Bundel: vijandbeelden door de eeuwen heen

Page 1

VIJANDBEELDEN Vijandbeelden door de eeuwen heen

DECEMBER 2015


VIJANDBEELDEN © Uitgeverij Jonge Historici


REDACTIONEEL Ongeveer een half jaar geleden verscheen Historische debuten, de eerste bundel van Uitgeverij Jonge Historici. De bundel was een verzameling korte papers die verschillende tijden en plaatsen besloegen maar tegelijk een overkoepelend thema gemeen hadden. Met deze diachrone benadering konden we onze missie – jonge historici een podium bieden – zowel uitbreiden als toespitsen. Aan de ene kant publiceerden we nu ook stukken kleiner dan een hele scriptie, aan de andere kant presenteerden we ze vanuit één duidelijk thema. De reacties op deze eerst bundel waren positief en dat was voor ons reden genoeg om een tweede bundel samen te stellen. Waar we in de eerste bundel kozen voor het toepasselijke thema van historische eerste keren, is het thema in deze bundel ‘vijandbeelden’. Als vaandel om papers uit verschillende historische contexten onder te scharen werkt dit onderwerp goed. Er zijn immers op elk moment in het verleden collectieven te vinden die zich tegen elkaar hebben afgezet, of hetgeen waar tegen gestreden werd nu een concurrerende stad was, een vreemde religie, een klasse, een ras, of een natie. De ene keer werden verschillen binnen een samenleving breed uitgemeten, zoals Laura van Rij in deze bundel behandelt in haar onderzoek naar het beeld van de islam in Nederland vanuit langetermijnperspectief; de andere keer kwamen naties nader tot elkaar juist door een gedeeld gewelddadig verleden, zoals Lennart Steenbergen laat zien in zijn werkstuk over Australische en Turkse herinneringen aan de Slag om Gallipoli. Een tweede interessant aspect aan het thema is dat politieke en culturele geschiedenis er samenkomen, ook iets dat blijkt uit de bijdragen van onze auteurs. Literatuur ten tijde van immigratie en film in tijden van oorlog passeren beide de revue, in respectievelijk Froukje Töns’ stuk over Bredero’s Spaanschen Brabander en Lotte Koppenrade’s bespreking van Hollywoodfilms tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ten derde richten twee auteurs zich op beeldvorming door specifieke personen. In Loes Heiligers’ bijdrage staat het reisverslag van de Engelse kolonist John Smith centraal, waarin Pocahontas als indiaan en als vrouw een dubbele Ander vormde. Sander ten Harmsen van der Beek stelt ten slotte de vraag in hoeverre Willem van Oranjes Apologie verantwoordelijk was voor het ontstaan van de ‘Zwarte Legende’ die eeuwenlang in zwang was. De redactie van Uitgeverij Jonge Historici presenteert deze tweede bundel over vijandbeelden met de overtuiging dat we uiteenlopende onderzoeken hebben samengebracht, die voor de lezer bijdragen aan nieuwe kennis en voor onze auteurs een goede gelegenheid waren hun kunde te etaleren én hun pen te scherpen. Namens de redactie, Miel Groten, hoofdredacteur. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

3


INHOUDSOPGAVE 5 Het ‘groene gevaar’ Continuïteit en discontinuïteit in de beeldvorming van de islam in Nederland 1830 - 2012 Laura van Rij 26 Van gezworen vijanden naar een speciale band De nieuwe betekenis van de mythe over Gallipoli binnen de collectieve herinnering in Australië en Turkije Lennart Steenbergen 51 Bredero’s Spaanschen Brabander Een historische bron voor multicultureel zeventiende-eeuws Amsterdam? Froukje Töns 66 ‘The Japs versus the Huns’ Vijandbeelden in filmproducties in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Lotte Koppenrade 86 Ban, apologie en legende De Zwarte Legende in Willem van Oranjes Apologie (1581) Sander ten Harmsen van der Beek 108 De dubbele Ander Vrouw en Indiaan Loes Heiligers 122 Colofon

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

4


HET GROENE GEVAAR CONTINUÏTEIT EN DISCONTINUÏTEIT IN DE BEELDVORMING VAN DE ISLAM IN NEDERLAND 1830 - 2012

LAURA VAN RIJ 5


ENTREE ´Een zevende-eeuwse woestijnideologie´, ´de nieuwe vijfde colonne´, of ´de derde islamitische invasie van Europa´: allemaal uitspraken over de islam uit het politieke debat van de afgelopen jaren. Als het om de islam gaat, worden er te pas, maar vooral ook te onpas historische verwijzingen van stal gehaald. Het contact tussen Europa en de islamitische wereld gaat ver terug. Deze geschiedenis beïnvloedt de in Nederland heersende opvatting van de religie vandaag de dag. Er is door de tijd heen een grabbelton vol stereotypes en aannames ontstaan van waaruit naar boven gehaald kan worden wat op een bepaald moment of in een bepaalde context relevant is, of lijkt te zijn. Sommige stereotypen hebben de tand des tijds doorstaan en zijn altijd populair gebleven. Bepaalde gemeenplaatsen die in het verleden gefabriceerd zijn, worden zo historische ballast, zoals Philip Jenkins het mooi verwoordde. Sommige stereotypen lijken door de tijd heen zelfs aan kracht te winnen, doordat er steeds een nieuwe laag bij komt die ons sterkt in ons geloof in het stereotype of de mythe. Oude en nieuwe beelden versmelten hier tot hybride constructies, waardoor steeds moeilijker zichtbaar is waar we op dit moment eigenlijk mee te maken hebben. Een goed voorbeeld is het spreken over ´de derde islamitische invasie van Europa´. Dit grijpt terug op de eerdere aanvallen op Europa: de slag bij Poitiers in 732 en het Beleg van Wenen in 1638. Het impliceert dat Europa nu weer te maken heeft met een gelijksoortige militaire invasie van een islamitisch leger, in plaats van immigratie van burgers met een islamitische achtergrond. Deze verwijzing naar het verleden werd bijvoorbeeld gebruikt in een toespraak die Geert Wilders gaf in de Tweede Kamer op 7 september 2007: ´Gelukkig werd de eerste islamitische invasie van Europa in 732 bij Poitiers gestuit en werd de tweede in 1683 bij Wenen gestopt. Voorzitter, laten we ervoor zorgen dat ook de derde islamitische invasie, die nu volop gaande is, tot stilstand wordt gebracht. Nu sluipend en in tegenstelling tot de achtste en zeventiende eeuw zonder islamitisch leger omdat de bange dhimmi’s in het westen, zoals ook de Nederlandse politiek, de deur voor de islam en moslims wagenwijd openzetten.´ Stereotypen blijken van een hardnekkige aard en vertellen uiteindelijk voornamelijk iets over onszelf. Bij het onderzoeken van het beeld dat de Nederlanders van de islam hebben

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

6


Het groene gevaar - Laura van Rij

is te zien dat dit verandert aan de hand van onze eigen ontwikkeling. Waren de moslims ten tijde van de koloniale veroveringen nog agressief en onderontwikkeld, zo waren ze in de Victoriaanse, puriteinse periode wulpse haremvrouwen geworden. In het oosten zocht men ‘de Ander’, het tegenovergestelde, om zo de eigen identiteit te kunnen creëren. Het Europa van vooruitgang en Verlichting kon zo helder stralen omdat het een tegenovergestelde voor zichzelf creëerden: een duistere, statische islamitische wereld. De ‘Ander’ is veelal de belichaming van de zogenaamde vijand van Europa, of zo men wil ´het vrije westen´. Dat was als eerste ´het gevaar uit het oosten´: de Ottomanen die aan de poorten van Europa rammelden, maar het waren niet alleen moslims die deze rol toebedeeld kregen. Vervolgens waren het de joden die de Europese samenleving van binnen uit bedreigden. Daarna kwam de Koude Oorlog, met weer een gevaar uit het oosten, ditmaal geen groen (de kleur van de islam), maar het rode communistische gevaar. Op elke vijand werd een vergelijkbaar stereotype geplakt, een tegenhanger van dat waar Europa voor staat. Vandaag de dag lijkt deze vijand opnieuw de islam te zijn. De beelden die nu op de hedendaagse islam worden geprojecteerd, zijn ontstaan in een lang proces van contact. De wirwar van beelden en sentimenten uit heden en verleden die nu is ontstaan is een archief waar populistische politici makkelijk misbruik van kunnen maken. Om niet blind te worden voor de hedendaagse realiteit is het van belang om deze te deconstrueren door ze te ontleden en in hun historische context te plaatsen. Het gevaar is niet zozeer groen, rood of geel, het gevaar is de creatie van een stereotype tegenhanger van wie we zelf graag zouden willen zijn.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

7


HET GROENE GEVAAR Inleiding ‘Een zevende-eeuwse woestijnideologie’1, ‘de derde islamitische invasie van Europa’2 en ‘een fascistische ideologie’3. Allemaal uitspraken over de islam die teruggrijpen op het verleden. De huidige beeldvorming van de islam is gevormd door het eeuwenlange contact tussen Europa en de islamitische wereld. Hoe men de islam vroeger zag beïnvloed onze blik vandaag de dag. In hoeverre is er continuïteit waar te nemen in de beeldvorming van de islam in Nederland?

Als eerste geef ik een kort overzicht van de theorie omtrent beeldvorming. Hierbij stel

ik de vraag hoe wij een beeld van een ander vormen, en wat dit zegt over onszelf. Daarna volgt een hoofdstuk over de geschiedenis van de beeldvorming van de islam, ingedeeld in drie tijdsvakken: van het ontstaan van de islam in de zevende eeuw tot de komst van de gastarbeiders, daarna de periode tot aan de Rushdie-affaire en als laatste vanaf de Rushdie-affaire tot aan de moord op Theo van Gogh in 2004. Een aantal onderwerpen staan hierbij centraal: politieke confrontatie, kolonialisme, reisverhalen, handel, zending en missie en kunst en literatuur. Als laatste zal ik een hoofdstuk wijden aan het hedendaagse debat en de beeldvorming van de islam. Hierbij wil ik vooral kijken naar de continuïteit van de beeldvorming.

Oud beeldmateriaal wordt opgeslagen in ons collectief geheugen en door de geschie-

denis heen steeds weer gerecycled en in een nieuwe context hergebruikt. Zo ontstaat er een gelaagde beeldvorming. Er is een grabbelton vol stereotypen en aannames ontstaan waaruit men naar boven kan halen wat op een bepaald moment of in een bepaalde context relevant is, of lijkt. Sommige stereotypen hebben de tand des tijds doorstaan en zijn altijd populair gebleven. Door de ontwikkeling van deze vooroordelen te tonen en inzicht te krijgen in de geschiedenis ervan kunnen stereotypen en vooroordelen gedeconstrueerd en zo nodig aangepast worden.

1 Theoretisch kader: beeldvormig ‘Beeldvorming is het geheel van opvattingen en oordelen die mensen hebben.’4 Hierbij kan het gaan om een andere groep, maar ook over de eigen gemeenschap of een individu. Het waarnemingsraster waarmee we individuen plaatsen bevat een oordeel, negatief dan wel 1 Tekst bijdrage Geert Wilders aan Prinsjesdagdebat, 16 september 2009 (op pvv.nl) 2 Geert Wilders op Geenstijl.nl, 6 februari 2007 3 Geert Wilders, De Volkskrant, 8 augustus 2007 4 W.A.R. Shadid, ‘Beleidsmatige en wetenschappelijke aandacht voor de islam in Nederland: ontwikkelingen en maatschappelijke gevolgen’, Kwartaaltijdschrift voor beleidsonderzoek en beleidspraktijk, 1 (2005) 6. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

8


Het groene gevaar - Laura van Rij

positief. Stereotypering, vooroordelen, etnocentrisme en racisme zijn uitingen van negatieve beeldvorming.5 Het standaardmodel voor vooroordelen – uiteraard van veel waarde als het gaat om het onderzoeken van beeldvorming en stereotypering - is het volgende:

– Alle factoren die de overdracht van sociale normen belemmeren dragen eo ipso bij aan de vorming van een vooroordeel, en dus aan een klimaat van intolerantie. Omdat onderwijs een sleutelrol speelt in de overdracht van waarden en normen, volgt hieruit dat vooroordelen meer voorkomen bij minder hoogopgeleide personen. – Een tweede cruciale factor is sociaal-economische status. Als het mensen economisch minder goed gaat en als hun sociale status lager is, hebben

zij

over

het

algemeen

meer

vooroordelen

tegenover

minderheden.

– Behalve opleiding en sociale status dragen ook bepaalde persoonskenmerken bij aan de vorming van vooroordelen, zoals autoritaire waarden en een gebrek aan mentale openheid. – Vooroordelen komen meer voor wanneer zij passen in een patroon van conformisme aan gangbare normen. Naarmate mensen meer conformistisch zijn en afwijkend gedrag meer veroordelen, zijn zij in de regel ook meer bevooroordeeld. – Vooroordelen komen niet louter voort uit irrationele gevoelens van bedreiging. Zij komen vaker voor in aanwezigheid van etnische competitie of groepsconflict. Bijgevolg verhogen reële groepsconflicten over de verdeling van schaarse hulpbronnen (zoals werk, sociale woningen, uitkeringen) en de bescherming van verworven rechten de kans op vooroordelen.6 Deze vooroordelen kunnen voor een groep aanzienlijke consequenties hebben, aangezien beeldvorming niet alleen de manier waarop men zich tot een ander richt beïnvloed, maar ook de wijze waarop het gedrag van de ander wordt geïnterpreteerd.’7 Mensen onthouden namelijk eerder positieve informatie over de eigen groep en eerder negatieve informatie over anderen. Wat als positief dan wel negatief wordt ervaren hangt af van de eigen achtergrond. Shadid omschrijft dit mooi in Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie: ‘De eigen cultuur is het prisma waarmee naar anderen wordt gekeken en dat culturele prisma bepaalt in grote mate de selectiviteit van de waarnemer.’8 Hoe we een ander zien hangt dus voornamelijk af van hoe we onszelf zien of graag zouden zien.

Daarnaast spelen verwachtingen een rol. Als verwacht wordt dat een ander zich op een

bepaalde negatieve wijze gedraagt en handelt, dan wordt het vervolgens als een uitzondering 5 Ibidem, 8. 6 Karen Phalet en Jessika ter Wal (ed), Moslim in Nederland, religie en migratie: sociaal-wetenschappelijke databronnen en literatuur, Sociaal en Cultureel Planbureau werkdocument 106a (Den Haag 2004) 12. 7 W.A.R. Shadid, Grondslagen van de interculturele communicatie (Houten 1998) 207. 8 W.A.R. Shadid, Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie (Tilburg 1994) 13. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

9


Het groene gevaar - Laura van Rij

gezien als dit niet blijkt te kloppen. Beeldvorming is echter niet statisch, ‘maar een cyclisch proces waarin maatschappelijke ontwikkelingen en heersende normen en waarden elkaar beïnvloeden en vormen.’ 9 We worden voorgeprogrammeerd door onder andere opvoeding, cultuur en educatie maar hebben ook nog een deel vrije ruimte om zelf ons oordeel te vormen.

Het vormen van vooroordelen is niet meer dan natuurlijk voor de mens, anders is de

wereld niet meer behapbaar. We zouden elk afzonderlijk individu moeten leren kennen en dat is onmogelijk. Een overzichtelijke, hanteerbare samenleving draagt bij aan ons welbevinden en dus delen we mensen in in groepen.10 Stereotypen zijn hierbij noodzakelijk als referentiepunten, ‘vanuit het gegeven dat mensen beter in staat zijn gedragsvariaties binnen de eigen groep waar te nemen dan binnen outgroups.’11 De stereotypen zijn dus een versimpelde versie van de gedragsvariaties die binnen de eigen gemeenschap waargenomen worden. Hierdoor zijn generalisaties en vooroordelen – de zogenaamde schaduwcultuur – overal aanwezig. De consequentie van deze noodzakelijke stereotypering is dat de beeldvorming van de outgroup meestal niet realistisch is. Toch vormen we voor een deel ook onze eigen identiteit aan de hand van dit onrealistische beeld. Zonder een ander om ons tegen af te zetten is het moeilijker om een eigen identiteit te vormen. Zo betoogd de politiek filosoof Carl Schmitt (1888-1985) dat elke samenleving een vijand nodig heeft om te zorgen voor interne cohesie.12

Als stereotypering te ver doorschiet wordt de meervoudige identiteit van een per-

soon (Nederlander, vader, bakker) gereduceerd tot één enkele superidentiteit: bijvoorbeeld alleen nog maar Nederlander.13 Het is hierbij interessant om naar een theorie van de socioloog William Thomas te kijken. In het zogenaamde ‘Thomas Theorama’ relativeert hij het verschil tussen feit en fictie met de stelling: ‘if man defines situations as real, they are real in their consequences.’14 In relaties tussen groepen kan dit verstrekkende gevolgen hebben.

Het idee dat de eigenschappen van een bepaalde groep statisch zijn of dat er spra-

ke zou zijn van een zogenaamde volksaard is echter ouderwets. Nationale karakteristieken zijn niet genetisch bepaald, maar worden overgedragen. Daarbij ´roept sociale dwang natuurlijk homogene gedragspatronen op, maar de verankering daarvan hoeft niet diep te liggen.’15 Culturele patronen zijn nooit zo diep ingesleten dat ze niet meer te veranderen 9 Marcel Feith, Imam in Amsterdam, een studie naar beeldvorming, beleid en integratie, Masterscriptie universiteit Utrecht (2008) 16. 10 W.A.R. Shadid, Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie (Tilburg 1994) 8. 11 L. Hagendoorn en H. Lindsen, ‘Nationale karakteristieken en stereotypen’, in: A.J.A. Felling en J. Peters (red), Cultuur en sociale wetenschappen, beschouwingen en empirisiche studies (Nijmegen 1991) 172. 12 Carl Schmitt, The concept of the political (Chicago 1996) 26. 13 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 602. 14 William Thomas, The child in America: behaviour problems and programs (New York 1928) 572. 15 L. Hagendoorn en H. Lindsen, ‘Nationale karakteristieken en stereotypen’, in: A.J.A. Felling en J. Peters (red), Cultuur en sociale wetenschappen, beschouwingen en empirisiche studies (Nijmegen 1991) 172. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

10


Het groene gevaar - Laura van Rij

zijn. Vooroordelen worden wel overgedragen binnen een groep, en krijgen zo een histo-

rische waarde. Vaak zegt beeldvorming dan ook meer over de ingroup dan over de outgroup. Het laat zien wat zij wel of niet zouden willen zijn, en werkt als een soort spiegel.

Bepaalde beelden duiken door de geschiedenis heen steeds weer op en schuiven

als het ware over elkaar heen.16 De toekomst wordt in die zin bepaald door het recyclen van beelden die in het verleden gefabriceerd zijn. Hedendaagse debatten over de islam in Nederland worden gevoerd aan de hand van een stortvloed aan beelden en opvattingen uit het verleden die verbazingwekkend consistent zijn. Waar we hier mee te maken hebben zijn ‘freeze frames’, oftewel een verstard beeld, zoals Sarder en Davies het beschrijven in hun artikel Freeze framing muslims.17 Daarin geven zij aan dat ‘the process of freeze framing operates on a number of levels to construct a set of disjointed contexts in which Muslims and Islam become known quantities, familiar sets of ideas and images.’18 Deze ‘freeze frames’ zijn historisch en geografisch gedetermineerd en laten een continuïteit in culturele conventies zien die nu gemeenplaatsen zijn geworden. Bij de beeldvorming over een nieuwe groep – zoals de moslims in Nederland – is er zo altijd sprake van een ‘historische ballast’, zoals Philip Jenkins dit noemt.19 Marcel Poorthuis spreekt liever van historisch kapitaal. Oude beelden worden gerecycled maar worden in een nieuwe context voor een nieuw doel gebruikt.20 Beelden lijken door de tijd heen bijna aan kracht te winnen, doordat er steeds een nieuwe laag bovenop komt die ons sterkt in ons geloof in het stereotype of de mythe.

Verbeelding, stereotypering en mythen vormen dus het reservoir waar wij uit put-

ten als het gaat om het vormen van een beeld van een bepaalde groep. Hierbij wordt er altijd gegeneraliseerd, mensen zouden het niet aankunnen als ze niemand in een kader zouden kunnen plaatsen, daarvoor komen we te veel mensen tegen en is de wereld te groot. Een bepaalde mate van stereotypering hoeft ook niet erg te zijn, totdat een persoon gereduceerd wordt tot één enkele identiteit en hierdoor ‘ontmenselijkt’ kan worden. Hierom is het van belang om een duidelijk beeld te scheppen van onze eigen vooroordelen.

2 De geschiedenis van de beeldvorming van de islam in Nederland 1830 2012 Zoals al eerder beschreven is beeldvorming een proces wat door de geschiedenis heen veranderd, maar ook continuïteit laat zien. Oude beelden zetten zich vast in ons collectieve geheugen en komen weer naar boven als dat relevant is of als relevant wordt gezien. Om de hedendaagse beeldvorming te begrijpen is het dus noodzakelijk om 16 Daniel Norman, Islam and the West: the making of an image (Oxford 1993) 17 Ziauddin Sarder en Merryl Wyn Davies, ‘Freeze framing muslims’, Interventions, 2 (2010). 18 Ziauddin Sarder en Merryl Wyn Davies, ‘Freeze framing muslims’, Interventions, 2 (2010) 241. 19 Philip Jenkins, Gods werelddeel, islam en de religieuze crisis in Europa (Amsterdam 2010) 159. 20 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 20. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

11


Het groene gevaar - Laura van Rij

de geschiedenis te kennen. Daarom zal ik hier een korte schets van deze geschiedenis van beeldvorming van de islam geven. Dit gebeurt aan de hand van drie periodes: voor de komst van de gastarbeiders, van de komst van de gastarbeiders tot de verharding van het debat na de Rushdie-affaire, en van de Rushdie-affaire tot aan de moord op Theo van Gogh, wat een nog verdergaande verharding in het debat teweeg bracht. 2.1 Voor de komst van de gastarbeiders Al sinds het ontstaan van de islam in de zevende eeuw bestaat er contact tussen de islamitische wereld en – christelijk - Europa. Dit contact heeft gezorgd voor een enorme poel aan beelden die nog steeds van invloed zijn. Dit beeld werd in de Middeleeuwen vooral beïnvloed door het christendom en territoriale expansie van zowel Europese als Arabische zijde.

In de Middeleeuwen waren er een aantal confrontaties die nog steeds de beeldvor-

ming bepalen. De belangrijkste zijn uiteraard de kruistochten, waarvan de eerste plaatsvond tussen 1095 en 1099. De kruistochten worden neergezet als een antwoord op ‘de snelle opmars van de islam, die tegen het einde van de elfde eeuw tot Spanje, Zuid-Italië en KleinAzië was doorgedrongen.’21 Daarnaast was er de Slag bij Poitiers in 732, waar Karel Martel de opmars van de Saracenen stuitte en er zo voor zorgde dat de moslims teruggedrongen werden naar Andalusië. Ook de val van Constantinopel in 1453 en het Beleg van Wenen in 1683, als de Ottomaanse legers West-Europa binnen dreigen te trekken, zijn van belang.

Vooral het Beleg van Wenen en de slag bij Poitiers worden gezien als een dapper

Europees verzet tegen ‘de islamitische barbarij’. Deze gebeurtenissen zijn dan ook van groot belang geweest voor het ontstaan van de Europese eenheid en Europese identiteit. Gesteld kan worden dat Europa haar identiteit deels ontleent aan de confrontatie met de islam.22 Europa is alles wat de islamitische wereld niet is, en ontleent haar identiteit hierbij in oppositie. Maar ook de kruistochten werden gezien als een Europese afweer tegen de islamitische expansie, naast natuurlijk een verdediging van het christendom.23 Europa en het christendom werden in die tijd echter nog als één en ondeelbaar beschouwd.

Het beeld van de islam veranderde in grote mate op het moment dat de Europese

mogendheden begonnen met het koloniseren van islamitische gebieden. Men kreeg op een directe wijze met de islam te maken en kennis van de religie werd noodzakelijk om de koloniën goed te kunnen besturen. ‘In de loop van de achttiende eeuw nam in Europa de belangstelling voor de Oriënt dan ook toe. In het spoor van imperialisten en missionarissen gingen geleerden, kunstenaars en musici ook op zoek naar kennis en inspiratie in deze landen.’24 21 R. Van Steenbergen, Geschiedenis der kruistochten (Rotterdam 1979) 10. 22 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 58. 23 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 37. 24 Amin Ghodratzadeh, Islam en moslims in Nederlandse kunst en literatuur, Verslag conferentie, Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

12


Het groene gevaar - Laura van Rij

In het geval van Nederland is het interessant om te onderzoeken in hoeverre we

geleerd hebben van ons koloniale verleden in Indonesië, en in hoeverre we kunnen spreken van een Indisch sentiment. Hier was ook het wijdverbreide idee van de White Man’s Burden aan de orde: de Indonesiërs werden gezien als een achtergebleven volk met een minder ontwikkelde cultuur, waar de islam uiteraard een onderdeel van was. Nederland voelde de plicht om civilisatie te brengen en de lokale bevolking op te voeden. Na de dekolonisatie werd de verspreiding van de islam vergeleken met het oprukken van de Ottomaanse legers tot voor de poorten van Wenen in 1683. Zo schreef men dat ‘het ideaal van de Halve Maan is: Allah tot koning van de hele wereld te maken (...), de niet Muzelmanse wereld moet – desnoods met geweld – onderworpen worden aan de moslimse theocratie. De heilige oorlog is daarom een postulaat van de islam.’25

De stichting van de staat Israël in 1948 zorgde ook voor een verandering. In Nederland

werd gesproken over de invloed hiervan op het overwegend islamitische Indonesië. Toch werd de islam ook hier nog niet als belangrijkste component gezien, er wordt meer gesproken over het opkomende Arabische nationalisme.26 Tegen de achtergrond van de Shoah en de dekolonisatie begon men zich af te vragen ‘hoe de verschillende culturen in de wereld zich tot elkaar verhouden, toegespitst op de vraag naar de relatie tussen westerse en niet-westerse culturen.’27 Er ontstond hier dus al een debat over transculturatie en acculturatie. Dit zou later uitmonden in het debat over de multiculturele samenleving en de ´clash of civilisations´.

Religie was in Europa tot voor kort van groot belang, en haast niet los te zien van de

politieke ontwikkelingen. Europa werd gezien als christelijk, en de verdediging van Europa werd dus ook gelijkgetrokken met de verdediging van het christendom. Ten tijde van het kolonialisme kwam dit ook tot uiting in de zending en de missie. Er waren echter ook personen die dachten dat moslims zo intrinsiek slecht waren dat bekeren onmogelijk moest zijn. Zo was Luther ervan overtuigd dat ‘muslims could not be converted: their hearts were hardened, they despised the scriptures, they rejected argument, they clung to the tissue of lies of the Koran.’28 Ook latere missie- en zendingswerkers waren van mening dat de islam gewelddadig, expansionistisch en statisch was, en een heidense, valse religie.29 Mohammed wordt gezien als een valse profeet zonder moraal, agressief en seksueel losbandig, met pathologische trekken. Deze beelden werden vervolgens ook op de islamitische wereld geprojecteerd.30 Dat dit beeld ook nu nog wordt gebruikt is te zien aan uitspraken als bijUniversiteit Leiden 31 mei en 1 juni 2011. 8. 25 De katholieke missiën 67 (1946-7) 4. 26 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 201. 27 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 203. 28 R.W. Souther, Western views of Islam in the Middle Ages (Cambridge 1962) 105. 29 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 149. 30 Ibidem,36. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

13


Het groene gevaar - Laura van Rij

voorbeeld van de Nederlandse arabist J. Brugman in de Groene Amsterdammer, waarin hij stelt dat ‘de agressie helaas een beetje in het geloof zit. De geschiedenis van de islam is begonnen met een serie oorlogen. Niet dat Mohammed zo’n wreed man was, maar hij heeft mensen laten ombrengen en dat deed Christus niet.’31. Een weinig overtuigend statement.

Samengevat kunnen we zeggen dat de islam tot de Verlichting werd gezien als losban-

dig en gewelddadig. Daarna kwam de nadruk op wetenschap en de rede te liggen en zag men de religie als fanatiek, intolerant, obscuur en minder ontwikkelt dan het verlichte Europa.32 In de negentiende eeuw ontstaat er een wat sensueler beeld: het oriëntalisme. De islamitische wereld werd nu gezien als het tegendeel van het puriteinse, preutse Victoriaanse Europa. De Oriënt stond nu voor felheid, dapperheid, harems, vrije seksuele moraal, sprookjes als duizend en één nacht en exotisme. Men verlangde naar het tegenovergestelde van wat met had in Europa. Deze fascinatie is vooral terug te vinden in de kunst uit die tijd, waar voornamelijk haremvrouwen en stoere krijgers op te zien zijn.33 Door de koloniale rijken had men in deze periode ook meer contact met de islamitische wereld, wat zeker invloed heeft gehad.

Toch is er een wezenlijk verschil met de huidige tijd: de islam drong nooit door in de

eigen leefwereld. Ze stond aan de poorten van Europa en vormde een onderdeel van de Europese exploitatiesfeer door middel van de koloniale rijken, maar de gemiddelde Nederlander had nog nooit een moslim gezien. Dit veranderde met de komst van gastarbeiders in de jaren zestig van de twintigste eeuw. 2.2 Van de komst van de gastarbeiders tot de Rushdie-affaire Toen er in de jaren zestig voor het eerst gastarbeiders naar Nederland kwamen, werden die nog niet voornamelijk als moslim gezien. Wellicht omdat men überhaupt weinig aandacht schonk aan de identiteit van deze groep nieuwkomers. Het was de bedoeling dat ze zouden werken en weer zouden vertrekken. Het zou anders gaan: de gastarbeiders bleven in Nederland wonen. Dit zorgde ervoor dat het noodzakelijk werd om wat meer te weten te komen over de achtergrond van de nieuwe Nederlanders. Het duurde echter relatief lang voordat deze interesse gewekt werd. In 1983 werd er voor het eerst een beleidsrapport geschreven dat specifiek gericht was op moslims en de islam. De vraag die hierin werd gesteld was of er moskeeën moesten komen, nu de gastarbeiders hier bleven.34

De kerk was vanaf de komst van de gastarbeiders al geïnteresseerd in de islam,

door een paradigma verandering in zowel de katholieke als de protestantse theologie die 31 J. Brugman, ‘De islamitische revolutie, ‘onaangenaam maar niet gevaarlijk’’, De Groene Amsterdammer 20 (1994) 11. 32 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 36. 33 Amin Ghodratzadeh, Islam en moslims in Nederlandse kunst en literatuur, Verslag conferentie, Universiteit Leiden 31 mei en 1 juni 2011. 2. 34 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 261. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

14


Het groene gevaar - Laura van Rij

meer gericht was op dialoog.35 In het religieuze domein zag men de gastarbeiders dan ook eerder als moslims dan in de politiek. Het idee van de drie Abrahamitische religies vond grote navolging: men zocht vooral naar overeenkomsten tussen de religies, onder invloed van de Wereldraad van Kerken en het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-65). ‘Vooral door katholieken, die ook wel iets zagen in de mystiek van het soefisme.’36 Vanuit politieke hoek ontstond er echter al snel anti-islamisme. DS70 liet in 1974 als eerste partij een anti-immigratiegeluid horen. Deze partij was een afsplitsing van de Partij van de Arbeid (PvdA) van leden die het niet eens waren met de ontwikkelingen die daar onder invloed van Nieuw Links werden doorgevoerd. Het debat ging echter vooral over immigratie, en niet expliciet over de islam. Er werd nog niet gedacht in termen van een ‘clash of civilizations.’37

Toen in de jaren zeventig de burgeroorlog in Libanon uitbrak werden er wel snel oude

vooroordelen van stal gehaald. De ‘aanval op de christenen’ werd vliegensvlug in het kader van de strijd om het heilige land en de kruistochten geplaatst. Hier speelde anti-islamisme wel een rol: het ging om een strijd tussen christendom en islam.38 Opvallend genoeg werden de oude angstbeelden dus voor het eerst weer naar bovengehaald in het kader van een oorlog ver weg, in Libanon, ondanks het feit dat er toen al moslims in Nederland woonden.

