Hadewijch Zwart, 'De breide weg' (1946): religieuze inkeer of laatste redmiddel?

Page 1



Inleiding

2

1. Een analyse van ‘De Brede Weg’ 1.1 Thematiek en samenstelling 1.2 Omstandigheden en motieven

7 7 8

2. Receptie van ‘De Brede Weg’ 2.1 Berechting 2.2 Receptie van direct betrokkenen 2.3 Receptie van (amateur)historici

13 13 17 21

3. ‘De Brede Weg’ in het theoretisch kader van egodocumenten 3.1 Self-fashioning, self-making en ‘De Brede Weg’ 3.2 Opbouw naar de inkeer 3.3 Het moment van inkeer

27 27 30 33

Conclusie

39

Bibliografie

42


Harm Bouman (1 november 1917, Heusden – 14 december 2000, Breda) was een Groninger in dienst van de Sicherheitsdienst (SD).1 Samen met de Sicherheitspolizei (SiPo) 2 was de SD gevestigd in het Scholtenhuis aan de Grote Markt in Groningen. Het Scholtenhuis was berucht doordat er arrestanten naartoe werden gebracht die daar op vreselijke wijze werden verhoord en mishandeld. Door toedoen van de regionale SD en SiPo hebben vele Groningers de dood gevonden in de oorlog. Na de slag om Groningen van 14 april tot de uiteindelijke bevrijding van de stad op 18 april 1945, vluchtten de meeste SD’ers naar Schiermonnikoog, waar zij anderhalve maand later door de geallieerden zouden worden gearresteerd. Tussen Boumans arrestatie op 1 juni 1945 en december 1946 schreef hij in de cel een verslag van 250 pagina’s over zijn leven tot dan toe. Naar eigen zeggen voelde hij door zijn hernieuwde religieuze inzicht de drang te schrijven, ondanks zijn vroegere desinteresse in het Hervormde geloof dat zijn ouders aanhingen. Bouman noemde zijn werk ‘De Brede Weg’, naar een passage uit het evangelie van Mattheüs, “(...) de weg die naar de ondergang voert is wijd en breed (...)”. Hij schetste hierin zijn jeugd en zijn huwelijk met Giny van der Bend, met wie hij drie kinderen kreeg. Vervolgens zette hij zijn tijd in het leger uiteen, met als grootste teleurstelling de Nederlandse capitulatie. Daarna beschreef hij zijn vergeefse pogingen een baan als notaris te vinden tijdens de bezetting en zijn uiteindelijke besluit om eind 1943 voor de Duitsers te gaan werken. Tot slot reflecteerde hij op zijn gevangenschap tot dusver. Bouman weidde het meest uit over zijn periode in dienst van de SD. In deze periode werkte hij onder de Duitse Hauptscharführer Robert Lehnhoff (1906-1950), hoofd van de afdeling die zich bezighield het met opsporen van het rechts georiënteerde verzet.3 Bouman had zich in zijn tijd bij de SD onder andere schuldig gemaakt aan diverse moorden.Zoalsdie op Adolf Ruuls in december 1944, op Gerrit Boekhoven en Dina Aikema,4 twee leden van verzetsgroep De Groot in maart 1945 en op J. G. Pinkster, op 1 april 1945.5 Daarnaast had

1 De Duitse geheime dienst. 2 De Duitse politieke recherche. 3 Henk Stouten, Berechting van Oorlogsmisdadigers en hun Handlangers, in Verzet in Groningen, red. Jan A. Niemeijer en Ad A.J. Mulder (Groningen: Wolters-Noordhof/Forsten, 1986), p. 171. 4 Gerrit Boekhoven en Diny Aikema stonden in de oorlog bekend onder de schuilnamen, ‘meneer en mevrouw De Groot’. De verzetsgroep waar zij beiden in actief waren, is naar deze pseudoniemen vernoemd. 5 Klaas G. Bos en Jacob H. Bos, Hoogezand en Sappemeer: Tijdens de Tweede Wereldoorlog 1940-1950 (Bedum: Uitgeverij Profiel, 1991), p 140.

2


hij zich ook schuldig gemaakt aan meerdere pogingen tot moord, mishandelingen, brandstichtingen en collaboratie in het algemeen.6 Voor al deze delicten werd hij na de oorlog berecht. Op 17 oktober 1949 werd Bouman door de Bijzondere Strafkamer veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, die uiteindelijk na verscheidende gratieverzoeken werd omgezet in een straf van bijna 20 jaar.7 Met deze straf kwam Bouman er relatief goed vanaf, zes van zijn (ex-)collega’s werden na de bevrijding ter doodveroordeeld.8 ‘De Brede Weg’ is niet het enige werk dat Bouman in de cel schreef. Na de afronding van ‘De Brede Weg’ schreef hij op 5 december 1946, naar eigen zeggen in opdracht van de Politieke

Opsporingsdienst

(POD)

(na

de

oorlog

onder

andere

opgesteld

om

oorlogsmisdadigers op te sporen en te bestraffen), een verhandeling van 23 pagina’s over de verhoortechnieken van de SD, die hij ‘“Behandeling” of Mishandeling’ noemt. PODHoofdinspecteur Jan Kerkhof (1907–1999) beaamde dat dit werk een vrijwillige verklaring van Bouman aan hem was. Bouman besprak hier de gang van zaken in het Scholtenhuis tijdens de verhoren van verdachten. Dit ging er bepaald niet zachtzinnig aan toe, vandaar ook de sinistere titel. Bouman benadrukte wel dat hij niet tot de ‘sla-ploeg’maar tot de ‘overval-ploeg’ behoorde en dat hij hierdoor niet van elk detail op de hoogte was.9 Ook schreef Bouman, meestal ongevraagd, talloze brieven naar advocaten van (ex-)collega’s om zijn mening weer te geven, aldus Monique Brinks, voormalig directrice van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen (OVCG).10 De ontvangst van ‘De Brede Weg’ lijkt niet positief te zijn geweest. Verschillende auteurs schetsen een beeld van Bouman dat sterk afwijkt van het beeld dat hij in zijn typoscript van zichzelf schetste. Jan Boerema had bij Bouman in het leger gezeten en zijn mening werpt een heel ander licht op Bouman en zijn vermeende heldhaftige gedrag tijdens zijn diensttijd.11 POD-medewerker Henk Stouten gaat hierin mee doorin zijn werk Naar

Verkeerd Spoor: Achtergronden van Nederlandse politieke delinquenten 1940 – 1945 over zijn ervaringen met gedetineerden in Groningen te stellen dat Bouman door opstandig

6 Nationaal Archief (NA), Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), Dossier Harm Bouman. Inventarisnummer: 71731, Vonnis Harm Bouman, 17-10-1949. 7 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Reactie HKH Koningin Juliana op gratieverzoek, 21-09-1959. 8 Stouten, Berechting van Oorlogsmisdadigers, p. 177. 9 Harm Bouman, “Behandeling” of mishandeling, Groningen, 5 december 1946. Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen(OVCG), toegang 2220, inv. nr. 117, p. 2. 10 Monique Brinks, Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 3b: Berechting (Groningen: Profiel BV/OVCG, 2015), p. 113. 11 Brief Jan Boerema, p. 1-2.

3


gedrag niet tot officier werd benoemd. Ook schetst hij een heel ander beeld van Boumans vermeende religiositeit en berouw.12 Deze en andere verklaringen van tijdgenoten van Bouman vervormen samen met de mening van latere (historische) onderzoekers het beeld van Bouman en stellen zijn weergegeven personage in ‘De Brede Weg’ in een ander licht. ‘De Brede Weg’ en Boumans andere werken zijn egodocumenten, geschreven door een gevangene die wellicht ter dood veroordeeld zou kunnen worden, een kans op afloop die voor Bouman zeker aanwezig was. Over egodocumenten en het gebruik ervan als historische bronnen is zeer veel geschreven. Sinds de term in de jaren vijftig is ontwikkeld door Jacques Presser, bestaan volgens politiek-historicus Henk te Velde al discussies over het historisch nut en gebruik van egodocumenten.13 In eerste instantie werd het gebruik van egodocumenten als historische bron vanwege de onbetrouwbaarheid van deze subjectieve, persoonlijke bronnen met scepsis ontvangen. Ze zouden slechts gebruikt kunnen worden om het ‘menselijk drama’ te benadrukken. Volgens Te Velde ontstond echter na die tijd de overtuiging dat het persoonlijke niet los kon worden gezien van het politieke, waardoor egodocumenten wel degelijk historische waarde konden bezitten. Het subjectieve element maakt egodocumenten juist zo waardevol als historische bron. Uit egodocumenten valt immers te achterhalen hoe de auteurs bepaalde situaties in het verleden hebben beleefd. 14 Te Velde stelt dat tijdens het schrijven van een egodocument de auteur altijd zal handelen naar de ‘codes en impliciete regels’ die hieraan verbonden zijn. Ten eerste zal de schrijver altijd proberen een goedlopend, afgerond verhaal te produceren. Daarnaast schrijft hij onherroepelijk voor een lezer, of het nou om een persoonlijk dagboek of om een brief gaat. Tot slot wordt een verhaal binnen een egodocument altijd op een bepaalde manier geconstrueerd. Dingen worden weggelaten of in meer of mindere mate benadrukt. Deze aspecten komen evenzeer bij een autobiografie naar voren.15 Een ander belangrijk punt bij egodocumenten, dat vooral door zowel literair wetenschapper Stephen Greenblatt als door psycholoog Jerome Bruner wordt benadrukt, is dat een auteur er bewust voor kiest zichzelf op een bepaalde manier neer te zetten.

12 Henk Stouten, Naar Verkeerd Spoor: Achtergronden van Nederlandse politieke delinquenten 1940 – 1945 (Hoogezand: Uitgeverij Stubeg BV, 1986) p. 50. 13 Rudolf Dekker. Egodocuments and History: autobiographical writing in its social context since the Middle Ages (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002) p. 7. 14 Henk te Velde, “Egodocumenten in de Politieke Cultuur,” in Het Persoonlijke is Politiek: Egodocumenten in de politieke cultuur, red. Remieg Aerts, Janny de Jong en Henk te Velde (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002), p. 9-10. 15 TeVelde, “Egodocumenten,” p. 12.

4


Greenblatt noemt dit ‘self-fashioning’,16 Bruner kiest voor de term ‘self-making’.17 Doordat de auteur zich er altijd van bewust is dat hij een bepaald beeld van zichzelf creëert, probeert hij tijdens het schrijven, al dan niet bewust, het beeld van zichzelf zodanig te weer te geven dat het binnen de verwachtingen, normen en waarden van zijn omgeving valt. Dat zal ook zeker bij Bouman spelen. Na de oorlog werd Bouman als een misdadiger beschouwd. Hij werd verhoord en onderzocht door personen waarvan enkelen zelfs behoorden tot oudverdachten van de SD en over wiens lot Bouman in de oorlog had kunnen beslissen. Hij bevond zich dus in een omgeving waar de (herinneringen aan) zijn daden absoluut niet positief werden ontvangen. Te Velde beschrijft verschillende categorieën binnen de autobiografie. Één daarvan is de piëtistische autobiografie. Dit is een type autobiografie waar de religieuze ervaringen en vooral de inkeer van de hoofdpersoon centraal staan.18 Een dergelijk werk zou volgens religiehistoricus Fred van Lieburg kunnen worden gelezen als een ‘bekeringsweg’.19 David Burrell en Stanley Hauerwas, beiden theoloog en ethicus, benadrukken het belang van (religieuze) inkeer in autobiografieën, maar ook de invloed van zelfmisleiding die daarbij vaak een rol speelt. Wanneer iemand een terugblik op zijn leven schrijft, wordt hij geconfronteerd met zijn al dan niet slechte daden. De schrijver probeert zijn daden zo op te schrijven dat het niet alleen voor de lezers acceptabel zal lijken, maar ook voor hemzelf. Om terug te kunnen blikken, moet er een moment van inkeer, een omslagpunt, in het leven van de auteur zijn. De auteur heeft dan de mogelijkheid om de eventuele ondeugd van zijn daden in te zien. Hij beseft dat hij zichzelf destijds met zijn gedachten heeft misleid. Vervolgens kiest de auteur een bepaald perspectief tegenover zichzelf, waarin hij als het ware terugblikt op de persoon die hij voorafgaande aan de inkeer was. Hij staat dan voor een keuze. Hij kan ofwel volharden in zijn zelfmisleiding en zijn fouten ondermijnen, of ze bekennen en accepteren in zijn autobiografie.20 Het vermogen om een stap terug te nemen van deze zelfmisleiding, hangt af van het leidende verhaal of heersende denkbeeld op dat moment. Voor Bouman was dat moment 16 Stephen Greenblatt, Renaissance self-fashioning : from More to Shakespeare(Chicago & London: University of Chicago Press, 1980) p. 3. 17 Jerome Bruner, “Self-Making and World-Making”, The Journal of Aesthetic Education 25, n. 1 (lente, 1991), p 67. 18 Te Velde, “Egodocumenten,” p. 24. 19 Fred vanLieburg, “De verbale traditie van een piëtistische geloofservaring: De rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie,” Egodocumenten: nieuwe wegen en benaderingen. Speciaal nr van: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 1, no. 4 (2004) p. 67. 20 David Burrellen Stanley Hauerwas, “Self-Deception and Autobiography: theological and ethical reflections on Speer’s Inside the Third Reich”, The Journal of Religious Ethics 2, nr 1 (lente, 1974) p 99-103.

