the Crescent (Cornell 1970) 106. 33U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire (Princeton 1968) 289-316. 34 Weber, Eagles on the Crescent, 106.

14


Armeniërs door de Turken. Door de instabiliteit van het bondgenootschap wilde de Duitse ambassadeur de bondgenoot hier niet op aanspreken. De Duitsers hadden dus niet de macht om op diplomatieke wijze iets te veranderen aan het lot van de Armeniërs.

1.3 De Duitse Reactie op de Armeense Genocide

Het Ottomaanse Rijk kende een eeuwenlange traditie van het vreedzaam samenleven van verschillende etnische groepen. Dit veranderde met de opkomst van het Turkse nationalisme, dat gepaard ging met het verval van het rijk. Er werd met weemoed gedacht aan de bloeiperiode die het Ottomaanse Rijk kende ten tijde van de Middeleeuwen. Om deze periode te doen herleven moest er een staat gecreëerd worden naar Westers model. Naast het streven naar een seculiere en Westerse staat wilden de nationalistische Turken het land verturken: alle niet-Turkse elementen moesten verwijderd worden uit de samenleving. De ideale staat bestond uit islamieten met Turkse etniciteit. Met name dit laatste punt zou grote gevolgen hebben voor de Armeniërs en andere niet-Turkse en niet-islamitische groepen. Deze nationalistische Turken verenigden zich in 1899 in de Ittihad ve Terakki

Cemiyeti, oftewel het Comité voor Eenheid en Vooruitgang.35 Deze partij pleegde in 1908 een succesvolle staatsgreep. De toenmalige sultan Abdul Hamid II beschikte niet over loyale troepen en capituleerde. De Nederlandse historicus Ugur Ümit Üngor, die uitgebreid onderzoek deed naar het ontstaan van het huidige Turkije en de Armeense genocide, stelde dat deze partij de participatie in de oorlog als uitgelezen mogelijkheid zag om zich te ontdoen van de niet-Turkse elementen in het land. Dit wil niet zeggen dat de elite van de CEV toen al een uitgetekend plan had om Armeniërs te vermoorden, althans, daar is nog geen bewijs voor gevonden. Vanaf het begin van de oorlog (op elf november 1914 verklaarde het Ottomaanse Rijk de oorlog aan Engeland, Frankrijk en Rusland) was er een

Speciale Organisatie die zich bezighield met het uitlokken van oorlog met Rusland. Deze Speciale Organisatie bestond uit criminelen en bendeleden die gedurende een week gedrild werden om in verschillende milities te werken. Ze werden door de partijleden van de CEV zelf ook criminelen genoemd, wat aangeeft dat het hier om gewelddadige groeperingen ging.36 In de guerrilla-oorlog die deze milities onder de naam Speciale Organisatie voerden, 35 U. Ü. Üngor, The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia 1913-1950 (Oxford 2011) 1. 36 U. Ü. Üngor, The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia 1913-1950 (Oxford 2011) 58.

15


werden ook Armeense huizen en hele dorpen in brand gestoken. Vanaf 1914 werden er ook Armeense intellectuelen en hoge functionarissen geëxecuteerd. Hen werd dienstweigering ten laste gelegd, terwijl Armeniërs al jaren hun dienstplicht afkochten. In 1915 werd de

Speciale Organisatie opnieuw georganiseerd en werd er een nieuwe leider aangesteld: Dr Mehmed Reshid. Hij stond bekend als extreme racist en vanaf dit moment werden Armeniërs systematisch vermoord en gedeporteerd, omdat hij ze beschuldigde van landverraad en het nastreven van onafhankelijkheid. Ook samenwerking met de vijand Rusland werd de Armeniërs ten laste gelegd. Üngor ziet de strijd om Van in april 1915 als het beginpunt van de genocide. Voor april 1915 werden er dus ook al Armeniërs vervolgd, maar vanaf dit moment is er sprake van een genocide. Bij deze strijd tussen Russen en Turken om de stad Van kozen Armeniërs de kant van de Russen. Aan beide kanten werd veel gemoord, het onderscheid tussen burger en soldaat werd niet meer gemaakt. Als gevolg van deze verloren slag en de samenwerking van Armeniërs met de Russen, ontwikkelde zich een genocide.37 In deze periode waren er ook Duitsers aanwezig in het Ottomaanse Rijk en zij zagen of hoorden van de executies van Armeniërs. Volgens Wolfgang Gust waren er aan het begin van de Eerste Wereldoorlog ongeveer honderd Duitse diplomaten aanwezig in het Ottomaanse Rijk en liep dit aantal op tot 800 in 1918.38 Een voorbeeld hiervan is de afgevaardigde Holstein die rapporteerde vanuit de stad Mossul naar de ambassadeur in Constantinopel over het geweld tegen Armeniërs (zie bijlage 1). Uit andere verslagen die hij schreef blijkt dat hij zelf ooggetuige is geweest van het geweld dat de Turken gebruikten tegen de Armeniërs.39 Holstein schreef in juni 1915 een telegram die hij enkele dagen erna aanvulde met een nieuw telegram. In het eerste telegram werd op zakelijke wijze beschreven wat er gebeurde in die periode en is er weinig emotie te lezen. Zeker de slotzin geeft aan dat het om een zakelijke beschrijving ging: ‘Bitte telegraphische Überweisung von 200 Pfund türkisch.’40 Het geweld wordt op een neutrale manier beschreven. In het tweede telegram zien we meer emotie terug. Er wordt benadrukt dat het om een christelijk volk ging en dat de Duitsers die christelijke volk niet zomaar konden laten 37 Üngör, The Making of Modern Turkey, 61-65. 38 W. Gust, ‘Preface’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-En?OpenFrameset (13 november 2012). 39 W. Gust, ‘Der Völkermord an den Armeniern’ (versie september 2012), www.armenocide.net (27 november 2012). 40 Brief van Holstein aan Bethmann Hollweg, 10 juni 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/83082937a85fcd1ac1256d0700526313/13e7375f62d6183fc12568f 30059b191!OpenDocument ) (12 januari 2013).

16


bezwijken. Er moest volgens Holstein een compromis worden gezocht tussen enerzijds de economische en politieke belangen in het Ottomaanse Rijk en anderzijds de humanitaire last die de Duitsers hadden door toe te kijken hoe een christelijk volk werd uitgemoord. Hij zei hierover het volgende:

In den Bezirken Mardin und Amadia haben sich Zustände zu einer wahren Christenverfolgung ausgewachsen. Daran trägt zweifellos die Regierung die Schuld; Christen sind auch zweifellos hier beinahe vogelfrei; von vielen Fällen sei genannt dass der hiesige alte und würdige chaldäische Patriarch heute - ich war gerade bei ihm - von einem gewöhnlichen Polizisten mündlich ohne Grundangabe vor das Kriegsgericht citiert wurde.41

In deze bron zie je ook het dilemma terug waarmee Duitse afgevaardigden in die tijd worstelde. Hans Freiherr von Wangenheim (1859-1915), de Duitse ambassadeur in Constantinopel, stuurde begin maart 1915 een brief naar de Hoge Porte42 waarin hij opriep tot kalmte en goede relaties tussen Turken en Armeniërs. Dit deed hij naar aanleiding van geruchten over confrontaties tussen Turken en Armeniërs in het oosten van het rijk. Deze geruchten werden bevestigd door berichten van Duitse observanten. Tegelijkertijd onderhield Wangenheim contact met leden van Armeense organisaties in Constantinopel, die hem vroegen de Armeniërs in het rijk te beschermen. De Armeniërs vroegen de bescherming van de Duitsers, maar Wangenheim ging hier niet op in omdat hij de band met de Turken niet wilde beschadigen. De Hoge Porte had de bescherming van Armeniërs verboden. Ook zou volgens Wangenheim de Duitse bescherming van Armeniërs ervoor zorgen dat er precies het tegenovergestelde zou gebeuren, namelijk dat de Turkse autoriteiten zich nog meer tegen de Armeniërs zouden keren. Er bestond dus angst voor Turkse represailles wanneer gehoor werd gegeven aan dit verzoek. 43Ambassadeur Wangenheim besloot dus geen actie te ondernemen. De historici Vahakn Dadrian en Wolfgang Gust vonden dat Duitsland hierdoor mede schuldig is aan de genocide. Donald Bloxham nam in dit debat een middenpositie in en gaf

41 Brief van Holstein aan Bethmann Hollweg, 13 juni 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/83082937a85fcd1ac1256d0700526313/13e7375f62d6183fc12568f 30059b191!OpenDocument ) (12 januari 2013). 42 De Hoge Porte was de aanduiding voor de Ottomaanse regering. Dit om de regering te onderscheiden van de Sultan. 43 U., Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 200-227.