Wat Israël betreft gaat het in de jaren zestig en zeventig meer om Arabisch nati-

onalisme en zionisme, en hoe het conflict geopolitiek op te lossen zou zijn. Het uitroepen van de islamitische staat Iran in 1979 zorgde pas echt voor een verandering. Het duurde echter enige tijd voordat de werking hiervan op de maatschappij duidelijk voelbaar werd. ‘Het opnemen van het Midden-Oostenconflict in een wereldhistorische krachtmeting tussen de westerse beschaving en een islamitisch gevaar, een clash of civilizations, is wat Nederland betreft beslist een recente uitvinding van na 1983.’39

In 1983 werd het rapport ‘Religieuze voorzieningen voor etnische minderheden in

Nederland’ gepubliceerd.40 Hiermee ging de islamisering van het debat over gastarbeiders van start. Waar eerst sociaal-economische en culturele aspecten de belangrijkste rol speelden als het om immigratie ging, zou dit nu religie worden. Dit was ook zichtbaar in de minderhedennota van het eerste kabinet van Agt, waarin het voor het eerst ging over ‘integratie met behoud van eigen identiteit.’41 De Centrumpartij van Janmaat ging vervolgens ook in op de problematiek rond immigranten en het behoud van het Nederlanderschap met als basis de Europese oerbronnen humanisme, liberalisme en christendom, maar 35 Ibidem, 274. 36 Ibidem, 17. 37 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 262. 38 Ibidem, 271. 39 Ibidem, 272. 40 J. Waardenburg, Religieuze voorzieningen voor etnische minderheden in Nederland. Rapport tevens beleidsadvies van de niet-ambtelijke werkgroep ad hoc, Ministerie van Welzijn, volksgezondheid en cultuur (Rijswijk 1983). 41 J. Waardenburg (ed), muslim-christian perceptions of dialogue today. Experiences and expectations (Leuven 2000) 224. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

15


Het groene gevaar - Laura van Rij

‘anders dan wellicht verwacht, wordt de islam als religie in de programma’s niet expliciet genoemd.’42 Dit is een eerste voorbeeld van het nationalistische populisme wat nu ook bij Geert Wilders terug te zien is. Het gaat hier om ‘[...] een populistisch nationalisme dat een nationale cultuur als bindend element van de samenleving stipuleert, waar raciale eenheid door de geschiedenis in diskrediet geraakt is en religieuze eenheid geërodeerd.’43

Interessant genoeg kwam de eerste openlijke aanval op de islam van links, en wel van

de Socialistische Partij (SP). Door links werd religie uiteraard al lang gezien als ‘opium voor het volk’, en ook de SP zag de islam hierdoor als een ‘hindernis voor stimulatie’.44 Bovendien waren de gastarbeiders naar Nederland gehaald om ‘het grootkapitaal’ te dienen. Om de negatieve visie op de islam te onderbouwen werd een artikel van Anton Constandse geciteerd uit De Nieuwe Linie van 2 april 1980, waarin hij aangeeft dat moslims volgens hem óf niet echt met hun geloof bezig zijn, óf een fundamentalistische visie hebben. Zo geeft hij aan dat : Als ze wel hechten aan hun geloof en vooral dan aan de gebruiken die daarmee samenhangen, vallen ze in de kategorie van onze Drentse, Veluwse en Zeeuwse gereformeerden, met taboes en bijgeloof van eeuwen geleden. Het aantal analfabeten onder hen is groot, ze laten zich manipuleren door feodale leiders en leveren mede de fascistiese overvallers op hun lotgenoten. Het is onzin over te lopen van eerbied voor zulke vormen van ‘kultuur’, waar we zelf na eeuwen van strijd mee hebben afgerekend, enkele onderontwikkelde gebieden uitgezonderd, die ons zwarte zeden en beklagenswaardige gehandikapten leveren, zoals slachtoffers van polio. Men moet zich eens indenken, welke ghetto’s er zullen ontstaan van verouderde, en voor ons gevaarlijke immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun diskriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen, hun stamveten.45 Zowel links als rechts toonden een argwanende houding jegens de islam, terwijl de gematigde en christelijke partijen nog geloofden in de multiculturele samenleving. In deze tijd werden moslims ook nog vaak gezien door een Oriëntalistische bril, als passief en ietwat naïef en achtergebleven ‘with neither the capacity nor the will to be drawn into the modern world. Either Muslims must be disciplined or their naïve fancies must be ignored by the wise, judicious west.46

Eind jaren tachtig veranderde dit beeld van de passieve moslim. Dit was een over-

blijfsel van het koloniale verleden, en onder invloed van de dekolonisatie begonnen er veranderingen op te treden in het Midden-Oosten. De stichting van de islamitische staat 42 J. Van Holsteyn en C. Mudde, Extreem-rechts in Nederland (Den Haag 1998) 45. 43 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 320. 44 Ibidem, 320. 45 Anton Constandse, ‘Gastarbeiders zijn immigranten’, De Nieuwe Linie, 2 april 1980. 46 George Kassimeris en Leonie Jackson, ‘The West, the rest, and the ‘war on terror’: representation of Muslims in neoconservative media discourse, Contemporary Politics 1 (2011) 25. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

16


Het groene gevaar - Laura van Rij

Iran in 1979 was hiervan een voorbeeld. Dit was al een aanleiding tot zorg geweest voor Europa, maar de fatwa tegen Salman Rushdie in 1989 zou het discours compleet veranderen. 2.3 Van de Rushdie-affaire tot de moord op Theo van Gogh In 1989 werd er een fatwa uitgesproken tegen schrijver Salman Rushdie, naar aanleiding van zijn roman De Duivelsverzen, een fictief werk waar Mohammed in wordt beschreven als iemand die bezwijkt voor aardse genoegens. Dit schiet veel moslims wereldwijd in het verkeerde keelgat, wat wordt gezien als het begin van het oplaaien van de confrontatie tussen het Westen en de islamitische wereld. Het is ook voor het eerst dat islamitische Nederlanders een duidelijk tegengeluid laten horen. In de Nederlandse samenleving ontstaat de angst dat veel van de nieuwe Nederlanders er fundamentalistische denkbeelden op nahouden. ‘Wreedheid, geweld, corruptie, minachting voor vrouwen en niet-moslims; fundamentalisme en fanatisme worden voorgesteld als inherent aan islam; de islam vormt een vijfde colonne en islamitische organisaties en scholen zijn per definitie broeinesten van antiwesters fundamentalisme.’47

De toon van het publieke debat veranderd ingrijpend. Zo schrijft Rinus Fernan-

dusse op 11 maart 1989 in Vrij Nederland dat : ‘er weer een Rijk van het Kwaad in de maak is, een herkenbare vijand. En nog eventjes iets griezeliger dan de granieten Rus, die tenminste netjes achter zijn IJzeren Gordijn zat, terwijl hij zijn complotten smeedde. Deze vijand in statu nascendi pakt het nog sluwer aan: hij heeft overal ter wereld zijn pionnen geplaatst [...].’48 Hier werden duidelijk oude beelden hergebruikt: de islam geportretteerd als vervanging van het Rode Gevaar, namelijk het Groene Gevaar.

De Koude Oorlog had de Westerse wereld tijdenlang een klassieke vijand geboden, nu

was de islam een geschikte vervanger, door het verleden van conflict dat er al was. Boudewijn Büch ging nog wat verder in zijn vergelijking in het NRC Handelsblad van 21 februari 1989 waar hij stelt dat ‘zelfs de nazistische wetgeving in vergelijking met de doctrine van Khomeiny mild klonk.’49

Wat als deze agressieve islam te veel macht krijgt in Europa? Deze vraag hield de

westerse wereld bezig tijdens de jaren negentig. De Koude Oorlog was ten einde en het westen oppermachtig. Is dit ‘the end of history’, zoals Francis Fukuyama meent, of staat ons nog een confrontatie met de niet-westerse wereld te wachten? De visie die Samuel Huntington in ‘the clash of civilizations’ ten toon spreidde zou het debat radicaal veranderen. Hij voorspelde een ‘clash’ tussen ‘the west and the rest’ langs culturele lijnen.50 Oftewel: een strijd van het westen tegen in dit geval vooral de islamitische wereld. 47 Cyriel Triesscheijn, Theorieën over islamitisch gevaar niet van vandaag of gisteren, www.radar. nl, geraadpleegd op 30 december 2011. 48 Rachel Reedijk, Tussen fanatisme en fatalism: de discussie over fatalisme en integratie (Amsterdam 2000) 70. 49 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 337. 50 Samuel Huntington, ‘the clash of civilizations?’, Foreign Affairs, 3 (1993) 39. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

17


Het groene gevaar - Laura van Rij

Ook in Nederland speelden deze sentimenten. Op 6 september 1991 hield

Frits Bolkestein de lezing ‘On the collapse of the Soviet Union’, waarin hij de islam afschilderde als ‘de nieuwe tegenstander van het liberale gedachtegoed.’51 Daarnaast stelde hij dat ook dat zelfs liberalen zullen moeten erkennen dat ‘de Europese beschaving doordenkt is van de waarheden van het christendom52, en dat een beschaving met deze waarden hoger staat dan ‘een beschaving’ – de islam – die dat niet doet. Bolkestein is de eerste die ‘het multiculturele sprookje’ doorbreekt in Nederland. Interessant is dat hij het jodendom nog niet noemt in zijn rijtje van Europese waarden: christendom, humanisme, liberalisme, iets wat hier in latere jaren altijd bijgevoegd wordt.

Met de aanslagen van 11 september 2001 zou de confrontatie pas echt acuut worden.

De westerse wereld stond op haar kop. De aanval werd vanuit door populistische politici onmiddellijk vergeleken met het Beleg van Wenen in 1683 en president Bush riep om een ‘nieuwe kruistocht’, een ‘war on terror’. Oude en nieuwe beelden versmelten hier tot hybride constructies. In de Nederlandse media werd Osama bin Laden vergeleken met onder andere Hitler en Stalin.

Dit waren echter ontwikkelingen waar geen historisch vergelijkingsmateriaal voor

was. Het was een typisch postmoderne ontwikkeling, terwijl de islam – aangewezen als de aanstichter van al dit geweld – nog steeds als ‘een pre-moderne religie of, nog erger, cultuur die nog geen verlichting zou hebben doorgemaakt´53 werd afgeschilderd. Zo vervielen veel auteurs in de gemeenplaats dat ‘het verongelijkte gevoel van achterstand en achterlijkheid’54 een reden was voor het geweld van 11 september. Het feit dat de daders veelal uit de schatrijke oliestaten als Saoedi-Arabië kwamen en in het westen opgeleid waren werd voor het gemak buiten beschouwing gelaten.55 De media berichtten ook niet over het feit dat groepen als al Qaeda vooral reageerden op inmenging van het Westen in de Arabische wereld en niet opereerden vanuit expansiedrift. Daarnaast is ‘haat of woede tegen het neoliberale Westen allerminst specifiek voor de Arabische wereld.’56

Echter, ook in Nederland sloeg de angst toe en was er een toename van een an-

ti-islamitisch sentiment en xenofobie waar te nemen. Toch is deze denkwijze zeker niet nieuw, deze werd hier slechts aangewakkerd. ‘Periodieke onderzoeken over beeldvorming signaleerden al in het midden van de jaren negentig een dalende trend in de tolerantie van Nederlanders, in het bijzonder jegens moslims.’57 Dit kan echter ook te ma51 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 360. 52 Frits Bolkestein, Woorden hebben hun betekenis, (Amsterdam 1992) 184. 53 Michiel Leezenberg, ‘Filosofische en onfilosofische blikken op de islam, Krisis, 1 (2004) 76. 54 Maurits Berger, Kruistocht en jihad, de aanslagen in de Verenigde Staten en de dreiging van de islam (Amsterdam 2001) 29. 55 Marcel Kurpershoek, Wie luidt de doodsklok over de Arabieren? (Amsterdam 2002). 56 Michiel Leezenberg, ‘Filosofische en onfilosofische blikken op de islam, Krisis, 1 (2004) 80. 57 Karen Phalet en Jessika ter Wal (ed), Moslim in Nederland, religie en migratie: sociaal-wetenschappelijke databronnen en literatuur, Sociaal en Cultureel Planbureau werkdocument 106a (Den Haag 2004). Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

18


Het groene gevaar - Laura van Rij

ken hebben met de snelle secularisatie van de Nederlandse samenleving. ‘De heftige reactie op de islam moet mede worden verklaard uit het feit dat de islam een religie is.’58

Na 11 september werd identiteit en de bescherming daarvan opeens een ‘hot topic’.

Het beeld was dat de Verenigde Staten waren aangevallen voor wie ze waren, en niet voor wat ze deden. Samuel Huntington leek gelijk te krijgen met zijn ‘clash of civilizations’, debatten werden steeds meer aan de hand van identiteitskwesties gevoerd. ‘This restriction meant that Islam was the only category from which Muslims could challenge this ideological hegemony, thus the positions became self-reinforcing.’59 Volgens Shadid was dit wellicht niet per ongeluk: ‘de verwijzing naar een buitenlandse ‘vijand’ vormt een nuttig instrument om in tijden van crisis de bevolking af te leiden en om eenheid in de eigen gelederen te bewerkstelligen.’60

De opkomst van Pim Fortuyn in Nederland zorgde voor een omslag in de politiek. Daar

waar de voorgaande discussie nog vooral tussen intellectuelen werd gevoerd werd islam of islamisering van de westerse samenleving nu een onderwerp wat brede belangstelling genoot. Naast een felle cultuurkritiek was Pim Fortuyn ook vooral zeer kritisch over de teloorgang van de verzorgingsstaat. Hij zag de islam als een gevaar voor de moderne wereld, waarvoor ‘jodendom, christendom en humanisme de voedingsstoffen zijn.’61 Islam hoort hier dus niet bij. Pim Fortuyn was ook het eerste voorbeeld van het hedendaags populisme in Nederland. Hij haalde zijn gedachtegoed uit het liberalisme, populisme en nationalisme, maar ook uit het socialisme (hij sympathiseerde ooit met de Communistische Partij Nederland (CPN).62 De moord op deze politicus in 2001 zorgde voor een verharding van de verhoudingen. Hoe kon zoiets gebeuren in een beschaafd land als Nederland? Toen er in 2004 weer een politieke moord werd gepleegd, ditmaal op Theo van Gogh, was de situatie echter anders. Anders dan bij Pim Fortuyn werd deze moord gepleegd door een islamitisch fundamentalist.

3 Hedendaagse beeldvorming: continuïteit en discontinuïteit Het hedendaagse debat zal ik afbakenen door dit te situeren vanaf de moord op Theo van Gogh in 2004. Uiteraard zijn veel andere ontwikkelingen ook van belang geweest, zoals de eerdergenoemde aanslagen van 11 september 2001, maar voor Nederland is de moord op van Gogh voor velen een beslissend moment geweest. Het zorgde voor een intensivering van anti-islamitisch sentiment en was de perfecte voedingsbodem voor de opkomst van de Partij voor de Vrijheid (PVV) van Geert Wilders. 58 James Kennedy, Bezielende verbanden (Amsterdam 2009) 43. 59 George Kassimeris en Leonie Jackson, ‘The West, the rest, and the ‘war on terror’: representation of Muslims in neoconservative media discourse, Contemporary Politics 1 (2011) 32. 60 W.A.R. Shadid, ‘Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media: beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën, Tijdschrift voor communicatiewetenschap, 4 (2005) 340. 61 Pim Fortuyn, De verweesde samenleving (Utrecht 1995) 41. 62 P. Lucadie en G. Voerman, ‘Liberaal patriot of nationaal populist? Het gedachtengoed van Pim Fortuyn’, Socialisme en democratie 59 (2002) 32-42. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

19


Het groene gevaar - Laura van Rij

Qua ideologie heeft de PVV veel weg van een combinatie tussen de Centrumpartij

van Janmaat en de Socialistische Partij (SP), een soort synthese van links en rechts. Lange tijd ageerde links tegen het fascisme en rechts tegen het totalitarisme. Na 11 september was dit onderscheid niet meer zo scherp aanwezig.Wilders werd neo-fascisme verweten, terwijl hijzelf de islam ook als fascistisch bestempelt, of ook wel een ´zevende eeuwse woestijnideologie´.63 Hiermee impliceert hij dus dat de islamitische wereld in de zevende eeuw is blijven steken, terwijl de geschiedenis van het Westen zich kenmerkt door vooruitgang en Verlichting. De islam werd door Wilders vergeleken met zowel fascisme, communisme als nationaalsocialisme en hij refereerde ook nog naar de vroegere Europese strijd tegen de islam voor de poorten van Wenen.64 Door een synthese van een culturele met een geopolitieke strijd wordt zo een nieuwe politieke ideologie gevormd. Dit verwoord hij mooi in een toespraak voor de Tweede Kamer op 6 september 2007: De islam wil zijn imperialistische agenda met geweld wereldwijd afdwingen. En dat blijkt ook uit de Europese geschiedenis. Gelukkig werd de eerste islamitische invasie van Europa in 732 bij Poitiers gestuit en werd de tweede in 1683 bij Wenen gestopt. Voorzitter, laten we ervoor zorgen dat ook de derde islamitische invasie, die nu volop gaande is, tot stilstand wordt gebracht. Nu sluipend en in tegenstelling tot de achtste en zeventiende eeuw zonder islamitisch leger omdat de bange dhimmi’s in het westen, zoals ook de Nederlandse politiek, de deur voor de islam en moslims wagenwijd openzetten.65 Maar hier blijft het niet bij: veel argumenten die Wilders tegen de islam gebruikt – intolerant, tiranniek, uit op demografische veroveringen, niet loyaal aan het gastland – ‘lijken rechtstreeks afkomstig uit de anti-Paapse blaadjes en pamfletten van voor de oorlog.’66, aldus Marcel Poorthuis en Theo Salemink in Van harem tot fitna: beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010. Zij zijn er in dit onderzoek achter gekomen dat Wilders in sommige gevallen gelijksoortige uitspraken doet als die vroeger in fundamentalistische protestantse kringen in zwang waren. Zo schildert ook hij de islam af als een ‘permanente historische kracht van het Kwade’ en geloof in een soortement van op handen zijnde eindstrijd. ‘Daarbij passen ook samenzweringstheorieën over een geplande, derde invasie van de islam in Europa en het project om een ´Eurabië´ tot stand te brengen via een tactische alliantie met de maatschappelijke elites [...],’67 ook wel de ‘grachtengordel-elite’ of de ‘linkse kerk’ genoemd.

In de discussie over de islam wordt uitgegaan van de islam als een totale, stati-

sche structuur waar geen plaats is voor diversiteit. Dit essentialistische beeld wordt ge63 Geert Wilders, De Volkskrant, 8 augustus 2007 64 Geert Wilders op Geenstijl.nl, 6 februari 2007 65 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 454. 66 Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011) 397. 67 Ibidem, 450. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

20


Het groene gevaar - Laura van Rij

deeld door islamitische fundamentalisten en populistische politici als Wilders. ‘Bovendien is in dit denkmodel geen plaats voor het idee dat de islam in Nederland als religie veranderd onder invloed van de maatschappij en vice versa.’68 In plaats van te denken in termen als Marokkaan, Turk of Indonesiër spreekt men alleen nog maar van moslims, ‘met de impliciete veronderstelling dat zij een gemeenschappelijke cultuur en een vergelijkbaar wereldbeeld hebben.’69 De islam wordt in Europa nog steeds in één adem genoemd met de Arabische wereld. ‘Het demografische zwaartepunt van de islam ligt echter sinds geruime tijd in Azië [...], zo’n twintig procent woont in de Arabische wereld.’70 Het beeld dat we hebben is dus bepaalt door het verleden, maar nooit aangepast aan het heden, ondanks het feit dat Nederland ook veel ervaring heeft met de islam in Indonesië.

Wellicht is het echter meer van belang om te kijken naar waarom de angst voor de

islam zo groot is, of beter nog, waarom samenlevingen ‘de Ander’ nodig hebben. Mede door veranderingen in de maatschappij zoals individualisering en secularisering zijn we een deel van onze identiteit kwijtgeraakt.71 Daardoor is een duidelijke identiteit als de islam natuurlijk ook bedreigend. Wie zijn wij en hoe definiëren we dat? Aan de hand van ‘de Ander’, die ons laat zien wie wij in ieder geval níet zijn. Eigenlijk gaat het helemaal niet om de islam, maar door op deze manier te blijven discussiëren krijgen sommigen wel het idee dat het probleem in ieder geval iets met de islam te maken zou moeten hebben.72 Het gaat hier echter eerder om een identiteitsvraag die ontstaan is door onder meer globalisering, secularisering en individualisering. Het Westen is op zoek naar de universele waarheid die zij ooit uitdroegen en waar zij ooit in geloofden. Islam is hierin beangstigend omdat dit een alternatieve vorm van ontwikkeling aanreikt.73 Om deze alternatieve vorm tegen te gaan, werd de hele islamitische wereld snel afgeschilderd als ‘een zevende eeuwse woestijnideologie’. ‘Het islamitisch fundamentalisme is echter geen uitwas van het verleden, maar een uiting van een geglobaliseerde moderniteit.’74

Er is dus duidelijk een continuïteit in de beeldvorming over de islam, echter een

discontinuïteit als het gaat om de middelen die zij gebruiken en de ontwikkeling die op dit moment doorgemaakt wordt in zowel de Arabische wereld als in Azië. Islam blijkt wel degelijk met ontwikkeling samen te kunnen gaan, kijk naar een stad als Dubai, of de enorme ‘boom’ van het islamitisch bankieren. De zaken die als religieus worden afgedaan zijn 68 Mirjam Shatanawi, Islam in beeld, kunst en cultuur van moslims wereldwijd (Amsterdam 2009) 29. 69 W.A.R. Shadid, Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie (Tilburg 1994) 13. 70 Mirjam Shatanawi, Islam in beeld, kunst en cultuur van moslims wereldwijd (Amsterdam 2009) 23. 71 Sami Zemni, ‘Fitna en de teloorgang van de politiek, Res Publika, 3 (2008) 304. 72 Michiel Leezenberg, ‘Filosofische en onfilosofische blikken op de islam, Krisis, 1 (2004) 81. 73 George Kassimeris en Leonie Jackson, ‘The West, the rest, and the ‘war on terror’: representation of muslims in neoconservative media discourse, Contemporary Politics 1 (2011) 19. 74 Michiel Leezenberg, ‘Filosofische en onfilosofische blikken op de islam, Krisis, 1 (2004) 84. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

21


Het groene gevaar - Laura van Rij

vaak juist politiek gemotiveerd. Terreurnetwerken hebben over het algemeen vooral politieke motivaties, en de vorm van terrorisme die we nu zien is een modern verschijnsel.

Oude beelden van de islam zijn dus nog overvloedig in omloop, maar vaak niet

meer goed toe te passen op de hedendaagse realiteit. Om goed om te kunnen gaan met de wereld zoals die er nu uitziet is het van belang dat we een realistisch beeld hebben van deze werkelijkheid. Oude mythen uitbannen zal niet gaan en dat hoeft ook niet. Wat wel van belang is dat we het verschil gaan zien tussen mythe en realiteit.

Conclusie De vraag die ik aan het begin van dit paper stelde is in hoeverre er continuïteit waar te nemen is in de beeldvorming van de islam in Nederland. Om dit te onderzoeken zijn eerst enkele theorieën over beeldvorming besproken, is er vervolgens gekeken naar de beeldvorming omtrent de islam in Nederland vanaf het ontstaan van de islam tot de moord op Theo van Gogh, en in het laatste hoofdstuk stond het hedendaagse debat en de daarmee samenhangende beeldvorming centraal.

Beeldvorming is het geheel van opvattingen en oordelen die mensen hebben.

Wie je bent en waar je opgroeit bepaalt in grote mate hoe je de anderen ziet. Beeldvorming over een ander zegt voornamelijk veel over onszelf: we vormen onszelf aan de hand van – of in oppositie tot – de ander. Dit is een cyclisch proces, we worden voorgeprogrammeerd door de omgeving waarin we opgroeien. Om de wereld enigszins behapbaar te houden hebben we enige stereotypering nodig, maar hierdoor is er nooit een totaal realistisch beeld van ‘de Ander’ mogelijk. Toch worden deze vaak onrealistische beelden opgeslagen in een collectief geheugen waar steeds nieuwe beelden overheen schuiven. Dit heeft uiteindelijk ons huidige beeld van de islam gevormd.

Europa kent een lange geschiedenis van contact met de islam – sinds het ont-

staan ervan in de zevende eeuw – en in die tijd is er een immens en gelaagd beeldarchief omtrent deze religie ontstaan. De beeldvorming ontstond met de kruistochten, de Slag bij Poitiers in 732 en het Ottomaanse Beleg van Wenen in 1683. Daarnaast werd de islam door christelijk Europa bekeken als een valse en lagere religie. In de negentiende eeuw ontstond een exotische, oriëntalistische visie van het oosten. Het werd de exotische wereld van de harems en krijgers. Steeds weer werd de islam zo vanuit Europa als ‘de Ander’ gezien, het tegenovergestelde van wat er in Europa gebeurde.

Met de komst van de gastarbeiders werd alles anders. Voor het eerst waren

er nu ook moslims in Nederland. In het begin werd echter geen aandacht geschonken aan hun religieuze identiteit, behalve door zowel de protestantse als de katholieke kerk. Dit veranderde met de Rushdie-affaire in 1989. Hierna volgden nog de aanslagen van 11 september en de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Dit zorgde ervoor dat binnen enkele jaren een anti-islamitisch sentiment ontstond. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

22


Het groene gevaar - Laura van Rij

Uit dit onderzoek blijkt dat we kunnen spreken van een zekere continuïteit in de

beeldvorming van de islam in Nederland. Op het moment worden er veel historische gebeurtenissen als bijvoorbeeld het Beleg van Wenen aangehaald om hedendaagse ontwikkelingen te duiden. De angst voor ‘de moslim’ is voor een groot deel dezelfde angst die we in de Middeleeuwen bij de Europese bevolking zagen. Er is echter ook sprake van discontinuïteit, maar dan vooral van de zijde van de islamitische wereld zelf. Zo is de islamitische wereld waar Europa mee in contact is veel pluriformer dan in de Middeleeuwen. Daarnaast is de wereld drastisch veranderd door de globalisering. Zaken als terrorisme kunnen niet worden geduid met beelden uit het verleden, aangezien dit een modern verschijnsel is. Dit maakt ons blind voor de realiteit. Het is van belang om de oude beelden te deconstrueren, of in ieder geval bewust te worden van waar ze vandaan komen.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

23


BIBLIOGRAFIE Huntington, Samuel, ‘the clash of civilizations?’, Foreign Affairs 3 (1993).

Berger, Maurits, Kruistocht en jihad, de aanslagen in de Verenigde Staten en de dreiging van de islam (Amsterdam 2001).

Jenkins, Philip, Gods werelddeel, islam en de religieuze crisis in Europa (Amsterdam 2010).

Bolkestein, Frits, Woorden hebben hun betekenis (Amsterdam 1992).

Kassimeris, George en Jackson, Leonie, ‘The west, the rest, and the ‘war on terror’: representation of muslims in neoconservative media discourse’, Contemporary Politics, 17 (2011) 19-33.

Brugman, J., ‘De islamitische revolutie, ‘onaangenaam maar niet gevaarlijk’’, De Groene Amsterdammer 20 (1994). Constandse, Anton, ‘Gastarbeiders zijn immigranten’, De Nieuwe Linie, 2 april 1980.

Kennedy, James, Bezielende verbanden (Amsterdam 2009).

Feith, Marcel, Imam in Amsterdam, een studie naar beeldvorming, beleid en integratie, Masterscriptie universiteit Utrecht (2008).

Kurpershoek, Marcel, Wie luidt de doodsklok over de Arabieren? (Amsterdam 2002). Leezenberg, Michiel, ‘Filosofische en onfilosofische blikken op de islam’, Krisis 1 (2004) 76-85.

Fortuyn, Pim, De verweesde samenleving (Utrecht 1995). Ghodratzadeh, Amin, Islam en moslims in Nederlandse kunst en literatuur, Verslag conferentie, Universiteit Leiden 31 mei en 1 juni 2011.

Lucadie, P. en Voerman, G., ‘Liberaal patriot of nationaal populist? Het gedachtengoed van Pim Fortuyn’, Socialisme en democratie 59 (2002) 32-42.

Hagendoorn L., en Lindsen H., ‘Nationale karakteristieken en stereotypen’, in: A.J.A. Felling en J. Peters (red), Cultuur en sociale wetenschappen, beschouwingen en empirisiche studies (Nijmegen 1991).

Mamdani, M., ‘Good muslim, bad muslim: a political perspective on culture and terrorism, American Anthropologist, 3 (2002). Norman, Daniel, Islam and the West: the making of an image (Oxford 1993).

Holsteyn, J. van en Mudde, C., Extreem-rechts in Nederland (Den Haag 1998).

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

Phalet, Karen en Wal, Jessika ter (ed), Moslim in Nederland, religie en migratie: 24


Souther, R.W., Western views of islam in the Middle Ages (Cambridge 1962).

sociaal-wetenschappelijke databronnen en literatuur, Sociaal en Cultureel Planbureau werkdocument 106a (Den Haag 2004).

Steenbergen, R. Van, Geschiedenis der kruistochten (Rotterdam 1979).

Poorthuis, Marcel en Salemink, Theo, Van harem tot fitna, beeldvorming van de islam in Nederland, 1848-2010 (Nijmegen 2011).

Thomas, William, The child in America: behavior problems and programs (New York 1928).

Reedijk, Rachel, Tussen fanatisme en fatalism: de discussie over fatalisme en integratie (Amsterdam 2000) 70.

Triesscheijn, Cyriel, Theorieën over islamitisch gevaar niet van vandaag of gisteren, www.radar.nl, geraadpleegd op 30 december 2011.

Sarder, Ziauddin en Wyn Davies, Merryl, ‘freeze framing muslims’, Interventions,12 (2010) 239-250.

Shadid, W.A.R., Grondslagen van de interculturele communicatie (Houten 1998).

Waardenburg, J., Religieuze voorzieningen voor etnische minderheden in Nederland. Rapport tevens beleidsadvies van de niet-ambtelijke werkgroep ad hoc, Ministerie van Welzijn, volksgezondheid en cultuur (Rijswijk 1983).