5


zijn periode van gevangenschap na de oorlog. Het personage Harm Bouman handelde in strijd met naoorlogse normen en waarden, de schrijver Harm Bouman kon wel een kritische positie tegenover zichzelf kiezen. Zo kan de schrijver proberen zichzelf, al dan niet door middel van zelfmisleiding, alsnog in een acceptabel kader te plaatsen.21 De omstandigheden van het schrijven maken de motieven van Bouman erg dubieus. Ook is ‘De Brede Weg’ door lezers toen en nu overwegend kritisch ontvangen. Dit maakt ‘De Brede Weg’ als historische bron wellicht minder betrouwbaar, maar de manier waarop Bouman over zichzelf schreef des te interessanter. Een collaborateur die, voorafgaand aan zijn proces, zijn levensverhaal opschreef, roept vele vragen op. Over de bedoelingen van zijn document, de achtergrond en het beeld dat hij van zichzelf wilde schetsen. Mijn hoofdvraag in dit onderzoek zal zijn, ‘Hoe probeerde Harm Bouman zichzelf door middel van dit egodocument neer te zetten en wat waren zijn onderliggende motieven voor het schrijven van ‘De Brede Weg’?’ Ik ga dit ten eerste onderzoeken door het egodocument kritisch te analyseren. Ik zal onder andere kijken naar de omstandigheden en de vermeende doelen van (het schrijven van) de tekst. Hierna zal ik onderzoeken hoe ‘De Brede Weg’ ontvangen en geïnterpreteerd is, zowel door tijdgenoten als mensen die later over de Tweede Wereldoorlog in Groningen en de SD hebben geschreven. Hieruit kan ik afleiden welke mening deze auteurs hebben over Bouman en zijn vermeende motieven. In dit hoofdstuk ga ik me ook richten op wat het schrijven van ‘De Brede Weg’ voor Bouman zou kunnen hebben opgeleverd. Ik zal zijn processtukken onderzoeken en kijken of ik hieruit antwoorden kan afleiden. Tot slot plaats ik Boumans werk in het kader van (historische) literatuur en theorieën over egodocumenten en ga ik onderzoeken wat dat voor beeld schept van Boumans zelf-representatie en zijn motieven. Ik zoek uit of er in Boumans werk sprake is van een (of meerdere) vorm(en) van inkeer en zal deze analyseren. Vervolgens zal ik beoordelen of er in Boumans geval sprake is van volharding in zijn zelfmisleiding of een oprechte openbaring.

21 Burrell en Hauerwas, “Self-Deception and Autobiography”,p. 102.

6


1.1 Thematiek en samenstelling

In tegenstelling tot ‘“Behandeling” of mishandeling’, is ‘De Brede Weg’onmiskenbaar een autobiografisch werk. Het is een verhandeling van Boumans herinneringen tot dusver. De titel van het typoscript is een verwijzing naar een passage uit het evangelie van Mattheüs. Bouman benadrukte dit nog eens door de versnummers 7: 13-14 van de betreffende passage van Mattheüs op de eerste pagina boven de titel weer te geven. Deze passage luidt als volgt: “Gaat binnen door de nauwe poort; want de weg die naar de ondergang voert is wijd en breed, en velen zijn er die hem inslaan. Hoe nauw is toch de poort en hoe smal is de weg die voort naar het leven, en weinigen zijn er die hem vinden.”22 Door de verzen aan te duiden, springt de Bijbelse achtergrond meteen in het oog. Hiermee lijkt Bouman zijn memoires expliciet in een religieus kader te thematiseren. Naar eigen zeggen had Bouman zijn gehele leven de ‘brede weg’ bewandeld. Door middel van dit werk wilde hij aantonen dat hij tot inkeer was gekomen en tijdens het schrijven van de tekst de juiste maar smalle weg was ingeslagen.23 Het 250 pagina’s tellende ‘De Brede Weg’ is in vijf hoofdstukken op te delen. De eerste vier hoofdstukken behoren tot het autobiografische gedeelte en in het laatste hoofdstuk beschreef Bouman verschillende reflecties op zijn situatie tijdens zijn gevangenschap. Hierin schetste hij zijn dagindeling in de cel en overdacht hij zaken als de SD als organisatie, Adolf Hitler en vergeleek hij de POD met de SD. De titels van de hoofdstukken refereren naar ‘De Leugen’, een terugkomende term in zijn werk. ‘De Leugen’ staat voor Boumans hardnekkige drang tot fantaseren, om zowel voor zichzelf als naar andere mensen toe een acceptabel beeld van zichzelf te creëren. Deze neiging tot liegen ontstond naar eigen zeggen al toen hij jong was. De dood van zijn vader en de hieruit 22 De Bijbel: uit de grondtekst vertaald. Willibrord vertaling (Boxtel: Katholieke Bijbelstichting, 1981) p 1409. 23 Harm Bouman. De Brede Weg, Typoscript van Harm Bouman, met kopie en voorwoord van J. Kerkhof, Groningen, 1946. Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen(OVCG), toegang 2220, inv. nr. 2220, 121, p. 182.

7


voortkomende verhuizing zouden hem op vroege leeftijd in een onbekende en onzekere situatie hebben gebracht.24 Bouman schreef dat hij allerlei verhalen verzon om zichzelf een houding te geven en om populair te worden.25 Deze informatie die Bouman over zichzelf prijsgaf, trekt de oprechtheid van de auteur en het vermeende doel van de bron ook meteen in twijfel. Hoewel Bouman benadrukte dat hij tijdens het schrijven van ‘De Brede Weg’ van deze drang genezen is, roept deze eerste bekentenis scepsis op.26 Naast De Leugen worstelde Bouman ook met haatgevoelens en vechtsdrang, die zich onder andere uitten in zijn keuze om bij het Nederlandse leger te gaan en zich bij de SD aan te melden. Hiertoe werd hij naar eigen zeggen niet door idealen, maar door drang tot geweld gedreven, in beweging gezet door de Engelse, Duitse en Nederlandse regeringen die naar Boumans mening geweld en oorlog verheerlijkten.27 In het eerste hoofdstuk schetste Bouman zijn jeugd in 24 pagina’s, voornamelijk aan de hand van het thema van ‘De Leugen’. De eerste paragraaf, waarin hij zijn vroegste jeugd beschreef, noemde hij dan ook ‘De Geboorte van de Leugen’. Het tweede hoofdstuk omvat in 31 pagina’s zijn periode in het Nederlandse leger. Door de orde en structuur wist Bouman hier naar eigen zeggen de invloed van De Leugen in zijn leven beperkt te houden. Van pagina 56 tot 165 beschreef hijde zwartste periode in zijn leven, zoals hij zijn tijd bij de SD noemde. Hij noemde dit hoofdstuk ‘Leven, Geweld, Geweten’. In dienst van de SD raakte hij naar eigen zeggen steeds meer in de macht van Lehnhoff en pleegde hij voor zover bekend vier moorden. In hoofdstuk vier beschreef hij zijn tijd in de cel. In dit hoofdstuk staat vooral Boumans inkeer centraal, waarvan aan het einde van het derde hoofdstuk alde eerste tekenen te vinden zijn. Het laatste hoofdstuk is minder autobiografisch. Bouman reflecteerde hierin onder andere op zijn gevangenschap, de POD, de SD en Hitler. 1.2 Omstandigheden en motieven

Het is niet geheel duidelijk voor wie Bouman zijn tekst schreef. Naar eigen zeggen droeg hij het op aan dominee Constant WillemCoolsma (c.1878 - 1955), predikant van de Strafgevangenis in Groningen.

24 25 26 27

Bouman, Brede Weg, p. 6. Idem, p. 7. Idem, p. 1. Idem, p. 180.

8


“Dit handschrift is bedoeld om u te laten zien wat een aanhanger van De Leugen kán overkomen. Aan welke machten en invloeden hij blootstaat, als hij Jezus niet kent. Laat het voor u een waarschuwing zijn! Is het vreemd dat ik dit handschrift opdraag aan dominee C.W. Coolsma en dat ik het hem schenk? Ik geloof niet dat ik hem daarmede iets schenk van stoffelijke waarde, maar bedenk, dat ik niets meer heb om te schenken en in de oprechte behoefte hem toch iets te geven, schenk ik hem dit handschrift. Ik weet zeker dat hij meer op de bedoeling dan op de woorden zal letten. Er kan niemand zijn, die na de lezing van het voorgaande, mijn gedachte niet kan begrijpen.”28 Coolsma was een voormalig hervormd predikant uit Dubbeldam, die na zijn emeritaat naar Groningen werd beroepen. Het aanvragen van een persoonlijk gesprek met een dominee was een recht waar elke gevangene gebruik van kon maken. Bouman voerde verschillende gesprekken met Coolsma, die zeer veel indruk op hem maakten. Dit werd nog versterkt toen Bouman er achter kwam dat de zoon van de dominee door toedoen van de SD was gedood.29 Bouman had hierbij weliswaar zelf geen rol gespeeld, maar herkende de naam C.W. Coolsma meteen. De dominee had namelijk dezelfde voornamen als zijn zoon. Naar Boumans eigen zeggen wist de dominee hem te bekeren en zijn fouten in te laten zien. Hierop begon Bouman met het schrijven van ‘De Brede Weg’.30 Desondanks schreef hij aan het eind van ‘De Brede Weg’ dat niet Coolsma, maar een POD-medewerker genaamd Henk Stouten (1909-1991) hem voorstelde een boek te schrijven over zijn leven bij de SD. Stouten, die nauw samenwerkte met hoofdinspecteur Kerkhof zou zelfs bij Bouman het idee hebben opgewekt het boek wellicht ooit uit te geven. Dit is niet gebeurd. Bouman voegde aan deze opmerking nadrukkelijk toe, dat hij het werk niet aan de POD op wilde dragen omdat hij verdenking van “stroopsmeerderij” vreesde.31 Boumans vermeende inkeer geeft niet direct een verklaring voor het waarom van de tekst. Het is ook niet zeker of Bouman wist dat zijn werk gebruikt zou worden voor de verhoren en het onderzoek van de POD, maar dat lijkt wel erg waarschijnlijk. De POD zou

28 Bouman, De Brede Weg, p. 182. 29 Constant Willem Coolsma Jr. werd door zijn deelname aan het verzet op 29 juni 1944 gearresteerd, door Hauptscharführer Robert Lehnhoff verhoord en op 16 augustus 1944 op transport gezet naar Vught, waar hij enkele dagen later door een vuurpeloton werd gefusilleerd. 30 Bouman, Brede Weg, p. 91. 31 Idem, p. 194.

9


dan namelijk de stukken die Bouman schreef, moeten hebben meegenomen, maar dat kan natuurlijk ook pas zijn gebeurd nadat Bouman helemaal klaar was met schrijven. Zelf benadrukte Bouman dat hij het wilde schrijven om “voor het eerst in zijn leven helemaal open en eerlijk te zijn”.32 De motieven van de auteur zijn lastig vast te stellen. De omstandigheden van het schrijven spelen hierbij ook een grote rol. Bouman schreef ‘De Brede Weg’ in gevangenschap met drie celgenoten, terwijl de verhoren van de POD van Bouman en zijn medegedetineerden gaande waren.33 Stouten zou ook degene zijn geweest die Bouman een typemachine en papier leverde. Naar Boumans eigen zeggen speelde hij met het schrijven van de tekst in op de voor zijn gevoel veranderende houding van vooral Stouten ten opzichte van hem. Wantrouwen en minachting gingen namelijk gestaag over in een meer afwachtende houding. Stouten zou zelfs stukken uit ‘De Brede Weg’ met Bouman hebben doorgenomen en zich enkele keren hebben afgevraagd of Bouman niet weer opnieuw “zoo’n geraffineerde leugenaar” was.34 Bouman kreeg naar eigen zeggen sympathie voor ‘het duo’, zoals hij Kerkhof en Stouten noemde, en begon uit te kijken naar de bezoeken die ze hem gedurende een half jaar brachten. Het is niet duidelijk hoe vaak Bouman werd bezocht en verhoord door de POD, dit is namelijk niet genoteerd. Volgens Brinks staat het in elk geval buiten kijf dat tijdens de onderzoeken van de POD zeer veel gebruik is gemaakt van Boumans openheid, zodat zij, voordat zij andere verdachten verhoorden, goed op de hoogte waren van de gebeurtenissen in het Scholtenhuis en daarbuiten.Vooral in het eerste jaar na de bevrijding, toen het onderzoek van de POD in volle gang was en Bouman bezig was met het schrijven, is er veelvuldig gebruik gemaakt van zijn informatie.35 Desondanks werd hij door zowel zijn medegevangenen als zijn bewakers gewaarschuwd voor de motieven van Stouten en Kerkhof. Ze zouden wat hij schreef uiteindelijk alleen maar tegen hem willen gebruiken,36 iets wat Kerkhof nadrukkelijk in zijn inleiding ontkende.37 Het is niet zeker welke motieven de bewakers hierbij zouden kunnen hebben, als dit al daadwerkelijk zo gebeurd zou zijn. Bouman was er kennelijk van overtuigd geraakt dat hij een positiever beeld van zichzelf en de SD bij Stouten en Kerkhof had gecreëerd. Hij legde hen zelfs de uitspraak in de mond: 32 Idem, p. 1. 33 Idem, p. 166. 34 Bouman, Brede Weg, p. 194-5. 35 Brinks, Berechting, p. 112-113. 36 Bouman, Brede Weg, p. 195. 37 Jan Kerkhof, Toelichting “Breede Weg”, door Harm Bouman, 21 augustus 1988. Kerkhof, Groningen 1946. Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen(OVCG), toegang 2220, inv. nr. 2220, 121, p. ii.