17


hier een aantal belangrijke voor. Ten eerste was Duitsland onverschillig tegenover de Armeense genocide door de verharding van het moraal die zich ontwikkelde gedurende de Eerste Wereldoorlog. De verschrikkingen van de oorlog zorgden ervoor dat de Duitsers harder werden in hun militaire optreden. Zo was een Duitse maatregel aan het oostfront om voor elke aanval op een Duitse nederzetting twee Russische dorpen te verbranden. Ten tweede protesteerden Duitse diplomaten tegen de moord op Armeniërs door de ambassade in Constantinopel ervan op de hoogte te stellen. Dit komt terug in de primaire bron van Holstein. Een derde argument betreft de aard van het bondgenootschap tussen Duitsland en het Ottomaanse Rijk. Het bondgenootschap bestond alleen op gebied van buitenlandse politiek. Interne aangelegenheden werden niet besproken. De Armeniërs waren dus geen onderdeel van de Duitse politieke agenda en de CEV werd ook niet gecontroleerd door de Duitsers. 44 Uit de analyse van het bondgenootschap eerder dit hoofdstuk blijkt ook dat Duitsland niet de diplomatieke macht had om het Ottomaanse Rijk te overtuigen ander beleid ten aanzien van de Armeniërs te voeren, omdat de nationalistische Turken deze invloed tegenhielden. Ten vierde, de Duitsers hadden geen baat bij de Armeense genocide. De genocide werd gebruikt als propagandamiddel door de Entente. Zo gebruikten de Britten de genocide in 1915 om de Amerikaanse publieke opinie achter zich te krijgen zodat Amerika zich bij de Entente zou aansluiten.

Afbeelding 2: De Turkse gladiator wacht op het teken van de Duitse keizer om de Armeense tegenstander te vermoorden.45

44 D. Bloxham, The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2003) 115-133. 45 D. Bloxham, The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism,and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2005) 150.

18


Een voorbeeld van de propaganda van de Entente is bovenstaande afbeelding. Deze Britse spotprent werd in 1896 gepubliceerd in het satirische tijdschrift Punch, naar aanleiding van de massamoorden op Armeniërs in 1894 tot en met 1896 in het Ottomaanse Rijk. In deze periode vonden er onsystematische moorden plaats op Armeniërs die het gevolg waren van spanningen tussen Koerden en Armeniërs. Groot-Brittannië verweet de sultan Adbulhämid II dat hij deze moorden stimuleerde en Duitsland dat het niet ingreep.46 Op de spotprent zie je terug dat Groot-Brittannië Duitsland verweet een aandeel te hebben in de moorden op Armeniërs. De afbeelding op het titelblad komt ook uit deze periode. Op die afbeelding zie je de ontvangst van de Duitse keizer en keizerin door de Sultan, met op de achtergrond Armeense slachtoffers. Een voorbeeld van de propaganda van de Entente tijdens de Eerste Wereldoorlog is de publicatie van de Britse historicus Arnold J. Toynbee (1889-1975) van Armenian

Atrocities: The Murder of a Nation in The New York Times.47 In deze publicatie werden de Armeense gruwelen tot in detail beschreven en Duitsland medeverantwoordelijkheid verweten omdat het land geen actie ondernam om er een einde te maken. Wangenheim realiseerde zich dat deze propaganda erg slecht was voor de reputatie van de Centrale Machten en stelde de volgende verklaring op. De verklaring werd geadresseerd aan de Ottomaanse Regering:

Les mesures de répression décrétées par le Gouvernement Impérial contre la population arménienne des provinces de l’Anatolie Orientale ayant été dictées par des raisons militaires et constituant un moyen de défense légitime, le Gouvernement Allemand est loin de s’opposer à leur mise en exécution, tant que ces mesures ont le but de fortifier la situation intérieure de la Turquie et de la mettre à l’abri de tentatives d’insurrections. A ce sujet, les vues du Gouvernement Allemand s’accordent tout à fait avec les explications données par la Sublime Porte en réponse aux menaces que les puissances de l’entente lui avaient adressées dernièrement à la suite de prétendues atrocités commises sur les Arméniens en Turquie. De l’autre côté, le Gouvernement Allemand ne peut pas dissimuler les dangers créés par ces mesures de rigueur et notamment par les expatriations en masse qui comprennent

46 F. H. M. van Doorn, Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide (Utrecht 2011) 28 en 33. 47 A. J. Toynbee, Armenian Atrocities: The Murder of a Nation (New York 1916).

19


indistinctement les coupables et les innocents, surtout quand ces mesures sont accompagnées d’actes de violence, tels que massacres et pillages. ... Enfin l’Ambassade d’Allemagne prie le Gouvernement Ottoman, de prendre en considération les nombreux intérêts du commerce allemand et des établissements de bienfaisance allemands dans les provinces où on procède actuellement à l’expulsion des Arméniens.48

In deze verklaring gaf de Duitse ambassade aan dat het bij de deportatie van Armeniërs om militaire noodzaak ging. Dat er daarbij onschuldige slachtoffers vielen, werd wel erkend. In de verklaring stelde de ambassade dat de Duitse regering niet de andere kant op moest kijken en haar verantwoordelijkheid moest nemen. Toch deed de Duitse regering dat wel. Er werd geen actie ondernomen om een eind te maken aan de moorden op Armeniërs. Een ander voorbeeld van een reactie van een Duitse diplomaat in het Ottomaanse Rijk is die van de consul Mordtmann. Op 21 juli 1915 schrijft hij het volgende over de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk:

...Ihre Auffassung von den armenischen Angelegenheiten war die, daß die Armenier sich das Unglück, das über sie gekommen sei selber zuzuschreiben hätten; die Hauptschuld trügen die beiden Vereine Dachnakzutiun u. Hintschak, die die armenische Bevölkerung seit Jahren systematisch bearbeitet u. terrorisiert hätten. Die türkische Regierung habe vollständig Recht gehabt gegen diese unsichern Elemente einzuschreiten...49

De reactie is compleet anders dan die van de diplomaat Holstein en geeft een ander sentiment aan dat onder Duitsers heerste (zie voor het volledige telegram bijlage 2). Een deel vond het vanzelfsprekend dat de Armeniërs zo hard werden aangepakt door de Turkse regering. Deze groep was ook overtuigd van het feit dat Armeniërs samen zouden werken met Russen. Telegrammen zoals deze zijn belangrijk in de discussie over Duitse medeverantwoordelijkheid.

48 J. Lepsius, Deutschland und Armenien 1914-1918 (Potsdam 1919) 96-97. Er werd in het Frans gecommuniceerd tussen Duitsers en Turken. In hoofdstuk twee wordt verder ingegaan op het werk van Lepsius. 49 Notitie van consul-generaal Mordtmann, 21 juli 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in april 2003, ‘Aufzeichnung des Generalkonsuls in der Botschaft Konstantinopel (Mordtmann)’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/aeb6252ef599c4f8c125691f0053d8e5/2e172cf5f1071a73c1256b9c 005a6aec!OpenDocument (13 januari 2013).

20


1.4 Schuldvraag

In zijn boek German Responsibility in the Armenian Genocide50 beargumenteerde de Armeense historicus Vahakn Dadrian waarom de Duitsers medeverantwoordelijk waren voor de Armeense genocide. De Duitse historicus Wolfgang Gust had dezelfde mening en ook hij gaf een aantal argumenten waarom dit zo is. Zijn bewijs bestaat uit primair bronmateriaal van Duitse militairen en diplomaten. Zij zouden de genocide mede hebben uitgevoerd. De samenzwering tussen Duitsers en Turken met betrekking tot de Armeense genocide wordt volgens Dadrian bewezen door de anti-Armeense taal die Duitse diplomaten bezigden in correspondentie met de ambassade. Een voorbeeld hiervan is de hierboven genoemde reactie van de consul-generaal Mordtmann. Het boek van Dadrian staat vol met deze voorbeelden uit primair bronnenmateriaal. Het feit dat Duitsland niet ingreep in de Armeense genocide wordt door Dadrian en Gust ook gezien als bewijs voor medeverantwoordelijkheid. Deze argumenten worden

gebruikt in de discussie om de medeverantwoordelijkheid van

Duitsland voor de Armeense genocide te bewijzen. Ook Wolfgang Gust is overtuigd van de Duitse medeverantwoordelijkheid van de Armeense genocide. In zijn werk Der Völkermord an den Armeniern, Die Tragödie des

ältesten Christenvolkes der Welt, gaf hij een overzicht van de Armeense genocide. In dit boek beschreef hij zowel de ontwikkelingen die tot de genocide leidden alsmede de uitvoering van de genocide zelf. Op basis van primair bronmateriaal beargumenteerde Gust dat Duitse officieren en militairen hebben aangezet tot de genocide en eraan hebben meegewerkt.51 Het argument dat de passieve houding van de Duitsers medeverantwoordelijkheid zou impliceren, is niet sterk. We weten namelijk niet wat er gebeurd zou zijn wanneer Duitse troepen wel hadden ingegrepen. Misschien was het gevolg daarvan wel geweest dat er nog meer slachtoffers vielen. Dit is onmogelijk om te onderzoeken en dus kan er met dit argument geen conclusie worden getrokken over de medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid van Duitsland in de genocide.