Shadid, W.A.R., Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie (Tilburg 1994).

Waardenburg J. (ed), muslim-christian perceptions of dialogue today. Experiences and expectations (Leuven 2000).

Shadid, W.A.R., ‘Beleidsmatige en wetenschappelijke aandacht voor de islam in Nederland: ontwikkelingen en maatschappelijke gevolgen’, Kwartaaltijdschrift voor beleidsonderzoek en beleidspraktijk, 1 (2005) 3-17.

Zemni, Sami, ‘Fitna en de teloorgang van de politiek’, Res Publika, 3 (2008) 303-318.

Shadid, W.A.R., ‘Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media: beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap, 33 (2005) 330-345.

Afbeelding voorpagina: Anton Pieck, ‘De wraak van de Toeareg’, in J.J. Groeneweg, de wraak van de Toeareg (Brussel 1968).

Schmitt, Carl, The concept of the political (Chicago 1996).

Afbeeldingen

Shatanawi, Mirjam, Islam in beeld, kunst en cultuur van moslims wereldwijd (Amsterdam 2009).

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

25


VAN GEZWOREN VIJANDEN NAAR EEN SPECIALE BAND De nieuwe betekenis van de mythe over Gallipoli binnen de collectieve herinnering in AustraliĂŤ en Turkije

Lennart Steenbergen 26


ENTREE Dat een oorlog tussen twee landen niet automatisch hoeft te leiden tot wederzijdse vijandbeelden, blijkt wel uit de herinnering aan de slag bij Gallipoli. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten Australische en Turkse troepen hier bijna negen maanden lang (van april 1915 tot januari 1916) tegen elkaar. Er is veel geleden tijdens deze slag. Hoewel er geen exacte cijfers bekend zijn, wordt aan zowel geallieerde als Ottomaanse zijde gesproken over ruim 250.000 slachtoffers. Waar je zou verwachten dat in de nasleep van de oorlog Australië en (het rond die tijd gestichte) Turkije een afstandelijke relatie zouden bewaren, is het tegendeel eerder waar. Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt zelfs gesproken van een ‘speciale band’. De collectieve herinnering aan Gallipoli in beide landen heeft uiteindelijk geresulteerd in verzoening en verbroedering. Essentieel daarbij is dat de Britten, door wie de Australiërs waren aangespoord deel te nemen aan de campagne, later in Australië werden afgeschilderd als de eigenlijke vijand in de oorlog, iets wat voor de Turken natuurlijk al vanzelfsprekend was. Het beeld van een sinistere hogere (Britse) macht komt bij uitstek tot uiting in de film Gallipoli, die door de populariserende rol ervan een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de collectieve herinnering aan de slag. Deze film verscheen in 1981 in de Australische bioscopen en stond onder regie van Peter Weir. Een van de hoofdrollen was weggelegd voor Mel Gibson. Het is een film met een grote symbolische waarde en gaat over twee Australische jongemannen, die naar het schiereiland Gallipoli worden uitgezonden om daar mee te vechten met de geallieerden tegen het Turkse leger. Ze maken deel uit van het Australia and New Zealand Corps of ANZAC (er werd in de oorlog ook een beroep gedaan op soldaten uit Nieuw-Zeeland, evenals Australië een voormalige kolonie van het Britse Rijk). Opvallend aan de film is dat, nadat de troepen uiteindelijk zijn aangekomen bij Anzac Cove (een baai die pas later zo is genoemd), de Turkse vijand helemaal niet in beeld komt. De film heeft vooral oog voor de gebrekkige communicatie tussen de Australische troepen aan de ene kant en de leidinggevende Britse officieren aan de andere kant. Het beeld dat sterk naar voren komt, is dat de campagne vooral werd gekenmerkt door foute inschattingen vanaf Britse zijde, met alle dramatische gevolgen van dien. Los van de eventuele historische onnauwkeurigheden, was deze film zeer illustratief voor de veranderende opvattingen destijds binnen de Australische maatschappij over de betekenis van de slag bij Gallipoli voor de Australische natie. Immers, vanaf de jaren zestig was er in Australië sprake van een afnemende affiniteit met de voormalige Britse kolonisator. Er was weinig sprake meer van imperiale loyaliteit, wat voorheen nog wel gebruikelijk was. Integendeel, er werd gewerkt aan een ‘new sense of the nation’. Een film als Gallipoli voorzag Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

27


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

hierin. Daarnaast was er een groeiende anti-oorlogbeweging in Australië, mede als gevolg van de gebeurtenissen in Vietnam. In dat licht is het niet verwonderlijk dat in de collectieve herinnering aan de slag bij Gallipoli de Britten steeds meer als de boeman werden gezien en dat de nadruk werd gelegd op de tragiek van de oorlog en de onschuld van de Australische soldaten. Het beeld dat in de film wordt geschetst sluit hierbij aan. De film was dus exemplarisch voor de veranderende conceptie in Australië van de oorlog en gaf tegelijkertijd gestalte aan de hernieuwde collectieve herinnering aan Gallipoli. Deze beeldvorming zou vervolgens de opmaat zijn voor de verbroedering met de voormalige Turkse vijand. Omdat de Britten steeds meer werden afgeschilderd als de eigenlijke boosdoener in de oorlog, ontstond het beeld van de Turkse en Australische troepen als ‘lotgenoten’; er zou sprake geweest zijn van een gemeenschappelijk lijden. Zodoende kwam er plaats voor de Turken in het narratief, wat vervolgens opriep tot een sfeer van verbroedering tussen Australië en Turkije. Je zou dus kunnen stellen dat een film als Gallipoli als katalysator fungeerde voor de recent ontstane speciale band tussen Australië en Turkije. In het bijbehorende paper wordt verder ingegaan op de relatie tussen sociale en politieke veranderingen en veranderingen in de collectieve herinnering. Een film als Gallipoli is een belangrijke vormgever van de Australische collectieve herinnering geweest. Dit roept direct de vraag op hoe zo’n collectieve herinnering precies tot stand komt. Wie dragen daar aan bij en op welke niveaus gebeurt dit? Een studie naar de slag bij Gallipoli geeft hier meer inzicht in. Wanneer en hoe kwam de herinnering aan deze slag, zowel in Australië als Turkije, tot stand? Als gevolg waarvan veranderden de mythen over Gallipoli? Welke rol speelden de Britten zelf in dit proces? En misschien nog wel het belangrijkste: waar zette de specifieke herinnering aan Gallipoli toe aan? Deze vragen zullen allemaal uitgebreid aan bod komen. Het geval ‘Gallipoli’ laat eens te meer zien dat de aanwezigheid van het verleden in het heden een belangrijke rol kan spelen.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

28


Van gezworen vijanden naar een speciale band Inleiding Op 25 april 1985 werd in de Australische hoofdstad Canberra, waar zeventig jaar na dato de herdenking van de inval van het Australia and New Zealand Army Corps (ANZAC) in Gallipoli plaatsvond, een gedenkteken ter ere van Mustafa Kemal (Atatürk) onthuld. In 1915 waren Australië en Nieuw-Zeeland aangespoord door de Britten (hun voormalige kolonisator) om troepen te leveren ter ondersteuning van de geallieerden in hun strijd tegen het Ottomaanse leger. Dit resulteerde in de Gallipolicampagne, die begon op 25 april 1915 en voortduurde tot 9 januari 1916. Doel van de geallieerden was om de doortocht naar Constantinopel, op zo’n 300 kilometer afstand van het schiereiland, veilig te stellen. Dit lukte echter niet en veel soldaten uit Australië en Nieuw-Zeeland kwamen om. Kemal was officier aan Turkse zijde. Historici zijn het er in het algemeen over eens dat deze slag een verlies betekende voor de geallieerden en het ANZAC-leger. De Gallipolicampagne heeft het startschot gegeven voor de zogeheten Anzaclegende in Australië. Ondanks de grote verliezen aan de kant van Australië en Nieuw-Zeeland en de mislukte missie, droeg de herinnering aan de gebeurtenissen in Gallipoli bij aan de creatie van een eigen nationale identiteit in Australië.1 In de mythe werden de Anzacs, de soldaten die vochten in Gallipoli, specifieke eigenschappen en kwaliteiten toegedicht. De Anzaclegende heeft zodoende een positieve connotatie gekregen, terwijl in de geschiedschrijving Australië en Nieuw-Zeeland neergezet werden als de verliezende partij. Ook in Turkije is er in recente tijden mythevorming over Gallipoli ontstaan. Met name Kemal, de man die later de Turkse staat zou stichten, speelde een prominente rol in dit narratief. In tegenstelling tot Turkije en met name Australië is in bijvoorbeeld Groot-Brittannië de mythe over Gallipoli veel minder van de grond gekomen. Mythen zijn onderdeel van de collectieve herinnering. Ze zijn tevens vatbaar voor verandering. Één van de transformaties die de mythe over Gallipoli heeft ondergaan, is dat er steeds meer ruimte is gekomen voor de Turken, de oorspronkelijke vijand, in het narratief. Kevin Fewster schrijft in Gallipoli: the Turkish story dan ook van een ‘speciale band’ tussen Australië en Turkije.2 Dit impliceert dat een oorlog tussen twee partijen in de nasleep ervan niet per se hoeft te resulteren in wederzijdse vijandbeelden Dit vraagt om nader onder1 Jenny Macleod, ed., Gallipoli: making history (Londen: Cass, 2004), 6. 2 Kevin Fewster, Vecihi Basarin en Hatic Hürmüz Basarin, Gallipoli: the Turkish story, 2e editie (Crows Nest: Allen & Unwin, 2004), 2. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

29


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

zoek. Turkije en de Turken zelf zijn inmiddels opgenomen in de jaarlijkse herdenking aan Gallipoliin Australië. De oprichting van het Kemal Atatürk Memorial op Australisch grondgebied is zeer illustratief voor deze ontwikkeling. Het blijft echter een absurd gegeven dat in 1915 Mustafa Kemal nog aan de basis stond van de dood van duizenden Australiërs (en Nieuw-Zeelanders), terwijl in 1985 een gedenkteken voor hem werd opgericht in Australië. De vraag luidt dan ook: hoe heeft de mythevorming over Gallipoli zich zo kunnen ontwikkelen in Australië en Turkije de afgelopen eeuw, dat er tussen beide landen een gevoel van verbintenis is ontstaan? Aan de hand van vier hoofdstukken heb ik geprobeerd een antwoord op deze vraag te formuleren. In het eerste hoofdstuk wordt een theoretisch kader geschetst. Historici als Bottici, Winter en Sivan hebben onderzoek gedaan naar de verschillende lagen in de totstandkoming van de collectieve herinnering. Aleida Assmann heeft vervolgens de relatie tussen collectieve herinnering en politieke verandering geanalyseerd in Memory and political change. Dit is met name interessant, omdat we ten aanzien van Gallipoli een duidelijke verandering zien: twee oorlogsvijanden zijn tot een goede relatie gekomen. In de twee volgende hoofdstukken komen de mythen over Gallipoli in respectievelijk Australië en Turkije aan bod. Hierbij zal af en toe een uitstap worden gemaakt naar de Britse mythe over Gallipoli om het contrast met de Britten aan te tonen. Nieuw-Zeeland was ook een Anzacland, maar komt hier niet specifiek naar voren. In het laatste hoofdstuk wordt de speciale band tussen Australië en Turkije verder geanalyseerd.

1 Het maken van de collectieve herinnering en mythen Sinds de twintigste eeuw, en dan met name de laatste decennia, zijn steeds meer historici zich gaan verdiepen in het fenomeen collective memory (collectieve herinnering). Maurice Halbwachs was een pionier op dit gebied. Hij stelde in de jaren twintig van de twintigste eeuw dat individuele herinneringen altijd sociaal geframed zijn, wat de totstandkoming van een collectief geheugen mogelijk maakt. Zo’n social frame is een ‘impliciete dan wel expliciete structuur van gedeelde normen, waarden, ervaringen en verhalen’.3 Omdat individuen (overlappende) ervaringen en herinneringen delen met elkaar en die van elkaar overnemen binnen een sociale gemeenschap, kan binnen deze groep mensen een collectieve herinnering tot stand komen. Collectieve herinnering is dus een ‘matrix of socially positioned individual memories’.4 Volgens Aleida Assmann onderscheidt collectieve herinnering zich van individuele herinnering door het feit dat een collectieve herinnering gemaakt moet worden door de gemeen3 Aleida Assmann, “Transformations between history and memory,” Social research: an international quarterly of political and social science 75, no. 1 (2008), 51-52. 4 Jay Winter en Emmanuel Sivan, eds, War and remembrance in the twentieth century (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 24. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

30


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

schap, in plaats van dat die gemeenschap een collectieve herinnering, in de neurologische zin, heeft. Het gaat hier om een actieve vorm van herinneren, waarnaar op één of andere manier gehandeld zal moeten worden. Deze notie veronderstelt dat sommige gebeurtenissen het waard zijn om te herinneren, andere niet.5 Bottici onderscheidt vervolgens drie niveaus waarop deze collectieve herinnering wordt vormgegeven: op institutioneel, publiek en pedagogisch niveau.6 Het eerste niveau beslaat de politieke instituties en autoriteiten, het tweede de publieke sfeer (het collectief zelf) en het derde de mensen die anderen leren over wat te herinneren en hoe dat te doen. Alle drie de niveaus zijn van invloed op de herinnering aan Gallipoli. Verschillende groepen binnen een collectief of gemeenschap dragen op verschillende wijze bij aan de collectieve herinnering. Om dit te verhelderen, hebben Winter en Sivan naast het begrip collective memory het begrip collective remembrance (collectieve gedenken) geplaatst. Met dit laatste doelen zij op een bepaald proces, een behoefte van individuen en groepen om samen te komen om zich ‘uit te spreken’.7 Winter en Sivan focussen zich voornamelijk op het tweede niveau van Bottici, de publieke sfeer. Ze benadrukken het belang van het handelen vanuit de civil society, los van het handelen en de manipulatie door de staat. Voorbeelden hiervan zijn verenigingen, filmmakers, kunstenaars, enzovoort. Omdat aan het gedenken van een bepaalde gebeurtenis door verschillende mensen en organisaties invulling wordt gegeven, gaat het bij collective remembrance uiteindelijk altijd om onderhandelingen tussen een veelheid aan groeperingen, inclusief de staat, aldus Winter en Sivan.8 Ondanks hun focus op de civil society, erkennen Winter en Sivan de staat wel degelijk als ‘carrier of the brunt of warfare’ en ‘major producer and choreographer of commemoration’.9 Hier komt uit naar voren dat er sprake is van een wisselwerking tussen de verschillende niveaus, zoals Bottici die beschrijft, in het maken van collectieve herinnering. Assmann heeft verder onderzoek gedaan naar de relatie tussen herinnering en (politieke) verandering. Assmann verbindt drie essentiële kenmerken aan de collectieve herinnering. Ten eerste noemt ze de kneedbaarheid of dynamiek (plasticity) ervan, wat inhoudt dat collectieve herinnering nooit vaststaat, maar altijd onderhevig is aan verandering. Ten tweede gaat het bij herinnering niet om het verleden zelf, maar om de representatie van gebeurtenissen uit het verleden, ‘that are created, circulated and received within a specific cultural frame and political constellation’.10 Het gaat dus om de selectie, interpretatie en reconstructie van het verleden. Ten derde kan er een zekere mate van heterogeniteit aanwezig zijn in 5 Macleod, 1. 6 Chiara Bottici, Imagining Europe: myth, memory and identity (New York: Cambridge University Press, 2013), 52. 7 Winter en Sivan, 9. 8 Ibidem, 30. 9 Ibidem, 38. 10 Aleida Assmann, ed., Memory and political change (New York: Palgrave Macmillan, 2012), 3. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

31


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

de herinnering binnen een gemeenschap. Dat wil zeggen dat herinneringen niet per se op elkaar aan hoeven te sluiten, iets wat Winter en Sivan ook stellen. Uit deze drie principes leidt Assmann af dat collectieve herinnering niet alleen maar vatbaar is voor verandering, maar dat collectieve herinnering zelf ook geldt als een ‘powerful agent of change’.11 Assmann schrijft hierover: Accredited with the power of transforming our relationship to the past and the ability to revise former values and attitudes, memory can create new frames of action. By working through past hatreds and resentments, memory can contribute towards reconciliation and new forms of co-existence, opening up the possibility of a common future.12 Er is volgens Assmann dus sprake van een symbiose tussen politieke veranderingen en de verandering in de collectieve herinnering. Enerzijds kunnen politieke veranderingen aanzetten tot veranderingen in de collectieve herinnering binnen een gemeenschap, in dit geval de Australische natie. Anderzijds kan de intrinsieke verandering in de collectieve herinnering (en mythen) aansporen tot ‘new frames of action’, wat ‘reconciliation and new forms of co-existence’ – politieke verandering dus – kan bewerkstelligen. Dit is interessant, omdat we ten aanzien van Gallipoli ook een duidelijke verandering zien: de twee gezworen oorlogsvijanden Turkije en Australië zijn tot verzoening geraakt. Het is dus zaak om te kijken naar de invloed van veranderingen op institutioneel (alsook publiek en educatief) niveau op de veranderende collectieve herinnering aan Gallipoli, maar evengoed naar de intrinsieke waarde van de herinnering, als ‘powerful agent of change’, in dit proces van een verbeterende relatie tussen de twee landen. Alvorens we dit kunnen doen, zullen we eerste het fenomeen ‘mythe’ moeten definiëren. In de tijd dat historici er naar streefden uit te vinden ‘Wie es eigentlich gewesen’, hoe het verleden er daadwerkelijk uit had gezien, werden mythen geassocieerd met alles wat onwaar was over het verleden. Echter, naast de intellectuele zoektocht naar de ‘waarheid’ dient men tevens te kijken naar de sociale waarde van mythen.13 Cohesie binnen een gemeenschap is vaak gebaseerd op mythen. Men houdt binnen deze gemeenschap deze verhalen vaak voor ‘waarheden’ aan, terwijl buitenstaanders eerder geneigd zijn deze als ‘mythen’ te beschouwen.14 Mythen maken deel uit van de collectieve herinnering. Door mythen wordt significance (gewicht) gegeven aan een historische gebeurtenis, bijvoorbeeld Gallipoli, en wordt deze daarmee opgenomen in de collectieve herinnering. Het gewicht of de emotionele waarde

11 Assmann, Memory and political change, 4. 12 Ibidem. 13 Macleod, 2. 14 William H. McNeill, “Mythistory, or truth, myth, history, and historians,” The American historical review 91, no. 1 (februari 1986), 3. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

32


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

onderscheidt een mythe van een gewoon narratief. Bij mythevorming is de productie even belangrijk als de ontvangst (receptie) ervan. Deze wisselwerking leidt vervolgens tot reproductie van een mythe: ‘the work on myth’ (Arbeit am Mythos), zoals Hans Blumenberg dat noemt.15 Zodoende gaat het bij mythevorming altijd om een proces, waarbij de emotionele waarde als graadmeter geldt. Samenvattend dient een mythe drie elementen te bevatten: narratief, proces en significantie.

2 De Anzaclegende in Australië In Australië kwam al snel na de Eerste Wereldoorlog de Anzaclegende tot stand. De sterke weerklank die deze mythe had in het land, in vergelijking met bijvoorbeeld Groot-Brittannië, laat zien dat de context een belangrijke rol speelt in het maken van collectieve herinnering. Immers, de Australische deelname aan de Gallipolicampagne gold voor hen als eerste wezenlijke hoofdstuk in het verhaal van een nieuwe federale natie.16 Dit gaf significance aan de gebeurtenissen in Gallipoli; een mythe was geboren. Zeer belangrijk voor de herinnering aan Gallipoli, in zijn eigen tijd en daarna, was Charles Bean. Bean was correspondent namens de Australian Imperial Force (AIF) tijdens de oorlog en werd daarna beschouwd als de officiële historicus met betrekking tot Gallipoli. Door middel van selectie, simplificatie en generalisatie wist hij de complexe gebeurtenissen in Gallipoli zo te presenteren, dat een legende vormgegeven werd.17 Centrale eigenschappen die hij toeschreef aan de Australische troepen waren onder andere dapperheid, vindingrijkheid en kameraadschap. Bean stond voor een dilemma hoe de oorlog te presenteren aan het Australische publiek. Rekening houdend met het feit dat de algemene lezer in Australië de berichtgeving over amateuristische, angstige en ongedisciplineerde soldaten – welke in grote getale aanwezig waren in Gallipoli – niet zou accepteren, besloot hij zich te richten op de dappere daden van individuele helden.18 Dit beeld is bepalend geweest voor de Anzaclegende. In 1916 werd onder zijn redactie The Anzac book uitgegeven. Dit boekwerk gold als ‘souvenir’ voor zowel de soldaten als het algemene Australische publiek, ter nagedachtenis aan de oorlog, met als doel een positieve wending te geven aan het militaire verlies. De suggestie werd gewekt dat het ging om een boek ‘written and illustrated in Gallipoli by the men of Anzac’, zoals op de omslag stond. De ingezonden stukken zouden zijn geschreven door een doorsnede van de Anzactroepen. Echter, Bean was een uitermate selectieve redacteur, opdat hij een

15 Hans Blumenberg, Work on myth, vert. R Wallace (Cambridge, MA”MIT Press, 1985). 16 Macleod, 10. 17 Alistair Thomson, Anzac memories: living with the legend (New York: Oxford University Press, 1994), 47. 18 Christopher Pugsley, “Stories of Anzac,” in Gallipoli: making history, ed. Jenny Macleod (Londen: Cass, 2004), 46. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

33


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

beeld naar eigen voorkeur kon geven van de Anzacs.19 Als historicus presenteerde Bean de oorlog als een roemrijk avontuur. Dat dit niet strookte met de weerbarstige werkelijkheid, namelijk de bloedige omstandigheden en de chaos die de soldaten meemaakten, deed er niet toe. De weergave van de oorlog door Bean was nogal positief. Het blijft absurd dat dit beeld zo bepalend is geweest voor de Anzaclegende, terwijl de campagne zelf uitliep op een deceptie voor de Australische troepen. Oorzaken achter het falen lagen volgens Bean telkens buiten Australische controle. Bean richtte zijn aandacht louter op de individuele heroïsche verhalen, wat zorgde voor een ‘matrix of heroism that came to personify all Australians in battle’.20 In Beans selectieve weergave van de oorlog werden niet alle geluiden over de oorlog publiek gehoord. In familiekringen werden de ervaringen van soldaten vaak anders gepresenteerd. Er was sprake van gemengde gevoelens onder hen ten aanzien van Beans weergave van de oorlog. Toch bleef de Anzaclegende, zoals die was opgezet door Bean, dominant. De Anzacs schikten zich meestal toch in het beeld dat geportretteerd werd door Bean. Door de nadruk op de kwaliteiten van de soldaten, in plaats van de tragedie, werd het voor teruggekeerde soldaten gemakkelijker pijnlijke persoonlijke herinneringen te verdringen. Men kon met meer genoegdoening terugkijken op de oorlog: een gevoel ‘that their manhood had been sustained, that their actions had been valued, and that their efforts were worthwhile’.21 Het werk van Bean hielp zo in de eerste plaats Australische soldaten hun oorlogservaringen te verwoorden en te veralgemeniseren, in de tweede plaats om tegensprekende inzichten de kop in te drukken.22 Bean hield vast aan de eigenschappen van de Anzacs en de nationale betekenis van hun prestaties als hoofdthema in zijn werk. Bean beschouwde zichzelf eigenlijk meer als verhalenverteller dan historicus.23 Deze houding kan ook deels de dominantie van zijn werk verklaren. Immers, de mate waarin het werk van de historicus voor ‘waarheid’ wordt aangenomen binnen een gemeenschap, evenals zijn overtuigingskracht en begrijpelijkheid, berust meer op zijn literaire vaardigheden dan op daadwerkelijke bronnenkritiek.24 De traditionele Australische mythe, zoals opgezet door Bean, kende veel raakvlakken met de Britse mythe over Gallipoli. Net als door Bean werd in Groot-Brittannië de oorlog geromantiseerd en werden heldendaden benadrukt, terwijl de campagne op een deceptie uitgelopen was. Tekenend voor deze heroïsch romantische mythe – hoewel deze minder invloedrijk was – was John Masefield, auteur van Gallipoli (1916), die de slag ‘not as a tragedy, 19 20 21 22 23 24

Thomson, 64-66. Pugsley, 47. Thomson, 70. Ibidem, 72. Ibidem, 150. McNeill, 6.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

34


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

nor as a mistake, but as a great human effort’ beschouwde.25 Meer onderscheidend was de Britse mythe wat betreft de nadruk op het strategische aspect achter de oorlog. De geallieerde operatie was bijna succesvol geweest en men had een grote mogelijkheid onbenut gelaten, zo was het algemene idee na de oorlog: als Constantinopel zou vallen, zou de oorlog al gewonnen zou zijn. De Turkse verliezen maakten deel uit van de (onvoltooide) realisatie van het geallieerde einddoel, waardoor deze in een positief kader werden gezien.26 Het strategisch aspect kwam niet zozeer naar voren in de Anzaclegende. Verder verschilde deze ten opzichte van de Britse mythe in het feit dat het Australische egalitarisme specifiek werd genoemd in de Australische mythe. Beans nadruk op de Australische mateship betrof niet alleen een sociaal aspect, namelijk de kameraadschap tussen soldaten, maar ook een politiek aspect, namelijk de Australische samenleving in het algemeen die meer egalitair was in vergelijking met het klassensysteem in de Oude Wereld.27 Bean beschouwde het egalitarisme als een sociale en politieke verbetering, welke een positieve uitwerking had op de Australische troepen. Beans geschiedschrijving was al met al dominant in het Australische beeld van Gallipoli en de oorlog. Als historicus belichaamde hij het derde, pedagogische niveau van Bottici in de bijdrage aan de collectieve herinnering. Uittreksels van zijn officiële werk verschenen dan ook in Australische schoolboeken.28 Zijn mythevorming over Gallipoli vertolkte de opvatting van het gros van de Australische bevolking. Toch representeerde Bean een specifieke overtuiging binnen de Australische gemeenschap in zijn tijd, iets waardoor zijn traditionele mythe in latere tijden op de proef gesteld zou worden. Bean richtte zich op de specifieke eigenschappen van Australische soldaten en de nationale betekenis van de oorlog, maar deed dit wel vanuit een wijder imperiaal perspectief. Bean schaarde zich onder de ‘loyalisten’, die al vrij snel na de oorlog tegenover een vrij radicale beweging met socialistische, pacifistische en anti-imperialistische invloeden kwamen te staan, de zogeheten ‘disloyalisten’. Ondanks de polarisatie die dit teweegbracht in Australië, bleven de loyalisten dominant in de vormgeving van de collectieve herinnering aan de Anzacs. De Returned Sailors’ and Soldiers’ Imperial League of Australia (RRSILA) speelde hierin een belangrijke rol. Deze organisatie behartigde de belangen van veteranen in Australië. Aansluiting bij deze organisatie bood veteranen veel voordelen. Men hoefde niet per se een loyalistische overtuiging te hebben; alleen radicale disloyalisten hielden zich afzijdig. Wel was het zo dat door de verstrengeling van veteranen met de loyalistische ideologie de RSSILA de facto invloed uit kon uitoefenen op het politieke gedrag van veteranen en de 25 Jenny Macleod, “The British heroic-romantic myth of Gallipoli,” in Gallipoli: making history, ed Jenny Macleod (Londen: Cass, 2004), 80. 26 Jenny Macleod, “The British heroic-romantic myth of Gallipoli,” 77. 27 Thomson, 49. 28 Ibidem, 154. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

35


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

manier waarop zij zich de oorlog herinnerden en zich identificeerden als Anzacs.29 De RSSILA droeg zodoende bij aan de institutionalisering van de Anzaclegende. Dit betreft het eerste niveau van Bottici, namelijk de rol van instituties en autoriteiten in het maken van de collectieve herinnering. Verder werd vanaf halverwege de jaren twintig Anzac Day ingesteld als nationale feestdag. Ook hierbij werd aangestuurd op de invoering van dominante rituelen en betekenisverlening. Het nationale symbolisme dat gepaard ging met Anzac Day veralgemeniseerde de betekenis van de Australische deelname aan de oorlog en marginaliseerde contrasterende opvattingen hierover.30 Disloyalisten bleven kritisch over de algemene tendens in Australië die neigde naar de ‘glorification of war’. Zij hadden echter niet de institutionele macht om verandering aan te brengen in de herinnering onder hun eigen voorwaarden.31 In de jaren zestig beleefde het herdenken van Gallipoli een dieptepunt, zowel in het publieke bewustzijn als wat betreft de officiële promotie ervan; men was sceptisch over de houdbaarheid van de jaarlijkse Anzac Day op langere termijn.32 Kritiek dat het evenement was verworden tot een halfslachtig bejubelen van de heldhaftige oorlogsdaden was meer algemeen geworden in Australië. De Returned and Services League (RSL), opvolger van de RSSILA, werd tevens steeds meer (op negatieve wijze) in verband gebracht met sociaal en politiek conservatisme. Met grote zorg schreven aanhangers van de oorspronkelijke mythe over de gang van zaken. George Johnson was één van hen; hij benadrukte juist de bruikbare lessen over de ‘universal truths of human spirit’ die aan Gallipoli verbonden waren.33 Hij doelde hier mee op waarden als broederschap, de eer van de natie en vrijheid. Je zou kunnen stellen dat de disloyalistische denkbeelden de overhand begonnen te krijgen onder het Australische publiek. Aan de teloorgang van de herdenking aan Gallipoli lag een veranderende publieke opinie ten grondslag. Sinds de jaren zestig was er een ontwikkeling gaande waarin Australiërs zich om meerdere redenen steeds minder verwant voelden met het voormalige Britse Rijk: het gevoel van Britishness zwakte af. Ook ontstond niet veel later, mede als gevolg van de oorlog in Vietnam, in Australië een groeiende anti-oorlogsbeweging. Pas vanaf de jaren tachtig begon de herwaardering voor de legende weer toe te nemen. Aan de hand van twee populaire films, Forty Thousand Horsemen (1940) en Gallipoli (1981), heeft historicus Stuart Ward geprobeerd een verklaring te geven voor de transformatie van onderwaardering naar herwaardering voor de Anzaclegende in Australië. De laatste film 29 Ibidem, 128. 30 Ibidem, 139. 31 Ibidem, 140. 32 Stuart Ward, “‘A war memorial in Celluloid’: the Gallipoli legend in Australian cinema, 1940s-1980s,” in Gallipoli: making history, ed. Jenny Macleod (Londen: Cass, 2004), 59. 33 Thomson, 190. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