10


“We denken nu heel wat beter over je”.38 Uit de inleiding die Kerkhof meer dan 40 jaar later bij het stuk schreef, blijkt echter dat dit waarschijnlijk een misvatting van Bouman is geweest. Zowel de mening van Stouten als die van Kerkhof over Bouman is glashelder. Zij zagen Bouman als een instabiel persoon en gebruikten zijn vermeende openheid slechts om inzicht in de daden van de SD te krijgen. Hier wordt in hoofdstuk twee verder bij stilgestaan. De zaken waar Bouman van verdacht werd, kwamen voor een groot deel ook in zijn memoires voor. Ondanks dat hij volhield dat het schrijven hem voornamelijk hielp om met zichzelf in het reine te komen, is het vrijwel uitgesloten dat Bouman niet anticipeerde op de kennis en opvattingen van de POD. De POD gebruikte ‘De Brede Weg’voor hun onderzoek en besprak deze teksten met hem. Hoewel Bouman zijn werk schreef terwijl hij nog berecht moest worden, deed hij geen enkele moeite zijn misdaden te ontkennen. Het tegendeel is eerder waar, hij beschreef ze namelijk juist uitvoerig.Op de eerste pagina stelde hij dat hij open kaart wilde spelen, en dat dit zijn voornaamste beweegreden tot het schrijven was.39 Zijn vermeende openheid valt echter alleen af te leiden van de misdrijven die bij de POD bekend waren. Bouman zou natuurlijk ook zaken kunnen hebben verzwegen, waar de POD nooit van op de hoogte was. Toen Bouman zijn verhoren door de POD beschreef, begon hij met een onderbouwing van de motieven die achter zijn ‘eerlijkheid’ schuilgaan. Als voornaamste doel noemde Bouman haat en wraak. Naar eigen zeggen had hij schoon genoeg van de SD en wilde hij van zijn ‘innerlijke onrust’ bevrijd worden. Over schuld en het verraden van vroegere Scholtenhuismedewerkers stelde hij het volgende: “(…) ik had slechts “bevelswerk” verricht als instrument en bij de uitvoering daarvan trad ik immers naar mijn inzicht menschelijk op? Maar mocht ik de namen noemen van vroegere medewerkers, die misschien dingen hadden uitgevoerd, die niet door bevelen werden gedekt? (…) Neen, voor verraad bestaat geen verschoonbaar motief! Voor mij bleef echter het volgende dilemma over: als ik me wilde verantwoorden, was ik verplicht om namen van anderen te noemen. En dan zou de sneeuwbal beginnen te rollen. Wanneer mij dan verdere vragen zouden worden gesteld over die anderen, moest ik dan liegen? Door te

38 Bouman, Brede Weg, p. 196. 39 Bouman, Brede Weg, p. 1.

11


liegen zou niemand waarde hechten aan mijn verantwoording, de waarde zou althans twijfelachtig worden. Werd ik éénmaal op een leugen betrapt, dan zouden mijn andere verklaringen ook niet geloofd worden zonder meer.”40 Bouman laat hier duidelijk blijken dat er toch meer achter zijn motieven schuilt dan alleen de hoop op een verlost geweten. Hij besefte kennelijk erg goed dat niemand van de POD hem meer zou vertrouwen wanneer hij op leugens betrapt zou worden. Om zijn geloofwaardigheid te behouden, moest hij wel proberen zoveel mogelijk de waarheid te vertellen. Zo lijkt hij voor een groot deel uit eigen belang met de POD te hebben meegewerkt en ‘De Brede Weg’ te hebben geschreven.

40 Idem, p. 185.

12


2.1 Berechting

Vanaf 1945 is veel onderzoek gedaan naar de SD in Groningen en naar Harm Bouman. In eerste instantie ging het voornamelijk om strafrechtelijk onderzoek, ter ondersteuning van de rechtszaken tegen de voormalige SD-medewerkers. Door onder andere Stichting ’40-’45 en Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen (het OVCG) is een omvangrijk archief opgebouwd dat fungeert als een belangrijke bron voor onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Groningen. Hier is onder andere het typoscript van Bouman te vinden, dat nog steeds interesse wekt en in de loop der jaren nog veelvuldig wordt ingezien. Om te achterhalen of Bouman daadwerkelijk baat heeft gehad bij het schrijven van De Brede Weg, moet zijn proces en het uiteindelijke vonnis worden bestudeerd. Dan zou kunnen blijken of de rechtbank zijn openheid heeft laten meewegen bij de uitspraak. Hiervoor heb ik Boumans dossier in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) onderzocht in het Nationaal Archief in Den Haag. Opvallend is dat een psychiatrisch rapport, opgesteld naar aanleiding van Boumans verzoek tot vervroegde vrijlating, is verdwenen. De gebeurtenissen rondom de rechtszaak, het vonnis en de uiteindelijke gratieverlening zijn wel uitvoerig beschreven. Bouman werd op 3 oktober voorgeleid voor de Bijzondere Strafkamer, in tegenstelling tot de meeste Scholtenhuiszaken die door het Bijzonder Gerechtshof werden behandeld. Veel veranderde er niet aan de inhoud en uitvoering van de zaken, alleen waren er minder raadslieden aanwezig. Door het uitlopen van een andere zaak viel die van Bouman net buiten de periode waarin het Bijzonder Gerechtshof zich over zaken boog. Het vooronderzoek was in 1945 al begonnen en er waren meerdere zaken van oud-collega’s behandeld, waarvan sommigen ook moorden op hun geweten hadden, dus Boumans zaak zou niet meer lang hoeven duren.41 Toen Bouman werd voorgeleid, werden hem negen feiten ten laste gelegd: vier keer moord, twee keer poging tot moord, twee keer brandstichting en het verlenen van assistentie bij arrestaties door de SD.42 Met deze

41 Brinks, Berechting, p. 111-112. 42 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Rechtszaak Harm Bouman en Besluit Bijzonder Gerechtshof, 03-10-1994.

13


tenlastenlegging zag het er voor Bouman niet rooskleurig uit. De Officier van Justitie, jhr. mr. A.H.S. van der Wijck achtte op grond van Boumans uitvoerige bekentenissen alle ten laste gelegde punten bewezen. Hij omschreef Bouman als een man met een rijke fantasie die op jacht was naar avontuur. Hij achtte het zeer ernstig dat Bouman geen ‘nationaliteitsbesef zou bezitten’. Het zou hem puur om vechten en schieten zijn gegaan, zonder een (ideologisch) doel dat hem tot deze daden zou hebben gedreven. Het ontbreken van een duidelijk doel beschouwde Van der Wijck als een negatief punt. Wel sprak klaarblijkelijk in Boumans voordeel dat hij na de oorlog als getuige steeds zoveel mogelijk had meegewerkt, zonder zichzelf hierbij te sparen. De Officier van Justitie eiste een gevangenisstraf van 20 jaar en een kiesrechtontzegging voor het leven.43 Ter vergelijking werd de Groningse landwachter Oomke Bouman (geen familie) ter dood veroordeeld wegens onder andere meerdere moorden en verraad, terwijl ‘slechts’ één moord met zekerheid kon worden vastgesteld. Landwachters waren echter zeer gehate collaborateurs, iets dat bij zijn veroordeling heeft kunnen meespelen. Daarnaast had Oomke Bouman een minachtende houding tegenover de POD, wat werd opgemaakt uit een onderschepte brief die hij aan medegevangenen schreef. Kerkhof kreeg deze brief in handen en deelde hem met Officier van Justitie Van der Wijck, die hier bewuste vertroebeling van feiten uit opmaakte.44 De advocaat van Harm Bouman, Van Zaayen, reageerde met een betoog waarin hij Bouman omschreef als een onevenwichtig en fantasierijk persoon, niet als een beroepsmisdadiger. Bouman nam zijn recht tot het laatste woord en zei zich neer te zullen leggen bij elke beslissing van de Bijzondere Strafkamer van de Rechtbank te Groningen. Hij stelde dat hij zijn schuld inzag en dat hij “met geen duizend woorden [kon] goedmaken, wat [hij had] misdreven”.45 De uitspraak zou op 17 oktober worden gedaan. Hierbij werd duidelijk dat de Kamer, gezien de daden, de doodstraf als gerechtvaardigd zag. Men hechtte echter tevens veel belang aan de opinie dat Bouman na de bevrijding, zonder zichzelf te sparen, had meegewerkt aan de berechting van andere arrestanten en hierdoor blijkbaar een beter zelfinzicht zou hebben gekregen. Desondanks achtte de Kamer de door de Officier

43 Ibidem. 44 Brinks, Daders, p. 235-245. 45 “Tegen S.D. agent Bouman 20 jaar geeïst,” Nieuwsblad van Friesland – Hepkema’s courant, 5 oktober, 1949, geraadpleegd 5 november 2015, http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=harm+bouman&coll=ddd&page=1&facets%5Btype%5D%5B%5D=artikel &identifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21%3Aa0131&resultsidentifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21%3Aa0131

14


van Justitie geëiste straf van 20 jaar een onvoldoende vergelding voor de gepleegde daden en het leed dat door de daden was veroorzaakt. Bouman werd hierop veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en kiesrechtontzetting. Bouman hield zijn woord en koos ervoor niet tegen dit vonnis in cassatie te gaan.46 Bouman was dankzij zijn vele optredens als getuige intussen een bekend gezicht geworden bij zowel de leden van het Bijzondere Gerechtshof als de Bijzondere Strafkamer en zij voelden zelfs enige sympathie voor hem, wat hun wellicht milder deed oordelen. Doordat Bouman door zijn openheid ook vele andere voormalige SD-medewerkers beschuldigde, probeerden hun advocaten Boumans getuigenissen juist te ontkrachten.47 Zo noemde Jonkheer W.H. Alting van Geusauin januari 1950 tijdens de cassatiezaak van diens cliënt Lehnhoff Bouman een “sadist van het zuiverste water”, die puur uit eigenbelang zo goed mee zou hebben gewerkt met de berechting van andere delinquenten. Ook zou zijn inkeer en nieuwe inzicht slechts schijn zijn om het Bijzonder Gerechtshof aan zijn kant te krijgen.48 Bouman werd er ook van werd beschuldigd zijn getuigenissen op die van andere gevangenen af te stemmen. Dit zou erop kunnen duiden dat Bouman toch niet zo eerlijk was als hij altijd pretendeerde. Zekerheid hieromtrent is niet te verkrijgen aangezien deze informatie van een medegedetineerde van Bouman afkomstig was.49 In elk geval miste Boumans opstelling zijn uitwerking op het Bijzonder Gerechtshof niet. Hij werd in eerste instantie tot twintig jaar en daarna tot levenslang veroordeeld, terwijl hij voor zijn misdaden ook de doodstraf had kunnen krijgen. Eenmaal in gevangenschap werden meerdere malen gratieverzoeken ingediend om Bouman toch eerder vrij te krijgen. Zo werd op 20 september 1950 door de moeder van Bouman een verzoek ingediend dat werd afgewezen.50 Negen jaar later werd wederom melding gemaakt van een gratieverzoek, waar uitgebreider op in wordt gegaan in het dossier. Op 20 maart 1959 schreef de griffier van de Hoge Raad een advies op het gratieverzoek gericht aan Koningin Juliana, die dergelijke verzoeken moest goedkeuren. Hierin werd duidelijk dat Bouman in maart 1954 therapeutisch onderzocht werd door ‘Professor Baan’51 in de Dr. Van der Hoeven kliniek,

46 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Vonnis in Rechtszaak Harm Bouman, 17-10-1949. 47 Brinks, Berechting, p. 114. 48 Ibidem. 49 Idem, p. 94. 50 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Reactie gratieverzoek Harm Bouman, 20-09-1950. 51 Hier wordt waarschijnlijk Professor Pieter Aart Hendrik Baan (1912-1975) mee bedoeld, die destijds directeur was van de Dr. Van der Hoeven Kliniek. Dit is niet met zekerheid te zeggen, gezien de verdwijning van het psychiatrisch rapport.

15


centrum voor klinische forensische psychiatrie in Utrecht. Dit rapport hoort in het dossier van Bouman te zitten, maar is verdwenen. De griffier stelde namens de Hoge Raad dat zij naar aanleiding van het rapport een therapeutische behandeling noodzakelijk achtte. Voortkomend uit de opinie van Baan, die Bouman “gevaarlijk acht zolang hij niet van zijn strijd- en machtsgevoelens verlost is”.52 Verder verwees de griffier naar een rapport van Rijksreclasseringsambtenaar Nieuwenhuis van 19 oktober 1953, waarin Nieuwenhuis wees op het nog aanwezige potentiële gevaar van Bouman. Hij beschreef hem als iemand die “de verhoudingen niet normaal vermag te zien”. Ook gaf hij te kennen dat Bouman destijds kennelijk met zeer grote wraakgevoelens en verlangen naar een bepaalde voldoening kampte, gericht naar mensen die verantwoordelijk waren voor “hetgeen na de bevrijding zijn vrouw zou zijn aangedaan”. Deze wraakgevoelens zouden echter in de loop van de tijd zijn verbleekt, daar de “verhoudingen tussen de echtelieden zeer koel schijnt te zijn geworden”.53 Het is niet duidelijk waar hier precies op gedoeld werd. In andere aantekeningen in gevangenschap schreef Bouman op 21 juli 1946 dat zijn vrouw Giny negen maanden door de POD werd vastgehouden op beschuldiging dat zijn een “radiotoestel had aangegeven”. De POD zou haar in deze periode hebben verteld dat Bouman in de oorlog een affaire had gehad. Toch bleef Giny hem trouw.54 In zijn briefwisseling met amateurhistoricus Harm Reinders liet Bouman het klinken alsof zijn vrouw door bewakers (seksueel) zou zijn lastiggevallen tijdens haar gevangenschap. Het speet hem, zo schreef hij aan Reinders, dat hij niet op zijn vrouw had kunnen passen “toen zij na de bevrijding gevangen zat bij die schavuiten in de Helperwestsingel”.55 Naar aanleiding van het gratieverzoek adviseerde de griffier Bouman te observeren vanwege mogelijke wraakgevoelens en daarop therapeutisch te behandelen, voordat zijn invrijheidstelling kon worden aangedurfd. De griffier benoemde tot slot dat de meningen van de Hoge Raadleden uiteenliepen. Drie leden waren akkoord met een advies van vervroegde vrijlating, mits zou blijken dat een therapeutische behandeling goed resultaat opleverde en dat met zekerheid kon worden gesteld dat de betrokkene geen gevaar meer vormde voor de samenleving. Twee andere leden prefereerden echter hun advies op te

52 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Advies Hoge Raad n.a.v. gratieverzoek Harm Bouman, 20-03-1959. 53 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Advies Hoge Raad n.a.v. gratieverzoek Harm Bouman, 20-03-1959. 54 Stichting Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen (OVCG), toegang 2220, inv. nr. 141, p. 11-13. 55 Harm Reinders, Briefwisseling Harm Bouman naar aanleiding van zijn onderzoek naar Robert Lehnhoff (1989). OVCG, inv. nr. 2231, 108., p. 5.