50 V. Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide (Massachusetts 1996) 37. 51 W. Gust, Der Völkermord an den Armeniern, Die Tragödie des ältesten Christenvolkes der Welt (München 1993).

21


De historicus Donald Bloxham gaf in een korte reactie aan waarom hij de argumentatie van Dadrian niet overtuigend genoeg vond.52 De deportaties en executies van Armeniërs in februari, maart, april en mei 1915 waren een uitkomst van een groter proces. Met dit grotere proces bedoelde Bloxham de discriminatie van Armeniërs en eerdere geweldsuitbarstingen, die van 1894 tot en met 1896 leidden tot massamoorden.53 Dadrian deed dit voorkomen als een uitkomst van een door binnen- en buitenland gestimuleerde geradicaliseerde politiek. De Armeense genocide was geen gebeurtenis die van de ene op de andere dag ontstond. Deze nuance is belangrijk om de genocide en daarmee ook de Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid te begrijpen. Door dit niet goed duidelijk te maken, wordt het betoog van Dadrian minder sterk. Daarnaast was het bewijs van Dadrian uit primair bronnenmateriaal ook niet sterk. De anti-Armeense uitspraken van Duitse diplomaten die hij vaak aanhaalde als bewijs voor de medeverantwoordelijkheid, geven niet het gedachtegoed van alle Duitse diplomaten en militairen weer. Ook willen deze uitspraken niet zeggen dat zij een genocide op de Armeniërs wilden, uitgevoerd of gepland hadden. Het bewijs dat Duitse diplomaten opdracht gaven tot deportatie moet in de historische context geplaatst worden. Dit geldt ook voor de hierboven genoemde anti-Armeense uitspraken. De Duitsers in het Ottomaanse Rijk werden beïnvloed door Turkse propaganda, die de Armeniërs als groot gevaar voor Turkije afschilderden. Ze zouden samenwerken met Rusland en onafhankelijkheid nastreven. Zo geloofde de Duitse ambassadeur in het Ottomaanse Rijk Wangenheim dat er een gigantisch Armeens ondergronds netwerk was dat het bestaan van Turkije in gevaar bracht54. Dit blijkt ook uit een telegram dat hij schreef naar de bondskanselier Bethmann Hollweg op 8 mei 1915:

... Trotz der Bemühungen der armenischen Kreise, die Bedeutung der in den letzten Wochen an verschiedenen Stellen ausgebrochenen Unruhen abzuschwächen oder die Schuld den Massnahmen der türkischen Behörden zuzuschieben, mehren sich doch die Anzeichen dafür,

52 D. Bloxham, ‘A Reassessment of the German Role in the Armenian Genocide’ (versie 25 september 2001), http://www.hist.net/kieser/aghet/Essays/EssayBloxham.html (3 januari 2013). 53 F. H. M. van Doorn, Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide (Utrecht 2011) 38. 54 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 210.

22


dass diese Bewegung weiter verbreitet ist, als bisher angenommen wurde, und dass sie vom Ausland mit Hilfe des armenischen Revolutionskomitees gefördert wird.55

Uit dit telegram blijkt dat Wangenheim dacht dat de Armeniërs allemaal aangesloten waren bij Rusland en dacht dat ze zich erg goed georganiseerd hadden (het volledige telegram staat in bijlage drie). Door de Turkse propaganda werd de notie van militaire noodzaak van de deportaties gerechtvaardigd. Mede door deze propaganda was Wangenheim zo overtuigd van het Armeense netwerk. Donald Bloxham is dus niet overtuigd van de stellingname van Dadrian. Het bewijs uit primaire bronnen is niet sterk genoeg. Robert Melson reageerde ook op het werk van Dadrian. Hij is professor in de politieke geschiedenis en werkzaam aan de Purdue University in de VS. Van 2003 tot en met 2005 was hij voorzitter van de Internationale Vereniging van Genocidewetenschappers. Zijn conclusie met betrekking tot Dadrians boek was dat het overtuigender zou zijn geweest wanneer hij ook tegenargumenten had genoemd. Zo waren er ook veel Duitse diplomaten die een emotionele oproep deden aan de ambassade om een einde te maken aan de deportaties en executies. Een voorbeeld hiervan is te zien in bijlage één, waarbij de afgevaardigde Holstein in het tweede telegram nadrukkelijk verzocht om in te grijpen. Ook waren er Duitsers die probeerden Armeniërs te redden. De legercommandant Liman von Sanders bijvoorbeeld werkte de Turken tegen bij de deportatie van Armeniërs.56 In een reactie op deze kritiek zegt Dadrian dat hij deze uitzonderingen wel heeft genoemd, maar niet erg uitgebreid omdat ze te weinig opleverden. Gezien het verloop van de genocide waren deze pogingen nutteloos.57 De conclusie die Dadrian hieruit trekt, namelijk dat deze uitzonderingen weinig opleverden en daarom dus ook niet belangrijk waren met betrekking tot de Duitse verantwoordelijkheid in de Armeense genocide, vind ik opmerkelijk. Hetzelfde kan gezegd worden voor de bronnen waarin anti-Armeense uitspraken gedaan worden, aangezien deze ook niet dé weerspiegeling zijn van de opinie van Duitse militaire en diplomaten. Deze

55 Brief van F. Wangenheim aan Bethmann Hollweg, 8 mei 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an den Reichskanzler (Bethmann Hollweg)’ (versie 22 april 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-De?OpenFrameset (5 januari 2013). 56 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire (Princeton 1968) 244. 57 V. Dadrian, ‘Letters to the editor, Response to Robert Melson's Review of German Responsibility in the Armenian Genocide’ (versie 1999), http://hgs.oxfordjournals.org/content/13/2/343.extract# (3 januari 2013).

23


bronnen krijgen echter in het onderzoek van Dadrian een veel te grote waarde toebedeeld, waardoor er geen goed beeld van de reactie van Duitse diplomaten wordt gegeven. Bij deze telegrammen ontbreekt ook de historische context. Ik ben het met Bloxham eens: het bewijs dat Dadrian geeft voor de verantwoordelijkheid van Duitsland in de Armeense genocide is te mager. Uit dit eerste hoofdstuk is gebleken dat Duitsland niet een overheersende rol had in het bondgenootschap en dat dit bondgenootschap niet zonder problemen verliep, te denken valt aan de bouw van de Bagdad spoorlijn. Dadrian ging echter volledig aan deze discussie voorbij en stelde in de inleiding dat Duitsland en het Ottomaanse Rijk ‘close allies’ waren, zonder zich hier te verantwoorden.58 De binnenlandse politiek van het Ottomaanse Rijk was helemaal niet zo makkelijk te beïnvloeden door Duitsland als Dadrian deed geloven. Trumpeners conclusie over het bondgenootschap heeft ook gevolgen voor de positie van Armeniërs in het Ottomaanse Rijk. Trumpener concludeerde met betrekking tot de Duitse rol in de Armeense genocide dat de Duitsers niet instemden met de deportaties of er opdracht toe gaven, maar dat er ook geen actie ondernomen werd om een einde te maken aan de vervolgingen. Dat laatste moet volgens hem in context worden gezien, namelijk de Eerste Wereldoorlog. Voor de Centrale Machten was participatie van het Ottomaanse Rijk noodzakelijk, omdat dit rijk voor nieuwe soldaten zorgde. Als gevolg hiervan werden de ethische bezwaren tegen de behandeling van Armeniërs in het Ottomaanse Rijk opzij gezet. Trumpener noemt verder dat ook andere landen onwillig waren om de genocide te weerspreken en actie te ondernemen, zoals de VS. Het wegkijken van de Duitsers was dus geen ‘Duits fenomeen’ .59 De Duitse historicus Norbert Saupp sloot zich bij deze visie aan. In een studie van de Duits-Osmaanse betrekkingen van 1878 tot en met 1914 concludeerde hij dat het bondgenootschap vlak voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog minder sterk was vanwege interne onenigheid. De Duitsers vonden de vervolging van de Armeniërs een zaak van interne veiligheid en lieten deze aan de Turken over. Dit om niet nóg een punt van discussie aan te wakkeren. Ook was het gunstig dat de Turken het oostfront met de Russen beschermden. Nog een reden om humanitaire bezwaren aan de kant te zetten.60

58 V. Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide (Massachusetts 1996) 3. 59 Dadrian, German Responsibility in the Armenian Genocide, 268-269. 60 N. Saupp, Das Deutsche Reich und die Armenische Frage 1878-1914 (Köln 1990) 228.