36


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

speelde een belangrijke rol in de hernieuwde belangstelling in de Anzaclegende vanaf de jaren tachtig in Australië. Een vergelijking met betrekking tot de betekenis van beide films geeft inzicht in de ideologische verandering achter de Australische mythe over Gallipoli, aldus Ward.34 Met Forty Thousand Horsemen wilde regisseur Charles Chauvel het belang van de Anzaclegende voor een nieuwe generatie aantonen. De film gaat niet direct over de gebeurtenissen in Gallipoli, maar er wordt wel continue naar verwezen. De centrale elementen uit het werk van Bean keerden terug in de film. De identificatie met het Britse Rijk is nog duidelijk zichtbaar in de film, iets wat typerend was voor de algemene opvattingen in die tijd. De unieke Australische eigenschappen werden benadrukt, maar wel binnen een wijder imperiaal perspectief. In 1981 verscheen de film Gallipoli in de Australische bioscopen. Regisseur Peter Weir erkende, net als Chauvel, de invloed van het werk van Bean op zijn productie. Ook in de film lag de focus op het Australische ‘karakter’, in plaats van de details van de campagne zelf. Critici verweten Weir dat hij zijn film vijfenzestig jaar na dato rechtstreeks had gebaseerd op de traditionele legende, zoals die kort na de Eerste Wereldoorlog was ontstaan. Echter, deze traditionele mythe had ingeboet aan relevantie in de jaren zestig, terwijl een film als Gallipoli juist bijdroeg aan de heropleving van de Anzaclegende. De film representeerde dus wel degelijk een veranderde betekenis van de mythe.35 Deze veranderende betekenis van de mythe betrof ten eerste de nieuwe houding tegenover de Britten. De Britten werden steeds vaker afgeschilderd als de schuldigen achter de Australische verliezen bij Gallipoli. Er ontstond een iconisch beeld waarin Britse troepen thee aan het drinken waren, terwijl de Australische soldaten verderop afgeslacht werden. In de film van Weir is een soortgelijk beeld te zien. Niet de Turken, die in de film van niet eens zichtbaar zijn, maar de Britse officiers, die prutsten gedurende de hele campagne, worden gepresenteerd als de vijand. Ten tweede hield de veranderende betekenis in dat de vechtkwaliteiten zo veel mogelijk buiten beschouwing werden gelaten, in tegenstelling tot de aanvankelijke nadruk op de daden van de Anzac troepen en hun spectaculaire krijgsvertoning. Dit had te maken met een nieuw politieke klimaat in Australië, na de Vietnamoorlog, waarin dergelijke kwaliteiten een negatieve lading hadden gekregen. De tragedie achter de oorlog speelde in de herinnering een steeds prominentere rol. Weirs film sloot hier op aan. Hij dichtte de Anzactroepen een andere primaire functie toe: zij dienden niet in Gallipoli met als doel Turkse infanterie om te brengen, maar golden als kanonnenvoer voor de imperiale oorlogsmachine.36 34 35 36

Ward, 61. Ibidem, 65. Ibidem, 67.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

37


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

Als gevolg van deze veranderende betekenis kwam de Anzacmythe steeds verder af te staan van de Britse mythe over Gallipoli. Ten eerste bleef het romantiserende aura voortbestaan in de Britse mythevorming na de Tweede Oorlog, terwijl in Australië een toenemende nadruk op de tragedie waarneembaar was. De campagne bleef veredeld worden in Groot-Brittannië. Ten tweede werd in de Australische mythe de verantwoordelijkheid achter het falen nu afgeschoven op de Britten. De Britten daarentegen, als aanstichters van de oorlog en verdedigers van de Australiërs, moesten hun eigen daden zien te rechtvaardigen, vandaar hun focus op de strategie achter de oorlog.37 Ten derde is er een groeiend contrast te zien tussen enerzijds de Australische mates die samen streden en ten onder gingen en anderzijds de Britse officier, die steeds vaker als de boeman gepresenteerd werd. Het Australische larrikinism, de minachting voor autoriteiten, kreeg iets positiefs. Het Australische egalitarisme, al benadrukt door Charles Bean, kwam in dit beeld impliciet tot uiting. Gesteld kan worden dat de Britten in de Australische mythevorming door deze tegenstellingen steeds meer als significant other gepresenteerd werden. Het idee van Britishness was vanaf de jaren zeventig belangrijker dan ooit geworden, maar nu als een culturele maatstaf waartegen de Australiërs zich afzetten.38 Het nationalistische element in de mythe over Gallipoli was niet verdwenen door de veranderende betekenis. De specifieke eigenschappen die Bean had toegedicht aan de Australische soldaat waren nog niet vergeten. Integendeel. Er moest een nieuwe dimensie gegeven worden aan het Australische patriottisme, nu de loyaliteit jegens de Britten vervaagd was. In plaats van de Australische heroïsche ‘baptism of fire’ te bejubelen, werd Australië nu geïdentificeerd met een beeld van de onschuldige soldaten, die gebukt gingen onder hogere machten (de Britse commandanten). De ‘birth of nationhood’ werd nu zo ervaren, dat de Australische onafhankelijkheid van de Britse koloniale overheerser retrospectief werd voorgesteld.39 De filmproductie speelde een prominente rol in de creatie van een nieuwe ‘sense of the nation’. Filmmakers konden rekenen op hoge subsidies vanuit de staat, die een toenemende behoefte had een nieuw nationaal imago neer te zetten. Weirs Gallipoli voldeed aan hun wensen. Scenarioschrijver David Williamson was zich bewust van deze behoefte: ‘As for myth, a country, for its own psychological well-being needs to generate its own myths, otherwise it doesn’t feel whole.’40 De Anzaclegende had in Australië dus een vernieuwde betekenis gekregen. In plaats van zichzelf tegenover de Turkse vijand te zetten, als gevolg van de nadruk op de heroïsche oorlogsdaden, zetten de Australiërs zich nu af tegenover de Britten. De intrinsieke aanpassing van de mythe voor een nieuwe post-imperiale generatie is medebepalend geweest voor 37 38 39 40

Macleod, “The British heroic-romantic myth of Gallipoli,” 84. Ward, 69. Ibidem, 69. Thomson, 192.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

38


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

het voortleven van de mythe zelf, aldus Ward.41 Weirs Gallipoli gaf een beeld van de oorlog dat aansloot op de nieuwe Australische herinnering en de gevoelens bij de oorlog: de veranderde associatie van oorlog met de tragedie, de aanwijzing van de Britten als schuldigen voor de Australische verliezen, maar ook nog altijd het beeld van de Anzacsoldaten als sympathiek en vol goede eigenschappen.42 Weir presteerde het daarbij om de continuïteit van de centrale karakteristieken van de Anzacs uit het werk van Bean in te passen in de vernieuwde betekenis van de Anzaclegende voor de Australiërs.43 In deze transformatie van onderwaardering naar herwaardering komt duidelijk naar voren wat Blumenberg ‘work on myth’ noemt. Negatieve receptie in de jaren zestig leidde uiteindelijk tot reproductie van de mythe, waardoor het voortbestaan ervan in de collectieve herinnering gegarandeerd kon worden. De civil society, het tweede niveau van Bottici, speelde een essentiële rol in het proces rond de mythe, op zowel directe als indirecte wijze. Peter Weir liet als filmmaker een nieuw beeld van de Anzacs zien dat aansloeg onder het Australische publiek. Matthew Stewart schreef in een review: ‘For Australians, the film enters a site of social memory – one where the forces of fiction and history meet with such focused power that they have become the stuff of self-defining national myth.’44 Daarnaast droeg de publieke sfeer op indirecte wijze bij aan de nieuwe betekenis van de legende, namelijk door de veranderende opvattingen over de Britten en over oorlog in het algemeen in de Australische samenleving.

3 De jonge Turkse mythe over Gallipoli Door de Turken werd Gallipoli, evenals door de Australiërs, gezien als een belangrijk hoofdstuk in de zelfontplooiing van de natie. Toch werd de nadruk hier (lange tijd) minder op gelegd dan in Australië.45 In Turkije staat de campagne beter bekend als de Slag bij Çanakkale, wat verwijst naar een plaats aan de zeestraat aan de rechterzijde van het schiereiland. Hier behaalden de Ottomanen hun grootste overwinning, op 18 maart 1915, waarmee de doorgang voor de geallieerden naar Constantinopel geblokkeerd bleef. Gallipoli heeft echter lange tijd een betrekkelijk kleine rol gespeeld in de Turkse collectieve herinnering. De belangstelling van Turken was vooral toegespitst op de Onafhankelijkheidsoorlog met de Grieken (1920-1922). De laatste oorlog paste beter in het verhaal van het ontstaan van een nieuwe onafhankelijke Turkse natie. In tegenstelling tot de Ottomaanse troepen bij Gallipoli vocht in de Onafhankelijkheidsoorlog een louter Turks leger. Daarnaast was Mustafa Kemal in de laatste oorlog opperbevelhebber en generalissimo waarmee hij 41 Ward, 72. 42 Thomson, 192. 43 Ward, 72. 44 Matthew Stewart, “Film in context: Gallipoli,” History today 53, no. 2 (februari 2003), 45. 45 John McQuilton, “Gallipoli as contested commemorative space,” in Gallipoli: making history, ed. Jenny Macleod (Londen: Cass, 2004), 150. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

39


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

de fundamenten legde voor het ontstaan van de moderne Turkse staat, terwijl hij tijdens de Gallipoli campagne als luitenant-kolonel slechts commandant was van één divisie. Recent heeft er echter een verschuiving plaatsgevonden in de aandacht voor beide oorlogen. Paul Schulten en Martin Kraaijestein stellen: ‘Het heeft er alle schijn van dat nieuwe politieke omstandigheden een verschuiving in de Turkse historische cultuur over die oorlogen hebben veroorzaakt.’46 Een logische verklaring voor deze verschuiving was de veranderde relatie van Turkije met Griekenland en de mogelijke intrede in Europa die daarmee gepaard ging. De eenzijdige nadruk op de Onafhankelijkheidsoorlog werd hierdoor minder wenselijk. De waardering voor Gallipoli in Turkije heeft ook een direct verband met het nationalistische programma van de junta, die van 1980 tot 1983 aan het roer stond in Turkije.47 De regering was gebaat bij de verheerlijking van Atatürk, de Vader des Vaderlands, en de triomf van het Turkse patriottisme. De vernieuwde belangstelling voor de strijd bij Gallipoli sloot aan bij deze wens. De oorlog was voorheen altijd geïnterpreteerd als een strijd tegen de ‘ongelovige’. Gallipoli betekende nu steeds meer het startschot voor de carrière van Mustafa Kemal.48 In het heroïsche verhaal over Gallipoli kwamen mythische elementen terecht. Het verhaal kreeg een bepaalde lading en emotionele waarde, wat Bottici significance noemt. De overwinning bij Gallipoli en vooral de zege op de Geallieerden op 18 maart 1915 werd steeds meer als het echte begin van de Turkse identiteit gezien.49 In de jonge Turkse mythe werd een beeld gepresenteerd van de eenvoudige boerensoldaat uit Anatolië die de geallieerden, sterker wat betreft manschappen en materiaal, wist tegen te houden. Ze waren bereid offers te brengen voor het vaderland. Deze onverschrokkenheid combineerden de troepen met een eervolle houding tegenover de vijand. Met name tegenover de Australische en Nieuw-Zeelandse vijanden zouden de soldaten een uiterst ridderlijke houding hebben aangenomen.50 Met name de rol van Mustafa Kemal zette de mythe kracht bij. In de Turkse collectieve herinnering speelt Kemal, de man die in 1923 de moderne Turkse Republiek stichtte en vanaf 1934 zichzelf Atatürk (Vader der Turken) zou laten noemen, überhaupt een zeer prominente rol. Het overeind blijven van het beeld van Atatürk als bindend figuur in Turkije is mede mogelijk gemaakt door politieke herdenkingsplechtigheden, wettelijke maatregelen en de invloed van een aanzienlijke maatschappelijke beweging.51 Gedurende en na zijn regeerpe46 Paul Schulten en Martin Kraaijestein, “Channakale: Turkse mythes over de oorlog in Gallipoli,” http://www.ssew.nl/channakale-turkse-mythes-over-oorlog-gallipoli (geraadpleegd 30 november 2014). 47 Schulten en Kraaijestein. 48 Fewster, 7. 49 Schulten en Kraaijestein. 50 Idem. 51 Onur Bakiner, “Is Turkey coming to terms with its pasts? Politics of memory and majoritarian conservatism,” Nationalities papers 41, no. 5 (maart 2013), 697. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

40


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

riode streefde de staat al succesvol naar hegemonie over de interpretatie van het verleden. Het onderwijs speelde hierin een belangrijke rol. Vanaf de jaren zestig werd bovendien wettelijk vastgelegd dat de politieke idealen van Atatürk golden als de leidende wettelijke filosofie in Turkije. Ook zijn er voortdurend maatschappelijke initiatieven van burgers en NGO’s om zijn erfenis te bewaken. Daarnaast keert Atatürk overal terug in het Turkse straatbeeld: in huizen, op straat, in scholen, enzovoort. Kemal was officier tijdens de slag bij Gallipoli. Hoewel hij ‘slechts’ luitenant-kolonel was, werd de slag juist beschouwd als het startschot voor zijn latere carrière, waarin hij zoveel betekende voor de moderne Turkse staat. Zijn rol bij Gallipoli werd dus bepaald niet onderbelicht. Kemal werd gezien als de grote leider achter de overwinning tegen de geallieerden. Hij belichaamde, volgens het verhaal, de Turkse onverzettelijkheid als geen ander. Gallipoli werd al met al door de meeste Turken in de eerste plaats herinnerd als een hoofdstuk in het leven en de legende van de ‘nation’s most famous son’, Atatürk.52 Naast de onverzettelijkheid van Atatürk kwam zijn humane houding sterk naar voren in de mythe over Gallipoli. Aan hem is een iconische tekst toegeschreven, uit 1934, die vervolgens in allerlei publicaties en op verschillende gedenktekens is verschenen: Those heroes that shed their blood and lost their lives... You are now lying in the soil of a friendly country. Therefore rest in peace. There is no difference between the Johnnies and the Mehmets to us where they lie side by side now here in this country of ours... you, the mothers, who sent their sons from faraway countries wipe away your tears; your sons are now lying in our bosom and are in peace. After having lost their lives on this land they have become our sons as well.53

De tekst werd eigenlijk door de Turkse minister van Buitenlandse Zaken destijds bij een bezoek aan Gallipoli voorgedragen, maar de woorden zouden hem gedicteerd zijn door Kemal.54 Uit de tekst spreekt een wil tot verzoening tussen de ‘Mehmets’ en ‘Johnnies’. De humane houding van Atatürk, zoals die gepresenteerd werd in de mythe, riep dus indirect op tot verzoening tussen de Australiërs en de Turken. De Ottomaanse overwinning bij Gallipoli is in recente tijden een belangrijk hoofdstuk geworden in de Turkse nationalistische retoriek. Mythevorming rond de persoon Atatürk was, gegeven zijn belangrijke positie in het nieuwe Turkije, niet verwonderlijk. Toch is het bijzonder, stellen Schulten en Kraaijestein, dat Kemal nog niet het slachtoffer is geworden van 52 Fewster, 8. 53 Australian War Memorial, “ http://www.awm.gov.au/encyclopedia/ataturk.asp (geraadpleegd 30 november 2014). 54 Schulten en Kraaijestein. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

41


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

het ‘zo gebruikelijke proces van ontmythologisering’.55 Bakiner lijkt dat te onderschrijven, wanneer hij stelt: ‘I observe the replacement of the hegemonic framework of memory (Kemalism) by a multiplicity of alternative memories.’56 Echter, het betreft hier, zoals Bakiner zelf aangeeft, het ‘Kemalisme’ dat op losse schroeven is komen te staan, niet de persoon Kemal zelf. Er was sprake van toenemende kritiek in Turkije, aan het eind van de twintigste eeuw, op de antidemocratische modernisering in het land onder volgelingen en opvolgers van Atatürk. De oorspronkelijke inspanningen van Kemal zelf bleven echter buiten schot.57 Daarmee heeft de mythe over Gallipoli zijn waarde behouden binnen de Turkse collectieve herinnering. Kortom, in de relatief jonge Turkse mythe over Gallipoli draait het om Atatürk. Instituties en politieke autoriteiten, het eerste niveau van Bottici, zijn verantwoordelijk geweest voor deze persoonsverheerlijking, tot op de dag van vandaag, zo het lijkt. Door het Turkse Ministerie van Onderwijs worden scholenbezoeken aan het eiland gesubsidieerd, waar telkens nieuwe gedisciplineerde klassen verhalen over Gallipoli en de rol van Atatürk aanhoren.58 Om een antwoord te vinden op de vraag hoe mythevorming over Gallipoli heeft bijgedragen aan de speciale band tussen Australië en Turkije, is het in het geval van de Turkse mythe belangrijk te realiseren dat de humane houding die aan Mustafa Kemal werd toegeschreven een belangrijke rol speelt. Ook in de Turkse mythe is een proces van othering ten opzichte van de Britten waarneembaar. De Britten waren de vijand van het Ottomaanse leger bij Gallipoli en bleven dat in de naoorlogse politieke ontwikkelingen tot aan de stichting van de Turkse moderne staat. Uiteraard werd bij Gallipoli ook tegen de Australische troepen gevochten, maar de algemene Turkse opvatting was dat zij er uiteindelijk door de Britten toe waren gedwongen en vooral het vuile werk op moesten knappen.59 Er is een duidelijke contrastwerking te zien in de recente Turkse mythevorming ten opzichte van de Britse mythe, welke overeenkomsten vertoont met de ontwikkeling in de Australische mythe over Gallipoi vanaf de jaren zestig. De Turkse mythe gaf niet een louter romantisch beeld van de oorlog, wat wel meer het geval was in de Britse mythe over Gallipoli. Atatürk, zo belangrijk in de Turkse mythe, werd in verband gebracht met het betreuren van zowel de Turkse als Australische verliezen. Er werd zodoende stilgestaan bij de tragedie, net zoals in de Australische mythe. Bovendien kwamen de Turkse soldaten in de representatie van de oorlog duidelijk in con55 Idem. 56 Bakiner, 696. 57 Sibel Bozgodan en Resat Kasaba, eds., Rethinking modernity and national identity in Turkey (Seattle: University of Washington Press, 1997), 4. 58 Schulten en Kraaijestein. 59 Ibidem. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

42


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

trast te staan met de Britse soldaten. De eenvoudige boerensoldaat uit Anatolië stond tegenover de Britse supermachten. Deze tegenstelling werd alleen maar vergroot als gevolg van de romantisering in de Britse mythe. Om Masefields beschrijving van de oorlog en in het bijzonder de Britse soldaten er nog eens bij te halen: ‘For physical beauty and nobility of bearing they [de Britse soldaten] surpassed any men I have ever seen; they walked and looked like the kings in old poems’60 Het betreft hier juist de veredeling (ennobling) van de campagne en de soldaten in de Britse mythe, haast in de letterlijke zin. We zien hier een soortgelijke contrastwerking als de tegenstelling – al was deze tussen twee samenwerkende partijen – tussen de Australische troepen, gekenmerkt door kameraadschap en egalitarisme, en de Britse officieren.

4 De speciale band In Turkije was er een toenemende belangstelling voor Gallipoli in recente tijden. In de laatste decennia heeft er ook een enorme opleving van de Anzaclegende plaatsgevonden in Australië. Hier lag een ideologische verandering van de mythe aan ten grondslag, zoals we hebben gezien. Deze verandering kwam tot uiting in de film, een genre dat door de populariserende werking ervan een belangrijke functie had in dit proces. De toegenomen belangstelling in de legende had ook andere oorzaken. Zo kwamen er innovaties in de rituelen die gepaard gingen met de gelegenheid. Een andere reden was de grote toename van het aantal Australiërs dat op ‘bedevaart’ naar het schiereiland ging, iets wat mogelijk werd door het ontstaan van het moderne toerisme. Door goedkopere vluchten werd de relatieve afstand tussen Australië en het Turkse schiereiland verkleind. Tot eind jaren negentig werd deze reis gemaakt door een handjevol Australiërs; sinds de vijfenzeventigste herdenking in 1990 wordt Gallipoli jaarlijks rond 25 april bezocht door tussen de vijftien- en twintigduizend Australiërs.61 Naast de ouderen was het voornamelijk de jongere generatie die de reis ondernam naar Gallipoli. Het bijwonen van de jaarlijkse herdenkingsceremonie op 25 april op het schiereiland is, mede door het mediaspektakel dat er omheen ontstaan is, voor jonge reizigers een must do geworden. De grote betrokkenheid van de jonge generatie is opmerkelijk te noemen, omdat de overgrote meerderheid van deze groepering geen naaste verwanten had die tijdens de campagne waren omgekomen. Dit verminderde echter niet ‘the sense of ‘belonging’ at the emotional core of any pilgrimage’.62 Het verdwijnen van de directe betrokkenheid onder nieuwe generaties met de campagne was een algemeen verschijnsel. Assmann heeft zich beziggehouden met deze transitie van 60 Macleod, “The British heroic-romantic myth of Gallipoli,” 81. 61 Fewster, 21. 62 Bruce Scates, “In Gallipoli’s shadow: pilgrimage, memory, mourning and the great war,” Australian historical studies 33, no. 119 (april 2002), 9. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

43


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

social memory, waarmee Assmann de herinnering van directe betrokkenen, verwanten en nabestaanden bedoelt, naar een collectieve herinnering voor de lange termijn, die van generatie op generatie doorgegeven kan worden. Ze heeft enkele voorwaarden gesteld aan deze transitie.63 Één daarvan is het plaatsvinden van herdenkingsplechtigheden die om de zoveel tijd de herinnering oproepen en aanzetten tot collectieve participatie. Dit gebeurde jaarlijks in de vorm van Anzac Day in Australië en met name de ceremonie op het Turkse eiland op 25 april. Daarnaast onderstreept ze het belang van plaatsen of monumenten met tastbare overblijfselen. De schaal en de wijze waarop deze sites zijn aangebracht in het betrekkelijk kleine gebied van Gallipoli, is van een andere orde.64 Gallipoli kent bijvoorbeeld tweeëndertig begraafplaatsen. Bij Long Pine, een belangrijke plek voor de Australiërs tijdens de oorlog, staat het Australische oorlogsmonument, waarin de namen gegraveerd staan van de duizenden soldaten die zijn omgekomen. Vanaf de jaren negentig is ook het aantal Turkse monumenten enorm toegenomen. Er werden nieuwe monumenten en ceremoniële begraafplaatsen aangelegd, met de Turkse staat als initiatiefnemer. Bovenal moet de historische gebeurtenis gegoten zijn in een geladen en mobiliserend narratief om herinnerd te blijven worden, aldus Assmann. Met andere woorden, het narratief moet de latere generaties aanspreken. Dit was het geval in Australië. Ondanks dat inmiddels de meeste veteranen waren overleden, bleef de legende levendig onder de jonge generatie. Dit was mogelijk geworden door een verschuiving in de betekenis van de mythe: de aandacht was verschoven van de dappere strijders zelf naar de waarden waarvoor zij hadden gevochten.65

Met name (jonge) reizigers die in Gallipoli in aanraking kwamen met het verleden,

werden geraakt. Hoewel jonge reizigers vaak met verschillende intenties naar Gallipoli vertrokken, werd het bezoek door vele als een ‘spirituele ervaring’ beschouwd.66 De bedevaartgangers voelden dat ze iets verschuldigd waren aan degenen die destijds hadden gevochten en waren omgekomen. Enerzijds overheerste de tragedie in de nagedachtenis aan de oorlog onder hen. Anderzijds kwamen de waarden waarvoor gestreden was door de Anzacs naar voren: jongeren waren in Gallipoli getuige van wat zij ‘the defining moment of our history’ noemden.67 Al met al hadden meerdere factoren bijgedragen aan de heropleving en het voortbestaan van de mythe rond Gallipoli in de collectieve herinnering. Tegelijkertijd met deze ontwikkelingen was er een toenemende verzoening in Australië met de Turken zichtbaar. De herwaardering voor Gallipoli was deels het gevolg van de intrinsieke verandering van de my63 64 65 66 67

Assmann, “Transformations between history and memory”, 54-55. Schulten en Kraaijestein. Fewster, 19. Scates, 8. Ibidem, 9-11.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

44


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

the. Een ander gevolg van deze verandering was dat er ruimte voor de Turken kwam in het narratief. Tijdens de jaarlijkse Anzac Day in Australië werd door de veranderende betekenis van de legende steeds minder de nadruk gelegd op de strijdende soldaat en juist meer op de waarden waarvoor gevochten werd. Vanuit deze nieuwe interpretatie kon een beeld gegeven worden van de Anzacsoldaat en de Turkse soldaat die het zelfde lot deelden: ze waren ‘fellow sufferers rather than sworn enemies’ (lotgenoten in plaats van gezworen vijanden).68 Gallipoli werd steeds meer als een gemeenschappelijk lijden gezien. De Britten waren in dit beeld de gemeenschappelijke vijand. De Australische soldaat werden afgezet tegenover de sinistere Britse officier; de gewone Turkse soldaat tegenover de machtige, indringende Britse soldaat. Dit contrast werd vergroot door de voortdurende romantisering en veredeling in de Britse mythe. De strijd die de Turken en Australiërs in Gallipoli met elkaar voerden, werd steeds meer gezien als iets wat de twee naties bindt. Hier zien we duidelijk wat Assmann bedoelt met de collectieve herinnering als ‘powerful agent of change’. Aanpassingen in de mythe over Gallipoli, namelijk de nadruk op de (gedeelde) tragedie, de waarden waarvoor gevochten werd en de Britten in plaats van de Turken als de eigenlijke vijand, zetten aan tot ‘new frames of action’, in de richting van verzoening tussen de twee landen. Iets soortgelijks was te zien in Turkije. De humane houding van Atatürk in Gallipoli, een sterk beeld in de Turkse mythe, riep op tot verzoening. Vervolgens kan geconstateerd worden dat op de drie verschillende niveaus van Bottici invulling werd gegeven aan deze ‘new frames of action’. Ten eerste speelden instituties en autoriteiten, het eerste niveau van Bottici, een belangrijke rol. In de jaarlijkse herdenking aan Gallipoli, vanaf het moment dat de rituelen steeds meer aan populariteit wonnen, kwam de speciale band tussen de twee naties naar voren. In 1985 werd een groepje Australische veteranen, als gasten van zowel de Turkse als Australische regering, uitgenodigd om de herdenking aan de slag in Gallipoli, toen zeventig jaar geleden, bij te wonen. Bij die herdenking werden twee aankondigingen gedaan. De Turkse regering doopte Ari Burnu Beach om tot Anzac Cove. Tegelijkertijd werd in Canberra een Kemal Atatürk Memorial opgericht, gelegen tegenover de Australian War Memorial. Het was tekenend voor de nieuwe sfeer van verzoening. De herdenking in 1990, 75 jaar na dato, kreeg nog meer aandacht. Hierbij was voor het eerst de zittende Australische prime minister, Bob Hawke, aanwezig. Sindsdien zou elk jaar ten minste één hoge afgevaardigde uit Australië het evenement bijwonen. De herdenking kreeg enorme publiciteit, mede doordat het live werd uitgezonden in Australië. In 2000 waren zowel de Australische premier als de Turkse president aanwezig. Monumenten benadrukken de goede relatie tussen Australië en Turkije. Het Kemal Atatürk Memorial toont deze verbroedering par excellence. Op een Australische overheidssite is te lezen: ‘The Memorial honors Kemal Ataturk, commander of Turkish forces at Gallipoli and 68

Fewster, 11.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

45


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

later the first president of modern Turkey, as well as the heroism and sacrifice of both the Anzac and Turkish troops who took part in the campaign.’69 Vanaf Turkse zijde is een soortgelijke houding zichtbaar. De gevoelens van lotsverbondenheid zijn vooral bij Chunuk Bair tot uitdrukking gebracht. Zo is er een monument geplaatst, waar een Turkse soldaat een Australiër draagt, boven de plek waar onlangs de lijken zouden zijn ontdekt van een Turkse soldaat en een Australische kapitein die stierven op de plek waar zij elkaar met de bajonet doorstaken in een eeuwig samenzijn.70 Ook de publieke sfeer, het tweede niveau van Bottici, droeg bij aan de verzoening. De ruimte die voor de Turken in het narratief in ontstaan, kwam in het bijzonder naar voren in de ervaringen van de bedevaartgangers die deze herdenkingen bijwoonden. Er ontstond onder hen een bewustzijn dat het verschrikkelijk lijden in Gallipoli, aan beide kanten, ‘just pointless’ was geweest.71 Bovendien kreeg men beter inzicht in de schade die de campagne voor de Turken had aangericht. Omdat op scholen weinig aandacht was besteed aan de grote verliezen aan Turkse zijde, werd de reis als een nieuwe educatieve ervaring beschouwd.72 Persoonlijke ontmoetingen met Turken maakten tevens indruk. Jonge bedevaartgangers uit beide landen troffen elkaar en werden geconfronteerd met een gemeenschappelijk tragedie. Enkelen vonden daarbij troost in de bekende woorden van Atatürk, die gegrift stonden in een steen bij de zee.73

Tenslotte werd er op pedagogisch niveau aangestuurd op verzoening. John Foster

heeft dit proberen aan te tonen aan de hand van een Australisch en Turks kinderboek. In 1981 bracht Albert Facey een autobiografie uit over zijn ervaringen in Gallipoli, A fortunate life, die ook in kinderversie uitkwam en die vervolgens op veel Australische scholen werd gelezen. De strekking was dat oorlog niet hoorde, zeker niet wanneer er gevochten werd tegen diegenen waartegen geen wrok bestond.74 De Turkse auteur Serpil Ural schreef in 2000 Guldikeni yayinlari (in het Engels Candles at dawn). Haar hoofdboodschap was de verwerping van oorlog in het algemeen, maar de genuanceerde beschrijving van karakters en gebeurtenissen in Gallipoli – de tragedie aan beide zijden wordt benadrukt – wijst duidelijk op een poging de relatie tussen Turkije en Australië verder te versterken.75

69 Australian Government: National Capital Authority, “Anzac parade: Kemal Atatürk Memorial,” http://www.nationalcapital.gov.au/index.php?option=com_content&view=article&id=213%3Ah2s7-anzac-parade&catid=57%3Aql-menu-visiting&Itemid=202&limitstart=12 (geraadpleegd 30 november 2014). 70 Schulten en Kraaijestein. 71 Scates, 9. 72 Ibidem, 12-13. 73 Ibidem, 14. 74 Joh Foster, “No man’s land has two sides: a view for children of Gallipoli, 1915, from the Turkish and Australian trenches,” Bookbird: the journal on the International Board on Books for Young People (IBBY) 41, no. 4 (oktober 2003), 26. 75 Foster, 26. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