16


schorten en eerst het resultaat van de psychiatrische behandeling af te wachten om vervolgens een eindadvies geven.56 Op 15 september 1959 maakte de Minister van Justitie E.J. Hoogenraad zijn advies kenbaar. Dit advies luidde dat, gelet op de resultaten van het psychiatrische onderzoek, voor Bouman enkel terugkeer in de vrije maatschappij mogelijk is wanneer hij een psychotherapeutische behandeling ondergaat. De Minister wees er nadrukkelijk op dat een dergelijke behandeling vaak zeer veel tijd vergt, maar in dit geval de enige gelegenheid tot vervroegde vrijlating kon bieden.57 Op 21 september luidde het oordeel van Koningin Juliana dat de levenslange gevangenis straf zou worden omgezet in een periode van 22 jaar en negen maanden. Hier werd de periode tussen 31 mei 1945 tot 25 oktober 1949, die Bouman voor zijn vonnis had gezeten, van afgetrokken.58 Bouman kwam uiteindelijk vrij in 1964, na een gevangenschap van 19 jaar. Hij vormde een ideaal voorbeeld van reclassering. In gevangenschap richtte hij zich namelijk op een studie economie, wat ervoor zorgde dat hij na zijn vrijlating bij een Engels bedrijf in Breda aan de slag kon als financieel directeur.59 In 2000 overleed Harm Bouman aan de gevolgen van een longtumor.60 2.2 Receptie van direct betrokkenen

Na de oorlog zijn zowel Harm Bouman als zijn geschriften door verschillende mensen geanalyseerd, onder andere door POD-hoofdinspecteur Jan Kerkhof. Tijdens de oorlog had Kerkhof naar eigen zeggen enige connecties met het verzet, waaronder de groep De Groot, waar Bouman twee leden van had doodgeschoten. In februari 1945 werd Kerkhof zelf gearresteerd door de SD. Enkele dagen later kwam hij weer vrij en werd door het Militair Gezag en de Canadese Veiligheids- en Militairepolitie gevraagd of hij de leiding wilde nemen over de afdeling Oorlogsmisdrijven en andere ernstige delicten binnen de recherche van de POD.61 Johan Brand de Boer en Willem Jonkman beamen in hun boek Militair Gezag

56 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Advies Hoge Raad n.a.v. gratieverzoek Harm Bouman, 20-03-1959. 57 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Advies Minister van Jusititie E.J. Hoogenraad n.a.v. gratieverzoek Harm Bouman, 15-09-1959. 58 NA, CABR, Harm Bouman, inv.nr. 71731, Reactie HKH Koningin Juliana op gratieverzoek, 21-09-1959. 59 Brinks, Berechting, p. 115. 60 Jack Kooistra, Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders: Fryslân in de oorlog, (Leeuwarden: UitegverijPenn Communicatie, 2008) p. 253. 61 Kerkhof, Toelichting, p. i.

17


in Groningen dat het gebruikelijk was dat de POD veel oud-verzetsmensen aantrok. Dit gebeurde vooral omdat zij als geen ander inzicht hadden in de verhoudingen tussen verzet en bezetters tijdens de oorlog.62 Kerkhof heeft in zijn tijd als hoofdinspecteur veel te maken gehad met Bouman. Hij schreef dat hij en zijn afdeling op zoek waren naar één of meer informanten uit de groep gearresteerde Duitse en Nederlandse SD’ers, die bereid waren inlichtingen te verschaffen over de SD en de gepleegde daden.63 Met behulp van informanten hoopte Kerkhof moeilijke zaken zoals het oprollen van groep De Groot te kunnen ophelderen. Dit kon volgens Kerkhof worden gerealiseerd toen Bouman te kennen gaf dat hij “zijn geweten wilde ontlasten”.64 ‘De Brede Weg’ was in de eerste plaats alleen toegankelijk voor het recherche-personeel belast met de verhoren. Het werk van Bouman werd ook gebruikt tijdens zaken tegen andere SD’ers. Het enige wat Kerkhof niet openbaar had gemaakt, was een verhandeling die Bouman in ‘De Brede Weg’over de POD had geschreven. Hij vond het namelijk niet gepast dat een gevangene zijn mening gaf over het POD-personeel.65 In augustus 1988 schreef Kerkhof een toelichting bij ‘De Brede Weg’. Dit op verzoek van ‘Verzets Documentatie’, de voorloper van het OVCG, om onjuiste conclusies (hij schrijft niet welke) te voorkomen. Volgens Brinks deed Kerkhof dit omdat het stuk vaak werd ingezien door geïnteresseerden en Kerkhof er zeker van wilde zijn dat er geen verkeerd beeld van Bouman zou ontstaan. Kerkhof geeft duidelijk aan dat hij lang niet alles wat Bouman schreef bruikbaar en representatief vindt. Hij stelt dat hij ‘de schrijver niet uit zijn “rythme” [wilde] halen’, ondanks diens zucht ‘alles en alles te willen spuien en verklaren’.66Voor de andere lezers (hij noemt niet wie) uit hij nog enkele waarschuwingen bij het lezen van het egodocument. “(...) het is geen historisch document noch een werk van enige literaire waarde maar slechts – en niet minder – de uitlaatklep van een fanatiek mens die het spoor bijster was, door ons67 gebruikt om “een voet tussen de deur te krijgen”.

62 Johan Brand de Boer en Willem Jonkman, Militair Gezag in Groningen: Groninger Historische reeks 6 (Assen: Van Grocum, 1990) p. 102. 63 Kerkhof, Toelichting , p. i. 64 Idem p. i-ii. 65 Ibidem. 66 Kerkhof, Toelichting , p. i-ii. 67 De POD.

18


Zijn “Breede Weg” en “Mishandeling en behandeling” zijn nimmer tegen hem gebruikt in zijn eigen proces.”68 Er werd weliswaar gretig gebruik gemaakt van Boumans openheid, het moge duidelijk zijn dat Kerkhof geen positief beeld had van Bouman als persoon. Stouten, die Bouman verschillende keren had verhoord en volgens Bouman zelfs samen met hem ‘De Brede Weg’ had doorgenomen, hield tijdenszijn werk bij de POD een manuscript bij over zijn ervaringen met de gedetineerden. Dit zou in 1986 worden gebundeld en uitgegeven onder de titel Naar Verkeerd Spoor: Achtergronden van

Nederlandse politieke delinquenten 1940-1945. Hierin beschreef Stouten onder andere verschillende ‘types’ gedetineerden. Deze casestudies zijn anoniem, naar mijn mening kan met overtuiging gesteld worden dat één ervan Harm Bouman betreft. Stouten omschreef de persoon namelijk als ‘enig kind’ van eenvoudige ouders, die met moeite voor ‘het notariaat’ studeerde en financiële hulp kreeg van een kennis. Deze man had in het leger gevochten, maar werd door zijn “opstandige houding” niet toegelaten tot een officiersopleiding. Hij kon tot 1943 geen werk vinden en solliciteerde “ten einde raad” bij de SD. Na de oorlog kwam hij in de cel “tot rust na lezing van alles wat hij in zijn handen krijgt”.69 Deze beschrijving komt zo sterk overeen met het verhaal in ‘De Brede Weg’ dat het vrijwel zeker is dat dit Bouman betreft. Bouman valt volgens Stouten onder de categorie “De Extreem Oppositionelen”.70 Hij beschrijft hem als iemand met een opstandige houding en een autoriteitsconflict, die neigt tot extreme opvattingen. Stouten uit zelfs zijn kijk op Boumans religieuze bekering: “Enige tijd is hij sterk religieus, doorvorst de bijbel, daarna verzeilt hij in uiterst linkse richtingen van anarchisme tot communisme, zij het op bijbelse grondslag. Hij blijft kennelijk in verzet tegen alles en alles.”71

68 69 70 71

Kerkhof, Toelichting , p. i-ii. Stouten, Naar Verkeerd Spoor, p. 50. Stouten,Naar Verkeerd Spoor,p. 49. Idem, p. 50.

19


Stouten ziet de religiositeit van Bouman duidelijk niet als daadwerkelijke inkeer, maar eerder als een uiting van aanhoudende opstandigheid. Hij beschrijft ook Boumans reactie op zijn straf en zijn ‘berouw’ met enige nuancering. “Een zware straf wordt hem opgelegd door het Bijzonder Gerechtshof, dat hij uiterst eenzijdig vindt samengesteld; er zitten nota bene twee jonkheren in en geen enkele arbeider. Van enig doorleefd schuldbesef is nauwelijks sprake. Het verzet had zich ook schuldig gemaakt aan terreurdaden en executies. Met andere woorden: men stond wel zo ongeveer gelijk.”72 Stouten haalt hier Boumans vermeende berouw zelfs finaal onderuit. Volgens hem acht Bouman de daden van de SD van dezelfde ernst als de daden die het verzet pleegde. Hiermee probeert hij duidelijk zijn eigen daden af te zwakken. Helaas uit Stouten zijn mening of informatie over ‘De Brede Weg’ niet, maar zijn beeld van Bouman als persoon komt wel duidelijk naar voren. In februari 2016 is er een reactie op ‘De Brede Weg’ van een ooggetuige binnengekomen op het OVCG. Het gaat om een brief van de heer Jan Boerema die met Harm Bouman in het leger heeft gezeten en eveneens op een grenspost in Boneschans was gestationeerd. In zijn brief ontkracht hij veel van Boumans herinneringen uit zijn diensttijd. Zo zou een verhaal waarin Bouman zijn verloofde Giny een rondleiding gaf over het legerterrein, absoluut niet kloppen. Volgens Bouman had hij, om indruk te maken op Giny, zijn medesoldaten gevraagd om stennis te schoppen zodat het soldatenbestaan veel indrukwekkender zou lijken dat het daadwerkelijk was. De andere soldaten zouden onder andere de ruiten stuk hebben gegooid.73 Volgens Boerema is hier niets van waar en hij noemt deze gebeurtenis en nog enkele andere “pure fantasie”. Bouman zou bijvoorbeeld ook hebben gelogen over een passage waar de kinderen van de boer bij wiens boerderij de soldaten verbleven uitgehongerd bij het eten van de soldaten kwamen staan.74 Hoewel deze getuigenis over fragmenten gaat die niets te maken hebben met zijn daden in het Scholtenhuis, had Bouman kennelijk vaak de behoefte niet eerlijk te zijn.

72 Ibidem. 73 Bouman, Brede Weg, p. 37. 74 Brief Jan Boerema, p. 1-2.

20


Ook in de lokale kranten kwam Bouman er niet goed vanaf. Er werd niet mild geoordeeld over zijn persoon, zijn daden en zijn vermeende berouw. De pers berichtte in die tijd uitvoerig over elk proces. Op 3 oktober 1949 berichtte het Nieuwsblad van Friesland:

Hepkema’s Courant, dat tegen Harm Bouman 20 jaar gevangenisstraf werd geëist. Zijn openheid werd hierin benadrukt, maar niet op een positieve manier. “De verdachte maakt het de strafkamer nogal gemakkelijk, omdat hij op alle punten en meest lugubere feiten, een volledige bekentenis aflegde.”75 In een ander krantenartikel “Harry76 Bouman stond terecht”, zonder duidelijke bron weergegeven in Hoogezand Sappemeer: Tijdens de Tweede Wereldoorlog, staat het volgende vermeld: “Zelfs nu op het beklaagdenbankje maakt [Bouman] een onsympathieke indruk, en die indruk wordt niet weggenomen door het feit, dat hij aan het Hof wel héél gemakkelijk maakt, door alles grif te bekennen, zelfs de grootste wandaden”.77 De auteurs van beide artikelen waarderen Boumans openheid niet en beschouwen het zelfs als een uiting van zijn gewetenloosheid. 2.3 Interpretatie van (amateur)historici

Boumans openhartigheid bleef niet beperkt tot de periode rondom zijn proces. Tot in de jaren negentig, lang na zijn vrijlating, was Bouman meer dan bereid zijn ervaringen te delen. Hier is dan ook gebruik van gemaakt door verschillende (amateur)historici die Boumans informatie in hun onderzoeken over de oorlog en de SD in Groningen gebruikten. Zo heeft Harm Reinders, Bouman uitgebreid geïnterviewd en veelvuldig briefcontact met hem gehad, naar aanleiding van zijn hoofdstuk “Hauptscharführer Robert Lehnhoff, symbool voor alles

75 “Tegen S.D. agent Bouman 20 jaar geeïst,” Nieuwsblad van Friesland – Hepkema’s courant, 5 oktober, 1949, geraadpleegd 5 november 2015, bron: http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=harm+bouman&coll=ddd&page=1&facets%5Btype%5D%5B%5D=artikel &identifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21%3Aa0131&resultsidentifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21%3Aa0131 76 Harm Bouman werd dikwijls Harrie of Harry genoemd, ook door hemzelf in zijn ‘De Brede Weg’. 77 Bos en Bos, Hoogezand en Sappemeer, p. 142.