24


Wolfgang Gust en Vahakn Dadrian lieten in hun werk veel zaken onbesproken die de Duitse medeplichtigheid en medeverantwoordelijkheid in de genocide tegenspreken. Dadrian legde een veel te grote nadruk op de telegrammen met anti-Armeens taalgebruik, zoals te lezen valt in het voorbeeld van de consul-generaal Mordtmann. Ook bespraken beide historici niet duidelijk wie zij medeverantwoordelijk houden voor de genocide. Wanneer zij Duitsland in zijn geheel bedoelden, lieten zij een erg belangrijk deel van Duitsland onbesproken, namelijk de Duitse bevolking. In het volgende hoofdstuk schenk ik aandacht aan de reactie van de Duitse bevolking op de genocide.

25


Naast de reactie van Duitse diplomaten op de behandeling van Armeniërs door de Turken wordt de reactie van Duitse burgers ook behandeld in deze scriptie. Wat wisten zij over de genocide? En wat was hun reactie op de berichten die ze ontvingen? Het is belangrijk deze reactie mee te nemen in de discussie over de medeverantwoordelijkheid van Duitsland in de Armeense genocide. In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat de historici die Duitsland medeverantwoordelijk achtten niet duidelijk maakten wie of wat zij daar precies mee bedoelden. Om een oordeel te geven over Duitsland in zijn geheel, moet de reactie van de Duitse bevolking dus ook worden meegenomen. Ik heb mij gericht op twee christelijke kranten, namelijk Die Allgemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung en Die

Christliche Welt. Het Duitse Keizerrijk was tijdens de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog nog erg jong en de oude grenzen tussen de keizerrijkjes waren nog van groot belang. Zo was het onmogelijk om voor dit onderzoek één prominente Duitse krant te onderzoeken. De reden om christelijke kranten te kiezen, is vanwege het feit dat de het Duitse Keizerrijk in die tijd nog overwegend christelijk was.61 Verder zal ik mij richten op het werk van Johannes Lepsius (1858-1926), een Duitse theoloog en oriëntalist, die zich heeft ingespannen voor verbetering van het lot van het Armeense volk en hierbij de Duitse publieke opinie probeerde te mobiliseren. Zijn werk is erg bekend geworden en staat symbool voor een bredere beweging in de Duitse samenleving.

2.1 Duitse Perspolitiek

Irmgard Farah deed in 1993 onderzoek naar de Duitse perspolitiek tijdens de Eerste Wereldoorlog met als casus Osmanischer Lloyd, een Duitse krant uitgegeven in het Ottomaanse Rijk.62 De Duitser Kurt Koszyk heeft ook onderzoek gedaan naar de Duitse

61 W. Pressel, Der Kriegspredigt 1914-1918 in der evangelischen Kirchen Deutschlands: Arbeiten zur Pastoraltheologie (Göttingen 1967). 62 I. Farah, Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918: Unter besonderer Berücksichtigung des ‘Osmanischen Lloyd’ (Beirut 1993).

26


perspolitiek tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar dan specifiek naar de perspolitiek in Duitsland zelf.63 De werken van deze historici geven dus een goed beeld van de nieuwsvoorziening voor de Duitsers ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Op 2 augustus 1914 verklaarde generaal Von Moltke dat het noodzakelijk was nauwe verbindingen te onderhouden tussen de oorlogsleiding en de pers. Dit was volgens hem een ‘unentbehrliches Mittel der Kriegsführung’.64 Op 31 juli 1914 liet de bondkanselier Bethmann von Hollweg een bepaling uitgaan met een lijst van onderwerpen waarover niet bericht mocht worden, waaronder de behandeling van Armeniërs door de Turken.65 Drie maanden later ontstond uit de 27 bureaus van Buitenlandse Zaken een hoofdbureau voor de censuur. Het doel van deze organisatie was de vijandige pers te observeren en de leiding over propagandaliteratuur te nemen. Er werden ambtelijke publicaties gedrukt die in honderdduizenden exemplaren en in verschillende talen uitgegeven werden om zich te weren tegen de valse berichtgeving over Duitsland in het buitenland.66 De strikte censuur die de het oorlogsministerie erop na probeerde te houden en de beïnvloeding van de buitenlandse media, werkten echter niet goed. De Armeense gruwelen werden alsnog bekend en zorgden voor flinke reputatieschade voor de Duitsers in Europa, maar ook in de VS. De propaganda had ook als doel om de VS aan de kant van de geallieerden te krijgen. De Duitse burgers werden dus wel geïnformeerd over de genocide, maar deze informatie was gekleurd. Een voorbeeld van de propagandapolitiek van de Entente met betrekking op de Armeense genocide was de verklaring die de Russische, Franse en Engelse regeringen gezamenlijk afgaven op 24 mei 1915 aan de Hoge Porte. In deze verklaring stond: ‘We regard the recently begun persecutions and “mass murders” of Armenians in the Ottoman Empire as a crime “against humanity and civilization” for which we hold “all members” of the Ottoman government as well as their culpable subordinates personally responsible.’67 Een ander voorbeeld is het boek geschreven door Arnold Toynbee in opdracht van het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken in 1916. Het ‘Blue Book’ bevat Nederlandse, Italiaanse, Zweedse en Zwitserse ooggetuigenverslagen van de genocide. Er is echter een historische discussie gaande over de objectiviteit van de verslagen. Dadrian ziet K. Koszyk, Deutsche Pressepolitik im Ersten Weltkrieg (Düsseldorf 1968). I. Farah, Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918, 235. K. Koszyk, Die Deutsche Pressepolitiek im Ersten Weltkrieg (Düsseldorf 1968) 22. I. Farah, Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918: Unter besonderer Berücksichtigung des ‘Osmanischen Lloyd’ (Beirut 1993) 235-237. 63 64 65 66

67 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 209-210.

27


dit boek als een bewijs van de genocide, andere historici zoals Bloxham en Melson noemen het propagandamateriaal.68 In Die Christliche Welt werd er gereageerd op deze stroom van informatie uit het buitenland. De auteur Ewald Stier schreef in maart 1915 een artikel over de Armeniërs in de oorlog. Hij noemde dat er in Duitse kranten veel over de Armeense gruwelen werd geschreven: ‘Nach dem bestimmten Nachrichten, die uns schon vor Monaten von dort zugenommen sind, beruht der Anfang jener traurigen Vorkommnisse auf Umstanden, die nicht erst durch fremde Eintragische an dem Geschichte der Armenier.’69 De schrijver wist ook veel details over de ontwikkelingen in het Ottomaanse Rijk, onder andere dat op 8 februari 1914 de Turkse Hoge Porte instemde met de Armeense hervormingen, die inhielden dat Armeniërs minder vrijheden hadden. Dit geeft aan dat de censuur van de Duitsers niet goed werkte. Er werd in het artikel erg negatief geoordeeld over Rusland, dat de Armeniërs probeerde aan hun kant te winnen. Uit dit artikel blijkt wederom dat de geschreven bronnen over de Armeense genocide vaak gekleurd waren door de Eerste Wereldoorlog. Uit de krantenartikelen van Die Christliche Welt en Die Allgemeine Evangelisch-

Lutherische Kirchenzeitung blijkt dat de censuur het publiceren van gevoelige artikelen over de Armeense genocide tegenhield. De berichten over de gruwelen staan vaak onder de titel ‘Kleine Mitteilungen’ en beslaan vaak slechts een alinea. Dit betekent niet dat er geen artikelen over de Armeense gruwelen werden gepubliceerd, maar dat deze geen mening of aansporing bevatten. Lezers werden wel opgeroepen tot het helpen van de Armeniërs, maar er werd niet specifiek gezegd hoe zij dat moeten doen. Lezers werden alleen opgeroepen om te bidden voor de Armeniërs. Bij een uitgave van Die Christliche Welt uit 1916 werd in de ‘Kleine Mitteilungen’ ingegaan op dit feit:

Durch die Presse gehen neuerdings wieder Nachrichten über Armenien. Wir bitten dabei zu beachten, das sie von einer Anzahl gut unterrichter Blätter nicht abgedruckt worden sind. Eine Erörterung der armenische Frage ist jetzt in der Öffentlichkeit nicht möglich; wer sich

68 A. J. Toynbee, The treatment of Armenians in the Ottoman empire documents presented to Viscount Grey of Fallodon (Londen 1916). 69 E. Stier, ‘Armenien in Weltkriege’ Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (20 maart 1915) 595-612, 604-607.

28


die Mühe nimmt, alles bisher Veröffentliche zu vergleichen, wird jedoch nicht weit an der Wahrheit vorbeigehen.70

Journalisten konden dus niet vrij hun mening geven over de Armeense genocide. Ondanks de poging van de Duitse regering om de volkerenmoord op de Armeniërs in de doofpot te houden, ontstond er een beweging in Duitsland die protesteerde tegen de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk.