46


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

Conclusie Dat een desastreuze oorlog tussen twee landen niet automatisch hoeft te leiden tot een negatieve representatie van de ‘ander’ in latere tijden, heeft de mythevorming over de slag bij Gallipoli, waarin Australische en Ottomaanse troepen tegen elkaar vochten, laten zien. Integendeel, de herinnering aan Gallipoli heeft later geleid tot een ‘speciale band’ tussen Australië en Turkije. Ik heb me afgevraagd hoe de herinnering aan en mythevorming over Gallipoli in beide landen heeft kunnen bijdragen aan deze politieke transitie Gallipoli is zeer illustratief voor de symbiose tussen politieke veranderingen en veranderingen in de collectieve herinnering. Er was sprake van een voortdurende wederzijdse beïnvloeding tussen deze twee componenten in de afgelopen eeuw. Assmann heeft deze wisselwerking in het algemeen onderzocht en stelt dat collectieve herinnering niet alleen vatbaar is voor verandering, maar dat collectieve herinnering zelf ook geldt als ‘powerful agent’ achter politieke veranderingen. Dit wederzijdse proces was vooral goed zichtbaar in Australië; de Turkse mythe over Gallipoli is relatief jong. In de eerste plaats noopten veranderde denkbeelden in de Australische politiek en maatschappij tot een aanpassing van de traditionele Anzaclegende. De oorspronkelijke legende, waarvan Charles Bean de belangrijkste vormgever was, werd gekenmerkt door de toegekende specifieke eigenschappen aan de Australische soldaten, de nadruk op de individuele krijgsvertoning en de imperiale loyaliteit. Dit beeld was lange tijd dominant, totdat in de jaren zestig kritiek de boventoon begon te voeren. De mythe moest aangepast worden aan nieuwe politieke en maatschappelijke denkbeelden, in de vorm van een nieuwe houding tegenover de voormalige Britse kolonisator en het pacifistische klimaat van toen, om het voortbestaan van de mythe te garanderen. Deze veranderende mythe legde vervolgens weer de basis voor een nieuwe politieke ontwikkeling, namelijk een verbeterde relatie tussen Australië en Turkije. Met andere woorden, de mythe gold nu als ‘powerful agent of change’. Er was een beeld ontstaan van lotsverbondenheid en gemeenschappelijk lijden onder de Australiërs en Turken bij Gallipoli. In de eerste plaats werd de gedeelde tragedie benadrukt. De Turkse mythe over Gallipoli, die prominenter aanwezig werd in de Turkse collectieve herinnering als gevolg van nieuwe politieke omstandigheden, draaide met name om Atatürk. Juist zijn humane houding, welke gepresenteerd werd aan de hand van bijvoorbeeld de iconische speech uit 1934 (‘... they have become our sons as well’), kwam naar voren in de mythe over Gallipoli. In de tweede plaats was er sprake van overlapping in het proces van othering ten opzichte van de Britten. De Britten waren de eigenlijke gemeenschappelijke vijand in de oorlog. Daarbij werden in de representatie van de oorlog zowel de Australische als Turkse troepen geplaatst tegenover de Britten als significant other, een contrast dat werd aangescherpt door de voortdurende romantisering en veredeling in de Britse mythe. Dit alles verschafte de basis voor een Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

47


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

nieuwe speciale band tussen Australië en Turkije. Je zou dus kunnen stellen dat, als er al sprake was van vijandbeelden naar aanleiding van de slag bij Gallipoli, het een gezamenlijk Australisch en Turks vijandbeeld van de Britten betreft. De recente mythevorming, zowel de vernieuwde mythe in Australië, die vanaf de jaren tachtig weer steeds meer aan waardering begon terug te winnen in de Australische collectieve herinnering, als de relatief jonge Turkse mythe, ging dus gepaard met een verbeterde relatie tussen Australië en Turkije. Naar dit laatste werd vervolgens weer gehandeld in de vormgeving van de collectieve herinnering, op institutioneel, publiek en pedagogisch niveau, voor en door latere generaties, zowel vanaf Australische als Turkse zijde. Aan de hand van deze casestudy over Gallipoli heb ik de symbiose tussen politieke verandering en de verandering in de collectieve herinnering beter proberen te duiden. De wederzijdse beïnvloeding van politieke veranderingen en veranderingen in de collectieve herinnering is een interessant fenomeen. Daarnaast kan met betrekking tot Gallipoli geconcludeerd worden dat in het geval van Australië er sprake was van overlapping tussen de factoren die bijdroegen aan het voortbestaan van de mythe onder latere generaties op de lange termijn – de voorwaarden die Assmann hieraan stelt – en de vormgeving van de speciale band met Turkije in de collectieve herinnering. De vernieuwde Anzaclegende sprak nieuwe generaties aan en bereidde tegelijkertijd de weg voor een verbeterde relatie tussen de twee landen. Herdenkingsplechtigheden en monumenten blijven niet alleen de herinnering aan Gallipoli oproepen; in die rituelen en sites komt evengoed de Turks-Australische verbroedering sterk naar voren. De speciale band lijkt dus, vanuit Australisch oogpunt in ieder geval, een lange toekomst tegemoet te gaan; al is het maar dat het monument ter ere van Atatürk in Canberra de Australiërs hier aan zal blijven herinneren.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

48


BIBLIOGRAFIE Assmann, Aleida.”Transformations between

Macleod, Jenny, ed. Gallipoli: making histo-

history and memory.” Social research: an

ry. Londen: Cass, 2004.

international quarterly of political and social

McNeill, William H. “Mythistory, or truth,

science 75, no. 1 (2008): 49-72.

myth, history, and historians.” The American

Assmann, Aleida, ed. Memory and politi-

historical review 91, no. 1 (februari 1986):

cal change. New York: Palgrave Macmillan,

1-10.

2012.

Scates, Bruce. “In Gallipoli’s shadow: pil-

Bakiner, Onur. “Is Turkey coming to terms

grimage, memory, mourning and the Great

with its past? Politics of memory and major-

War.” Australian historical studies 33, no.

itarian conservatism.” Nationalities papers

119 (april 2002): 1-21.

41, no. 5 (maart 2013): 691-708.

Stewart, Matthew. “Film in context: Gallipo-

Blumenberg, Hans. Work on Myth. Vert. R.

li.” History today 53, no. 2 (2003): 45-51.

Wallace. Cambrdige, MA : MIT Press, 1985.

Thomson, Alistar. Anzac memories: living

Bottici, Chiara. Imagining Europe: myth,

the legend. New York: Oxford University

memory and identity. New York: Cambridge

Press, 1994.

University Press, 2013.

Winter, Jay Murray en Emmanual Sivan,

Bozgodan, Sibel en Resat Kasaba, eds. Re-

eds. War and remembrance in the twentieth

thinking modernity and national identity in

century. Cambridge: Cambridge University

Turkey. Seattle: University of Washington

Press, 1999.

Press, 1997. Fewster, Kevin, Vecihi Basarin en Hatice Hürmüz Basarin. Gallipoli: the Turkish story. 2e editie Crows Nest: Allen & Unwin, 2004. Foster, John. “No man’s land has two sides: a view for children of Gallipoli, 1915, from the Turkish and Australian trenches.” Bookbird: the journal on the International Board on Books for Young People (IBBY) 41, no. 4 (oktober 2003): 21-27.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

49


Van gezworen vijanden naar een speciale band - Lennart Steenbergen

Websites Australian Government: National Capital Authority. “Anzac parade: Kemal Atatürk Memorial”. http://www.nationalcapital.gov.au/index.php?option=com_content&view=article&id=213%3Ah2s7-anzac-parade&catid=57%3Aql-menu-visiting&Itemid=202&limitstart=12 (geraadpleegd 30 november 2014). Australian War Memorial. “Atatürk (Mustafa Kemal)”. http://www.awm.gov.au/encyclopedia/ataturk.asp (geraadpleegd 30 november 2014). Schulten, Paul en Martin Kraaijestein, “Channakale: Turkse mythes over de oorlog in Gallipoli,” http://www.ssew.nl/channakale-turkse-mythes-over-oorlog-gallipoli (geraadpleegd 30 november 2014).

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

50


BREDERO’S SPAANSCHEN BRABANDER Een historische bron voor multicultureel zeventiende-eeuws Amsterdam?

FROUKJE TÖNS 51


ENTREE Vanaf het einde van de zestiende eeuw trokken grote groepen migranten naar Amsterdam om zich daar te vestigen. Ze waren verjaagd van hun oude woonplek, of, zoals sommigen gezegd zullen hebben, op zoek naar geluk. Zie hier de gelijkenissen van de zeventiende met de eenentwintigste eeuw. Samenlevingen zijn constant in beweging en altijd zullen daar meningen over gevormd worden. Het achterhalen van meningen van burgers uit de zestiende eeuw is niet makkelijk, maar wel relevant. Waarom eigenlijk? Een belangrijke taak van de historicus is het vergroten van het historisch besef in het publieke domein. Een breed historisch bewustzijn draagt bij aan een heldere kijk op maatschappelijke problemen en beperkt de kans op sociale rampen. Timothy Snyder, hoogleraar geschiedenis aan de Yale Universiteit, toonde zich bijvoorbeeld onlangs in een interview met de Volkskrant verontrust over het gebrek aan historisch besef dat ons blind maakt voor de maatschappelijke gelijkenissen met de jaren dertig van de vorige eeuw.1 Welk beeld hadden Amsterdammers van vreemdelingen in de eenentwintigste eeuw, zullen historici zich over drie eeuwen misschien afvragen. En als je dat wilt weten, wat doe je dan? Je gaat op zoek naar bronnen die je iets kunnen leren over de opvattingen van burgers in die tijd. Burgers maken een samenleving nou eenmaal al dan niet tolerant, meer dan bijvoorbeeld politici of journalisten dat kunnen. Tegen die tijd is het wellicht simpel om deze opvattingen te achterhalen, of juist ingewikkeld, omdat tegenwoordig elk individu zijn mening vrij en onbeperkt kan ventileren op nieuwe media en er ook zeker niet nagelaten wordt hier gretig gebruik van te maken. Hoe anders was dat in de zeventiende eeuw. Ondanks het gebrek aan online gearchiveerde meningen op social media, vormden burgers in die tijd ook meningen. Om deze meningen te achterhalen kunnen we als historici bijvoorbeeld te rade gaan bij de cultuur van een maatschappij, en wat specifieker bij de kunst. Neem bijvoorbeeld theater, een belangrijk medium om maatschappelijke kwesties te benoemen, te bevragen of te bekritiseren. Toneelstukken zijn vaak geïnspireerd op maatschappelijke beslommeringen. Oude verhalen worden omgegoten tot stukken die aansluiten bij hedendaagse maatschappelijke issues. Dit maakt theater tot een spiegel van de samenleving. Vaak leren we meer van culturele uitingen in plaats van daarvoor opgetekende kennisoverdrachten, die overigens ook doorspekt zijn met eigentijdse denkbeelden. Bij het bestude1 Wals, A., ‘Een nieuwe Holocaust is denkbaar:: Alarmbellen moeten nu afgaan’, de Volkskrant (24 oktober 2015). Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

52


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

ren van culturele uitdrukkingen begeeft een historicus zich op interdisciplinair gebied en zal dit dan ook moeten verantwoorden. Wat heb je aan kunst als bron en welke conclusies mag je trekken? Dat zijn methodische vragen die niet onbeantwoord kunnen blijven. Niettemin kunnen dergelijke bronnen zeer rijk aan informatie zijn en daarom onmisbaar voor de geschiedschrijving. Een van zo’n bron uit de zeventiende eeuw is de Spaanschen Brabander van Bredero, een belangrijke dichter en toneelschrijver in zijn tijd. In dit paper wordt bekeken in hoeverre het verantwoord is dit werk te gebruiken om historische conclusies te trekken over het beeld wat Amsterdammers hadden van vreemdelingen. In ieder geval lijkt hedendaags Amsterdam in een aantal opzichten niet veel te verschillen van drie eeuwen geleden. Vrees voor moreel verval was destijds ook een inspiratiebron voor toneel. Ook toen werden sommigen angstig van een veranderende samenleving, maar zagen anderen daar de voordelen van in.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

53


BREDERO’S SPAANSCHEN BRABANDER

Inleiding Het thema wat G.A. Bredero voor zijn zeventiende-eeuwse toneelstuk de Spaanschen Brabander koos is de veranderende, multiculturele Amsterdamse samenleving. Een actueel thema, volgens onder andere H. Belien, omdat Amsterdammers aan het begin van de zeventiende eeuw met dezelfde kwesties te maken kregen als de huidige samenleving. De Spaanschen Brabander draait om de trek van vele ‘gelukszoekers’ richting Amsterdam, met name zuiderlingen. Deze zuiderlingen trokken rond 1600 in grote getale naar het noorden als gevolg van de Spaanse overheersing. De hoofdpersoon in de Spaanschen Brabander is Jerolimo, een zuiderling die zich voordoet alsof hij heel wat is, maar ondertussen ‘onschuldige’ Amsterdammers oplicht.1 Bredero schetst dus een bepaald beeld, maar welk beeld is dit en wat zegt dit zegt over het vreemdelingenbeeld van Bredero en dat van Amsterdamse burgers in de zeventiende eeuw? De Spaanschen Brabander is door de jaren heen onder academici een populaire bron geweest. De bron kan dienen om conclusies te trekken over de multiculturele samenleving in Amsterdam in de zeventiende eeuw, mits de bron juist gebruikt wordt. In de tekst zijn veel verwijzingen naar beeldvorming met betrekking tot immigranten te vinden. Aan de hand hiervan zal bekeken worden hoe deze verwijzingen door verschillende academici de afgelopen eeuw zijn geïnterpreteerd en welke conclusies er aan verbonden zijn. Het is onder andere van belang om deze vragen te stellen omdat gesuggereerd is dat de Spaanschen Brabander een actueel thema behandelt, maar aangezien het om een fictief stuk van eeuwen geleden gaat, is een vergelijking met het heden niet zomaar gerechtvaardigd. Vraagstukken die met dit thema gepaard gaan zijn bijvoorbeeld: hoe tolerant is Nederland door de eeuwen heen geweest? Maar ook kan deze bron licht werpen op welke groeperingen op bepaalde plaatsen woonden en werkten, om sociale ontwikkelingen te kunnen begrijpen? Het eerste hoofdstuk zal methodologisch van aard zijn. De literaire bron geeft geen historisch feitelijke gebeurtenis weer. Wanneer er van dergelijke bronnen gebruik gemaakt wordt, is het van belang dat de historicus zich beseft dat die zich op interdisciplinair vlak begeeft. Het onderzoek beantwoordt historische vragen aan de hand van literatuur. Op welke 1 ‘De Spaanse Brabander’, De canon van Amsterdam. AT5: 26-11-2008. (via: http://www.at5.nl/tv/ de-canon-van-amsterdam/aflevering/2191) op: 15-05-2012).

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

54


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

manier literaire bronteksten geïnterpreteerd kunnen worden, is een vraag waar het eerste hoofdstuk aan gewijd zal worden. Het tweede hoofdstuk zal behandelen welke visie Bredero er zelf ten opzichte van immigranten op nahield. Het derde hoofdstuk is een verlengde hiervan en stelt de vraag wat de Spaanschen Brabander kan vertellen over het vreemdelingenbeeld van Amsterdammers in het zeventiende-eeuwse, multiculturele Amsterdam. De versie van de Spaanschen Brabander die gebruikt wordt is van F.A. Stoett, omdat deze versie meestal wordt gebruikt en goed ontvangen is.2 Er zal blijken dat de Spaanschen Brabander door de tijd heen op verschillende manieren geïnterpreteerd is, maar dat er toch een heldere conclusie kan worden getrokken over de manier waarop historici op het gebied van beeldvorming deze bron zouden moeten duiden.

1. Methode

Even at the humblest level, fictions, whether stories, romances, songs or ballads, shape assumptions about gender, class and many other matters. They order the way in which people perceive their environment and construct their mental maps of the social scene.3

De Spaanschen Brabander geeft geen feitelijk historische gebeurtenis weer, aangezien het gaat om een toneelstuk. Het is daarom van belang om te beseffen dat wanneer literaire bronnen gebruikt worden voor het verwerven van historische kennis, men zich op interdisciplinair vlak begeeft. In dit methodische hoofdstuk zal bekeken worden op welke manier zeventiende-eeuwse bronnen zoals de Spaanschen Brabander gebruikt kunnen worden om historische kennis te verschaffen. Met andere woorden, in hoeverre kunnen historici een beroep doen op literatuurstudies? In de geesteswetenschappen is men het er tegenwoordig over eens dat je kennis van maatschappelijke kwesties kan verwerven uit de literatuur. Volgens neerlandicus E.K. Grootes is het geen vraag of zeventiende-eeuwse literatuur als bron voor historische kennis kan dienen, maar wel op welke manier een bron informatief kan zijn voor literair-historici en historici.4 Neerlandicus M. Leuker onderzocht ruim 200 zeventiende-eeuwse kluchten. Con2 R. Stipriaan, ‘Historische distantie in de Spaanschen Brabander.’ In: Nederlandse letterkunde 2 (1997). 3 4

K. Thomas, History and Literature (Swansea 1989) 19. E.K. Grootes, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur als bron van historische kennis’, De zeventiende

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

55


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

flicten en beledigingen hebben volgens haar een demonstratief, publieksgericht karakter. Dit is de reden waarom conflicten en beledigingen zich uitstekend voor toneel lenen. Door de inhoud en het verloop van conflicten te bestuderen kan volgens Leuker inzicht gekregen worden in de werkelijke conflicten buiten het toneel om. Bij toneelspel wordt vaak overdreven en wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van schelden en insinuaties. Eer is bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van kluchten in de zeventiende eeuw. Wanneer iemand werd aangetast in zijn eer, probeerde deze persoon zich van zijn smet te ontdoen door de eer van de ander aan te vallen. Dit gebeurde dan vaak op een provocatieve manier.5 Grootes veroordeelt een aantal voorbeelden van historici die uitspraken van toneelfiguren hebben geïnterpreteerd als directe getuigenissen van de zeventiende-eeuwse werkelijkheid. Hij stelt niet dat zulke interpretaties betekenisloos zijn, maar wel dat zorgvuldigheid geboden is wanneer dit gebeurt.6 Leuker lijkt in eerste instantie positiever ten opzichte van het gebruik van zeventiende-eeuwse bronnen in de geschiedschrijving. Gedragingen die door de gemeenschap als oneerlijk worden opgevat, worden veroordeeld in de kluchten, stelt Leuker. Kluchten hadden met name de functie menselijke tekortkomingen en ondeugden belachelijk te maken. Ook zijn de personages vaak de spreekbuis van de gemeenschap. In semantisch opzicht heeft een literaire tekst ook relaties met de maatschappelijke context. De taal waarvan gebruik gemaakt wordt, is namelijk nooit neutraal maar staat altijd in relatie met het systeem van de maatschappij. Daardoor kunnen er ook conclusies getrokken worden over het wereldbeeld en waarden van de maatschappij. Maar het wereldbeeld en de waarden van de maatschappij staan de historicus niet zomaar ter beschikking, aldus Leuker. Er kan slechts geprobeerd worden deze context te reconstrueren door meerdere literaire teksten te bestuderen. Het is daarom altijd van belang verschillende teksten te bestuderen, aangezien de relatie tussen de teksten de context aangeeft. Maar de teksten bezitten dus wel degelijk kenmerken van de werkelijkheid.7 Dat de werkelijkheid volgens Leuker in de teksten verborgen zit, maar de historicus niet zomaar ter beschikking staat, wordt door Grootes onderstreept. Hij stelt dat, aangezien het om toneelspel gaat, er rekening mee gehouden dient te worden dat sommige gebeurtenissen zo neergezet worden omdat een toneelstuk een bepaalde structuur vereist. Hij wijst met andere woorden op de esthetische waarde die verbonden is aan toneelspel wanneer zeventiende-eeuwse literatuur gebruikt wordt als bron voor historische kennis. Bovendien betwijfelt Grootes of een enkel personage wel iets kan zeggen over de algemene gedachte of getuigenis van een plaats. Op deze manier kan de literatuurkundige zich dus op de vlakte houden. Maar dat is, volgens Grootes, ook het verschil tussen de twee disciplieeuw 1 (1985) 3. 5 Leuker, M.T., ‘Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen. Smaad en belediging in zeventiende-eeuwse kluchten en blijspelen’ Volkskundig Bulletin 18 (1992) 314-320. 6 Grootes, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur’, 4. 7 Leuker, ‘Schelmen’, 334-335. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

56


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

nes: een historicus wil generaliseren, een literatuurkundige wil individualiseren. Maar waar beide disciplines niet omheen kunnen is de functie van het toneelspel en de koppeling daarvan met de werkelijkheid. Wanneer er kennis is over het publiek, dan is er ook kennis over de reikwijdte, stelt Grootes.8 De omvang van het publiek, en zo ook de reikwijdte, was bij Bredero groot. Hetgeen Bredero met zijn toneelspel duidelijk wilde maken, geeft om die reden een betrouwbaarder beeld van de werkelijkheid. De functie van de tekst is terug te vinden in het voorwoord van de Spaanschen Brabander:

Want ic stel u hier de naacktelijck en schilderachtich voor óóghen, de misbruycken van dese laatste en verdorven werelt; de ghebreckelijckheyt van onse tijdt.9

Academici zijn het erover eens dat zeventiende-eeuwse literaire teksten, waaronder toneelstukken, gebruikt kunnen worden als historistische bron. Wel moet er in dit geval rekening worden gehouden met een aantal zaken: in toneelspel komen overdrijvingen voor en de esthetische waarde moet in acht worden genomen. Ondanks deze kanttekeningen leveren bronnen als de Spaanschen Brabander kennis op over de werkelijkheid. Dit komt doordat toneelstukken, ook volgens Bredero zelf, een moraliserend karakter hadden en het wereldbeeld en waarden van de tijd weerspiegelen en tevens een groot bereik hadden. Nu duidelijk is op welke manier de Spaanschen Brabander als bron voor historische kennis kan dienen, zal in het volgende hoofdstuk bekeken worden of het werk beschouwd kan worden als een afspiegeling voor het vreemdelingenbeeld dat Bredero er zelf op nahield.

2. De Spaanschen Brabander als afspiegeling voor het vreemdelingenbeeld van G.A. Bredero

Al siehtst men die ly dan kennte ze neit. 10 Deze zin is afgedrukt op de voorkant van de tekst van de Spaanschen Brabander. In het vorige hoofdstuk is bekeken op welke manier de interpretatie van een zeventiende-eeuwse bron als de Spaanschen Brabander nuttig kan zijn voor historisch onderzoek. Daarom kunnen nu de verschillende interpretaties van het werk wat betreft immigranten onder de loep worden genomen. Belangrijk hierbij is de vraag wat Bredero zelf met dit stuk wilde be8 Grootes, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur’, 3-11. 9 G.A. Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander: blijspel toegelicht door F.A. Stoett. (Zutphen 1931) voorwoord. 10 Ibidem, voorblad. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

57


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

werkstelligen. Dit is om meerdere redenen interessant. Ten eerste is het van belang omdat Bredero een echte Amsterdammer was en dus als maatstaf kan fungeren wat de Amsterdamse bevolking over immigranten dacht of dat hij in ieder geval wist wat de heersende opvatting was. Ten tweede was Bredero een publiek figuur. Vele Amsterdammers kwamen zijn stukken bewonderen en daarom had hij de mogelijkheid zijn gedachtegoed over te brengen. Door zijn populariteit heeft de Spaanschen Brabander ongetwijfeld zijn weerslag gehad op de Amsterdamse bevolking. Daarom wordt in dit hoofdstuk de vraag gesteld of de Spaanschen Brabander een afspiegeling is van het beeld dat Bredero over immigranten er zelf op nahield. De zin die is afgedrukt op de voorkant van de Spaanschen Brabander doet vermoeden dat de moraal van het stuk is dat mensen te snel oordelen. Het lastige bij de interpretatie van het toneelstuk is natuurlijk dat Bredero de personages laat spreken. Dit kan aan de ene kant betekenen dat hij zich kan verschuilen achter een personage als hij zijn mening tentoonspreid. Aan de andere kant is het even aannemelijk dat hij zich via een personage juist zou kunnen distantiëren van de betreffende mening.11 Alleen in het voorwoord is het Bredero zelf die spreekt. Een belangrijke zin lijkt de volgende: ‘Wat zyn wy verkeerde, blinde en gunstighe rechters in het kreucken en bedecken van onse misdaden! en wat zyn wy onrechtveerdighe beulen en helsche tirannen in het uyterste vervolghen en ’t schavotteeren van eens ander lelijkheden!’.12 Wederom lijkt het duidelijk dat Bredero wil aangeven dat mensen te snel met vooroordelen klaarstaan, terwijl ze zelf ook niet altijd even heilig zijn. De meningen hierover onder academici zijn echter verdeeld. De historicus D. Brumble neemt bijvoorbeeld expliciet stelling hiertegen, wanneer hij betoogt dat Bredero’s stuk draait om de verloedering van Amsterdam, die geheel aan de vreemdelingen te wijten valt. Zijn inzichten dateren uit 1894.13 Ook neerlandicus C.F.P. Stutterheim stelt in 1974:

Dat de personages in dit opzicht spreekbuizen zijn van de dichter, is zeker, ook al spreekt hij er in het voorbericht met geen woord over en is er wel eens een poging gedaan, de uitvallen tegen de immigranten op een totaal andere wijze te interpreteren. Hij hekelt of laat hekelen. Door zijn tijdgenoten een spiegel voor te houden, wil hij tot verbetering van de zeden bijdragen.14

De laatste zin is misschien waar, maar Stutterheim lijkt hier niet helemaal volledig te zijn. 11 R. Stipriaan, ‘Historische distantie’, 110. 12 Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 10-14. 13 Grootes, E.K., ‘Bredero’s personages spreekbuis van de dichter?’ Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 1999) 6. 14 Bredero, G.A., Spaanschen Brabander. Ingeleid en toegelicht door C.F.P. Stutterheim. (Culemborg 1974). Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

58


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

Bredero’s stuk zit vol met dialogen tussen de hoofdpersoon de ‘Spaanschen Brabander’ Jerolimo en zijn Amsterdamse knecht Robbeknol.15 In deze dialogen wordt een tegenstelling neergezet tussen Holland en Brabant. Telkens wordt deze tegenstelling benadrukt. Ter illustratie twee uitspraken van respectievelijk Jerolimo en Robbeknol:

s’Jasy wat sayn hier harsenloose botmuilen inde stadt, Zy zijn slecht en recht van leven, en simpel inde stijl van haar

[geschriften.16

De Jongman komter an, en treet gelijck een Prins, Die genick dinck gebreckt, maer die ’t gaetna zijn wins: Hy is wel uytgedost en comt hier an brageren, Al had’hy duysent pont om jaerlijcks te verteeren. Wie zou eens dencken dat sijn bulster of zijn bedt Geen daelder waert is, met alles wat hy het?17

Hollanders zouden dus een gebrek aan beschaving, een onderontwikkelde cultuur en beperkte verstandelijke vermogens hebben. Daarentegen zijn er de zuiderlingen die Jerolimo vertolkt. Zij zijn verwaand, opschepperig, uitbundig in hun verschijning en ze zijn bedriegers. Volgens E.K. Grootes is deze spot eerder ‘goedmoedig’ te noemen dan ‘xenofoob’. Het zou gezien kunnen worden als een ‘flinke overdrijving van Brabantse eigenschappen, zo schrijft hij in 1999.18 Dit is, zoals we in het vorige hoofdstuk hebben kunnen zien ook van belang bij toneel. En inderdaad komt Jerolimo er nog helemaal niet zo slecht vanaf. Hij is een armoedzaaier, net als Robbeknol overigens, die profiteert van onnozele Amsterdammers door ze om de tuin te leiden. Maar het kan altijd erger, zoals bankroetiers zich gedragen bijvoorbeeld. Over deze kwestie valt in de Spaanschen Brabander het volgende te lezen:

Men hangt wel duysent diefjes doe door de armoede doolen 15 16 17 18

Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 1-279, vs. 614-740. Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 31. Ibidem, vs. 57. Grootes, E.K., ‘Bredero’s personages’, 8.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

59


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

En die so veel niet en hebben, als so een een schellem gestolen. Dat een mensch tot een ongeluk komt door een ander, of [ door een ongeval op zee, Of door ander avontuer, daer heb ick seker melijden mee, Of die ’t door sijn boeck-houwers of kassiers wert ontschreven [ en ontdragen; Die luyden zijn waerachtich rechtvaerdich te beclagen.19

Dit laatste sluit uit dat Bredero de schuld van de verloedering wil wijten aan vreemdelingen alleen. Dit standpunt wordt het meest fel verdedigd door neerlandicus C.J. Vierhout in 1894. Hij stelt dat de verzen waarin vreemdelingen gehekeld worden slechts bedoeld zijn om de bekrompen vreemdelingenhaat te typeren.20 Dit standpunt is echter ook onvolledig, wanneer in ogenschouw wordt genomen dat zowel de misstanden van Amsterdammers als ook die van vreemdelingen door Bredero worden aangedragen. Wat dat betreft sluit de interpretatie van neerlandicus R. Stipriaan uit 1997 waarschijnlijk het meest aan bij de bedoelingen van Bredero. Over de beschuldigingen van Bredero aan de vreemdelingen stelt Stipriaan het volgende:

Wanneer we de diverse passages nagaan waarin vreemdelingen op de hak worden genomen, dan zijn daar inderdaad ernstige en xenofobisch getinte beschuldigingen te beluisteren. [...] Maar wat zijn deze beschuldigingen waard, vooral als degenen die ze uitspreken bij nader inzien zelf een door ondeugden en zelfs criminaliteit gekenmerkte levensloop blijken te hebben?21

Bij het gemaakte standpunt moet wel een kanttekening gemaakt worden. Er is een groep vreemdelingen waar Bredero geen goed woord voor over heeft. Dit zijn Duisters waarover Bredero schrijft: ‘Maer Moffen, Poep en Knoet, Dat zijn troggelaars tot bedelen opgevoet.’22 In dit hoofdstuk is bekeken welke verschillende interpretaties er zijn over de hoe de Spaanschen Brabander de eigen visie van Bredero op immigranten weerspiegelt. Door de 19 20 21 22

Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 370-375. Grootes, E.K., ‘Bredero’s personages’, 6. R. Stipriaan, ‘Historische distantie’, 105. Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 91.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

60


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

jaren heen zijn de interpretaties verschillend, al lijkt dat niet met een bepaalde periode in de tijd samen te hangen. Ondanks de verschillende interpretaties is in dit hoofdstuk beargumenteerd dat Bredero geen anti-immigratie standpunt uit heeft willen dragen. Meer lijkt het erop dat Bredero moreel verval in een veranderende samenleving in het algemeen aan de kaak heeft willen stellen. Het lijkt waarschijnlijk dat de zin waar dit hoofdstuk mee wordt begonnen, ook zo moet worden opgevat. In het volgende hoofdstuk zal hierop voortgeborduurd worden, wanneer bekeken wordt of de Spaanschen Brabander een realistisch beeld schept van de veranderende Amsterdamse samenleving in de zeventiende eeuw. Er zijn namelijk twee basisprincipes waar je je als auteur op kunt beroepen wanneer er discriminerende teksten in een werk voorkomen. Het eerste is dat het werk niet berust op de realiteit, wat in het geval van Bredero geenszins de bedoeling lijkt te zijn. Het volgende is dat het werk juist de realiteit is en dat je het daarom mag laten zien.23

3. De Spaanschen Brabander als afspiegeling voor het Amsterdamse vreemdelingenbeeld in de zeventiende eeuw.

Er is geen belangrijker bron voor onze kennis van het Amsterdams uit het begin der 17de eeuw dan Bredero’s kluchten, liedjes en blijspelen. 24

Dit stelde neerlandicus A.A. Verdenius in 1925. In de vorige hoofdstuk is uiteengezet wat het beeld van Bredero zelf was ten opzichte van vreemdelingen in Amsterdam. Geconcludeerd is dat Bredero waarschijnlijk geen antivreemdelingenstandpunt in heeft willen nemen, maar ook is gebleken dat zeventiende-eeuwse literatuur een beeld schetst van de tijdsgeest. De visie die wordt uitgedragen zou in dit geval opvattingen uit de maatschappij weerspiegelen. Ook al zegt de Spaanschen Brabander niks over de denkbeelden van Bredero zelf, toch kan het de historicus helpen iets te weten te komen over de opvattingen die geheerst hebben in de Amsterdamse gemeenschap rond 1600. Daarom zal in dit hoofdstuk de vraag gesteld worden wat de Spaanschen Brabander kan vertellen over de denkbeelden in het zeventiende-eeuws, multicultureel Amsterdam. Het eerste probleem bij het beantwoorden van deze vraag dient zich bij het bestu23 Leuker, ‘Schelmen’. 24 A.A. Verdenius, ‘De Spaanschen Brabander’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 44 (Leiden 1925) 241. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

61


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

deren van de Spaanschen Brabander meteen aan. Er is namelijk discussie over in welke tijd het werk zich eigenlijk afspeelt.25 Officieel laat Bredero zijn stuk namelijk afspelen in 1575. Ook hier is het van belang te bekijken wat Bredero zelf te zeggen heeft. In het voorwoord spreekt hij de hoop uit niemand te hebben beledigd. Hierom kan worden aangenomen dat het stuk ook te verplaatsen valt naar het begin van de zeventiende eeuw, aangezien er anders niemand gekwetst zou kunnen worden.26 Verder stelt Bredero zelf dat hij het stuk in een andere tijd heeft laten afspelen omdat: ‘Die beleeftheyt heb ick ghebruyckt, dat ick een ander tijdt hebbe ghenomen, op datmen te minder beduydenisse op de teghenwoordighe levende en soude maken, ghelijck ick oock niet ghedaan en hebbe.’ Volgens Stipriaan wilde Bredero hiermee zeggen dat het stuk net zo goed in de eigen tijd zich af zou kunnen spelen. Ook was er juist vanaf het begin van de zeventiende eeuw een vluchtelingenstroom op gang vanuit het zuiden na de val van Antwerpen in 1585.27 Dit maakt het des te aannemelijker dat het verhaal zich afspeelt in de zeventiende eeuw. Nu duidelijk is dat de Spaanschen Brabander zich afspeelt in het zeventiende-eeuwse Amsterdam kan gekeken worden welke houding Amsterdammers tegenover de vreemdelingen aannamen. Jerolimo vertegenwoordigt de groep zuiderlingen die naar Amsterdam trokken. Volgens Stipriaan kan deze gelukszoeker ook omschreven worden als een pocher, oplichter, bedelaar, zwerver, bankroetier, fantast of kromprater.28 Dit komt naar voren doordat verschillende Amsterdamse personages deze klachten laten horen in de Spaanschen Brabander over de zuiderlingen. Door de Amsterdammers werd er dus kwaad gesproken over de zuiderlingen. Maar buiten dat deze immigranten deze kenmerken vertoonden, werden ze ook beschuldigd de stad te verpesten. Er zijn veel passages die handelen over het toenemende verderf. ‘Is dit een stadt van recht? ‘tis een stadt van ghewelt’29, wordt er bijvoorbeeld eens geroepen. Maar door wie is dat zo gekomen?30

IAN KNOL.