21


wat Duits was” in De Nadagen van het Verzet. Bouman wordt in dit hoofdstuk dikwijls geciteerd en aangehaald, geanonimiseerd onder de letter‘X’. Hoewel het hoofdstuk over Lehnhoff gaat, vermeldt Reinders een het ander over Bouman. Zo stelt hij dat ‘X’ een “zwaar geval” was die na de oorlog een uitvoerig rapport schreef over de “gang van zaken bij de verhoren, dat hij ‘“Behandeling” of Mishandeling’ noemt”.78 Reinders laat Bouman vervolgens dieper ingaan op zijn emoties en gevoelens bij de wandaden van de SD. Bouman stelt dat hij bij de SD in een “turbulente stroom” terechtkwam en niet goed besefte waar hij mee bezig was. Hij onderstreept dat de moorden niet door de SD-handlangers zelf gepland of gewild waren en dat er ‘nooit sprake [was] van persoonlijke haat’. Hij noemt het moorden vervolgens iets dat hij nooit iemand zou gunnen en zelfs “zo verschrikkelijk, dat je je er niet bij betrokken voelt.”79Over ‘De Brede Weg’ of eventuele motieven wordt niet uitgeweid, maar dit hoofdstuk duidt er wel op dat Bouman eind jaren tachtig (de briefwisselingen vonden plaats in 1989), nog steeds bereid was uitgebreid zijn ervaringen te delen. Zelfs in deze briefwisselingen ter ondersteuning van Reinders’ onderzoek wil Bouman nog voorkomen dat zijn motieven ‘verkeerd’ worden geïnterpreteerd. Zo schrijft hij op 23 maart 1989 aan Reinders: “Eerst wil ik nog iets duidelijk stellen: Wat ik schrijf is geen verdediging van mezelf. Ik moet soms veel – ook wel eens te veel – over mezelf schrijven, om zodoende de sfeer van toen en de herinnering van de feiten weer op te roepen. Het is allemaal zo lang geleden gebeur[d].”80 Een andere onderzoeker die van Boumans openheid gebruik maakte, is amateurhistoricus Bauke Henstra. Hij interviewde Bouman op 23 november 1990, ter ondersteuning van zijn onderzoek naar het eiland Schiermonnikoog in oorlogstijd. Daar kwam in 2010 De Oorlog in Beeld: Schiermonnikoog 1940-1945 en in 2012 De Oorlog in

Woord: Schiermonnikoog 1940-1945 uit voort. Op 18 april werd de stad Groningen officieel bevrijd en vanaf die dag fungeerde het eiland Schiermonnikoog tot 31 mei 1945als toevluchtsoord van de SD, waaronder Bouman. In het interview over Boumans ervaringen 78 Harm Reinders, “Hauptscharführer Robert Lehnhoff, symbool voor alles wat Duits was,“ in De Nadagen van het Verzet, red. Ad. A.J. Mulder en Harm Reinders (Kampen: Uitgeverij Kok, 1993), 131. 79 Idem, p. 135. 80 Harm Reinders, Briefwisseling Harm Bouman naar aanleiding van zijn onderzoek naar Robert Lehnhoff (1989). OVCG, inv. nr. 2231, 108., p. 7.

22


in de oorlog, stelt Bouman zich wederom openhartig op. Af en toe wordt van het onderwerp Schiermonnikoog afgeweken en gaat Bouman dieper in op zijn andere persoonlijke ervaringen. Zo weidt Bouman uit over het beeld dat men naar zijn idee over hem heeft. “Als u dat boek81 leest ziet u… dat zeggen ze in de voorberichten ook, dat ik zichtbaar onbewogen die details vertel. Dat heeft niks met zichtbaar… met wel of niet bewogen te maken, dat is gewoon het waarnemen van een vechtbeest.”82 Een paar minuten later gaat het gesprek over SD’er Jan Ale Visser (1918-1972), een vroegere collega van Bouman. Harm Bouman: “Daarom vond ik Jan Ale Visser ook een griezel. (…) Dat was een vent die bij iedere zware actie waar hij kon, in meeging. (…) Deed niks liever [dan]schieten.” Bauke Henstra: “Dat was ook een moordenaar hè?” Harm Bouman: “Ja… Het was niet een vechter, het was inderdaad een moordenaar.”83 Bouman probeerde negatieve ideeën over hem te ontkrachten en reageerde ontwijkend wanneer Henstra het woord ‘moordenaar’ in de mond nam. Blijkbaar was er voor Bouman 45 jaar na dato nog steeds een onderscheid binnen het plegen van moorden. Boumanleek zichzelf niet als moordenaar te willen bestempelen, maar als iemand die ‘slechts’ uit vechtlust handelde. In gesprek met zowel Reinders als Henstra was Bouman nog steeds bezig met het beeld dat van hem wordt gecreëerd. Monique Brinks besteedt in haar boek Scholtenhuis deel 3b: berechting veel aandacht aan de gang van zaken na de arrestatie van de medewerkers van het Scholtenhuis. Volgens haar werden de gevangenen regelmatig opgeroepen om bij rechtszaken van anderen te getuigen. Ze stelt dat velen hierdoor probeerden in een beter daglicht te komen te staan. Ze benoemt ook de zaak van Harm Bouman en stelt zelfs dat “vrij stellig kan worden gezegd

81 Hier wordt waarschijnlijk ‘De Brede Weg’ bedoeld. 82 Bauke Henstra, Interview Harm Bouman (23-11-1990), privécollectie Monique Brinks, verkregen: 13-01-2016, opname 4, min: 4:25-4:44. 83 Idem, min: 7:38-8:03.

23


dat zijn coöperatieve houding hem vanaf dag één van zijn gevangenschap voor de doodstraf heeft behoed”.84 Gezien de omstandigheden waarin Bouman verkeerde en zijn verleden als doorgewinterd leugenaar kan de mening van Brinks als aannemelijk worden beschouwd. Doordat de getuigenissen van Bouman veelvuldig gebruikt werden in de rechtszaken van andere Scholtenhuismedewerkers, duurde het lang voordat zijn eigen rechtszaak plaatsvond. Het vooronderzoek naar Bouman begon al in juni 1945, hij werd pas op 3 oktober 1949 daadwerkelijk berecht.85 Volgens Brinks was het zeker niet vanzelfsprekend dat Bouman er gemakkelijk vanaf zou komen. Hij werd van zeer ernstige misdrijven beschuldigd, waaronder het plegen van vier moorden, mishandelingen en brandstichting. Ze noemt meerdere mogelijke oorzaken voor zijn mild uitgevallen straf. Zo zou hij vanaf het begin, eigenlijk al op Schiermonnikoog, zich hebben voorgenomen zo goed mogelijk mee te werken met de POD en zich volledig af te keren van de SD. Hij stelde zich na zijn arrestatie coöperatief op en kreeg daardoor een typemachine tot zijn beschikking, die hij gebruikte voor het schrijven van onder andere ‘De Brede Weg’. Brinks beschrijft het als een ‘win-win situatie’ voor zowel Bouman als de POD. De POD gebruikte Boumans werk om een beeld te krijgen van de misdaden van de

Sicherheitsdienst met Bouman als hun informant. Op zijn beurt hoopte Bouman zo minder streng te worden veroordeeld. Bouman heeft ook alles op alles gezet om de POD en het Gerechtshof ervan te overtuigen dat hij diep berouw had. Dit zou zowel in zijn processen als zijn typoscript naar voren komen.86 In ‘De Brede Weg’ gaat Boumans berouw samen met zijn herontdekte waardering voor het geloof. Ondanks zijn Hervormde opvoedinghad Bouman tot na de oorlog niets met religie. Het beschreven ongemakkelijke gevoel dat Bouman in zijn tijd bij de SD langzaam maar zeker bekroop, kwam tot uiting tijdens de bevrijding van Groningen. Naar eigen zeggen vond Bouman pas rust na zijn gesprekken met dominee Coolsma. Brinks wijst deze verklaring niet af, maar twijfelt wel aan de oprechtheid van Boumans motieven om zo duidelijk gewag te maken van deze ‘bekering’.87 Bouman geeft aan dat in de cellen briefjes hingen waar het recht op een gesprek met een dominee stond opgeschreven.88 Bouman was zeker niet de enige op wie Coolsma groot effect had. Volgens Brinks stonden veel 84 85 86 87 88

Brinks, Berechting, p. 96. Idem, p. 112. Ibidem. Brinks, Berechting, p. 112. Bouman, ‘Brede Weg,’ p. 178.

24


arrestanten op goede voet met hem. Coolsma zou een fel tegenstander van de doodstraf zijn geweest. Hij probeerde zelfs door rechtstreekse bemoeienis het Gerechtshof van de bekering van enkele gevangen te overtuigen. De hoge mate van naastenliefde van deze dominee werd nog versterkt door het gegeven dat zijn eigen zoon in de oorlog door toedoen van de SD was gedood.89 Bouman is zijn hele leven bezig met het manipuleren van anderen. Hij zou op Schiermonnikoog al hebben beseft dat Duitsland de oorlog nooit meer kon winnen en dat hij nu aan de verkeerde kant stond. Brinks onderstreept de vermeende intelligentie van Bouman, door die intelligentie besefte hij goed hoe hij zich het beste kon opstellen, zo coöperatief mogelijk. Zo coöperatief dat hij zich bemoeide met vele andere zaken, ook zonder dat de POD of het Gerechtshof daarvoor de behoefte uitte. Brinks schetst hem als iemand met narcistische trekjes, die sterk overtuigd was van zijn eigen gelijk. 90 Een enigszins positiever beeld over Bouman wordt geschetst door amateurhistoricus Nico de Both, die in zijn boek Het Scholtenshuis, ook de moeilijkheden belicht die Bouman moet hebben doorstaan. 91 Hij beschrijft Boumans leven en daden, maar accentueert de verzachtende omstandigheden. Zo benadrukt hij dat Bouman wel meedeed aan mishandelingen op het Scholtenhuis, maar niet onder de ergste misdadigers viel. Ook stelt hij dat Bouman met steeds meer tegenzin voor de SD werkte. Als belangrijkste argumenten draagt De Both aan dat Bouman tijdens de oorlog al tot inkeer kwam en na de oorlog zo was omgeslagen en berouw had dat hij volledige medewerking verleende. De Both lijkt de motieven achter Boumans openheid minder te wantrouwen.92 Amateurhistoricus en journalist Jack Kooistra, die Bouman kort beschrijft in zijn boek

Strijders, onderdrukkers en bevrijders: Fryslân in de oorlog, stelt dat de openheid van Bouman voor hem zeker niet alleen positieve gevolgen heeft gehad. Hij verwijst naar een verhoor dat op 23 en 24 februari 1950 in een gevangenis in Leeuwarden zou hebben plaatsgevonden. Bouman gaf daarbij te kennen dat zijn overwegend nationaalsocialistische medegevangenen het hem niet in dank afnamen dat hij zo open was geweest tijdens zijn eerdere verhoren. Hij zou in de gevangenis zijn beschimpt en bespot, maar wel waardering hebben gekregen voor het doodschieten van vier mensen in zijn tijd bij de SD. Over zijn 89 Brinks, Berechting, p. 70-72. 90 Idem, p. 113. 91 De correcte naam is Scholtenhuis, maar (af en toe) wordt het in de volksmond en door amateurhistorici ook wel eens met een extra S geschreven. 92 Nico de Both, Het Scholtenshuis, 1940-1945 (Assen: Uitgeverij In Boekvorm, 2008) p. 76-78.

25


openheid en de mogelijke motieven die Bouman tot het schrijven van ‘De Brede Weg’ dreven, schrijft Kooistra niets.93 Brinks uit nadrukkelijk haar wantrouwen over Boumans oprechte bedoelingen bij het schrijven van De Brede Weg. Zowel Kooistra als De Both benoemen de motieven van Bouman niet zo zeer en leggen vooral de nadruk op de negatieve gevolgen die Boumans openheid voor hemzelf heeft gehad. Beide auteurs praten zijn daden absoluut niet goed, maar hebben wel aandacht voor omstandigheden. Mensen die Bouman persoonlijk hebben gekend, spreken zich heel wat minder positief over hem uit. Zowel Boumans eerlijkheid en vermeende berouw worden ook door hen sterk in twijfel getrokken. Kerkhof en Brinks maken ook melding van Boumans drang zijn ‘kennis’ te laten blijken. Bouman lijkt zich na de oorlog te willen profileren als een deskundige, die maar al te graag meewerkt aan onderzoeken van amateurhistorici als Reinders als Henstra.