Deze beweging bestond voornamelijk uit

geestelijken die opkwamen voor de medechristenen. De analyse van de krantenartikelen betreffende

de

Armeense

volkerenmoord

in

Allgemeine Evangelisch-Lutherische

Kirchenzeitung en Christliche Welt van de periode 1914-1919 leert dat christenen verontwaardigd waren over het geweld dat er tegen de Armeniërs werd gebruikt. Armeniërs werden dikwijls medechristenen genoemd. Een voorbeeld van de uiting van deze verontwaardiging

is

het

volgende.

Die

In

Allgemeine

Evangelisch-Lutherische

Kirchenzeitung werd bericht over missionarissen die de bondskanselier Berthmann Hollweg vroegen een einde te maken aan de Armeense gruwelen. De krant berichtte op drie december 1915 als volgt:

Etwa 50 angesehene Vertreter der evangelische Kirche, der theologischen Wissenschaft und der Mission haben dem Reichskanzler eine Eingabe unterbreitet, die im christlichhumanitären Interesse ihren Sorgen und Wünschen in der Armenischen Frage Ausdruck gab. Hierauf hat der Reichskanzler folgende Antwort erteilt: ,,Die Kaiserliche Regierung wird wie bisher so auch in Zukunft es stets als eine ihrer vornehmsten Pflichten ansehen, ihrer Einfluss dahin geltend zu machen, dass christliche Völker nicht ihres Glaubens wegen Verfolgt werden.71

Ondanks het protest van de geestelijken en de belofte om christelijke volkeren te beschermen, greep het Duitse leger niet in en werden Armeniërs nog steeds vermoord in het Ottomaanse Rijk. De Duitse regering koos ervoor de belangen in het Ottomaanse Rijk

70 ‘Kleine Mitteilungen’, Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (15 september 1916) 725-746, 738. 71 J. Albers, ‘Kleine Mitteilungen: Deutschland’, Der Allgemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung (3 december 1915) 1163-1177, 1173-1174.

29


te blijven behartigen en niet in te gaan tegen het beleid aangaande de Armeniërs van de bondgenoot. Daarnaast werd er bericht over de op gang gekomen hulp voor Armeniërs georganiseerd door Johannes Lepsius. Hij had een hulpprogramma opgezet voor Armeense wezen waarvan de ouders omgekomen waren tijdens de deportaties. Dit programma werd gesteund door gelovigen met een financiële bijdrage. Ook schreef hij boeken waarin het lot van de Armeniërs werd aangekaart. In 1916 wilde Lepsius een boek uitgeven genaamd

Bericht über die Lage des armenischen Volkes in der Türkei72, waarin hij op basis van bronnen die hij tijdens zijn reis door Turkije in 1915 verzameld had om de behandeling van de Armeniërs door de Turken te documenteren. Uit correspondentie tussen de Duitse ambassadeur in het Ottomaanse Rijk Wangenheim en de het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken bleek wel dat hij allerminst blij was met het onderzoek van Lepsius (zie bijlage 4).73 In de correspondentie sprak Wangenheim zijn zorgen uit over de problemen die de reis van Lepsius zou gaan opleveren voor het bondgenootschap. Het boek van Lepsius werd door de censuur tegengehouden. Hij kon dit boek wel naar vrienden versturen en mede door de trage reactie van de Duitse regering konden er alsnog 20.000 exemplaren in omloop raken. In 1919 publiceerde Lepsius het boek alsnog, met meer bronmateriaal en een uitgebreide inleiding waarin hij op een objectieve manier de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk in 1915 probeerde te beschrijven74. Het schrijven tussen de Duitse afgevaardigden en de Duitse ambassade in Constantinopel, waar het boek grotendeels uit bestaat, is zonder commentaar toegevoegd zodat de lezer zelf een oordeel kan vellen over een eventuele schuldvraag van Duitsland. De objectiviteit van Deutschland und Armenien 1914-1918 is te betwijfelen. Wolfgang Gust beweerde dat Lepsius de bronnen uit het Duitse Ministerie voor Buitenlandse Zaken, waar Lepsius toegang tot had, heeft gemanipuleerd. Gust heeft geprobeerd om deze vervalsingen te koppelen aan de originele documenten en dit gepubliceerd op zijn site

armenocide.net. Lepsius zou met name passages waarin het Duitse beleid aangaande de

72 J. Lepsius, Bericht über die Lage des armenischen Volkes in der Türkei (Potsdam 1916). 73 Brief van Wangenheim naar Zimmermann, 2 juli 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in april 2003, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Auswärtige Amt’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/aeb6252ef599c4f8c125691f0053d8e5/e459caa94363a6aac12568f3 0059b1b6!OpenDocument (13 januari 2013). 74 J. Lepsius, Deutschland und Armenien 1914-1918, Sammlung Diplomatischer Aktenstücke (Potsdam 1919).

30


genocide of medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid benoemd wordt, hebben weggelaten. Een voorbeeld:

Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Konsulat Erzerum Pera, den 19. Mai 1915. Antwort auf Telegramm vom 18. d.Mt. Unter den dargestellten Umständen sind Sie ermächtigt bei dortigem Oberkommando wegen der vertriebenen Armenier vorstellig zu werden und wenn Zurücknahme Maßregeln aus

militärischen Gründen untunlich auf humane Behandlung der ausgewiesenen wehrlosen Bevölkerung hinwirken.

Sie wollen Ihre Einwirkung indes in den Grenzen eines freundschaftlichen Rates halten und bei derselben den Charakter einer amtlichen Demarsche vermeiden. [Wangenheim]75

De cursieve delen zijn door Lepsius weggelaten en door Gust toegevoegd op basis van de originele documenten. Na de Tweede Wereldoorlog werden de documenten van het Duitse Ministerie voor Buitenlandse Zaken voor onderzoekers toegankelijk en kwam het incorrecte bronnengebruik van Lepsius aan het ligt. Volgens Gust heeft Lepsius de bronnen vervalst omdat hij onder druk stond van de Duitse regering. Wanneer hij de documenten in zijn geheel zou publiceren, zou hij geen toegang krijgen tot de archieven. Gust zegt ook dat voor Lepsius twee zaken erg belangrijk waren: het lot van de Armeniërs en de toestand van Duitsland. Enerzijds wilde hij de christelijke Armeniërs helpen, anderzijds wilde hij niet dat zijn moederland hiermee geschaad werd76. Het werk van Lepsius aangaande de Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid in de Armeense genocide is dus niet objectief.

75 Brief van F. Wangenheim aan het consulaat in Erzerum, 19 mei 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Konsulat Erzerum’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/fcdf51bb2368582cc1256d00003c4572/e9e6211d16c0022cc12568f 30059b171!OpenDocument (12 januari 2013). 76 W. Gust, ‘Magisches Viereck: Johannes Lepsius, Deutschland und Armenien’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-De?OpenFrameset (11 januari 2013).

31


Een feit dat door historici wordt aangehaald als het bewijs van Duitse medeverantwoordelijkheid is dat Duitsland niet ingreep. De Duitse regering besloot de Turkse bondgenoot niet te frustreren en verkoos de belangen in het bondgenootschap boven het ingrijpen in de genocide. In 1919 werd er in de Die Christliche Welt een artikel gepubliceerd over de Duitse medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide. De auteur noemt de genocide ‘Das Phantom der Realpolitik’77 en hij pleit voor meer christelijke normen en waarden in de politiek, zodat dit niet meer kon gebeuren.

2.2 Schuldvraag

Historici die Duitsland medeverantwoordelijkheid aangaande de Armeense genocide verwijten, maken vaak niet duidelijk wat dit precies inhoudt. Wie is er verantwoordelijk? En wat valt hetgeen of diegene dan precies te verwijten? Ervan uitgaande dat deze historici, zoals Dadrian en Gust, bedoelen dat Duitsland in zijn geheel gefaald heeft om iets te doen aan de volkerenmoord op de Armeniërs, is het ook relevant de reactie van de Duitse bevolking te analyseren. De artikelen uit de kranten Die Christliche Welt, Die Allgemeine

Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung en het werk van Lepsius laten zien dat Duitsers protesteerden tegen de volkerenmoord en geen begrip hadden voor de keuze van de regering om het eigenbelang voor te laten gaan en niet in te grijpen. Lepsius werd door Wangenheim gezien als een bedreiging, wat aangeeft dat burgers in die tijd invloed konden hebben op de beleidsmakers en dat een deel van de Duitse bevolking de Armeense genocide afkeurde. Deze

resultaten

geven

een

genuanceerder

beeld

weer

van

de

Duitse

medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide dan door Dadrian en Gust wordt geschetst. Niet alle Duitsers prefereerden pragmatisme met betrekking tot de politiek in het Ottomaanse Rijk. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de discussie over de Duitse medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide.