Wie brocht hier de valscheyt en boevery als ghy? HARMEN. Wie brocht hier de scherpheyt in u onbeslepen sinnen?

25 26 27 28 29 30

IAN KNOL.

R. Stipriaan, ‘Historische distantie’, 105. Grootes, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur’, 134. ‘De Spaanse Brabander’, De canon van Amsterdam. R. Stipriaan, ‘Historische distantie’. Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 1970. Grootes, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur’, 132.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

62


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

Wie brocht hier de bóósheyt om onse deucht te winnen?31

Het lijkt erop dat de vreemdelingen werden gezien als pure slechteriken. Maar daarentegen wordt in de Spaanschen Brabander ook benadrukt op welke manier de vreemdelingen van toegevoegde waarde waren in het zeventiende-eeuws Amsterdam. In hetzelfde vers valt bijvoorbeeld te lezen:

ANDRIES

Wie brocht hier de neerimgh en koophandel als wij?32

Concluderend kan gesteld worden dat de Spaanschen Brabander de samenleving aan het begin van de zeventiende eeuw in Amsterdam schetst. Wanneer de uitspraken worden bekeken van de Amsterdamse personages in het achterhoofd lijkt het aannemelijk dat er af en toe kwaad werd gesproken over de immigranten. Het kwam voor dat er negatieve associaties waren met de nieuwe bewoners. Wel wordt door Bredero ook de positieve kant van de zuiderlingen belicht. Met de kennis die behandelt is in het methodische hoofdstuk kan worden aangenomen dat er vanuit de samenleving dus ook positieve geluiden te horen zijn geweest, aangezien Bredero een beeld schetst van de tijdsgeest. Bovendien moet er rekening mee gehouden worden dat er gebruik is gemaakt van overdrijvingen. Er waren ook, zoals Bredero laat zien, positieve kanten aan de nieuwe samenleving.

Conclusie

De thematiek van de Spaanschen Brabander wordt als actueel gezien. Het thema behelst de veranderende samenleving aan het begin van de zeventiende eeuw. Deze samenleving veranderde onder andere door de grote groep zuiderlingen die richting Amsterdam trokken. Wat een bron als deze een historicus kan vertellen over het vreemdelingenbeeld van Bredero en de Amsterdammers aan het begin van de zeventiende eeuw, was de vraag die in dit paper centraal stond. Er heerst consensus onder academici dat de Spaanschen Brabander informatief kan zijn als historische bron. Wel moet in acht worden genomen dat historici zich dan op het 31 32

Bredero, G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander, vs. 1032-1034. Ibidem, vs 1032.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

63


Bredero’s Spaanschen Brabander - Froukje Töns

gebied van literatuurstudies begeven en er rekening mee gehouden moet worden dat overdrijvingen gepaard gaan met toneelspel en de esthetische waarde de realiteit kan vervormen. Dit neemt niet weg dat de bron van grote waarde kan zijn om historische kennis op te doen. Wel is het van belang om meerdere teksten uit deze tijd te bestuderen om toegang te krijgen tot de werkelijke tijdsgeest. De Spaanschen Brabander is wel een belangrijke tekst in deze studie, aangezien het stuk een zeer groot bereik kende. Het lijkt niet aannemelijk dat Bredero een antivreemdelingenstandpunt met zijn stuk aan het publiek heeft willen overbrengen. Dit kan geconcludeerd worden door zijn uitspraken in het voorwoord, maar ook omdat er rekening moet worden gehouden met de overdrijvingen die in het toneel voorkomen. Verder gelden de negatieve uitingen die Bredero doet niet alleen voor de zuiderlingen, maar ook voor de Amsterdammers zelf. Desondanks is het waarschijnlijk dat het beeld wat Bredero over immigranten schetst een weerspiegeling van een voorkomende mening in het zeventiende-eeuwse Amsterdam is. Er waren hoogstwaarschijnlijk Amsterdammers die de vreemdelingen liever zouden zien vertrekken, maar vreemdelingen droegen ook bij aan de nieuwe samenleving. Ook dit is een weerspiegeling van denkbeelden uit die tijd en kan dus verworpen worden dat Amsterdammers enkel met een schuin oog naar de immigranten keken. Om hier zeker van te zijn is het van belang om dit beeld te vergelijken met andere gelijksoortige teksten uit dezelfde periode.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

64


BIBLIOGRAFIE Bredero, G.A., G.A. Bredero’s Spaanschen Brabander: blijspel toegelicht door F.A. Stoett. (Zutphen 1931).

‘De Spaanse Brabander’, De canon van Amsterdam. AT5: 26-11-2008. (via: http://www. at5.nl/tv/de-canon-van-amsterdam/aflevering/2191) op: 15-05-2012).

Bredero, G.A., Spaanschen Brabander. Ingeleid en toegelicht door C.F.P. Stutterheim. (Culemborg 1974). Grootes, E.K., ‘Bredero’s personages spreekbuis van de dichter?’ Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 1999) 3-16. Grootes, E.K., ‘Zeventiende-eeuwse literatuur als bron van historische kennis’, De zeventiende eeuw 1 (1985) 3-11. Leuker, M.T., ‘Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen. Smaad en belediging in zeventiende-eeuwse kluchten en blijspelen’ Volkskundig Bulletin 18 (1992) 314-339. Stipriaan, R., ‘Historische distantie in de Spaanschen Brabander.’ Nederlandse letterkunde 2 (1997), 103-127. Stutterheim, C.F.P. ‘Spaanschen Brabander, Bredero, Lazarillo’, Forum der Letteren (1970) 7-29. Thomas, K., History and Literature (Swansea 1989). Verdenius, A.A., ‘De Spaanschen Brabander’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 44 (Leiden 1925) 237-271.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

65


‘THE JAPS VERSUS THE HUNS’ Vijandbeelden in filmproducties in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

LOTTE KOPPENRADE 66


ENTREE “Kill Japs, kill Japs, kill more Japs. You will help kill the little yellow bastards if you do your job well.” Deze nu bekende uitspraak brulde William Bull Halsey, admiraal van de Amerikaanse marine, tijdens de Japanse aanslag op Pearl Harbor als aanmoediging naar zijn mannen. Na Pearl Harbor (7 december 1941) sloeg de stemming in de Amerikaanse samenleving om: van een enigszins neutrale houding naar een vijandige houding. De Verenigde Staten werden in rap tempo bij de Tweede Wereldoorlog betrokken. De filmindustrie van de Verenigde Staten, Hollywood, speelde hierop in. Eerder was Hollywood nog onpartijdig in zijn films, mede als gevolg van de isolationistische houding van de Verenigde Staten. In 1941 veranderde dit met de openlijke oorlogsverklaring. De filmproducten gingen deels uit economisch oogpunt oorlogsfilms produceren – aangezien deze populair waren onder de bevolking – maar ook doordat de Amerikaanse politiek zich steeds meer realiseerde dat films als propagandamiddel konden worden gebruikt.1 De samenwerking tussen de overheid en Hollywood ging via het hiervoor speciaal ingestelde Office of War Information (OWI). Zij hadden de taak om de oorlogsinformatie te controleren, oftewel de supervisie over alle berichten aangaande de oorlogssituatie die de media naar buiten brachten. Uiteindelijk droeg het OWI niet alleen informatie over, maar sluisde het instituut ook de door de overheid gestuurde ideeën en overtuigingen door aan het Amerikaanse volk.2 Binnen het OWI hield het BMP, Bureau of Motion Pictures zich specifiek bezig met de filmindustrie. Vanaf eind 1942 gingen alle studio’s in Hollywood, met uitzondering van Paramount, zodoende officieel samenwerken met het OWI. Doorgaans namen de studio’s de ideeën van het OWI over, vooral in de thema’s over het huisfront en de directe strijd aan het front. Desondanks bleef het OWI vragen om meer invloed. Waar in de eerste jaren van de oorlog de filmproducties ingingen op de ideologische kwesties van de strijd en het schetsen van een vijandbeeld, met name door de focus te leggen op wat nazisme en fascisme precies inhielden, kwamen naarmate de oorlog vorderde steeds meer films uit met een realistischer beeld van de oorlog.3 Dit kwam mede doordat de Verenigde Staten pas later aan het front mee begon te vechten, maar ook doordat de Amerikaanse samenleving steeds minder begon te geloven in het milde beeld van de oorlog dat zij kregen voorgeschoteld. In eerste instantie was het OWI bang dat heftige vechtscènes 1 C.R. Koppes en G.D. Black, Hollywood goes to war. How politics, profits & propaganda shaped World War II movies (London 1987) 88. 2 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 88 3 Ibidem, 281, 304 Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

67


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

tot verminderde oorlogssteun konden leiden, maar de mening van het publiek – dat een realistischer beeld wilde zien – woog uiteindelijk zwaarder. Hoe de vijand op het witte doek werd afgebeeld was echter niet altijd realistisch. De films waarin de Japanners werden afgeschilderd waren doorgaans racistisch van toon, iets dat de regering niet had voorzien. De overheid en het OWI wilden juist haatbeelden vermijden. Hoewel duidelijk was dat Japan de vijand was en kwaadaardige beweegredenen had, bleven speciale propagandafilms zoals Know your enemy: Japan (1945) vrij van uitspraken als ‘dirty little rats’ en ‘yellow monkeys’. In eerste instantie wilde de overheid (het OWI) vooral het gevecht tussen fascisme en democratie naar voren halen en daarnaast benadrukken dat het een ‘People’s War’ was, een oorlog waarin gewone mensen vochten voor de democratie.4 Wanneer naar Hollywoodfilms wordt gekeken uit de periode van het jaar 1939 tot 1945, bleef het vijandbeeld van Japan clichématig en negatief. Waar het begrijpelijk is dat tijdens een oorlog de vijand slecht wordt afgebeeld, gebeurde dat bij de Japanners echter ook op raciale basis. Japanners werden in films bijna nooit neergezet als individuen, maar altijd als geheel, waaraan ook eigenschappen en uiterlijkheden werden verbonden die wij tegenwoordig als racistisch beschouwen.5 De Japanse soldaten waren naamloos, er werd geen achtergrond of uitleg gegeven van hun situatie. Films zoals Objective Burma (1945), Wake Island (1942) en Bataan (1943) benadrukten deze beeldvorming van de Japanners. De strijd in de Pacific was ten eerste verre van geciviliseerd en de Japanse vijand hield zich daarnaast – volgens de Amerikanen – niet aan morele grenzen. De vijand kende geen genade. Een ander voorbeeld is dat wanneer de Japanners in films enigszins sluwe technieken gebruikten, dit werd gezien als oneerlijk en achterbaks. Deden de Amerikanen dit, dan was het ingenieus. Het woord ´Jap´ versterkte op zichzelf al het idee dat het Westen, de Verenigde Staten in dit geval, tegenover een ander ras stond. Dit onrealistische vijandbeeld valt vooral op wanneer het vergeleken wordt met hoe de andere grote vijand van Amerika, nazi-Duitsland, werd afgebeeld op het witte doek. Hoeveel invloed had de publieke opinie op de vijandbeelden? Waarom werd Duitsland anders benaderd door de Verenigde Staten terwijl de dreiging vanuit het Derde Rijk minstens zo groot was? Deze verschillen tussen de vijandbeelden, en de verklaringen hiervoor, worden toegelicht in bijbehorend paper.

4 C.R. Koppes en G.D. Black, ‘What tot Show to the World’, The Journal of American History, 64 (1977) 87-105, 91. 5 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 256. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

68


‘THE JAPS VERSUS THE HUNS’ Inleiding In Europe we felt that our enemies, horrible and deadly as they were, were still people. But out here [the Pacific] I soon gathered that the Japanese were looked upon as something subhuman or repulsive; the way some people feel about cockroaches or mice. 1 – Ernie Pyle Bovenstaande observatie schreef Ernie Pyle, oorlogscorrespondent tijdens de Tweede Wereldoorlog, neer in zijn aantekeningen tijdens zijn verblijf in de Pacific. De Pacific was op dat moment het strijdtoneel in de Stille Oceaan waar de Verenigde Staten tegen Japan streden. Het werd hem duidelijk dat de Amerikaanse militairen onderscheid maakten tussen de Europese vijand en de Japanse vijand, waarbij de laatstgenoemde het onderspit delfde. Hoeveel belang moeten we aan deze uitspraak hechten? Was dit vijandbeeld voorbehouden aan de Amerikaanse militairen of werd dit onderscheid tussen de vijanden ook gemaakt door Amerikaanse burgers? Het vijandbeeld dat bestond van Japan en dat van de grootste vijand in Europa, Nazi-Duitsland, werd door verschillende factoren gevormd. Eén daarvan is de filmindustrie van de Verenigde Staten, oftewel Hollywood. Deze paper zal zich richten op de weergave van de twee vijandbeelden in de filmproducties die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn verschenen. Hierbij wordt als periode het jaar 1939 tot 1945 aangehouden. Hoewel de Verenigde Staten zich pas in 1941 in de strijd voegden, was Hollywood in de voorgaande jaren al druk bezig met het afbeelden van de oorlog in verscheidende films.2 De filmproducties en de secundaire literatuur over het vijandbeeld in Hollywood zullen geanalyseerd worden met de volgende twee vragen als leidraad: welke overeenkomsten en verschillen bestonden er tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten tussen het vijandbeeld van Japan en dat van Duitsland, zoals dat tot uitdrukking kwam in filmproducties? En hoe zijn die overeenkomsten en verschillen te verklaren?

Het paper begint met een omschrijving van de context. Immers, om de verschillen en

overeenkomsten tussen de vijandbeelden goed te kunnen analyseren en verklaren, is een beeld van Hollywood tijdens de Tweede Wereldoorlog van belang. Hierbij zal het vooral gaan om twee zaken, namelijk de politiek van de Verenigde Staten en de publieke opinie. Beide werden onder andere beïnvloed door het verloop van de oorlog. Daarnaast is de 1 Clayton R. Koppes en Gregory D. Black, Hollywood goes to war: how politics, profits & propaganda shaped World War II movies. (London, 1988) 248. 2 R. Fyne, The Hollywood Propaganda of World War II (London 1997) 15. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

69


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

relatie tussen de filmindustrie en deze twee actoren belangrijk. Hoeveel invloed had de overheid op de filmscènes die op het witte doek verschenen? En kan de publieke opinie een grote rol worden toegeschreven in het bepalen van de thema’s die aan bod kwamen in de films? Oftewel, hoe onafhankelijk waren de filmproducenten? De antwoorden op deze vragen worden betrokken bij het uiteindelijke verklaren van bepaalde verschillen en overeenkomsten tussen de manier van weergeven van de Japanse vijand en de Duitse vijand. Dit punt zal de meeste aandacht krijgen in het paper.

De films tussen 1939 en 1945 en de secundaire literatuur die hierover verschenen is,

zullen worden gebruikt als bronmateriaal. Hollywood heeft afgezien van oorlogsfilms ook veel films in andere genres uitgebracht, maar dit paper zal zich focussen op films waarin de oorlogshandelingen daadwerkelijk een grote plaats innamen. In dit paper wordt af en toe uitgebreider op individuele filmfragmenten ingegaan ter verduidelijking van een bepaald aspect van het vijandbeeld. De tijdspanne van zes jaar en de vele gebeurtenissen die hierbij in de oorlog plaatsvonden, hebben invloed gehad op de filmproductie en hoe de vijanden hierin werden afgebeeld. De vijandbeelden waren dan ook niet statisch, maar aan verandering onderhevig. Dit is een complicerende factor en zal ook worden meegenomen in de vergelijking tussen het vijandbeeld van Japan en dat van Duitsland. Na de uitgebreide analyse zullen er verklaringen voor dit (mogelijke) onderscheid worden gezocht waarna er een conclusie zal worden getrokken.

Over dit onderwerp is eerder gepubliceerd door historici, hoewel niet altijd even

specifiek over de vergelijking tussen het Japanse en het Duitse vijandbeeld. Het doel van dit paper is dan ook om een aanvulling te kunnen geven op dit onderwerp. Gezien het onderscheid dat werd gemaakt tussen de Japanse vijand en de Europese vijand, komt al vrij snel de term racisme naar voren. Belangrijk is dus om van te voren aan te geven wat hiermee wordt bedoeld in dit paper en welke indicatoren hiervoor aanwezig zijn. Dit zal aan bod komen in het tweede en derde hoofdstuk.

1 Hollywood tijdens de Tweede Wereldoorlog Hoe zag Hollywood eruit tijdens de Tweede Wereldoorlog? Bekende filmstudio’s bestonden toen al enkele jaren, waaronder Warner Bros, Paramount en The United Artist Corporation (UA). Vele filmproducties werden tevens internationaal uitgebracht, waarbij Europa een belangrijke afzetmarkt vormde. Toen de oorlog in Europa in 1939 uitbrak, was het economische belang van Europa onder andere een reden voor de voorzichtige houding van de filmproducenten. Zij wilden geen landen beledigen door partij te kiezen, aangezien zij daarmee inkomsten konden verliezen.3 Hollywood bleef de eerste weken na het uitbreken van de oorlog onpartijdig in zijn films, dit mede als gevolg van de isolationistische houding 3

Koppes en Black, Hollywood goes to war, 21-23.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

70


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

van de Verenigde Staten. Daarnaast was er als gevolg van de depressie van de jaren dertig onder het publiek meer behoefte aan films met escapistische thema’s.

Ondertussen werden de eerste opinies over de oorlog echter al gevormd.4 Daarbij

kwamen de isolationisten, die tegen inmenging van Amerika in de oorlog waren, tegenover de interventionisten te staan. Hollywood werd door de isolationisten beschuldigd van partijdigheid in de oorlog en ook de politiek van Franklin D. Roosevelt, de toenmalige president van de Verenigde Staten, leek steeds meer de interventionistische kant op te schuiven.5

Een van de eerste problemen waar Hollywood tegenaan liep en dat mede heeft

bijgedragen aan de vorming van een interventionistische houding, waren de Neurenberger rassenwetten van Nazi-Duitsland. Naast het feit dat deze wetten alle films waarin Joodse acteurs of actrices speelden verboden, werd het maximaal aantal ‘Amerikaanse films’ in de Duitse cinema teruggebracht naar twintig per jaar. Daarbij kwam ook een strengere regeling op de winstheffing.6 Naarmate Hitler steeds meer gebieden veroverde in Europa en daarmee de nazi-invloed groter werd, verloor Hollywood steeds meer afzetmarkten. Bijkomend effect hiervan was dat de nog niet bezette gebieden, zoals Groot-Brittannië, een steeds belangrijkere plek kregen.7 Gezien het feit dat Engeland zich tegen Hitler had gekeerd, verklaart dit voor een deel ook de ommekeer die de Amerikaanse filmproducenten rond deze periode maakten. Een andere verklaring voor het feit dat Hollywood zich steeds positiever uitliet over inmenging in de oorlog, is dat veel Europeanen in ballingschap in de Amerikaanse filmindustrie gingen werken.8 Verder werd de positie van Roosevelt ten opzichte van de oorlog steeds duidelijker. Deze bewoog zich steeds meer richting het geven van hulp aan de tegenstanders van de Duitsers en de Japanners, hoewel de echte stap richting oorlogvoering pas in 1941 plaatsvond met de aanval op Pearl Harbor. Dat de filmindustrie door de aanval werd beïnvloed, komt mede door de verandering in de houding van de publieke opinie ten opzichte van de oorlog. Het verlies bij Pearl Harbor schokte de Amerikaanse bevolking, waardoor zij zich steeds meer tegen de Japanners keerde.

Niettemin waren ook voor de aanval op Pearl Harbor al filmproducties met een

partijdige houding uitgebracht. Een film die als een keerpunt wordt beschouwd is een productie van Warner Bros, genaamd Confessions of a Nazi Spy.9 Hiervoor waren al eerder films geproduceerd over de Spaanse burgeroorlog, zoals Blockade van United Artist, waaraan wel enige antifascistische betekenis kan worden gegeven, maar deze films hadden geen

4 Fyne, The Hollywood Propaganda of World War II, 15. 5 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 18-19. 6 Ibidem, 21. 7 Ibidem, 22. 8 H. S. Kassem, ‘Representations of Germany and the German Nature in Hollywood during the War and until the Beginning of the Cold War (1942-1946) in Romanian review of international Studies II, 2 (2010) 29-67, 31. 9 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 27. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

71


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

groot succes bij het Amerikaanse publiek.10 Confessions of a Nazi Spy kreeg daarentegen veel aandacht en werd gezien als een doorbraak, hoewel niet altijd even positief. Frank S. Nugent, een filmrecensent en criticus schreef in de New York Times het volgende over deze film: “Warner Brothers formally declared war on the Nazis at 8:15 a.m. with the showing of their Confessions of a Nazi Spy at the Strand”.11 Zeker door de isolationisten werd deze film radicaal gevonden. Het filmscript van Confessions of a Nazi Spy was gebaseerd op de realiteit. De praktijken van Duitse spionnen waren ontdekt en de betrokkenen moesten voor het gerecht in New York verschijnen, aldaar ze schuldig werden verklaard.12 De film bevatte de boodschap dat de Amerikanen zichzelf uit hun naïeve isolement moesten halen, gezien er al van alles onder hun neus gebeurde.13 Paramount was een van de filmproducenten die negatief op deze zet van Warner Bos reageerde. Paramount dacht dat het negeren van de situatie in Europa moreel gezien het beste was. Ondanks deze kritiek ontving de film uit verschillende hoeken veel lof. Het werd naarmate de oorlog vorderde steeds meer gewaardeerd, waarbij het, afgezien van de Verenigde Staten, vooral in Groot-Brittannië met enthousiasme werd ontvangen.14

De politiek getinte filmproducties begonnen elkaar uiteindelijk steeds sneller op

te volgen. Zo kwam bijvoorbeeld The Great Dictator van Chaplin uit in de Amerikaanse cinema. Buiten het jaar 1939 wordt ook het jaar 1940 genoemd als ommekeer in de filmproductie van Hollywood, zoals de auteurs C. Koppes en G. Block naar voren brengen in hun boek Hollywood goes to war. How politics, profits & propaganda shaped World War II movies.15 Vanaf toen begonnen meerdere Hollywoodproducers expliciete films te maken met een interventionistische boodschap. Hoewel dit nog lang niet de meerderheid van de filmproductie was, duidde dit wel een verandering in de gedachtegang aan.16

Deze verandering in gedachtegang kwam niet alleen voort uit economisch oogpunt

omdat de nieuwe films in de smaak vielen bij het publiek. Ook de Amerikaanse politiek begon zich steeds meer met de filmproducties te bemoeien. De films konden namelijk als propagandamiddel worden gebruikt. Een andere reden om 1940 daarom als een ommekeer te beschouwen is omdat toen een toenadering ontstond, en uiteindelijk samenwerking, tussen de filmindustrie van de Verenigde Staten en de federale overheid onder Roosevelt.17 Een gebeurtenis waardoor de overgang van een enigszins neutrale naar een vijandige houding richting Duitsland als een minder grote drempel werd gezien, was het verbod op alle Amerikaanse films in de gebieden die Hitler had bezet. Ook Italië riep een verbod

10 11 12 13 14 15 16 17

Fyne, The Hollywood propaganda of World War II, 15. Ibidem, 16. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 27. Fyne, The Hollywood propaganda of World War II, 17. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 30. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 32. Ibidem, 32. Ibidem, 32-33.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

72


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

uit. Dit was, ondanks dat het een verwachte zet was, een schok voor de filmindustrie in de Verenigde Staten.18 Hollywood was relatief laat met zijn interventionistische standpunt in vergelijking met andere media, zoals de kranten en radio, die al veel eerder stelling hadden genomen. Echter, nadat de filmindustrie zijn positie tegenover Duitsland en Japan had ingenomen, lieten de verhaallijnen alleen nog maar een interventionistische houding zien. Bij de andere media werden evengoed nog tegenstrijdige, isolationistische berichten geproduceerd in de beginjaren van de oorlog.19

Hoe verliep de samenwerking tussen Hollywood en de Amerikaanse overheid?

Een instelling die hier een aanzienlijke rol in heeft gespeeld is het OWI, het Office of War Information. Het OWI ontstond in 1942 toen enkele losstaande ondernemingen werden samengevoegd. Zij hadden de taak om de oorlogsinformatie te controleren, oftewel de supervisie over alle berichten aangaande de oorlogssituatie die de media naar buiten brachten. Franklin Roosevelt omschreef het OWI als een onderneming die bestond om het publiek te informeren over de oorlog, via de pers, radio en film. Zij zou functioneren als een tussenpersoon tussen de filmindustrie en overheidsvertegenwoordigers.20 Uiteindelijk droeg het OWI niet alleen informatie over, maar sluisde het instituut ook de door de overheid gestuurde ideeën en overtuigingen door aan het Amerikaanse volk.21 Roosevelt zag film als een van de meest effectieve middelen om het publiek te bereiken, waarbij de internationale invloed van film een rol speelde. Deze was namelijk groter dan die van de Amerikaanse pers en radio.22 Later is binnen het OWI dan ook een aparte afdeling gekomen die zich specifiek bezig hield met de filmindustrie: het BMP, Bureau of Motion Pictures.23 Vanaf eind 1942 zijn alle studio’s in Hollywood, met uitzondering van Paramount, zodoende officieel gaan samenwerken met het OWI. De Amerikaanse overheid kreeg hierdoor meer zeggenschap over de filmproducties.24

Onder andere door het BMP en het OWI richtte Hollywood zich steeds meer op

de oorlog. Eerst waren de filmproducenten hierin nog oppervlakkig. Als reden voor de Amerikaanse participatie in de oorlog werd in films vaak niet meer uitleg gegeven dan dat het een verdedigingsoorlog was. Het OWI wilde het liefst veel meer achtergrond geven bij de oorlog. Zij wilden het gevecht tussen fascisme en democratie naar voren halen en daarnaast benadrukken dat het een ‘People’s War’ was, een oorlog waarin gewone mensen vochten voor de democratie.25 Waar het OWI voorheen vaak pas achteraf commentaar gaf op een filmproductie, pleitte het steeds meer voor invloed tijdens het produceren van de 18 Ibidem, 34. 19 Ibidem, 39. 20 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 88. 21 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 88. 22 Ibidem, 89. 23 Clayton R. Koppes en Gregory D. Black, ‘What tot Show to the World’, in: The Journal of American History, 64 (1977) 87-105, 89. 24 Ibidem, 98. 25 Ibidem, 91. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

73


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

films, zodat de instelling meer gewicht in de schaal kon leggen. Het OWI wilde voorafgaand de filmscripts kunnen lezen en bekritiseren. Hier gingen de filmstudio’s aarzelend mee akkoord.26 Doorgaans namen de studio’s de ideeën van het OWI over, vooral in de thema’s over het huisfront en de directe strijd aan het front. Desondanks bleef het OWI vragen om meer invloed. Officieel kon het OWI bijvoorbeeld alleen de export van een film naar het buitenland weigeren wanneer deze ‘geheime’ informatie bevatte. Het OWI wilde hierin tevens meer zeggenschap, zodat relaties met het buitenland niet ongewild verstoord konden worden.27

Een ander probleem waar het OWI tegenaan liep was de hechte samenwerking van

Hollywood met het Amerikaanse leger (het leger zorgde onder andere voor de middelen waarmee Hollywood oorlogsfilms kon produceren). Het leger had hierdoor flinke macht over de filmscripts terwijl het nauwelijks samenwerkte met het OWI. Daar wilde het OWI verandering in brengen. Dit lukte uiteindelijk toen de overheidsinstelling als verplicht tussenpersoon werd aangewezen voor alle communicatie tussen de twee onderdelen.28 Hoewel het OWI soms een stap terug moest doen, waren de filmproducenten opmerkelijk meegaand. De invloed van het OWI op Hollywood nam zelfs tijdens de oorlog steeds meer toe. De politiek had dus veel invloed op wat er via het filmdoek aan het publiek werd getoond. De enige verschuiving in deze relatie is te zien richting het einde van de Tweede Wereldoorlog. De filmindustrie begon toen minder ideologische films te maken. Het werden steeds vaker religieuze films, of films die puur gericht waren op entertainment. Dit komt waarschijnlijk doordat het publiek enigszins oorlogsmoe was. Bovendien heerste er het idee dat de oorlog toch snel voorbij zou zijn. Anderen beargumenteerden echter dat Hollywood overstapte op deze thema’s omdat het dan minder tegenstand van het OWI zou ervaren.29

Al eerder is een verandering aan te wijzen in het type film dat geproduceerd werd

in Hollywood. Waar in de eerste jaren van de oorlog de filmproducties ingingen op de ideologische kwesties van de strijd en het schetsen van een vijandbeeld, met name door de focus te leggen op wat nazisme en fascisme precies inhielden, kwamen naarmate de oorlog vorderde steeds meer films uit met een realistischer beeld van de oorlog. Dit kwam mede doordat de Verenigde Staten pas later aan het front mee begon te vechten, maar ook doordat de Amerikaanse samenleving steeds minder begon te geloven in het milde beeld van de oorlog dat zij kregen voorgeschoteld.30

Daarbij veranderde het beeld van de vijand naarmate steeds meer informatie

beschikbaar was over de misdaden van de tegenstanders.31 Hoe het vijandbeeld precies 26 27 28 29 30 31

Ibidem, 93-94. Ibidem, 95-96. Koppes en Black, ‘What to Show the World’, 97. Ibidem, 103. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 281, 304. Kassem, ´Representations of Germany and the German Nature’, 51.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

74


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

veranderde zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen. Hiermee wordt wel al duidelijk dat de publieke opinie een grote rol speelde. De overheid wilde liever geen bloederige beelden van de strijd laten zien, aangezien dat de oorlogssteun zou kunnen afzwakken. De samenleving – en de militairen – zorgden ervoor dat Hollywood zich desondanks gedwongen voelde om ook aan deze kant van de oorlog aandacht te schenken. Het was immers een commercieel bedrijf dat afhankelijk was van de mening, en daarmee opkomst, van het publiek en de inkomsten die daarmee verbonden waren.