93 Kooistra, Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders, p. 252.

26


3.1 Self-fashioning, self-making en ‘De Brede Weg’

Bouman schreef niet zomaar een autobiografie. Zijn werk vormt een verslag van zijn (religieuze) inkeer. Dit soort egodocumenten valt volgens Henk te Velde onder een specifieke categorie, namelijk een ‘piëtistische autobiografie’.94 In dit genre staat introspectieve zelfgetuigenis van de auteur centraal. Auteurs als Bouman beschreven de weg naar hun moment van inkeer via de worstelingen die ze ondergingen. Die inkeer was in de regel een religieuze inkeer, een bekering.95 De inkeer van de hoofdpersoon wordt bepaald door de manier waarop hij door de auteur wordt neergezet. Zowel Stephen Greenblatt als filosoof Michel Foucault stellen dat de auteur heel bewust een bepaald beeld van zichzelf creëert dat hij wil overbrengen. Volgens Foucault gaat dit nog een stap verder. De auteur creëert namelijk niet alleen een beeld dat hij aan anderen wil overbrengen. Hij vormt met het schrijven, door middel van introspectie, ook zijn eigen identiteit voor zichzelf.96 Greenblatt benadruktvervolgens dat ‘self-fashioning’ altijd samengaat met ‘being fashioned’ door culturele instanties om je heen. Dit vormt je niet alleen als persoon, maar beïnvloedt ook de omgeving waarvoor de tekst al dan niet bewust wordt geschreven. Deze culturele instanties zijn bijvoorbeeld familie, religie, de staat, maar ook de directe leefomgeving waarin de auteur zich bevindt.97 De Amerikaanse psycholoog Jerume Bruner onderstreept de relevantie van de introspectie die door Foucault wordt benoemd. Hij benadrukt in zijn artikel “Self-Making and World-Making” het belangrijke verschil tussen de persoon die de autobiografie schrijft en het personage over wie het gaat. Dit is dezelfde persoon, maar door over zichzelf te schrijven, plaatst de auteur zijn eigen ‘zelf’ onder de loep. Op een gegeven moment moet hij het verhaal uit het verleden laten samensmelten met het heden. Om deze transformatie te verklaren, heeft de auteur een theorie of uitleg nodig. Deze uitleg wordt gevormd door 94 Te Velde, “Egodocumenten,” p. 24. 95 Idem, p. 25-26. 96 Michel Foucault, “Self Writing,” Dits et écrit IV, 1983, Original Publication: L'écriture de soi (http://foucault.info/documents/foucault.hypomnemata.en.html) 97 Greenblatt, Renaissance self-fashioning,p. 3-4.

27


een moment van inkeer of inzicht, dat aansluit op de piëtistische autobiografie waar Te Velde het over heeft. De weg van de hoofdpersoon wordt een instrument van de auteur om het verhaal van het ‘zelf’ passend te maken, voor zowel de schrijver als de lezers.98 In het geval van ‘De Brede Weg’ zou dit betekenen dat Bouman tijdens het beschrijven van zijn proces van inkeer, nog in dit proces van inkeer zat. Zijn beschrijving droeg zelfs bij aan zijn proces van inkeer. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor Boumans veelvuldige wendingen tot ‘de lezer’, die hij allerlei veronderstellingen in de mond legde. Ook beaamt deze theorie het vermoeden van Brinks, dat Bouman wel degelijk nog steeds bezig was met het manipuleren van zijn omgeving, al dan niet zo opzettelijk als Brinks insinueert. Afgaand op de visie van Te Velde en Greenblatt en Bruner, is het vrijwel onontkoombaar dat je als autobiograaf voortdurend bezig bent met mogelijke meningen en reacties van de lezers. Een belangrijk element van een autobiografie dat volgens Bruner vaak te weinig aandacht krijgt, is het keerpunt. Dit markeert een moment waarop de hoofdpersoon zich bevrijdt van zijn geschiedenis.99 Een kanttekening die Bruner plaatst bij het gebruik van autobiografieën is de waarheidsgetrouwheid. Als basis voor zijn autobiografie heeft de auteur zijn eigen herinneringen, maar deze kunnen zeer misleidend zijn. Daarnaast voegt de auteur narratieve elementen toe, om zijn herinneringen en de feiten tot een lopend verhaal samen te voegen.100 De autobiograaf wordt dus tijdens het schrijven geconfronteerd met zichzelf en moet daarnaast ook rekening houden met de lezers en de feiten. Het oogpunt van de verteller is een belangrijk hulpmiddel van de auteur om het evenwicht hierin te bewaren. Hiermee kan de auteur zichzelf beschouwen vanuit een ander standpunt. Zo kan de auteur zich zowel afkeren van zijn vroegere daden als bewijzen dat zijn huidige ‘zelf’ positief was veranderd. Hij zet zichzelf op de plek van de lezer en oordeelt over zichzelf om de uiteindelijke lezer voor te zijn in een eventueel oordeel.101 Bouman probeerde nadrukkelijk duidelijk te maken dat hij terugkeek op zijn vroegere ‘zelf’. Hij maakte vaak gebruik van het standpunt van de alwetende verteller en benadrukte dikwijls dat hij tijdens het schrijven een ander persoon was dan vroeger.

98 Bruner, “Self-Making and World-Making,” p. 67-70. 99 Idem, p. 72-74. 100 Idem, p. 70-72. 101 Idem, p. 71.

28


Het moment van inkeer is volgens Te Velde en Bruner een belangrijk element in een autobiografie. Het belang van dit moment is voor de auteur tijdens het schrijven (in gevangenschap)over daden waar hij nog voor berecht moet worden, waarschijnlijk nog groter. David Burrell en Stanley Hauerwas benadrukken niet alleen de invloed van zelfmisleiding, maar ook de breuk met zelfmisleiding in autobiografieën. Volgens hen moet net als Bruner beweert, in het leven een periode van omslag zijn. In deze periode kan een persoon pas echt reflecteren op wat hij heeft gedaan, wie hij is geweest en of er sprake is van zelfmisleiding. Hiernaast schrijft de autobiograaf altijd vanuit het dominante beeld in zijn of haar heden en probeert daarnaast een verhaal te schrijven dat samenhang suggereert. Hierdoor gaat de auteur ook reflecteren op het ‘goed’ of ‘fout’ zijn van zijn daden. Ze moeten immers, net zoals Bruner stelt, te verklaren zijn zodat het voor de auteur en de lezers te bevatten is. In het schrijfproces beseft de auteur dat hij ook zijn slechte daden op moet schrijven en probeert ze in te bedden in een vorm die moreel acceptabel is. Hier kan een volharding in zelfmisleiding uit ontstaan of juist een erkenning van fouten uit het verleden.

102

Onze

menselijke behoefte aan orde en eenheid, moedigt ons aan om dit koste wat kost te willen aanbrengen in ons levensverhaal.103 Ons vermogen om een stap terug te nemen van onze zelfmisleiding, hangt af van het leidende verhaal op dat moment. Wanneer een reflectie echter plaatsvindt in een omgeving als een gevangenis, kan dit volgens Burrell en Hauerwas juist leiden tot een grotere zelfmisleiding. Al deze auteurs zijn het erover eens dat een auteur zichzelf in een autobiografie op een bepaalde manier neerzet, die zowel voor hemzelf als voor zijn omgeving te begrijpen is. Hieruit volgt een bepaalde vorm van introspectie voor de auteur, daar hij met zijn eigen daden wordt geconfronteerd. Vooral Burrell en Hauerwas voegen hier nog een zeer belangrijk element aan toe. Volgens hen kiest de auteur binnen zijn werk op een bepaalde manier positie tegenover zijn vroegere ik, hetgeen de mate van inkeer beïnvloedt. Het is de vraag of de auteur hierop tot daadwerkelijk nieuw inzicht komt, of volhardt in zijn vroegere (zelf)misleidende houding.

102 Burrell enHauerwas,“Self-Deception and Autobiography,” p. 112-114. 103 Idem, p. 106-109.

29


3.2 Opbouw naar de inkeer

In ‘De Brede Weg’ zou je kunnen spreken van één duidelijk moment van inkeer en twee momenten van bijna-inkeer, die nadrukkelijk opbouwen naar het daadwerkelijke keerpunt. Het eerste moment slaat meer op een omslag in Boumans persoonlijke situatie dan op een omslag in zijn opvattingen of gedachten. Desondanks noemde hij deze passage wel ‘Het Keerpunt’. Bouman kreeg begin september 1944 de opdracht een boodschap van Lehnhoff af te geven bij ene mevrouw Jacobs. Het was Bouman blijkbaar duidelijk gemaakt dat deze boodschap iets met het verraden van verzetslieden te maken had. Bouman besloot Lehnhoff tegen te werken en mevrouw Jacobs te waarschuwen voor wat Lehnhoff van plan zou zijn. Dit was echter precies wat Lehnhoff had verwacht. Achteraf bleek dit namelijk een val te zijn van Lehnhoff, die vermoedde dat Bouman niet te vertrouwen was.104 Afgaande op Boumans verhaal, had hij hier gelijk in. Bouman zou namelijk meerdere keren, uit medelijden dan wel uit opstandigheid of zelfbehoud, mensen hebben gewaarschuwd die hij had moeten opsporen.105 Terug op het Scholtenhuis werd Bouman gearresteerd door Lehnhoff en SD-medewerker Joseph Kindel (1912-1948). “Beide[n] trokken hun pistool bliksemsnel en ze bevolen mij, mijn handen in de hoogte te steken. Lehnhoff schamperde mij toe, dat hem de zaak te mooi voorkwam en dat hij mij arresteerde. De slang Kindel siste mij toe, dat hij wel wist, dat dit niet de eerste keer was, dat ik de SD roet in het eten gooide, maar dat het nu uit was met mij.(...) In kamer no. 16 werd ik aan de centrale verwarming vastgekoppeld.”106 Hoewel Bouman op dit moment een zeker gevoel van angst meemaakte, kwam het nog niet tot een moment van inkeer. Zelf schreef hij: “Zes en twintig jaren oud en dan sterven. Aan God dacht ik niet. Bewust schoof ik de gedachte aan God van me af.”107

104 105 106 107

Burrell en Hauerwas, “Self-DeceptionandAutobiography,” p 76. Bouman, Brede Weg, p. 74-76. Idem, p 78. Ibidem.

30


Bouman bleef voor straf een nacht aan de verwarming gebonden, met de dood en vreselijke gevolgen voor zijn vrouw en kinderen voor ogen. “Mijn hele leven trok aan mij voorbij. Nijpende angst had ik voor mijn vrouw en kinderen. Wat zouden ze met mijn vrouw doen? Ja die nacht was een ontzagwekkende kwelling.”108 Bouman werd uiteindelijk dankzij ingrijpen van Haase de volgende dag vrijgelaten, op voorwaarde dat hij in het vervolg elk bevel zou uitvoeren. Vanaf dit moment vertrouwde Lehnhoff Bouman echter niet meer. Een duidelijker moment van bijna-inkeer had Bouman toen de stad Groningen door geallieerde troepen werd aangevallen op 14 april, hetgeen vier dagen later de bevrijding van Groningen zou betekenen. Bouman verschanste zich op de eerste dag op een terras aan de oostkant van de Grote Markt, klaar om zich naar eigen zeggen dood te vechten. Plotseling overkwam hem een sterk gevoel van woede. “Ik zag het aan vanaf mijn hotelterras. Groningen, de stad waarvan ik zooveel hield, brandde. Ik haatte de Duitschers, omdat ze de stad verdedigden en ik haatte de Engelschen omdat ze de stad aanvielen. Ja, eigenlijk haatte ik alles. Het meest nog mij zelf. Duidelijk zag ik mijn verknoeide leven voor me. (...) Daar op dat terras zag ik de Leugen nog niet achter dit alles, maar wel voelde ik het als schuld, groote schuld. Typisch, aan de vier menschen, die ik neergeschoten had, dacht ik niet met een schuldgevoel. Ik was immers slechts een instrument geweest, ik had niet anders kunnen handelen.”109 Bouman beschreef dat hij nog niet geheel tot inkeer was gekomen, maar hij impliceerde dat dit tijdens het schrijven van het stuk wel degelijk zo was. Hij vermeldde hier wel dat het echte moment van inkeer er aan komt. Bouman leek (nog) weerstand te bieden tegen de inkeer en te volharden in de zelfmisleiding, die Burrell en Hauerwas benoemen. Zijn gevoel van schuld expandeerde in een gevoel van angst.

108 Idem, p. 79. 109 Bouman, Brede Weg, p. 150.

31


“Er was geen ontsnappen aan. Een wanhoopsgevoel kwam over mij. Waar moest ik me aan vast houden? Wie kon me helpen? De wanhoop ging over in angst, niet het gewone begrip angst, maar een alles-overheerschend gevoel, ik zou zeggen, van totale angst. Even dacht ik aan God. Neen, snel die gedachte verdringen, gauw weg er mee. Anders had ik Hem ook bespot en nu Hem om hulp smeeken, mij tot Hem wenden? Neen, nu niet “laf” worden, maar volhouden! (...) Steeds meer kwam ik tot de overtuiging, dat ik mij moest doodvechten. Te verbeteren was ik niet, ik walgde van mij zelf.”110 Later die dag werd duidelijk dat de stad Groningen geen stand zou houden tegen de geallieerden. Ongeveer 130 SD’ers, die aan Duitse zijde hadden gevochten, vluchtten via het dorp Zoutkamp aan de Waddenzee naar Schiermonnikoog, waar nog 600 Duitse soldaten zaten.111 Hier hebben ze ruim een maand gezeten, voordat ze uiteindelijk op 31 mei 1945 werden gearresteerd.112 Na Boumans eigen arrestatie, een dag later, is hij naar eigen zeggen dolblij van de SD af te zijn. Al op Schiermonnikoog zegt hij een brief te hebben geschreven naar de Militaire Dienst in Groningen, om duidelijk te maken dat hij niets liever wil dan weg zijn bij de SD en volledig wil meewerken.113 Van deze brief is geen documentatie te vinden. Ondanks zijn opluchting van de SD af te zijn, bleef hij nog een nacht op Schiermonnikoog, in plaats van zich direct te laten arresteren en met de anderen mee te gaan. “Ik voelde er niets voor om met die geheele bende te reizen naar de gevangenis, (ik dacht: Huis van Bewaring) toegejuicht door de massa. (...) nog twee man bleven achter. Ik geloof, dat ze dachten, dat ik nog een of ander plan had! (...) Ik voelde mezelf ook niet zoo vroolijk, met een onzeker toekomst voor oogen. Het besef, dat ik nu voorgoed van de SD af was, maakte veel goed. (...) tijdens de brand van Groningen opende mijn oogen ten deele. Zou ik eindelijk vrij worden? Eindelijk mezelf? Vrij in de cel? Ja, ik werd vrij in de cel.”114

110 111 112 113 114

Idem, p. 151. Bauke Henstra, De Oorlog in Woord: Schiermonnikoog 1940-1945 (Grou, Uitgeverij Louise, 2012), p. 160-163. Monique, Brinks, Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 1: Daden(Groningen: Profiel BV/OVCG, 2009) p. 180. Bouman, Brede Weg, p. 158. Idem, p. 165.