77 E. Stier, ‘Deutsche Diplomaten über Armenien’, Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (20 mei 1919) 341-360, 365-368.

32


De vraag die centraal staat in deze scriptie is: Hoe reageerden Duitse diplomaten en burgers in de periode 1914-1919 op de behandeling van de Armeniërs door de Turken en hoe is deze reactie te verklaren? Aan de hand van de conclusie op deze vraag heb ik de argumenten van voor- en tegenstanders in historiografische discussie over de schuldvraag van Duitsland in de Armeense genocide beoordeeld. Ik heb mij allereerst verdiept in het Duits-Ottomaanse bondgenootschap in de periode 1914-1918. Ulrich Trumpener en de Amerikaanse historicus Frank Weber dit bondgenootschap onderzocht. Ulrich Trumpener komt tot de conclusie dat het bondgenootschap geen vloeiende samenwerking kende.78 Dit heeft impact op de discussie over de Duitse schuldvraag met betrekking tot de Armeense genocide, omdat historici die overtuigd zijn van Duitse medeverantwoordelijkheid het argument aanhalen dat Duitsland niet ingreep. De belangrijkste motieven voor Duitsland om te investeren in een goede politieke relatie met het Ottomaanse Rijk waren: economische voordelen en laat negentiende eeuws imperialisme.Het Ottomaanse Rijk werd gezien als een mooie afzetmarkt en plek om de Duitse cultuur te verspreiden. Trumpener komt tot de conclusie dat Duitsland geen grote invloed had op de binnenlandse politiek van het Ottomaanse Rijk vanwege onder andere de nationalistische Turken die geen buitenlandse invloed in de politiek van het land duldden. Duitsland had dus niet door middel van diplomatie de situatie kunnen beïnvloeden. Militair ingrijpen was mogelijk geweest, maar je weet niet hoe dit afgelopen zou zijn. Misschien had het Ottomaanse leger zich dan wel tegen de Duitsers gekeerd en verergerde de situatie. Dit kunnen we niet onderzoeken en dit argument is dan ook ongeldig. De reactie van Duitse diplomaten die aanwezig waren in het Ottomaanse Rijk op de Armeense genocide was ambivalent. Enerzijds vroegen Duitse diplomaten om hulp voor de Armeniërs en werd de Turkse deportatie van Armeniërs afgekeurd. Anderzijds werd er ingestemd met de Turkse politiek ten aanzien van Armeniërs en werden ze gezien als een vijand die samenwerkte met Rusland. Daarnaast was er ook een andere reactie te herkennen, namelijk afkeuring van de deporaties vanwege morele bezwaren maar het instemmen ermee

78 U. Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 366-372.

33


vanwege praktische overwegingen. Men wilde vanwege bovengenoemde belangen de bondgenoot niet aanvallen. Tevens heb ik mij gericht op de discussie die de Armeense genocide losmaakte in Duitsland zelf. Dadrian en Gust hebben zich namelijk beperkt tot de analyse van de reactie van de in het Ottomaanse Rijk aanwezige Duitse diplomaten en militairen, terwijl Duitse burgers ook hebben gereageerd op wat er in het Ottomaanse Rijk met de Armeniërs gebeurde. De historici laten vaak in het midden wie of wat er nou mede verantwoordelijk is geweest voor de genocide. Wanneer de Duitse staat als geheel iets wordt verweten, moet deze reactie ook onderzocht worden. Hierbij ondervond ik een methodologisch probleem: Hoe breng je de mening van een hele bevolking in kaart? Dit is niet mogelijk. Dit probleem heb ik opgelost door artikelen uit Die Allgemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung en de Die Christliche Welt te analyseren. Hierbij heb ik ook aandacht geschonken aan het werk van Johannes Lepsius79, die als eerste Duitser over de Armeense genocide schreef en over veel primair bronnenmateriaal beschikte. De Duitse samenleving was in die tijd nog voornamelijk christelijk, dus op deze manier heb ik toch een goede weerspiegeling van de reactie van de Duitse samenleving kunnen geven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er door het Duitse Oorlogsministerie een lijst afgegeven met daarin alle onderwerpen waarover de pers niet mocht berichten. Op deze lijst werd ook het geweld tegen de Armeniërs geplaatst. De censuur hield niet in dat de Duitse burgers onwetend waren ten opzichte van de behandeling van Armeniërs door de Turken. Via buitenlandse media waren Duitsers op de hoogte van de Armeense gruwelen. Deze informatie was echter gekleurd, omdat de vijandelijke landen Duitsland graag zwart maakten en de Armeense genocide was daar een uitgelezen mogelijkheid voor. De twee christelijke kranten publiceerden wel over de genocide, maar het bleef bij neutrale beschrijvingen van de gruwelen. Er werd benadrukt dat er op dat moment geen openbare discussie over de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk mogelijk was. Johannes Lepsius probeerde deze censuur te omzeilen en publiceerde in 1916 het boek Bericht über die Lage

des armenischen Volkes in der Türkei80. Dit boek werd toch gecensureerd, maar vanwege de trage reactie van de Duitse regering en de mogelijkheid om het boek naar vrienden te

79 J. Lepsius, Bericht über die Lage des armenischen Volkes in der Türkei (Potsdam 1916). 80 Lepsius, Bericht über die Lage des armenischen Volkes in der Türkei.

34


versturen, waren er alsnog zo’n 20.000 exemplaren in omloop.81 De informatie in het boek werd in 1919 opnieuw gepubliceerd door Lepsius. Zijn werk stond voor een bredere beweging in de samenleving die zich afzette tegen de Duitse politiek aangaande de Armeniërs. De Duitse regering verkoos uiteindelijk de belangen in het Ottomaanse Rijk boven de levens van vele Armeniërs. Veel christenen waren het hier niet mee eens. Dat bleek wel toen de kranten in 1919 wel openlijk de discussie over de Armeense gruwelen aan konden gaan. Christenen vonden het een schande dat Duitsland dit christelijke volk niet had behoed voor vernietiging. De Armeense genocide werd ook wel ‘Das Phantom der Realpolitik’82 genoemd. De reactie van de Duitse burgers wordt door Vahakn Dadrian en Wolfgang Gust niet genoemd in hun werk. Zij vinden dat Duitsland medeverantwoordelijk en medeplichtig is aan de Armeense genocide. Beiden hebben primair bronmateriaal dat waaruit blijkt dat Duitse militairen hielpen met het deporteren van Armeniërs. De neutraliteit van deze bronnen is te betwijfelen, omdat de Armeense genocide als propagandamiddel werd gebruikt door de Entente om Duitsland negatief weer te geven. Verder droegen Dadrian en Gust het argument aan dat Duitse diplomaten het eens waren met deportaties. Er zijn inderdaad diplomaten geweest die van mening waren dat de Armeniërs dit lot over zichzelf hadden afgeroepen (zie bijlage 2). Dit wil niet zeggen dat deze diplomaten ook wilden dat de Armeniërs uitgeroeid werden en dat alle diplomaten deze mening was toebedeeld. Ook geven de historici geen achtergrondinformatie bij telegrammen van deze militairen. Velen woonden al decennia in het Ottomaanse Rijk en waren beïnvloed door de Turkse propaganda, die de Armeniërs afschilderde als staatsvijand vanwege vermeende samenwerking met de Russen. Sommige Duitse diplomaten, zoals de ambassadeur Wangenheim, geloofden dit. Het bewijs van Dadrian en Gust dat de medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid van Duitsland in de Armeense genocide moeten bewijzen, is dus niet overtuigend. Wat deze historici verder ook niet duidelijk maken is wie er in hun ogen precies verantwoordelijk is. Zijn dit de Duitse militairen die meehielpen met deporteren? Of is dit de Duitse staat in zijn geheel? In het laatste geval moet er ook naar de reactie van de Duitse

81 Ibidem, V. 82 E. Stier, ‘Deutsche Diplomaten über Armenien’, Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (20 mei 1919) 341-360,365-368.

35


bevolking gekeken worden om een oordeel te geven. Dit hebben beide historici niet gedaan. Het is toch belangrijk om dit te analyseren, zodat het debat omtrent de Duitse medeverantwoordelijkheid en medeplichtigheid een wat genuanceerder karakter krijgt. Deze scriptie voegt de reactie van de Duitse bevolking toe aan de discussie over Duitse medeverantwoordelijkheid in de Armeense genocide.