Uiteindelijk kun je spreken van drie factoren die invloed hebben gehad op de

filmproducties, namelijk ten eerste het OWI, waarachter dus de Amerikaanse overheid en de overheidspropaganda zaten. Ten tweede Hollywood zelf. De filmmakers hadden evenzeer hun meningen over de vijanden en de oorlog en wilde deze uitdragen. Dit gebeurde echter alleen wanneer deze opinies ook in overeenstemming waren met de ideeën van het OWI. Ten derde oefenende de economische belangen van de filmmakers een bepaalde druk uit. Deze economische belangen stonden weer in contact met de publieke opinie. Wanneer een film namelijk in de smaak viel bij het groter publiek, werd er meer winst gemaakt. 32

2 Vergelijking tussen het Japanse en het Duitse vijandbeeld In het begin van dit essay beschreef Pyle het verschil tussen het Japanse en het Duitse vijandbeeld, zoals dat bestond onder de Amerikaanse militairen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Mocht dit verschil bestaan, hoe werd het dan weergegeven in de Amerikaanse filmproducties? En waren er nog meer verschillen of overeenkomsten tussen de twee vijandbeelden? Deze vragen zullen aan bod komen dit hoofdstuk, waarbij ook de verandering binnen het vijandbeeld wordt geanalyseerd. 2.1 Het Duitse vijandbeeld Historicus Hadi Shakeeb Kassem heeft in zijn analyse van de Duitse vijand vier categorieën gevormd waarin je de Duitse vijand, zoals deze voorkwam in Amerikaanse films, zou kunnen onderverdelen, namelijk: de historische figuren (zoals Heidrich, Goebbels, Rommel en Hitler), de ideologische nazi’s (hierbij moet gedacht worden aan de SS-officieren, de Gestapo en bijvoorbeeld Duitse spionnen). Als derde categorie zijn er dan nog de professionele soldaten en politieagenten (dit zijn Duitsers die niet per se als Nazi’s werden gezien). Onder de laatste categorie plaatst hij de Duitse vrouwen.33 Wat Kassem in overeenstemming heeft met andere historici zoals Koppes en Black, is dat hij opmerkt dat er een algehele tweedeling werd gemaakt tussen ‘slechte nazi’s’ en ‘(eventueel goede) Duitsers’ in de Amerikaanse filmproducties.34 Met de ideologische nazi’s was geen compromis te sluiten. 32 33 34

Kassem, ‘Representations of Germany and the German Nature’, 52. Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 52. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 252.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

75


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

Daartegenover werden de professionele legerleiders zoals Rommel of andere Duitsers, die niet overtuigd waren van de nazi ideologie, niet per se als kwaadaardig afgeschilderd in de Amerikaanse films. Zij moesten wel verslagen worden, maar er kon uiteindelijk nog wel een compromis worden bereikt.35 Oftewel, de Duitse vijand werd nog gezien als een groep individuen, waarin onderscheid viel te maken. Ondanks dat de SS-officieren als barbaren werden afgeschilderd in de films, werd er ook nog aandacht besteed aan eventueel verzet van de Duitse burgers tegenover hun totalitaire regime.36

Voordat apart wordt ingegaan op de verschillende categorieën is het nuttig om een

algemeen beeld te schetsen van het verloop van het vijandbeeld van de Duitsers tijdens de oorlog. De eerste filmproducties waarin de Duitse vijand werd afgebeeld werden namelijk uitgebracht toen de Verenigde Staten nog niet rechtstreeks in gevecht waren met de Duitsers. Er werden toen nog weinig gevechtsfilms geproduceerd, maar eerder filmproducties die het nazisme belichtten en aandacht gaven aan de onderdrukking die plaats vond in de Europese landen.37 Een voorbeeld hiervan is de film Hitler’s Children geproduceerd door Edwar Dmytrik. Het was een film die de gruwelijkheden in de Duitse samenleving beschreef, waarbij nadruk werd gelegd op de nazi-invloed op onderwijs, het racisme, de castraties aan de hand van de nazistische rassenleer en in het algemeen de barbaarsheid van de Duitsers. In de film Hangman also die uit 1943 wordt eveneens het beeld geschetst van het ‘nieuwe’ Duitsland, maar dan vanuit de persoon van Heidrich die met zijn wrede karakter het nazisme vertegenwoordigde. De weergave van de Duitse vijand uit beide films lijkt erg op het vijandbeeld dat men had gecreëerd van de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog, namelijk dat van een volk dat verkrachtte en vermoordde, waarbij ze de naam ‘the Huns’ toegeschreven kregen.38 Deze benaming komt ook terug in het boek van Richard Overy Why the Allies Won, in de zin dat Overy betoogt dat het antiDuitse gevoel niet pas opkwam met de Tweede Wereldoorlog en het nazisme, maar dat het zich al een halve eeuw had opgebouwd. De lust voor macht en gebiedsuitbreiding en het Pruisische militarisme zouden een kenmerk zijn van ‘het Duitse Ras’, ‘the Huns’.39 Deze benadering waarin de Duitsers bekeken werden als een ‘ras’ komt niet naar voren in het boek van Koppes en Black. Zij trekken een vergelijking naar de Japanse vijand, waarin dat volgens hen juist wel gebeurde. Dit was een contrast ten opzichte van de Duitsers, die als individuen en niet als ras werden gezien.40 Hier bevindt zich dus een tegenstelling, waar ook nog aandacht aan zal worden besteed wanneer het Japanse vijandbeeld aan bod komt. Ten opzichte van de films waarin de Duitsers als een barbaars volk werden afgebeeld, waren er ook films die ‘goede Duitsers’ lieten zien, zoals de filmproductie The Seventh Cross uit 35 36 37 38 39 40

Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 30. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 252. Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 31-34. Ibidem, 32-33. R. Overy, Why the Allies Won, (London 2006), 356-366. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 252.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

76


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

1944. De hoofdpersoon in deze film is een Duitser die ontsnapt is uit een concentratiekamp. Hij bezit goede karaktereigenschappen zoals sereniteit en kracht, wat erg werd gewaardeerd door het Amerikaanse volk. In deze film werden de Duitsers als slachtoffer van het naziregime afgebeeld. Het nazisme werd als politiek fenomeen losgekoppeld van het Duitse volk.41 Een andere film waarin een Duitser werd afgebeeld als een ‘vlees en bloed’-karakter en niet alleen maar als een koelbloedige moordenaar is de film The Moon is Down, een productie van Twentieth Century Fox uit 1943. Het gaat in deze film over een Duitse luitenant in het bezette Noorwegen. Hij is niet zoals de Duitsers in de film Hitler’s Children gehersenspoeld door het systeem van het Derde Rijk. Hij twijfelt zelfs aan de juistheid van het nazisme. Andere Duitse officieren in deze film zijn wel barbaars, maar nog altijd rationeel.42 De Duitsers hadden een doel met de oorlog en volgden hierin bepaalde regels, waardoor zij als minder angstaanjagend werden gezien dan bijvoorbeeld de Japanse vijand (die geen regels volgden).43 Ook in deze film werd aandacht besteed aan ondergronds verzet, iets wat de Amerikaanse bevolking hoop moest geven. Dit was een van de punten dat het OWI belangrijk vond om te weergeven in de films.44

Buiten de verandering in de films, van vooral beschrijvend over het Derde Rijk naar

grotendeels vechtscènes waarbij het Amerikaanse leger ook werd betrokken, is er nog een verschil in de manier waarop de Duitsers werden afgebeeld wanneer je de films aan het begin en aan het eind van de oorlog met elkaar vergelijkt. In het begin van de oorlog verscheen namelijk nog satire over het Derde Rijk, denk hierbij aan de film The Great Dictator en de film To Be or not to Be.45 Hoewel deze films toen al door sommige critici als ongepast werden ervaren – oorlog was in hun ogen te serieus en daarmee ongeschikt voor satire – werd deze mening in de loop van de oorlog door de meerderheid van de Amerikaanse bevolking overgenomen.46

De laatste omslag in het vijandbeeld, voordat we dieper in gaan op de vier

categorieën die aan het begin van dit hoofdstuk werden genoemd, is dat van de rol van de bevolking. Van 1939 tot ongeveer 1941 werden de hogere sociale klassen in Duitsland, de elite en de adel, gezien als tegenstanders van het naziregime. Daarbij werden de ‘slechte’ Duitsers bovendien vaak afgebeeld als criminelen uit de lagere klassen van de samenleving. Dit beeld is na 1941 omgedraaid. De hogere klassen werden toen juist gerepresenteerd als aanhangers van het regime, terwijl de lagere klassen juist in het (ondergrondse)verzet zaten.47 Een voorbeeld waarin deze rol van de hogere klassen wordt afgebeeld is in de film This Land is Mine uit 1943. In deze film wordt een connectie gemaakt tussen de grote 41 42 43 44 45 46 47

Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 36. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 278-280. Ibidem, 289. Ibidem, 280. Ibidem, 282. Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 30. Ibidem, 30.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

77


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

(industriële) bedrijven en het fascisme. Een citaat waaruit dit blijkt is: “They (de Duitsers) have invaded. But not as the enemy of the managers – only as the enemy of the workers”48 Een overeenkomst tussen het nazisme en de elite zou hun afkeer van vakbonden zijn. Wanneer ingezoomd wordt op de verschillende categorieën van de Duitse vijand komt ook hier de scheiding tussen ‘slechte nazi’s’ en ‘goede Duitsers’ naar voren. Bij de historische personen is deze tegenstelling terug te vinden in de manier waarop bijvoorbeeld Heidrich en generaal Rommel werden afgebeeld. Van Heidrich werd in de filmproducties van Hollywood een monsterlijk beeld geschetst. Hij was de personificatie van het nazisme zelf.49 Erwin Rommel werd echter in de films waarin hij voorkwam, zoals in Five Graves to Cairo, nog afgebeeld als een man die waardering opriep door zijn houding op het oorlogsveld. Hij moest echter wel verslagen worden. Een van de doelstellingen van het OWI was namelijk dat de films de boodschap moesten overdragen van een ‘unconditional victory’.50 In de films over de ideologische nazi’s, zoals de SS-officieren, werd vooral de slechtheid van het nazisme naar voren gebracht. In sommige films zoals in This land is mine werd ook de aantrekkingskracht van het fascisme uitgelegd, juist omdat sommige leden van de nazipartij zo charismatisch waren. Hiermee toonde Hollywood het gevaar van dit politieke systeem. De wijze waarop gewone Duitse soldaten en politieagenten werden afgebeeld in Amerikaanse films is niet heel slecht, vaak hadden zij ook nog redelijk contact met de lokale bevolking. Het beeld van de Duitse vrouw was vooral richting het einde van de oorlog van belang en speelde geen grote rol in het Duitse vijandbeeld van tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Duitse vrouw werd als slecht en misleidend afgebeeld, maar de films lieten eveneens vrouwen zien die juist in het verzet gingen: wederom een onderscheid tussen goede en slechte Duitsers.51 Deze omschrijving van het Duitse vijandbeeld is vooral interessant wanneer het vergeleken wordt met dat van de Japanse vijand. Hier zijn namelijk op het eerste gezicht al meteen grote verschillen te ontdekken. 2.2 Het Japanse vijandbeeld Waar het OWI een ‘hate picture’ wilde vermijden, lukte dit alleen bij de Duitsers en niet bij de Japanners. Bij de Duitse vijand werd er nog een distinctie gemaakt tussen de nazi’s en de ‘gewone Duitsers’, bij de Japanners werd dit niet gedaan.52 De Japanners werden in de Amerikaanse films neergezet als een geheel, waaraan ook eigenschappen en uiterlijkheden werden verbonden die wij tegenwoordig als racistisch zouden kunnen beschouwen.53 Het 48 49 50 51 52 53

Koppes en Black, Hollywood goes to war, 291. Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 54. Ibidem, 55. Ibidem, 57-59. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 248. Ibidem, 251.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

78


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

Afb. 1 Een fragment uit de film Objective Burma, uit het jaar 1945. Hierin zie je de term ‘the Jap’s aanduiding voor de Japanners terugkomen.

woord ´Jap´ versterkte op zichzelf al het idee dat het Westen, de Verenigde Staten in dit geval, tegenover een ander ras stond. Koppes en Black zetten dit beeld tegenover het beeld van de Duitse vijand, die wel als een groep individuen werd beschouwd. Hier is echter een kanttekening bij te plaatsen. Het negatieve beeld dat mensen hadden van de Duitsers, het nazisme, werd niet door iedereen gezien als een losstaand politiek systeem. Zoals eerder genoemd bij de beschrijving van het Duitse vijandbeeld, werden karaktereigenschappen zoals veroveringsdrift en militarisme toegeschreven aan het karakter van ´the Huns´. Desalniettemin waren als het ging om de Duitsers nog verschillende geluiden te horen over het feit of zij wel of niet als een apart ras moesten worden gezien, terwijl er weinig andere geluiden bestonden wat betreft de weergave van de Japanners.

De Japanse soldaten in de films waren naamloos. Er werd amper informatie gegeven

over hun situatie of achtergrond. Dit was een verschil met de Duitse soldaten die vaak nog menselijk werden afgeschilderd.54 In de film Wake Island uit 1942 komt duidelijk naar voren in welk cliché de Japanners werden afgebeeld. Ten eerste dat de strijd in de Pacific verre van geciviliseerd was, en daarnaast dat de Japanse vijand geen genade kende. Wederom kwam geen enkel individueel Japans karakter naar voren in de verhaallijn.55 54 55

Koppes en Black, Hollywood goes to war, 254. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 256.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

79


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

Er waren wel films waarin een iets realistischer beeld van de Pacifische oorlog werd

weergeven, bijvoorbeeld de film Bataan uit 1943. De kracht van de Japanse vijand werd in deze filmproductie goed weergeven, hij was niet te zwak maar ook niet onverslaanbaar. Toch zijn in deze film tekens van minachting naar de Japanse vijand te vinden. Wanneer de Amerikanen bijvoorbeeld tot de laatste man doorvochten werd dit als dapper en heldhaftig gezien, maar deden de Japanners dit, dan was het een nutteloze opoffering.56 Dit gold ook als er enigszins sluwe technieken werden gebruikt. Wanneer de Amerikanen dit deden was het ingenieus, wanneer de Japanners het deden oneerlijk. Woorden als ‘dirty little rats’ of ‘yellow monkeys’ waren niet ongewoon. Wanneer dit taalgebruik ten aanzien van de Japanners wordt geanalyseerd, kan men spreken van dehumanisering. Daarbij werd regelmatig het sadistische karakter van de Japanners aangehaald; ze zouden zich niet aan morele codes houden. Een voorbeeld hiervan is uit de film Somewhere I’ll Find You. Een hulpeloze Amerikaanse parachutist wordt in de lucht doodgeschoten door een Japans vliegtuig. Hierbij zat de Japanse piloot grijzend van genoegen achter het stuur.57 Opnieuw werd het publiek ook in deze film niet op de hoogte gesteld van de motieven van de Japanners. Het bleven naamloze tegenstanders.58

De manier waarop de Japanners werden afgebeeld, kan ook in verband worden

gebracht met de weergeving van de inheemse Amerikaanse indianen. Zij werden vaak ook als grote groepen afgebeeld waarbij sprake was van een duidelijke minachting vanuit Amerikaanse kant.59 In de films werd ook opgeroepen om elke Japanner te haten, wederom zonder onderscheid te maken tussen de fascisten en de rest van de bevolking.60

De enige film die een uitzondering vormt op dit vijandbeeld van de Japanners was

Behind the Rising Sun, uit 1943. Hierin kwamen wel Japanse individuen naar voren. Buiten deze film was het echter de trend om Japanners in raciale termen te beschrijven en hen uiteindelijk ook op deze manier op het witte doek te laten verschijnen.

3 Verklaringen voor de twee vijandbeelden Het voorgaande hoofdstuk laat zien dat het verschil tussen beide vijanden vooral bestond uit het feit dat bij de Japanners geen onderscheid werd gemaakt tussen de ‘fascisten’ en de rest van de bevolking, terwijl dit bij de Duitsers wel gebeurde. In de literatuur wordt de racistische houding van de Amerikanen tegenover Japan aangehaald als een mogelijke verklaring voor dit verschil tussen de twee vijandbeelden. Voordat we dieper in gaan op dit aspect is het verstandig om te beschrijven wat in dit paper precies wordt bedoeld met racisme. Doorgaans wordt racisme omschreven als een 56 57 58 59 60

Ibidem, 257. Fyne, The Hollywood propaganda of World War II, 37. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 259. Fyne, The Hollywood propaganda of World War II, 32. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 264.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

80


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

leer waarin het ene ras als verheven beschouwd wordt boven het andere. Daarbij worden bepaalde karaktereigenschappen aan een ras verbonden, die gelegitimeerd worden door biologische of culturele argumenten.61 De films over de oorlog in de Pacific, die besproken zijn in het vorige hoofdstuk, laten zien dat bepaalde slechte eigenschappen (bijvoorbeeld sadisme), inderdaad werden toegeschreven aan de gehele Japanse bevolking. Er kan zelfs tot op zekere hoogte over dehumanisatie gesproken worden, wanneer gekeken wordt naar de uitspraken richting de Japanners (‘dirty little rats’).

Wanneer je dit echter vergelijkt met het Duitse vijandbeeld, wat tenslotte de grootste

Europese vijand was, kun je wederom concluderen dat, ondanks dat zij even grote vijanden van de Verenigde Staten waren, anders naar Japan werd gekeken. Dit doordat de Duitse brutaliteit alleen met de nazi’s werd verbonden en niet met de gehele bevolking, wat wel bij de Japanners gebeurde. Hierdoor lijkt er inderdaad sprake te zijn van racisme richting de Japanners.

Een verklaring voor dit onderscheid tussen de Japanse en de Duitse vijand kan

gevonden worden in het feit dat de Duitsers meer op de Amerikanen leken en daardoor als minder bedreigend werden gezien. Veel Amerikanen hadden bijvoorbeeld Duitse voorvaderen. Daarbij spraken beide volken een Europese (westerse) taal en hadden de Duitsers dezelfde religie als de meeste Amerikanen. Bovendien werd het Duitse militarisme, buiten dat het als gevaarlijk werd beschouwd door de connectie met het nazisme, enigszins bewonderd. Bij de Japanners was hier geen sprake van. Alles dat als tamelijk ingenieus kon worden beschouwd, werd gezien als sluw en onrechtvaardig wanneer dit door de Japanners werd gebruikt.62 Bovendien kreeg het aspect van antisemitisme in de nazi-ideologie nog weinig aandacht in de filmproducties. Anti-Joodse gevoelens werden in de Amerikaanse samenleving sowieso niet als iets ongewoons gezien.63 Dat deze kwestie weinig aandacht kreeg was vooral omdat men nog niet op de hoogte was van alle gruwelijkheden die plaatsvonden in de concentratiekampen. Dit heeft achteraf het beeld van de Duitsers erg beïnvloed. Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren werd gebracht, vond het Amerikaanse publiek komedie als genre voor films over het Derde Rijk naarmate de oorlog vorderde ook steeds ongepaster. Dit kwam mede doordat men meer te weten was gekomen over het Derde Rijk. Het nazisme werd als gevaarlijk en bedreigend gezien, niet meer als ‘vermaak’.64 Het geografische verschil tussen de oorlog in Europa en in de Pacific versterkte ook het onderscheid tussen de Japanse en de Duitse vijand. Europa was in de ogen van de Amerikanen geciviliseerd, met steden en bestrating. Dit was een omgeving vergelijkbaar met de Verenigde Staten. Azië werd echter gezien als een wildernis, een oerwoud. Hier 61 Site: http://www.encyclo.nl, URL: http://www.encyclo.nl/begrip/racisme (Geraadpleegd op 22 mei 2014). 62 Koppes en Black, Hollywood goes to war, 283. 63 Ibidem, 283. 64 Kassem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 30. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

81


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

zouden geen regels gelden. Dit werd weerspiegeld in de manier waarop de Japanse vijand werd neergezet. ‘The Jap’ gebruikte in de Amerikaanse films de jungle in zijn voordeel en hield zich niet aan de morele regelgeving.65

Het OWI verzette zich nog enigszins tegen dit racistische beeld van de Japanners in

de filmproducties. Met leuzen als “We are fighting a system not a race”66 probeerden zij de publieke opinie nog te beïnvloeden. Dit bleek tevergeefs, mede doordat het OWI pas na 1942 invloed kon uitoefenen op de filmproducties van Hollywood en daarvóór al veel films over de oorlog in Japan waren uitgekomen. Ook had het publiek weinig moeite met dit beeld van de Japanners. Buiten het aanwezige racisme in de Amerikaanse samenleving, heeft Pearl Harbor evengoed aan dit negatieve beeld van de Japanners bijgedragen. Daarnaast heeft de vriendschappelijke band die de Verenigde Staten met China onderhielden een rol gespeeld. China was immers in oorlog met Japan.67 Elke Japanse beweging werd in de Tweede Wereldoorlog als bedrieglijk gezien, Japanners waren ‘dingen’ die vermoord moesten worden en deze gedachte weerspiegelde dan ook in de filmproducties.68

Afgezien van het feit dat het het OWI niet gelukt is om een ‘hate picture’ van Japan

te vermijden in de Hollywoodproducties, heeft het veel invloed gehad op de vorm waarin de films verschenen. Daardoor is de rol van het OWI ook in het onderscheid tussen de twee vijanden niet te ontkennen. Bij de film The Seventh Cross is de invloed van deze overheidsinstelling bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar. Het OWI hoopte richting het einde van de oorlog dat het verzet in de bezette landen kon worden aangemoedigd door middel van films zoals The Seventh Cross.69 Deze film legde namelijk geen schuld bij het gewone Duitse volk en richtte zich op de goede Duitsers die zich in het Derde Rijk bevonden. Buiten dat dit stimulerend kon werken voor het verzet binnen Duitsland, had het ook te maken met de Amerikaanse belangen voor na de oorlog. Vanaf het moment dat de Verenigde Staten overtuigd waren dat de geallieerden de oorlog zouden winnen, ongeveer vanaf het jaar 1944, dachten zij aan een mogelijke samenwerking met de Duitsers. Mede door het optrekkende oostfront, de Russen, wilde de Amerikaanse overheid haar positie in Europa veiligstellen.70 Tussen de Japanners en de Verenigde Staten was geen vooruitzicht op een samenwerking in de toekomst, waardoor het OWI zich ook minder heeft ingezet om een onderscheid te creëren tussen de fascisten en de rest van de Japanse bevolking.

Ondanks dat het OWI de racistische houding tegenover Japan niet kon voorkomen,

was de invloed van deze instelling groot. Waar Hollywood bezig was zijn economische doelen na te streven (en daarvoor moest het naar de publieke opinie luisteren), streefde de politiek van de Verenigde Staten haar eigen doelen na. Deze politieke doelen en belangen 65 66 67 68 69 70

Koppes en Black, Hollywood goes to war, 253. Ibidem, 250. Ibidem, 250. Koppes en Black, Hollywood goes to war, 261. Kasssem, ‘Representation of Germany and the German Nature’, 37. Ibidem, 37.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

82


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

zijn dan ook, via het OWI, in de Hollywoodproducties terecht gekomen en hebben invloed gehad op de twee vijandbeelden.

4 Conclusie In dit paper heb ik de volgende twee vragen geanalyseerd: ‘welke overeenkomsten en verschillen bestonden er tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten tussen het vijandbeeld van Japan en dat van Duitsland, zoals dat tot uitdrukking kwam in filmproducties? En hoe zijn die overeenkomsten en verschillen te verklaren?’ De context van de werking van de filmindustrie in de Verenigde Staten ten tijde van de Tweede Wereldoorlog laat zien dat de filmproducenten een groot deel van hun economische belangen in Europa verloren doordat een verbod op Amerikaanse films was uitgeroepen. Hierna begonnen de films met een interventionistische boodschap elkaar in Hollywood snel op te volgen. Daarnaast ging Hollywood in 1942 samenwerken met het OWI, het Office of War Information. Deze overheidsinstelling moest de oorlogsinformatie controleren en daarbij ook de oorlogspropaganda organiseren in de Amerikaanse filmproducties. Naarmate de oorlog vorderde kreeg het OWI een steeds grotere invloed op de filmproducties. Naast politieke invloed was er ook nog de rol van de publieke opinie. Hollywood bleef namelijk een commercieel bedrijf dat afhankelijk was van het aantal bioscoopbezoekers.

Het grootste verschil in de filmproducties tussen het vijandbeeld van Japan en dat

van Duitsland is het onderscheid dat gemaakt werd tussen de fascisten (of nazi’s) en de rest van de bevolking. Dit gebeurde wel bij de Duitsers, maar niet bij de Japanners. Daarbij was de mate van dehumanisering groter bij de Japanse vijand dan bij de Duitse vijand, wederom vanwege de distinctie die gemaakt werd tussen de ‘slechte’ leiders en de rest van de bevolking. De Duitse barbaarsheid werd bijvoorbeeld vooral toegeschreven aan de nazi’s, zoals SS-officieren. Bij de Japanners werd wreedheid of sadisme juist als een karaktereigenschap van het algehele volk gezien, iets dat hoorde bij het Japanse ‘ras’.

Wanneer verklaringen voor dit onderscheid worden gezocht, komt al vrij snel de term

racisme naar voren. Racisme was in de Amerikaanse samenleving ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in de Amerikaanse samenleving gangbaarder dan tegenwoordig, en met name gebeurtenissen zoals de aanslag op Pearl Harbor zorgden voor een zeer negatieve houding onder de bevolking richting de Japanners. Met betrekking tot de Duitsers was, zeker aan het begin van de oorlog, een andere houding aanwezig. Buiten omschrijvingen over de kwaadaardigheid van het nazisme werden de Duitsers nog gezien als een rationeel volk. Duitsers hadden zelfs enige overeenkomsten met de inwoners van de Verenigde Staten, zoals hun religie. De Japanners daarentegen hadden een hele andere cultuur. Ook de geografie was anders. Voor de Verenigde Staten was het vooral een geciviliseerde oorlog in Europa ten opzichte van een oorlog in de jungle in de Pacific.

Naarmate de oorlog vorderde begon men steeds meer het gevaar van het Derde

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

83


‘The Japs versus the Huns’ - Lotte Koppenrade

Rijk in te zien. Komedie werd hierdoor als genre niet meer als geschikt ervaren. Toen men de wreedheden van de concentratiekampen ontdekte is het beeld van de Duitse vijand erg beïnvloed. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog was men echter nog grotendeels in onwetendheid.

Buiten het beeld dat de Amerikaanse samenleving had van de vijanden, hebben

ook de politieke doelen van de Verenigde Staten invloed gehad op hoe de Japanse vijand en Duitse vijand werden neergezet in Hollywood producties. Het OWI moest ervoor zorgen dat deze politieke doelstellingen werden opgevolgd. Een voorbeeld hiervan is de mildere houding richting de Duitsers aan het eind van de oorlog. De Verenigde Staten dachten namelijk al aan een eventuele samenwerking. Dit was anders met Japan. Er was geen mogelijkheid voor samenwerking waardoor een distinctie in de bevolking geen groot politiek nut had. Daarbij werkte het OWI pas echt goed vanaf 1942 en er waren vanaf 1939 al films gemaakt over de oorlog in de Pacific, met een racistische houding richting de Japanners.

Het verschil tussen het Japanse en het Duitse vijandbeeld in de filmproducties kan dus

verklaard worden door de invloed van de politiek van de Verenigde Staten op Hollywood, die vertegenwoordigd werd door het OWI, het Office of War Information. De Verenigde Staten zagen kansen op samenwerking met Duitsland na de oorlog, waardoor de houding richting de Duitse bevolking zich hier op heeft aangepast. Bovendien was het Amerikaanse publiek ten tijde van de Tweede Wereldoorlog feller gekeerd tegen de Japanners dan tegen de Duitsers. Hollywood bleef een commercieel bedrijf, gevoelig voor het oordeel van de publieke opinie.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

84


BIBLIOGRAFIE Internetbronnen

Fyne, R., The Hollywood Propaganda of World War II (London 1997).

Fragment uit de film Objective Burma (1945):

Koppes, Clayton R. en Gregory D. Black, Hollywood goes to war. How politics, profits & propaganda shaped World War II movies (London 1987).

Site: http://www.dvdbeaver.com

URL:http://www.dvdbeaver.com/film/ DVDReviews25/a%20objective%20burKoppes, Clayton R. en Gregory D. Black, ma%20 errol%20flynn/a%20objec‘What to Show the World: the Office of War tive%20burma%20errol%20flynn%20OBInformation and Hollywood, 1942-1945’, in: JECTIVE_BURM A-1%281%29.jpg The Journal of American History 64 (1997), 87-105. (Geraadpleegd op 5 november 2015). Kassem, H.S., ‘Representations of Germany and the German Nature in Hollywood during the War and until the Beginning of the Cold War (1942-1946), in: Romanian Review of International Studies II 2 (2010), 29-67.

Omschrijving begrip Racisme: Site: http://www.encyclo.nl URL: http://www.encyclo.nl/begrip/racisme (Geraadpleegd op 5 november 2015).

Overy, R., Why the Allies Won, (London 2006).