32


Bouman was hier al duidelijk bezig met de opbouw naar zijn grote moment van inkeer. Desondanks bevat deze passage onduidelijkheid over Boumans motieven. Waarom wil hij niets liever de SD verlaten, maar reist ook hij naar Schiermonnikoog? Schrijft Bouman wel echt de brief, en als dat zo is, waarom voelt hij dan de behoefte nog een nacht op het eiland te blijven? Zelf legt hij in deze gebeurtenissen sterk de nadruk op zijn toekomstige vrijheid, die hij verrassend genoeg in gevangenschap ondervond. 3.3 Het moment van inkeer

Het duidelijkste moment van inkeer is het eerste gesprek met dominee Coolsma. Zijn passage over de dominee begint Bouman met een stuk gericht aan de lezer. “Het geloof en de kerk heb ik altijd intens gehaat, zelfs met een overdreven ziekelijke haat. (...) Verder was ik SD’man. Hoe ik geleefd heb, hebt u in de vorige bladzijden kunnen lezen. Het contact met een dominee is echter voor mijn leven van doorslaggevende betekenis geweest. (...) Maar laat ik beginnen met de feiten te vertellen en houdt u de woorden – huichelaar, dweeper, overdrijver, stroopsmeerder – zoolang binnen, tot ik uitverteld ben. Dan vrees ik u niet meer, slechts mijn onmacht om in de juiste en goede woorden neer te schrijven wat zich heeft afgespeeld, kan misschien nog twijfel bij u laten bestaan. Ik zal mijn best doen.”115 Al voorafgaand op zijn beschrijving van het eerste gesprek met de dominee, benadrukte Bouman dat er een belangrijk moment aankomt. Hij onderstreepte het keerpunt dat hier zal gaan plaatsvinden zo nadrukkelijk, dat hij zich zelfs bij voorbaat verontschuldigde, mocht het niet als dusdanig overkomen. Bouman stelde hier eigenlijk dat, hoe de lezer dit komende moment van inkeer ook zal opvatten, er sowieso sprake is van een belangrijk moment. Hij vermoedde dat de lezer sceptisch zou zijn over de impact van het gesprek en probeerde diens argumenten bij voorbaat onderuit te halen. Hij betrok de lezer bewust bij zijn omslagpunt en maakte dit nog directer door met de lezer in discussie te gaan,hem zelfs woorden in de mond te leggen en deze vervolgens te weerleggen. 115 Bouman, Brede Weg, p. 168.

33


Het gesprek met de dominee werd het keerpunt dat ervoor zorgde dat Bouman vanuit een ander standpunt kon terugkijken op zijn vroegere daden. Bouman leidde zijn passage van het gesprek uitgebreid in en benadrukte dat zijn geweten tijdens het plegen van de moorden (nog) niet protesteerde. Hij somde vier oorzaken hiervoor op. Ten eerste was hij na de ‘zaak Jacobs’ naar eigen zeggen ‘totaal geboeid door de SD’. Daar kwam nog bij dat, wanneer hij zou weigeren, zijn gezin iets zou worden aangedaan. Ten derde droeg hij aan dat hij weliswaar een fout maakte door bij de SD te gaan, maar dat hij er nu eenmaal bij zat. Voor hem voelde dit zogezegd als een militair verbond, dat hem aanspoorde bevelen blind uit te voeren. Als laatste onderstreepte Bouman dat hij zich in een sociale omgeving bevond waar dit soort ‘karweitjes’ als de normale gang van zaken werd beschouwd.116 Hierna probeerde hij zijn daden enigszins goed te praten door een opsomming te geven van de gevallen waarin hij mensen gered zou hebben.117 Bouman beschreef dat hij ondanks zijn ‘rustige geweten’ zenuwachtig begon te worden. Zoals gezegd verergerde deze ongerustheid steeds meer na de slag om Groningen. Eenmaal in de cel stelde Bouman dat het gevoel van onrust ondraaglijk werd. Hij kreeg steeds meer het idee dat hij zijn verlossing in de Bijbel moest zoeken. Naar eigen zeggen besloot hij, nadat hij op een briefje in de cel las dat een gevangene altijd om een predikant kon vragen, via deze weg aan een Bijbel te komen. Tegenover zijn celgenoten hield hij vol dat hij via de dominee informatie over de buitenwereld wilde verkrijgen.118 Uiteindelijk werd het verzoek verhoord en mocht Bouman op gesprek bij dominee Coolsma. Bouman herkende de naam Coolsma meteen, als een die op de verdenkingslijst van de SD zou hebben gestaan. Later bleek dit om diens zoon te gaan, die door toedoen van de SD was vermoord. De dominee informeerde Bouman zonder oordeel over zijn leven, zijn geloof en zijn werk bij de SD. Hij liet op Bouman een diepe indruk achter. “Nu begreep ik er niets meer van. Wat zat daar voor een man tegenover mij? Hij vond het niet erg, dat ik niet naar de Kerk ging, maar hij vond mijn doodgewone “bevelswerk” wel weer erg, terwijl hij rustig sprak over zijn zoon, die door de S.D. was gedood. (…) En een S.D.man zat tegenover hem! Geen hard woord, geen verwijt. Alleen een soort medelijden met mij.” 116 Idem, p. 173-4. 117 Idem, p. 174-5. 118 Bouman, Brede Weg, p. 178.

34


Aan het eind van het gesprek beloofde Coolsma dat hij ervoor zou zorgen dat Bouman een Bijbel kreeg. ‘verward en onzeker ging ik naar mijn cel terug in de overtuiging, dat ik een mensch had gesproken, die op een heel wat hooger plan stond dan ik zelf en met het vage idee, dat ergens in mijn binnenste grove gebreken moesten huizen. Maar wat?’ Eenmaal terug in de cel stortte Bouman zich op de Bijbel, ondanks de argwaan van zijn celgenoten. Later bracht de dominee hem nog een boek, ‘Oorlog en Christendom’, van Hilbrandt Boschma, dat Bouman ook las. Langzaam maar zeker vormde Bouman conclusies. Het zogenaamde nieuwe inzicht is bijna bereikt. “Toen ik het gelezen had, wist ik, waarom de dominee mij dat boek gegeven had: Naast of beter boven het menschelijk bevel: ‘Schiet!’ staat het Goddelijk bevel ‘Gij zult niet doden!’ De dominee tastte mijn dekking: ‘Bevel is Bevel’!”119 Direct verdedigde Bouman deze stelling tegen zijn verwachte mening van de lezer. “Ik zie u smalend lachen (…) [Bouman] ontvlamt voor dat nieuwe en [neemt het] zonder zich te bedenken consequent aan als absoluut juist, totdat er weer iets nieuws zijn aandacht trekt en het oude weer verbleekt. (…) ofschoon ik door het hele geschrift probeer aan te toonen dat het Groote dat ik beleefd heb, langzaam en schoksgewijze is gegroeid, kan ik mij uw twijfel voorstellen. (…) De dominee deed niet anders dan dit: Hij pakte mij bij de arm en hij keerde me om en toen zag ik Jezus aan het Kruis en toen wankelde mijn vesting: ‘Bevel is bevel!’ want ik ontdekte nog een ander Bevel, het Woord van Jezus.”120

119 Idem, p. 179. 120 Bouman, Brede Weg, p. 180.

35


Bouman verdedigde niet alleen zijn inkeer, hij veroordeelde ook het doden en indirect het uitvoeren van de doodstraf. Naar eigen zeggen besefte Bouman hier ook pas zijn schuld. Hij beoordeelde zijn schuld vervolgens en zette het in een ‘zondenvolgorde’. Ten eerste zijn er de “negatieve daden” die hij in opdracht van de SD verrichtte. Hier boven stonden zijn keuze om voor de SD te gaan werken en zijn “in-lage behandeling” jegens zijn moeder en echtgenote. Bovenaan stond volgens Bouman “de zonde van de booze en gemeene moordgedachten, die [hij] had gehad, de duistere plannen uit [z]ijn onderbewustzijn en de booze, geraffineerde leugens en intriges, de misleiding en benadeling van velen”.121 Hier vallen dus zowel De Leugen onder als zijn gewelddadige gedachtes en neigingen. Dat dit een zacht uitgedrukt vreemde ‘zondenvolgorde’ is, beaamde Bouman meteen. Toch stelde hij dit zo te ervaren en beschreef de rust die over hem kwam toen hij tot deze conclusie, deze aard van zijn schuld en zonde, kwam. “(…) het knaagde niet meer. Mijn hart bonsde van een innerlijke blijdschap. Een gevoel van bevrijding kwam over me, een blij, licht gevoel. Een grote innerlijke vreugde. En ’s avonds op mijn strozak in mijn cel, dankte ik God, telkens en telkens weer (…) niemand, die Jezus kent en die er over nadenkt, heeft vijanden (…) daarom vraag ik God iedere avond om hen, die zeggen dat zij een vijand hebben, de Weg te toonen.”122 Bouman benadrukte zijn inkeer en religieuze bekering, maar hij vermeldde het op een opvallende manier. In zijn betoog, dat ogenschijnlijk een soort biecht of spijtbetuiging moest lijken, richtte hij opvallend weinig aandacht op zijn daadwerkelijke misdaden. Hij beaamde weliswaar dat het slecht was om, ondanks dat het ‘slechts’ een opdracht was, mensen te doden, maar het doden van mensen was hoe dan ook fout. Daarmee impliceerde hij evenzeer, dat de doodstraf die hem boven het hoofd zou kunnen hangen, net zo goed tegen de wil van God was. Eerder in zijn werk stelde hij dat hij zijn cipiers en ondervragers als christenen zag, die dus Gods wil zouden moeten naleven. Daarnaast bagatelliseerde hij zijn zwaarste misdrijven, de vier moorden, door ze vrijwel onderaan de ‘zondenvolgorde’ te plaatsen. Hiermee ontkende hij niet zijn schuld,

121 Idem, p. 181. 122 Idem, p. 182.

36


maar legde hij een zwaardere schuld op morele fouten, die op zichzelf staand niet strafbaar zijn. Hij zette zichzelf neer als berouwvolle boosdoener, maar richtte zijn berouw, en zo ook impliciet zijn schuld, op feiten die eerder moreel dan juridisch laakbaar zijn. Aan het feit dat hij moorden pleegde, kon Bouman niets meer veranderen, daar kon hij niet onderuit komen. Een religie of levensopvatting is echter wel iets waar een mens in kon veranderen. In zijn spijtbetuiging benoemde hij zijn moeder en echtgenote, maar schaarde de mensenlevens die hij op zijn geweten heeft onder ‘negatieve daden’ uitgevoerd inopdracht van de SD. Dit maakte de SD nog steeds de ‘hoofd-misdadiger’ ondanks dat Bouman eerder zelf tot de conclusie kwam dat hij een dergelijk bevel nooit had moeten opvolgen. Bouman probeerde zijn misdaden eveneens te bagatelliseren door de daden van de SD als gelijkwaardig aan die van het verzet af te schilderen. Zo concludeerde hij weliswaar dat het om misdaden ging, maar dat beide partijen zich hieraan in vergelijkbare mate schuldig hadden gemaakt. “Het grootste deel van het volk stond achter de moordenaars123 – ik wil wel een zachtere term gebruiken, maar dan moogt U mij, objectief gezien, ook geen moordenaar noemen. (…) Mag men dan represailles nemen? Menschen dooden, die met de dood niets te maken hebben? (…) Moesten dan de N.S.B.’es maar stuk voor stuk opgeofferd worden?”124 Als Bouman een schuldige was, zo stelde hij, was het verzet dat ook. Bouman benoemde specifiek de Ordedienst (O.D.), een vlak na de bezetting ontstane verzetsgroep, die ten doel had tegen de bezetters te blijven vechten. Leden van de Ordedienst probeerden al in 1940 de bevrijding voor te bereiden en wilden klaarstaan om de overgang van bezetting naar bevrijding ordelijk te laten verlopen. Deze groep kwam oorspronkelijk voort uit Nederlandse militairen en verzamelde militaire inlichtingen. Tevens voerde de Ordedienst actieve verzetsacties uit zoals het saboteren van Duitse communicatie en het stelen van wapens en bevoorrading. Verschillende leden van de Ordedienst sloten zich, naarmate de oorlog vorderde en de bevrijding langer op zich liet wachten, aan bij gewapende verzetsgroepen,

123 Hier wordt het verzet (de knokploegen) mee bedoeld. 124 Bouman, Brede Weg, p. 55.

37


waardoor ook aanslagen op Duitsers en collaborateurs werden gepleegd.125 Bouman schaarde de Ordedienst in ‘De Brede Weg’ onder het kopje misdadigers, waarmee hij eveneens het optreden van de SD trachtte te verdedigen. “Aan ons werd nu de taak opgelegd, om de eerste slag toe te dienen aan onze toekomstige moordenaars. (…) Met verbittering en haat bonden we de strijd aan tegen de O.D. (…) Één leider van de O.D. zag ik na zijn verhoor. Ontzettend. Onbeschrijfelijk. Walgelijk. Men zei echter: noodzakelijk! De eenige mogelijkheid tot een snel succes!”126 In ‘De Brede Weg’ valt, gezien de door Bouman zelf als zodanig bestempelde bekering, de structuur van een piëtistische autobiografie te ontwaren. Naar mijn mening maakt Boumans ‘zondenvolgorde’ en zijn vergelijkingen tussen de SD en het verzet, echter de oprechtheid van zijn inkeer discutabel. Bouman wilde de lezer er duidelijk op wijzen dat hij niet had volhard in de zelfmisleiding, maar tot inkeer was gekomen. Hij zou hebben beseft dat hij zich niet kon verschuilen achter ‘bevel is bevel’, omdat het bevel van God hier boven staat. Echter leek hij hier later weer op terug te komen, doordat hij bleef benadrukken dat hij ‘slechts’ bevelswerk verrichtte.127Zijn inkeer is doorspekt met argumenten die voor hem zouden moeten spreken en zijn daden bagatelliseren. Op deze manier bleef Bouman zich verschuilen achter de zelfmisleiding waar Burrell en Hauerwas van spreken.