36


Boeken Bloxham, D., The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2003). Dadrian, V., German Responsibility in the Armenian Genocide (Massachusetts 1996). Dadrian, V., The History of the Armenian Genocide: Ethnic Conflict from the Balkans to Anatolia to the Caucasus (Oxford 2003). Farah, I., Die Deutsche Pressepolitik und Propagandatätigkeit im Osmanischen Reich von 1908-1918: Unter besonderer Berücksichtigung des ‘Osmanischen Lloyd’ (Beirut 1993). Fischer, F., Griff nach der Weltmacht (Düsseldorf 1961). Fredrickson, G., M., Racism: a short history (Princeton 2002). Gust, W., Der Völkermord an den Armeniern, Die Tragödie des ältesten Christenvolkes der Welt (München 1993). Lemkin, R., Axis Rule in Occupied Europe (Washington 1944). Lepsius, J., Bericht über die Lage des armenischen Volkes in der Türkei (Potsdam 1916). Lepsius, J., Deutschland und Armenien 1914-1918 (Potsdam 1919). Naimark, N., Fires of Hatred: Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe (Londen 2001). Pressel, W., Der Kriegspredigt 1914-1918 in der evangelischen Kirchen Deutschlands: Arbeiten zur Pastoraltheologie (Göttingen 1967). Saupp, N., Das Deutsche Reich und die armenische Frage 1878-1914 (Keulen 1990). Toynbee, A., J., The treatment of Armenians in the Ottoman empire documents presented to Viscount Grey of Fallodon (Londen 1916). 37


Trumpener, U., Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968). Üngör, U., Ü., The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia 19131950 (Oxford 2011). Üngör, U., Ü., Vervolging, Onteigening en Vernietiging: de deportatie van Ottomaanse Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007). Weber, F., G., Eagles on the Crescent (Cornell 1970). Masterthesis Doorn, van, F., Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide (Utrecht 2011).

Primaire bronnen Brief van F. Wangenheim aan het consulaat in Erzerum, 19 mei 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Konsulat Erzerum’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/fcdf51bb2368582cc1256d00003c45 72/e9e6211d16c0022cc12568f30059b171!OpenDocument (12 januari 2013). Bijlagen 1 Brief van Holstein aan Bethmann Hollweg, 10 juni 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/83082937a85fcd1ac1256d07 00526313/13e7375f62d6183fc12568f30059b191!OpenDocument ) (12 januari 2013). Brief van Holstein aan Bethmann Hollweg, 13 juni 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/83082937a85fcd1ac1256d07 00526313/13e7375f62d6183fc12568f30059b191!OpenDocument) (12 januari 2013).

38


2 Notitie van consul-generaal Mordtmann, 21 juli 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in april 2003, ‘Aufzeichnung des Generalkonsuls in der Botschaft Konstantinopel (Mordtmann)’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/aeb6252ef599c4f8c125691f0 053d8e5/2e172cf5f1071a73c1256b9c005a6aec!OpenDocument (13 januari 2013). 3 Brief van F. Wangenheim aan Bethmann Hollweg, 8 mei 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an den Reichskanzler (Bethmann Hollweg)’ (versie 22 april 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-De?OpenFrameset (5 januari 2013). 4 Brief van Wangenheim naar Zimmermann, 2 juli 1915, gepubliceer door Wolfgang Gust in april 2003, ‘Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Auswärtige Amt’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/aeb6252ef599c4f8c125691f0 053d8e5/e459caa94363a6aac12568f30059b1b6!OpenDocument (13 januari 2013). Internet Bloxham, D., ‘A Reassessment of the German Role in the Armenian Genocide’ (versie 25 september 2001), http://www.hist.net/kieser/aghet/Essays/EssayBloxham.html (3 januari 2013). Dadrian, V., ‘Letters to the editor, Response to Robert Melson's Review of German Responsibility in the Armenian Genocide’ (versie 1999), http://hgs.oxfordjournals.org/content/13/2/343.extract# (3 januari 2013). Gust, W., ‘Der Völkermord and www.armenocid.net (27 oktober 2012).

den

Armeniern’

(versie

september

2012),

Gust, W., ‘Magisches Viereck: Johannes Lepsius, Deutschland und Armenien’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-De?OpenFrameset (11 januari 2013). Gust, W., en S., ‘Preface’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-En?OpenFrameset (13 november 2012).

39


Zwaan, T., ‘De ‘vergeten’ genocide: De massamoorden op de Armeniërs in het OttomaansTurkse Rijk’ (versie september 2004), http://users.skynet.be/bs136227/src2/Bulletin2000/Bull%2017%20Armeense%20genocide. pdf (18 december 2012).

Krantenartikelen Albers, J. ‘Kleine Mitteilungen: Deutschland’, Der Allgemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeitung (3 december 1915) 1163-1177, 1173-1174. Boon, L. ‘Frankrijk neemt Armeense genocidewet aan – Turkije roept ambassadeur terug’ (versie 22 december 2011), http://www.nrc.nl/nieuws/2011/12/22/ontkenning-armeensegenocide-strafbaar-in-frankrijk/ (8 januari 2013). Stier, E., ‘Armenien in Weltkriege’ Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (20 maart 1915) 595-612, 604-607. Stier, E., ‘Deutsche Diplomate über Armenien’, Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (20 mei 1919) 341-360, 365-368. ‘Kleine Mitteilungen’, Die Christliche Welt, Evangelisches Gemeindeblatt für Gebildete aller Stände (15 september 1916) 725-746, 738. Afbeeldingen Titelblad: Braakensiek, J. ‘De ontvangst van H.H. M.M. den Keizer en de Keizerin van Duitsland door den Sultan’, De Amsterdammer, 30 oktober 1898. 1: Trumpener, U., Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 10. 2: Bloxham, D., ‘Waiting the Signal’, The Great Game of Genocide Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2005) 150.

40


Bijlage 1 Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel

Telegraphischer Bericht Mossul, den 10. Juni 1915

Der hiesige Wali hat Obeidullah Säbel und Handschreiben abgenommen und ist heute hierher zurückgekehrt. Er mitteilt mir Folgendes: 1t. Division Chahil zurückzieht vor Russen und Armeniern auf Seert Marschrichtung wahrscheinlich Bitlis; Baschkale, Ghever und Teile dieser Bezirke von Russen besetzt welche wahrscheinlich auf Amadia marschieren werden, in dessen Umgegend Kämpfe zwischen Nestorianern und Muselmanen stattfinden. 2t. 614 aus Diarbekir hierher verbannte armenische Männer, Frauen und Kinder sind auf der Floßreise sämtlich abgeschlachtet worden; Keleks gestern leer hier angekommen; seit einigen Tagen treiben Leichen und menschliche Glieder im Fluß hier vorbei. Weitere Transporte armenischer "Aussiedler" hierher unterwegs denen dasselbe Los bevorsteht.1 Ich habe hiesiger Regierung meinen tiefsten Abscheu gegen diese Verbrechen ausgedrückt; der hiesige Vali ausspricht sein Bedauern mit dem Bemerken daß allein der Vali von Diarbekir Verantwortung trage. Bitte telegraphische Überweisung von 200 Pfund türkisch.

41


Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel

Telegraphischer Bericht

Mossul, den 13. Juni 1915

Im Anschluß an Tel. vom 10. Juni. Die Niedermetzelung der Armenier im Vilajet Diarbekir wird hier alltäglich bekannter und erzeugt eine wachsende Unruhe unter der hiesigen Bevölkerung die bei der unverständigen Gewissenlosigkeit und der Schwäche der hiesigen Regierung leicht unabsehbare Folgen herbeiführen kann. In den Bezirken Mardin und Amadia haben sich Zustände zu einer wahren Christenverfolgung ausgewachsen. Daran trägt zweifellos die Regierung die Schuld; Christen sind auch zweifellos hier beinahe vogelfrei; von vielen Fällen sei genannt dass der hiesige alte und würdige chaldäische Patriarch heute - ich war gerade bei ihm - von einem gewöhnlichen Polizisten mündlich ohne Grundangabe vor das Kriegsgericht citiert wurde. Das ist seitens der Regierung eine kindische Provokation der hiesigen Christenheit. Eine Regierung wie die hiesige, deren Beamte öffentlich mit den gemeinsten Frauenzimmern verkehren und für die Dirnenwünsche ihre Amtstätigkeit beeinflussen, sollte nicht gerade jetzt so provozieren. Falls Centralregierung ihr Programm der Christenverfolgung nicht ändert werden wir bald überall den hellsten Aufruhr haben. Die Armeniermassacres müssen unbedingt verhindert werden.