125 Website: https://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/tweede-wereldoorlog/achtergrond/achtergrond,ordedienst (geraadpleegd 18-05-2016). 126 Bouman, Brede Weg, p. 111. 127 Idem, p. 195.

38


De autobiografie ‘De Brede Weg’ was door auteur Harm Bouman nadrukkelijk in een religieus perspectief geplaatst. De titel ‘De Brede Weg’ verwijst naar een passage uit het evangelie van Mattheüs, waarin de brede, slechte weg wordt vergeleken met de smalle, goede weg. Hiermee wordt dus gesteld dat de juiste levensweg, moeilijker te vinden en te begaan is dan de slechte levensweg. Een ander thema dat centraal staat in het werk is ‘De Leugen’, waar Bouman zich met het schrijven van deze memoires tegen af probeerde te zetten. Bouman was geïnspireerd door dominee Coolsma, aan wie hij zijn werk opdroeg. Echter was het de POD, en dan met name Henk Stouten, geweest die hem tot het schrijven van ‘De Brede Weg’ had aangezet. De omstandigheden waarin Bouman tot het schrijven van zijn memoires was gekomen, maken zijn motieven complex. Hij verkeerde namelijk in een zeer specifieke sociale omgeving, in de cel in afwachting van zijn proces. Een proces dat in een terdoodveroordeling zou kunnen resulteren. De ontvangst van ‘De Brede Weg’ is zacht uitgedrukt kritisch te noemen. Zowel Boumans tijdgenoten als latere onderzoekers wantrouwen Boumans oprechtheid en zijn motieven. Bouman wordt omschreven als een manipulatieve fantast, die er alles aan zou doen zijn eigen hachje te redden. Zowel Stouten en Kerkhof, die middels hun onderzoek voor de POD nauw betrokken waren bij Bouman en zijn schrijfproces, kwamen tot deze conclusie. Waar Stouten Boumans plotsklapse religiositeit en zijn berouw in twijfel trok, benadrukte Kerkhof dat zowel ‘De Brede Weg’ als Bouman zelf absoluut niet serieus moeten worden genomen. Oud-militair Jan Boerema beschuldigde Bouman bovendien van onwaarheden in de passages over zijn diensttijd, dat erop duidt dat Bouman ook tijdens het schrijven nog niet van zijn drang tot liegen genezen is. In Boumans proces kwam naar voren dat zijn behulpzaamheid en schijnbaar berouwvolle houding desondanks positief hadden bijgedragen aan het vonnis. Vele andere Scholtenhuismedewerkers werden ter dood veroordeeld. Bouman kreeg in eerste instantie 20 jaar cel opgelegd, wat later toch werd uitgebreid tot levenslang. Na verschillende gratieverzoeken zou Bouman alsnog na 19 jaar vervroegd worden vrijgelaten. Zijn bereidwilligheid tot het verschaffen van informatie werkte nog door tot in de jaren negentig waarin Bouman uitvoerig zijn inzicht en herinneringen met verschillende onderzoekers 39


deelde. Ondanks dat hij zijn straf al had uitgezeten, bleef hij het beeld van zichzelf bijschaven. Dit lijkt erop te duiden dat Boumans bereidwilligheid niet alleen met zijn proces te maken had, maar ook met zijn algemene imago. Hier kan ook meespelen dat Bouman, zoals Brinks impliceert, enigszins narcistisch was en zich graag als deskundige opstelde. Door de jaren heen is gretig gebruik gemaakt van het (gekleurde) inzicht dat Bouman door onder andere ‘De Brede Weg’ biedt in de gang van zaken op het Scholtenhuis. Niet alle auteurs zijn altijd even kritisch geweest op Boumans motieven en wat de omstandigheden van het schrijven van de tekst voor de inhoud hebben kunnen betekend. Amateurhistorici Nico de Both en Jack Kooistra trekken de informatie van Bouman niet in twijfel en leggen zelfs nadruk op de moeilijkheden die Bouman als SD’er en later als gevangene had moeten doorstaan. Een historica die wel expliciet haar kritiek op ‘De Brede Weg’ uit, is Monique Brinks. Zij benadrukt dat vrijwel alles wat Bouman na de bevrijding deed, werd aangedreven door zelfbehoud. Ze noemt hem zelfingenomen en manipulatief en stelt dat hij bewust een meewerkend en behulpzaam beeld van zichzelf probeerde te creëren na, of misschien zelfs al voor zijn arrestatie. In ‘De Brede Weg’ tekent zich de structuur af van een piëtistische autobiografie. De auteur had een (religieuze) inkeer doorgemaakt en blikte daarna kritisch terug op degene die hij voorafgaande aan die inkeer was. De inkeer, de ontmoeting met de dominee,werd voorafgegaan door twee momenten van bijna-inkeer. Tegelijkertijd leek die inkeer enigszins halfslachtig. Bouman gebruikte ‘De Leugen’ als de bron van zijn vroegere zonden en benadrukte een andere weg te zijn ingeslagen, sinds hij hier naar eigen zeggen van ‘genezen’ was. Bouman impliceerde heel nadrukkelijk een inkeer, maar is naar mijn mening niet tot een volledige inkeer gekomen. Van zijn zwaarste vergrijpen (de moord op verzetsmensen) lijkt Bouman niet echt spijt te hebben. Ook blijkt, naar aanleiding van de informatie van Boerema, dat hij tijdens het schrijven nog steeds niet eerlijk was. Bouman probeerde de lezer op verschillende manieren aan zijn kant te krijgen. Door middel van zijn standpunt als alwetende verteller, haalde hij kritiek of tegenargumenten van lezers bij voorbaat al onderuit. Bovendien nam Bouman een afwijzende houding aan tegen haat en moord, waarmee hij impliceerde dat ook de doodstraf verkeerd was. Vervolgens bleef hij benadrukken dat hij slechts bevelswerk uitvoerde, ondanks het inzicht dat hij hier zelf ook een keuze in had. Daarnaast onderstreepte hij dat het verzet ook mensen vermoordde. Wanneer hij als een moordenaar zou worden gezien, moest deze lijn ook 40


worden doorgetrokken naar de verzetsmensen. Tot slot zag Bouman de moorden die hij op zijn geweten heeft niet als zijn zwaarste misdrijf. In plaats hiervan richtte hij zijn berouw en zo ook impliciet zijn schuld, op feiten die eerder moreel dan juridisch laakbaar waren. Hoewel in zijn tekst in eerste instantie sprake leek te zijn van een inkeer volhardde Bouman uiteindelijk toch in zelfmisleiding. Hij probeerde zich neer te zetten als een berouwvolle zondaar, die zijn schuld had ingezien en een juiste weg was ingeslagen. Hij leek met zijn op deze manier vorm gegeven autobiografie vooral te proberen de doodstraf te ontlopen. Dit werd bevestigd door meerdere externe bronnen. Desondanks leek de zelfmisleiding in ieder geval tot in de jaren negentig door te zetten, waar Bouman nog steeds even bereidwillig als in ‘De Brede Weg’ zijn kijk op Groningen in oorlogstijd weergaf. Wellicht kunnen Boumans pogingen zijn omgeving te blijven overtuigen van zijn inkeer, worden gezien als tekenen dat hij nog steeds, naar Kerkhofs woorden “het spoor bijster is” of naar Rijksreclasserings-ambtenaar Nieuwenhuis’ woorden “de verhoudingen [nog steeds] niet normaal vermag te zien”. Ook 45 jaar na het einde van de oorlog, probeerde Bouman nog steeds constant zowel zijn persoon als zijn daden te justificeren. Hieruit kan in elk geval worden geconcludeerd dat hij, hoezeer hij ook het tegendeel beweerde, nog net zo min was genezen van ‘De Leugen’ en zijn drang tot overdrijven genezen was, als toen hij eind 1943 voor het eerst het Scholtenhuis binnenstapte.

41


Literatuur

Bos, Klaas G. en Jacob H. Bos. Hoogezand en Sappemeer: Tijdens de Tweede

Wereldoorlog 1940-1950.Bedum: Uitgeverij Profiel, 1991. 

Both, Nico de. Het Scholtenshuis, 1940-1945. Assen: Uitgeverij In Boekvorm, 2008.

Brand de Boer, Johan en Willem Jonkman. Militair Gezag in Groningen: Groninger

historische reeks 6. Assen: Van Gorcum, 1990. 

Brinks, Monique. Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 1: Daden. Groningen: Profiel BV/OVCG, 2009.

Brinks, Monique. Het Scholtenhuis 1940-1945: Deel 3b: Berechting. Groningen: Profiel BV/OVCG, 2015.

Bruner, Jerome. “Self-Making and World-Making.” The Journal of Aesthetic

Education 25,no.1 (Lente, 1991)p. 67-78. 

Burrell, Daviden Stanley Hauerwas, “Self-Deception and Autobiography: theological and ethical reflections on Speer’s Inside the Third Reich.”The Journal of Religious

Ethics 2, no. 1 (Lente, 1974) p. 99-117. 

Dekker, Rudolf. Egodocuments and History: autobiographical writing in its social

context since the Middle Ages. Hilversum: UitgeverijVerloren, 2002. 

Foucault, Michel. “Self Writing”, Dits et écrit IV, 1983, Original Publication: L'écriture de soi. p. 415-430.

Greenblatt, Stephen. Renaissance self-fashioning : from More to Shakespeare. Chicago & London: University of Chicago Press, 1980.

Kooistra, Jack. Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders: Fryslân in de oorlog. Leeuwarden: UitegverijPenn Communicatie, 2008.

Lieburg, Fred van. “De verbale traditie van een piëtistische geloofservaring: De rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie.” Egodocumenten: nieuwe wegen

en benaderingen. Speciaal nr. van: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 1, no. 4 (2004) p. 66-85.

42


Liempt, van Ad. De jacht op het verzet : het meedogenloze optreden van

Sicherheitsdienst en Nederlandse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Balans Uitgeverij, 2013. 

Reinders, Harm. “Hauptscharführer Robert Lehnhoff, symboolvoor alles watDuits was.“ In De Nadagen van het Verzet, red. Ad. A.J. Mulder en Harm Reinders. Kampen: Uitgeverij Kok, 1993.

Stouten, Henk. Naar Verkeerd Spoor: Achtergronden van Nederlandse politieke

delinquenten. 1940 – 1945.Hoogezand: Uitgeverij Stubeg BV, 1986. 

Stouten,Henk.“Berechting van Oorlogsmisdadigers en hun Handlangers.” In Verzet

in Groningen, red. Jan A. Niemeijer en Ad A.J. Mulder. Groningen: WoltersNoordhof/Forsten, 1986. 

Velde, Henk, te. “Egodocumenten in de Politieke Cultuur,” in Het Persoonlijke is

Politiek: Egodocumenten in de politieke cultuur, red. Remieg Aerts, Janny de Jong en Henk te Velde. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2002. Primaire bronnen

Boerema, Jan. Brief met reactie op ‘De Brede Weg’, van Harm Bouman. Ontvangen op 12 januari 2016.

Henstra, Bauke. Interview Harm Bouman (afgenomen: 23-11-1990). Privécollectie Monique Brinks. Verkregen op 13-01-2016.

Nationaal Archief. Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Dossier Harm Bouman. Inventarisnummer: 71731.

Oorlogs en Verzetscentrum Groningen (OVCG): toegang 2220, inv. Nr. 121. Groninger Archieven (De Brede Weg. Typoscript van Harm Bouman, Groningen (1946), met kopie en voorwoord van J. Kerkhof, Groningen (21-08-1988).

Oorlogs en Verzetscentrum Groningen (OVCG): toegang 2220, inv. Nr. 117. Groninger Archieven (o.a. “Behandeling” of mishandeling. Geschreven door Harm Bouman, Groningen (05-12-1946).

Oorlogs en Verzetscentrum Groningen (OVCG): toegang 2231, inv. Nr. 108. Groninger Archieven (Dossier Harm Reinders naar aanleiding van zijn onderzoek naar Robert Lehnhoff, o.a. Briefwisseling van Harm Bouman (1989). 43


Media 

“Tegen S.D. agent Bouman 20 jaar geeïst.” Nieuwsblad van Friesland – Hepkema’s

courant, 5 oktober, 1949. Geraadpleegd op 5 november 2015, bron: http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=harm+bouman&coll=ddd&page=1&f acets%5Btype%5D%5B%5D=artikel&identifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21 %3Aa0131&resultsidentifier=ddd%3A010759779%3Ampeg21%3Aa0131 Overige Bronnen 

De Bijbel: uit de grondtekst vertaald. Willibrord vertaling. Boxtel: Katholieke Bijbelstichting, 1981.

44


AUTEURSRECHT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.