[Holstein]

42


Bijlage 2 Aufzeichnung des Generalkonsuls in der Botschaft Konstantinopel (Mordtmann)

Pera, den 21. Juli 1915

Frl. Thora Wedel-Jarlsberg (Norwegerin) und Frl. Eva Elvers, die bis vor kurzem in Erzerum und dann in Erzindjan in türkischen Spitälern (zuletzt in dem von Dr. Colley geleiteten Rotenkreuzlazaret in Erzindjan) als Pflegerinnen beschäftigt gewesen, waren heute bei mir. Beide kennen Land und Leute in Türkisch-Armenien und speziell Kurdistan durch ihre langjährige Tätigkeit bei den Missionen des Hilfsbundes etc. aus eigener Anschauung. Ihre Auffassung von den armenischen Angelegenheiten war die, daß die Armenier sich das Unglück, das über sie gekommen sei selber zuzuschreiben hätten; die Hauptschuld trügen die beiden Vereine Dachnakzutiun u. Hintschak, die die armenische Bevölkerung seit Jahren systematisch bearbeitet u. terrorisiert hätten. Die türkische Regierung habe vollständig Recht gehabt gegen diese unsichern Elemente einzuschreiten. Aber ebenso unverhohlen äußerten beide Damen ihre Abscheu und Entrüstung über die Niedermetzelung der wehrlosen und unschuldigen Bevölkerung namentlich Frauen und Kinder in der Umgebung von Erzerum und im Vilajet Siwas. Die Schilderung der Einzelheiten stimmt vollständig mit dem überein, was uns der Major Dr. Pietschmann erzählt hat, der fast gleichzeitig mit den Damen die Reise von Erzerum hierher gemacht hat, und, wenn sie unter dem Eindruck der Greuel, die sie mit eigenen Augen gesehen, diese ihre Gefühle offen geäußert haben und versuchten einzelne dem Tode geweihte Kinder zu retten, so ist dies vom menschlichen Standpunkte mindestens begreiflich und entschuldbar. Wie bekannt führte diese unvorsichtige Haltung dazu daß der Mutessarrif von Erzindjan sie zur Abreise von Erzindjan, zunächst nach Siwas veranlaßte. Was Herrn Dr. Colley anbetrifft, so stellte er sich auf den streng korrekten Standpunkt der Nichtintervention; wenn die Darstellung der genannten Damen richtig ist, so ist er darin zu weit gegangen, insofern er zuletzt nicht gehindert hat, daß sie auf Befehl des Mutessarrifs die Reise ohne genügenden Schutz antreten mußten und es ihnen nicht einmal gestattet

43


wurde die Ankunft des Dr. Pietschmann, der den folgenden Tag in Erzindschan eintraf, abzuwarten, um mit diesem zusammen zu reisen. Beide Damen hatten die Absicht gehabt von Erzindschan nach Harput (Mesere) zu reisen, wo sie ihre sämtlichen Sachen s.Z. zurückgelassen hatten. In Kaissarié waren sie mit HGf. [Herrn Graf] v. Schulenburg zusammengetroffen.

44


Bijlage 3 Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an den Reichskanzler (Bethmann Hollweg)

Pera, den 8. Mai 1915

Trotz der Bemühungen der armenischen Kreise, die Bedeutung der in den letzten Wochen an verschiedenen Stellen ausgebrochenen Unruhen abzuschwächen oder die Schuld den Massnahmen der türkischen Behörden zuzuschieben, mehren sich doch die Anzeichen dafür, dass diese Bewegung weiter verbreitet ist, als bisher angenommen wurde, und dass sie vom Ausland mit Hilfe des armenischen Revolutionskomitees gefördert wird. Die bereits gemeldeten Kämpfe in Van, bei denen die Aufständischen zeitweilig sogar die Oberhand gehabt zu haben scheinen, deuten darauf hin, dass die dortige armenische Bevölkerung ausreichend mit Waffen und Sprengstoffen versehen war; unter den Toten wurden nach Mitteilung der türkischen Behörden vielfach Individuen in russischer Kleidung gefunden, und es wird auch von den Armeniern nicht geleugnet, dass einer ihrer Landsleute, ein gewisser Pasdirmakdjian, dort in russischem Interesse stark gewühlt hat. Dieser gefährliche Agitator war seinerzeit durch das von ihm geleitete Attentat auf die hiesige Banque Ottomane auch in weiteren Kreisen bekannt geworden, kehrte dann nach Wiedereinführung der Konstitution hierher zurück, ward Abgeordneter und ging später, weil er nicht wieder gewählt wurde, nach Russland. Nach den letzten Nachrichten (vom 8. d.Mts.) ist es armenischen Freischärlern mehrfach gelungen, sich von Van aus mit den Russen zu vereinigen. Über die in Kaissarie gefundenen Bomben giebt das armenische Patriarchat an, dass ein aus Amerika zurückgekehrter Armenier, der sich in Everek bei Kaissarie niedergelassen hatte, sich mit ihrer Herstellung beschäftigte, und nachdem er drei verfertigt hatte, bei der vierten verunglückte; die drei fertigen Bomben wurden von seinen Landsleuten versteckt, aber von der Polizei, die durch Zufall von der Sache erfuhr, entdeckt; bei weiteren Nachforschungen kamen 24 leere, noch nicht geladene Hülsen, unter dem Ziegeldache der dortigen armenischen Kirche, zu Tage. Dies trug sich Anfang Februar zu. Seitdem scheinen noch weitere Funde von Bomben gemacht worden zu sein; der Minister des Innern gab kürzlich 45


die Zahl der in Kaissarie gefundenen Bomben auf 400 an, ausserdem seien solche auch in Diarbekir zu Tage gefördert und nach Van geschickt worden, um dort im Kampf mit den Aufständischen verwendet zu werden. Dass die armenische Bevölkerung in den östlichen Provinzen über Waffen verfügt, wird von den Armeniern zugegeben; angeblich sollen diese Waffen zur Abwehr gegen die räuberischen Überfälle durch Kurden und anderes Gesindel dienen; es lässt sich vermuten, dass sie in der Hauptsache von den armenischen Revolutionskomitees schon vor längerer Zeit dort angesammelt worden sind. Die Behörden nehmen bestimmt an, dass auch die Armenier von Zeitun durch fremde Umtriebe zum bewaffneten Widerstande gegen die Regierung aufgestachelt worden seien. Es lässt sich nicht leugnen, dass die armenische Bewegung in den letzten Wochen einen besorgniserregenden Charakter angenommen hat, der die Regierung zu scharfen Repressivmassregeln veranlasst hat. Die Massenverhaftungen hier und anderwärts, wie z.B. in Erzerum, wo der Vali Beweise für eine armenische Verschwörung in Händen zu haben glaubt, in Aintab u.s.w. richten sich gegen die Komitees, die auf diese Weise ihrer Führer beraubt werden, in erster Linie gegen die Partei Daschnakzutiun. In Zeitun ist ein Teil der Bevölkerung weggeschafft worden, hauptsächlich nach Konia; die gleiche Massregel ist für Siwas und einige nordsyrische Plätze beschlossen und in der Ausführung begriffen. Hier in der Hauptstadt ist vor einigen Tagen die gesamte Bevölkerung aufgefordert worden, die in ihrem Besitz befindlichen Waffen aller Art abzuliefern. Bei der Erregung, die sich auch der mohammedanischen Bevölkerung bemächtigt hat, werden Bedrückungen der ruhigen Elemente und Ausschreitungen seitens der Unterbehörden nicht zu vermeiden sein. Aber trotz der vielfach herrschenden Besorgnisse ist es bisher zu keinen Massakers gekommen, weder in Zeitun, noch in Marasch, noch in Aintab, noch in Erzerum, und es wird der Regierung auch wohl in Zukunft möglich sein, solche zu verhindern. Wangenheim

46


Bijlage 4 Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Auswärtige Amt

Telegraphischer Bericht

Konstantinopel, den 2. Juli 1915

Die mitgeteilten Äußerungen des Dr. Lepsius zur armenischen Frage lassen befürchten, daß seine Reise hierher in diesem Augenblick uns schwere Ungelegenheiten namentlich auch durch Einblick in die schlimme Lage der Armenier bereiten und unsere anderweitigen wichtigeren Interessen schädigen kann. Seine Ansicht über die Möglichkeit, die russischen Armenier durch Zurücknahme oder Milderung der von der Türkei ergriffenen Zwangsmaßregeln (Massen-Ausweisungen und Hinrichtungen) zu gewinnen, halte ich für Utopien; ebenso bezweifle ich, daß es ihm gelingen wird, die hiesigen Armenier zu beruhigen, da die türkische Regierung fest entschlossen ist, diese Maßnahmen durchzuführen und sie letztlich noch verschärft hat. Ich stelle daher anheim, dem Dr. Lepsius von der Ausführung der Reise ernstlich abzuraten. Bericht folgt.

Wangenheim Antwort Zimmermann

Lepsius abreist Montag und wird in 10 bis 14 Tagen dort eintreffen. Da er alle Vorbereitungen und Verabredungen bereits getroffen hatte war Versuch ihn zurückzuhalten erfolglos. Er versprach jedoch sich sofort nach der Ankunft auf der Kaiserlichen Botschaft zu melden und deren Weisungen strikt zu befolgen.

47


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.