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

85


BAN, APOLOGIE EN LEGENDE De Zwarte Legende in Willem van Oranjes Apologie (1581)

SANDER TEN HARMSEN VAN DER BEEK 86


ENTREE Wat hebben Monty Python en hun ‘nobody expects the Spanish Inquisition’ en de nog jaarlijks gevierde verovering van Den Briel in 1572 met elkaar te maken? Het zijn beide voorbeelden van de Zwarte Legende, kortgezegd het negatief denken over Spanje. De Spanjaard Julian Juderias was degene die de term Zwarte Legende introduceerde in zijn boek La Leyenda Negra in 1913. Hij leefde in een Spanje dat zojuist zijn laatste kolonies had verloren en waar het glorieuze verleden ver weg was. Waar was het fout gegaan? Juderías zag een wereldwijde trend van anti-Spaans denken die terugliep tot de zestiende eeuw. De Apologie van Willem van Oranje speelde volgens hem in de ontwikkeling van de Zwarte Legende een belangrijke rol. Monty Python kan de Spaanse Inquisitie gebruiken als onderwerp van een sketch, omdat deze specifieke inquisitie in ons collectieve geheugen geassocieerd kan worden met extreme wreedheid. Dit gaat terug op een van de grootste aanklachten tegen de Spaanse gezagsdragers in de Nederlanden ten tijde van de Opstand: dat ze deze wrede inquisitie, die al in Spanje actief was, nu ook in de Nederlanden wilden invoeren. Ook bij het Brielse volksfeest, dat na een veldslagje tussen als Spanjaarden en Geuzen verklede Briellenaren eindigt met de opknoping van de wrede Spaanse commandant, vallen kanttekeningen te plaatsen. Zo was het garnizoen Spaanse soldaten op veldtocht toen de watergeuzen arriveerden en waren er slechts enkele Spaanse soldaten achtergebleven in Den Briel. Het daadwerkelijke verzet kwam dus veel meer van bezorgde burgers die bang waren voor plunderende geuzen. De hoogleraar Nederlandse Geschiedenis en biograaf van Willem van Oranje K.W. Swart onderscheidt vier kenmerken in de ontwikkeling van de Zwarte Legende in Nederland ten tijde van de Nederlandse Opstand. Deze vier kenmerken zijn: de duivelse handelingen van de Spaanse Inquisitie, de persoonlijke zondes van Philips II, Spanjes plan om een universeel wereldrijk te stichten en de aangeboren wreedheid van het Spaanse volk. De Nederlanden van 1580 waren verdeeld. Na de Beeldenstorm van 1566 brak een burgeroorlog uit tussen de koningsgetrouwen en legers van Philips II aan de ene kant en opstandige steden, geleid door Willem van Oranje aan de andere kant. In 1579 formaliseerde deze breuk zich in een noord-zuidscheiding, waarin het noorden zich verenigde in de Unie van Utrecht. Oranjes Apologie was een reactie op de Ban die Philips II tegen hem liet uitbrengen in de lente van 1580. Philips II besloot tot een vogelvrijverklaring, nadat verschillende eerdere onderhandse complotten om Oranje uit te schakelen waren mislukt. De Ban heeft Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

87


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

de vorm van een openbare bekendmaking. Eerst worden al Oranjes misdaden tegen de koning en de gelovigen in de Nederlanden opgesomd, vervolgens wordt de ban uitgesproken: er wordt een prijs op zijn hoofd gezet en hulp aan hem wordt verboden. Oranjes antwoord op deze vogelvrijverklaring, de Apologie, kwam een half jaar later in een brief gericht aan de Staten-Generaal. Hierin reageert hij op de beschuldigingen tegen hem en vraagt de Staten hun oordeel over hem te vellen. Waar de Ban begint bij het verzoek van een grote groep edelen aan de landvoogdes, Margaretha van Parma, om de vervolging van Protestanten in de Nederlanden op te schortten (het aanbieden van het Smeekschrift door het Verbond der Edelen, gaat Oranje verder terug. Zijn familie is zowel Philips II als Karel V altijd al trouw geweest, de tegen Oranje ingebrachte beschuldiging van ontrouw kan zelfs worden omgekeerd: Philips II komt de door hem gezworen eden niet na. Vervolgens behandelt Oranje dezelfde geschiedenis als de Ban. Oranje trekt alleen totaal andere conclusies. Op alle punten waarop hij in de Ban wordt beschuldigd van een misdaad, blijkt Oranje onschuldig en Philips II juist wel schuldig. Zo ook bij het stuk van de Apologie waarin Philips II wordt beschuldigd van overspel en moord op zijn erfgenaam. Door veel historici wordt dit stuk gezien als een echte toevoeging van Oranje aan de Zwarte Legende (de persoonlijke zondes van Philips II). Voor ook dit deel geldt echter dat Oranje een jij-bak gebruikt: in de Ban wordt Oranjes huwelijk met Charlotte van Bourbon overspel en misbruik genoemd. Dit is een voorbeeld van hoe ik in dit paper het gebruik van de Zwarte Legende door Willem van Oranje onderzoek. Hij was niet de eerste die dergelijke anti-Spaanse thematiek gebruikte in een pamflet. Wel was Oranjes directe kritiek op Philips II een nieuw element, dat ook meteen veel werd overgenomen.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

88


BAN, APOLOGIE EN LEGENDE 1 Inleiding 1.1 Kader De Apologie van Willem van Oranje speelt een grote rol in het vroegmoderne begin van de Zwarte Legende zoals die in 1914 door Juderías werd ontwikkeld.1 Zo leidt Julián Juderías het ontstaan van de Zwarte Legende terug op Willem van Oranje: “la leyenda creada hace tres siglos por Guillermo de Orange”2. Ook in de historiografie over de Zwarte Legende in Nederland wordt de Apologie genoemd als een van de belangrijkste bronnen van de Nederlandse Zwarte Legende. Zo stelt Bernard Antoon Vermaseren dat de Zwarte Legende voornamelijk gevormd wordt door de publicaties van Montanus en Bartolomé de Las Casas. Belangrijke aanvullende elementen komen echter uit de Apologie.3 Hij parafraseert Sverker Arnoldsson, de auteur van het Spaanstalige standaardwerk over de oorsprong van de Zwarte Legende, over de Apologie als hij het heeft over “[..] één woedende aanval op de ‘Rey Prudente’ en op de Spaanse Natie.”4 Bovendien heeft de Apologie door zijn wijde verspreiding door Europa in het bijzonder bijgedragen aan de verspreiding van de Zwarte Legende.5 Koenraad Wolter Swart, die de meest concrete definitie van de Zwarte Legende heeft gegeven in zijn artikel The Black Legend during the Eighty Years War, stelt dat “In its scathing attack on the king’s private life this document is often considered to have been the most important Dutch contribution to the Black Legend.”.6 Ook Judith Pollmann is het hiermee eens. Volgens haar wordt in de Apologie voor het eerst direct kritiek geleverd op Philips II.7 Benjamin Schmidt meldt dat het topos van Spaanse wreedheid in Amerika defi1 De volledige titel is: Apologie ofte Verantwoordinghe van den Prince van Orangien. Voor dit werkstuk heb ik gebruik gemaakt van de heruitgave van de oorspronkelijke tekst: C.A. Mees ed., Apologie, ofte Verantwoordinghe van den Prince van Orangien, (Antwerpen 1923). Ook de oorspronkelijke tekst heb ik enkele malen gebruikt. De Nederlandse originele uitgave is online in te zien op http://gateway.proquest.com/openurl?url_ver=Z39.88-2004&res_dat=xri:eurobo-us:&rft_dat=xri:eurobo:rec:ned-kbn-all-00014251-001, geraadpleegd op 19-5-2015. 2 J. Juderías, La leyenda negra y la verdad histórica. (Madrid 1914) 33. Deze editie van La Leyenda Negra heb ik online ingezien en is beschikbaar via https://archive.org/details/laleyendanegrayl00jude, geraadpleegd op 19-5-2015. 3 B.A. Vermaseren, `Een en ander over de “Zwarte Legende” betreffende Spanje en haar ontstaan in de Nederlanden in de 16de eeuw’, in: M.P.A.M. Kerkhof ed., Publikaties van het Instituut voor Spaanse taal- en letterkunde van de KU Nijmegen (Nijmegen 1984), 3. 4 Vermaseren, ‘Een en Ander’, 16. 5 Ibidem, 15. 6 K.W. Swart, ‘The Black Legend during the Eighty Years War’, in: J.S. Bromley en E.H. Kossmann ed., Britain and the Netherlands. (Den Haag 1975), 43. 7 J. Pollmann, ‘Eine natürliche Feindschaft: Ursprung und Funktion der Schwarzen Legende über Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

89


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

nitief verankerd werd in de propaganda van de Nederlandse Opstand door de Apologie.8 Het moge duidelijk zijn dat er nogal veel wordt opgehangen aan Oranjes Apologie. Er is echter sprake van een zekere onduidelijkheid in al deze beoordelingen van de Apologie. Juderías ziet Oranje als de bron van de Zwarte Legende, net zoals Arnoldsson. Vermaseren zelf is veel genuanceerder: Oranje voegt slechts elementen toe. Swart is hierin preciezer: het gaat om de persoonlijke aanvallen van Oranje die nieuw zijn in de Apologie. Schmidt stelt echter iets heel anders: hij heeft het over de Spaanse tirannie in de Nieuwe Wereld in de Apologie. Al met al is er dus geen consensus over waarom de Apologie belangrijk is in de vroege vorming van de Zwarte Legende. Dat er iets is, wordt door alle auteurs onderkend. Wat ze onderkennen en in welke mate verschilt ontzettend. Bovendien ontbreekt het bij al deze auteurs, ondanks het door hen gestelde belang, aan een uitgebreide analyse van de Apologie. De Apologie wordt vaak in slechts één à twee alinea’s vermeld. 1.2 Apologie in context Een nauwkeurigere beschouwing van de Zwarte Legende is dus gewenst. Ook Vermaseren ziet hier de noodzaak van in. Hij heeft het over het “als het ware woord voor woord na gaan” van de Apologie.9 Dat is precies wat ik in dit werkstuk wil gaan doen. Hierbij ga ik niet, zoals Vermaseren suggereert, terug op de (Franse) pamflet-literatuur van voor 1580. In plaats daarvan zal ik de Apologie ontleden in het kader waarin hij is uitgegeven. De Apologie is een reactie op de ban die Philips II in 1580 liet uitvaardigen tegen Willem van Oranje. Echt begrip van de Apologie kan dan ook slechts worden bereikt door dit stuk ook in de analyse te betrekken. Waar verantwoordde Willem van Oranje zich voor? En hoe deed hij dit? Hoe gebruikte Willem van Oranje de Zwarte Legende in de Apologie? En, om alvast vooruit te lopen, hoe vaak komt de Zwarte Legende eigenlijk voor in de Apologie?

Als eerste zal ik dus de Ban tegen Oranje behandelen.10 Onder welke omstandig-

Spanien in den Niederlanden, 1560-1581’, in: F. Bosbach (Red.), Feindbilder. Die Darstellung des Gegners in der politischen Publizistik des Mittelalters und der neuzeit. (Keulen 1992), 73-93, aldaar 90. 8 B. Schmidt, ‘Tyranny Abroad: The Dutch Revolt and the Invention of America’, De Zeventiende Eeuw: Cultuur in de Nederlanden in Interdisciplinair Perspectief 11, 2 (1995), 161-174, aldaar 165. 9 Vermaseren, ‘Een en ander’, 16. 10 Ban en edict by forme van proscriptive by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien. Hierbij gebruik ik de versie die gepubliceerd is op: http://www.dutchrevolt.leiden.edu/ dutch/bronnen/Pages/1580%2003%2015%20ned.aspx, geraadpleegd op 19-4-2015. Omdat deze versie oorspronkelijk gepubliceerd is in Pieter Christiaensz. Bor, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden (Amsterdam 1679-1684) II 198-203 en dus mogelijk door de tijd en/of de politieke kleur van de uitgever gekleurd is, heb ik de tekst vergeleken met die van de oorspronkelijke Nederlandse uitgave: Ban, ende edict by vorme van proscriptie, vuytgegaen ende gedecreteert by onssen alregenadichsten Heere de Coninck, tegens Wilhelm van Nassau, prince van Oraignyen […] (’s Hertogenbosch 1580) De ban is volledig online beschikbaar Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

90


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

heden werd hij uitgevaardigd en hoe werd het uitvaardigen van de Ban in het stuk zelf gerechtvaardigd? Vervolgens komt het veel bekendere antwoord van Willem van Oranje aan bod: de Apologie. Ik laat zien hoe Willem van Oranje reageert op hetgene waarvan hij beschuldigd wordt en welke beschuldigingen hij hier tegenover zet. Oranje schuwt hierbij hele en halve onwaarheden niet en beantwoordt vele beschuldigingen met een simpele tu quoque. De Apologie is een propagandastuk van de bovenste plank. Dit is iets wat dan ook bij het bestuderen van de Apologie altijd in het achterhoofd gehouden dient te worden. Ik zal me niet bezighouden met enige vorm van ‘waarheidsvinding’ of het onderzoeken van de beweringen van Oranje of zijn tegenstander. In plaats daarvan ga ik uit van hoe Oranje en zijn tegenstander hun zaak kozen te bepleiten. Bij het onderzoek naar het gebruik van de Zwarte Legende zal ik gebruik maken van de vier door Swart geconstateerde kenmerken van de Nederlandse Zwarte Legende. Deze zijn: de duivelse handelingen van de Spaanse Inquisitie, de persoonlijke zondes van Philips II, Spanjes plan om een universeel wereldrijk te stichten en de aangeboren wreedheid van het Spaanse volk.11 Het enige probleem met deze definities is dat Swart nauwelijks invulling geeft van de vier categorieën. Of Swarts ‘model’ toepasbaar is op de Apologie staat dus nog open. Volgens de verschillende hierboven aangehaalde auteurs komen deze kenmerken in meer of mindere mate voor in de Apologie. Een overzicht ontbreekt echter. Dit geef ik in het tweede deel over de beschouwing van de Zwarte Legende in de Apologie. Ik ga na welke van de vier genoemde kenmerken in welke mate voorkomen en biedt hier een kwantitatief overzicht van. Daarnaast kijk ik naar andere negatieve kwalificaties in de Apologie die niet in het sjabloon van de Zwarte Legende als geschetst door Swart vallen.

2 Ban ende edict bij vorme van proscriptie 2.1 Achtergrond In november 1579 besloot Philips II, op aanraden van kardinaal Granvelle, Willem van Oranje vogelvrij te laten verklaren. De opdracht hiertoe gaf hij aan zijn landvoogd in de Nederlanden op dat moment, Alexander Farnese, de hertog van Parma. Hiermee formaliseerde hij iets wat al sinds 1572 onofficieel beleid was geweest.12 Het uitvaardigen van het stuk duurde lang: pas in juli 1580 werd door Farnese de Ban uitgebracht. Zowel Farnese als leden van de Raad van State, aan wie de eerstgenoemde het besluit van de koning had voorgelegd, waren het niet onverdeeld met Philips II eens. Voorstanders wezen erop dat een ban een volkomen wettig middel van een vorst was om zijn tegenstanders te neutraliop https://archive.org/details/ned-kbn-all-00014241-001, geraadpleegd 19-5-2015. 11 Swart, ‘Black legend’, 38. 12 K.W. Swart, Willem van Oranje, 187; In A. Duke, ‘William of Orange’s Apology’, Dutch Crossing 22, 1 (1998) 3 wordt 1573 als jaar van de eerste moordaanslagen op Willem van Oranje genoemd. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

91


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

seren. Bovendien zou een ban met de autoriteit van Philips II het uitschakelen van Oranje vergemakkelijken. De ban was bovendien een middel om de verdorvenheid van Oranje aan het volk te tonen en dus de eigen zaak te bepleiten. Tegenstanders van de ban waren er ook: een ban voor een simpele rebel als Oranje was beneden de waardigheid van Philips II. De ban zou er ook voor kunnen zorgen dat Oranje zich beter zou gaan beveiligen tegen aanslagen. Tenslotte was men ook bang dat een ban juist sympathie voor Oranje zou kunnen opwekken.13 Dat Farnese en de Raad van State bang waren met het stuk Oranje een platform voor zijn eigen propaganda te bieden, zoals de Hertog van Alva dat in 1573 was, blijkt nergens uit.14 De Ban werd naar alle op dat moment aan de koning trouw zijnde steden en gebieden gestuurd met de opdracht hem volledig en onveranderd te publiceren binnen hun eigen rechtsgebied. Steden die dichtbij door de opstandelingen bezette gebieden lagen kregen de opdracht de ban ook voor hen uit te brengen. De versie die voornamelijk voor dit werkstuk gebruikt is, is een versie die online beschikbaar is via dutchrevolt.leidenuniv. nl en gebaseerd is op een publicatie uit 1680 door Pieter Christiaensz. Bor. Om mogelijke Nederlandse propaganda en andere veranderingen die aangebracht zouden kunnen zijn in de dubbele overzetting heb ik deze vergeleken met een contemporaine versie. Dit is de officiële Nederlandstalige druk van de Ban zoals uitgebracht in ’s-Hertogenbosch in 1580.15 De teksten wijken op het gebied van spelling redelijk vaak van elkaar af. Het gaat dan om de spelling van individuele woorden. De zinsconstructie en dus de betekenis is in beide stukken vrijwel identiek. Ik heb gekozen de online beschikbare tekst als voornaamste bron te gebruiken omdat deze versie toegankelijker is. Er is weinig geschreven over de Ban. De Ban wordt door hedendaagse auteurs voornamelijk gebruikt als korte inleiding van de Apologie. De thematiek van de Ban wordt summier uiteengezet. De Ban wordt bovendien slecht beoordeeld. De patriottistische Albert Verwey heeft het in de inleiding van de heruitgave van de Apologie over de kleinheid van geest en de stijlloosheid waarmee dit kanselarij-gewrocht werd opgesteld. Het is een erbarmelijk staatsstuk […] de opsteller [blijkt] een klerkeziel, niet alleen waardigheidloos, maar zoetsappig, een man van gering en huichelachtig braafheidsvertoon, evenmin een tegenstander recht te doen als hem hoog te haten, en, voor zooveel zijn penvoering aangaat,een wawelaar in boergondische rechtstermen.16 13 Swart, Willem van Oranje, 188. 14 Swart, ‘Black Legend’, 37. 15 De tekst van de Ban op Dutch Revolt heeft geen paginanummering. Bij verwijzing naar een pagina verwijs ik dan ook naar de door mij zelf in de bijlage toegevoegde versie de Ban. Deze gebruikt de door mij toegevoegde paginanummering. Het document uit 1580 is in te zien op: Ban en edict by vorme van proscriptie vuytgegaen ende ghedecreteert by onssen alregenadichtsten Heere de Coninck, tegens Wilhelm van Nassau[…] (s-Hertogenbosch 1580) online beschikbaar via: https://archive. org/details/ned-kbn-all-00014241-001, geraadpleegd op 19-5-2015. 16 Mees, Apologie, 5. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

92


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

Ook Swart heeft het over een “weinig verheffend document”.17 De tekst is inderdaad een vreemde combinatie van openbare bekendmaking en propagandastuk. Het is, zeker vergeleken met de Apologie, een kort document. De oorspronkelijke uitgave bestond uit dertien pagina’s. Het is onduidelijk in welke taal de Ban oorspronkelijk is verschenen. In de Ban zelf wordt slechts gezegd dat het document tweetalig uitgegeven dient te worden. Verder heeft de Ban geen nadere indeling gekregen. Toch is het grofweg in drie delen op te splitsen. 2.2 De Ban De eerste pagina is een inleiding met alle titels van Philips II. Daarna volgt een stuk waarin wordt uiteengezet waarom Oranje dankbaarheid en trouw aan Karel V en Philips II verschuldigd is. Het daaropvolgende middendeel is veruit het langste stuk. Hierin wordt een korte geschiedenis van de Opstand van 1566 tot 1579 gegeven. Er is één drijvende antagonist in het hele verhaal: Willem van Oranje. Het middenstuk kan dan ook gezien worden als de rechtvaardiging van de ban tegen Oranje. Deze wordt op de laatste pagina’s uitgesproken en gedefinieerd. Het middenstuk begint met het aanbieden van het Smeekschrift door het Verbond der Edelen aan Margaretha van Parma. Oranje, zo wordt gesteld, is de voornaamste auteur van dit document. Zijn broer, de ketter Graaf Lodewijk van Nassau, helpt hem hierbij. Oranje wordt ook ontrouw verweten door zitting te nemen in de Raad van State terwijl hij al in het geheim bezig was een opstand te plannen. Hij wordt beschuldigd van het opstoken van de ketters tot de Beeldenstorm. Daarna verlaat hij het land, met het dreigement binnen een jaar gewapend terug te komen. Dit doet hij ook. Op dat moment weet Alva hem echter in het veld te verslaan. Er ontstaat bij verschillende staten echter weerstand tegen Alva. Onder andere Holland en Zeeland huldigen Oranje als stadhouder nadat hij heeft gezworen de Katholieke religie niet aan te tasten en opnieuw trouw heeft beloofd aan de koning. Hij dient deze gebieden te verdedigen tegen Alva, die de tiende en twintigste penning, tegen de instructies van de koning in, wil invoeren. De auteur van de Ban is zich dus bewust van de slechte reputatie van de Hertog van Alva in de Nederlanden en probeert Philips II op afstand van hem te plaatsen.

Zodra Oranje in de regering heeft plaatsgenomen gaat hij echter meteen tegen zijn

eed aan de Staten in: hij start vervolging van “alle pastoors, predicanten, religieusen en eerlijke luiden en personen”.18 Zij worden verjaagd of vermoord. Oranje voert zijn beleid op basis van advies van ketterse dienaars, zowel buitenlandse als binnenlandse. Zo begint hij met het invoeren van “liberteit van de conscientie, of (om beter te seggen) confusie van religie”.19 De daaropvolgende vervolging van Katholieken leidt er onder andere toe dat nonnen gedwongen worden te trouwen. Willem van Oranje doet dit ook persoonlijk, 17 18 19

Swart, Willem van Oranje, 188. Ban en edict, 3 via www.dutchrevolt.leidenuniv.nl, geraadpleegd op 19-5-2015 Ban en edict, 3 via www.dutchrevolt.leidenuniv.nl , geraadpleegd op 19-5-2015

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

93


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

door te trouwen met een abdis, Charlotte van Bourbon, terwijl zijn vorige vrouw, Anna van Saksen, nog leeft. Hoewel het geloof een belangrijke rol speelt in de Ban wordt er nauwelijks gesproken van een tegenstelling tussen Katholieken en Protestanten, Calvinisten of Lutheranen. In plaats daarvan spreekt de Ban van religieuzen tegenover ketters.

Oranje breidt zijn macht in Holland en Zeeland door middel van geweld uit. Reque-

sens weet hem echter te verdrijven. Er ontstaan ongeregeldheden in het Spaanse leger die leiden tot het innemen van Zierikzee. Oranje weet hier gebruik van te maken door de Staten-Generaal aan te sporen tot het sluiten van de Pacificatie van Gent, weer op dezelfde twee basisprincipes, handhaving van de oude religie en trouw aan de koning. De koning stuurt ondertussen Don Juan naar de Nederlanden als nieuwe landvoogd met als doel de orde te herstellen en de grieven op te lossen. Hij ratificeert de Pacificatie. Oranje werkt hem echter vanaf het begin al tegen en houdt zich hierbij niet aan de bepalingen van de Pacificatie. Hij eist onder andere dat hij “[in] geheel gouvernement behoorde gestelt en gerestitueert te worden”.20 De Staten stemmen hiermee in omdat ze Oranjes verraderlijkheid nog niet kennen.

Oranje gaat meteen in tegen zijn eed door overal zijn Calvinistische dienaren aan de

macht te helpen. Bovendien doet hij niets om schanddaden tegen Katholieken te voorkomen. Hij veinst deze misdaden heel erg te vinden maar moedigt ze in het geheim aan. Daarnaast legert hij garnizoenen in de steden, dit ook tegen zijn eed in. Oranjes propaganda tegen Don Juan is zo goed dat er een grote vijandigheid tegen hem ontstaat in het land. Don Juan moet zich terugtrekken in Namen omdat hij anders door het opgestookte volk vermoord zou worden. De crisis kan alleen worden afgewend als na bemiddeling Don Juan uit de Nederlanden vertrekt. Als dit bericht Oranje bereikt haast hij zich van Holland naar Brussel. Hij veinst de vrede te brengen maar veroorzaakt alleen maar oorlog. Zodra open oorlog uitbreekt eist hij allerlei titels op: onder andere die van Ruwaard van Brabant en Stadhouder van alle Nederlanden. Hij stookt de bevolking van Gent op tot openlijke rebellie. Vervolgens laat hij zijn broer, zwager en buitenlanders ambten bezetten. De onderdanen worden onderdrukt met allerlei onrechtvaardige belastingen. Zij die hiertegen protesteren worden ter dood gebracht.

Pogingen tot nieuwe verzoening worden door Oranje gefrustreerd. In Holland en

Zeeland voert hij steeds meer ketterijen in. Hij handelt in strijd met de privileges van de gebieden die hij bestuurt. Hij brengt “alle saken [...] tot een confusie de aller tyrannigste, barbarigste en moordadigste, als oit gehoort of gesien is geweest”.21 Ook bemiddeling van de Duitse Keizer wordt door Oranje niet geaccepteerd. Deze bemiddeling leidt echter tot een voorstel dat door “alle luiden van goeden oordeel en verstande” wordt aangenomen.22 Oranje verzamelt ondertussen in Utrecht een eigen congres waar een eigen, verschrikkelijk verbond tegen koning en religie wordt uitgewerkt. Hij legt dit de gebieden onder zijn con20 Ban en edict, 5 via www.dutchrevolt.leidenuniv.nl , geraadpleegd op 19-5-2015 21 Ban en edict, 8 via www.dutchrevolt.leidenuniv.nl, geraadpleegd op 19-5-2015 22 Ban en edict, 9 via www.dutchrevolt.leidenuniv.nl, geraadpleegd op 19-5-2015 (Bedoelt wordt de Unie van Atrecht) Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

94


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

trole met geweld op. Tegelijkertijd probeert hij de voorstellen tot vrede van de koning geheim te houden. Zodra deze toch bekend worden, begint hij deze te belasteren. De Unie van Utrecht wordt gesloten. De uitwerking hiervan is dat alle geestelijken worden verdreven, net als de adel. Dit alles zodat Oranje absoluut kan regeren en domineren.

Er wordt nu samengevat: Oranje is de hoofdschuldige aan de onrusten in de Ne-

derlanden. Hij haalt zijn geluk uit het ongeluk van het volk van de Nederlanden. Hij is een buitenlander, die liever blijft en onderdrukt, dan vertrekt en de Nederlanden laat opbloeien. De enige optie is dus een vogelvrijverklaring. Hulp aan hem wordt verboden, alles wat hem hindert wordt aangemoedigd. Voor zijn uitlevering, dead or alive, wordt een beloning gesteld van 25.000 gouden kronen. Tevens worden alle misdaden die door deze persoon begaan zijn vergeven en wordt hij in de adelstand verheven. De Ban geldt tevens voor diegenen die een maand na publicatie Oranje nog steunen. Als slot worden er instructies gegeven hoe het document verspreid moet worden. 2.3 Thematiek Zoals hierboven te zien is, worden in het tweede deel de beschuldigingen tegen Oranje geconcretiseerd door precies aan te geven wanneer Oranje zich aan welke vergrijpen heeft schuldig gemaakt. De hoofdthema’s zijn de listigheid en kwaadaardigheid van zijn karakter en het feit dat hij een oproerkraaier is. Daarnaast heeft hij zich ook als rebel aan gewapende opstand schuldig gemaakt. Hij is een ketter en bovendien verantwoordelijk voor de vervolging van Katholieken en de Katholieke godsdienst. Bovendien wordt hij veelvuldig als vijand van het land of tiran gepresenteerd. Minder vaak geuite kwalificaties zijn die van buitenlander, eed-breker, bigamist en propagandist. Het is interessant te zien hoe de beschuldigingen tegen Willem van Oranje worden opgebouwd. In het eerste deel wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat Oranje een oproerkraaier en een rebel tegen de koning is. In het laatste deel verandert dit en wordt vooral benadrukt dat Oranje een vijand van alle Nederlanders is. Het beeld van Oranje als ketter en vijand van de Katholieken wordt juist door het hele document herhaald. Tabel 1: Kwalificaties # Sluw

7

Kwaadaardig

7

Oproerkraaier

9

Ketter

11

Rebel

9

Vervolger Katholieken 8 Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

95


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

Buitenlander

4

Bigamist

1

Eedbreker

7

Propagandist

2

Vijand v/h Land / Tiran

18

Wantrouwig

1

4 Apologie ofte verantwoordinghe 4.1 Achtergrond De Ban was niet het eerste stuk waartegen Oranje zich moest verdedigen. De Apologie was ook niet Oranjes eerste propagandaschrift. In 1568 was Oranje voor het eerst van verraad beschuldigd in het zogenoemde Daghement. Oranje verdedigde zich tegen de door Alva ingebrachte beschuldigingen in de Verantwoordinge. Hij geeft aan geen schuld te hebben aan rebellie. Het zijn de valse raadgevers van de koning, met Kardinaal Granvelle voorop, die de edelen geen keus lieten hun Smeekschrift aan te bieden. Diegenen die de goede verhoudingen tussen koning en volk verstoorden zijn verantwoordelijk voor de daaropvolgende onlusten, niet de edelen en zeker niet Oranje.23 De volgende stap was Oranjes Summarische Anzeige uit 1568. Hierin rechtvaardigt Oranje dat opstandigheid tegen de Hertog van Alva hem nog niet direct een rebel maakt. Hij is opstandig tegen Alva en niet tegen de koning. Hij wringt zich in allerlei bochten om te laten blijken dat hij de koning nog wel dient. Belangrijke thema’s zijn religie en de rechten en vrijheden van het land.24 4.2 Oranje aan het woord Oranjes antwoord op zijn verbanning komt in de vorm van een document met een lengte van ongeveer tien keer de Ban. Hij weerspreekt de Ban punt voor punt en laat vervolgens de Staten Generaal over hem oordelen. Een belangrijk verschil tussen Ban en Apologie is dus de vorm waarin beide zijn geschreven: de Ban is een openbare bekendmaking, terwijl de Apologie geschreven is aan de Staten-Generaal. De leden van de Staten-Generaal worden ook keer op keer aangesproken en in Oranjes verhaal betrokken. Na inzending werd de Apologie overigens ook gepubliceerd. Wat beide documenten overeenkomstig hebben is dat ze niet geschreven zijn door de twee hoofdpersonen: Philips besteedde het uit aan regent Farnese, die de tekst vervolgens liet opstellen door Lodewijk Verreycken. Verreycken was een audiëntier in Spaans-Habsburgse dienst die vanaf 1578 aan het hoofd van de Brus23 24

H. Klink, Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568 (Heerenveen 1998) 291. Klink, Opstand bij Oranje, 303.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

96


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

selse regeringskanselarij stond.25 Oranje spreekt in de Apologie steeds over zichzelf. Toch is de tekst opgesteld door Oranjes hofpredikant Loyseleur de Villiers, een Fransman die al veel ervaring had met het opstellen van propagandastukken tegen de Franse koning.26 De Apologie verscheen ook oorspronkelijk in het Frans. De versie die aan de Staten-Generaal aangeboden werd was echter een Nederlandse vertaling.27 Ook de versie die ik behandel is in het Nederlands opgesteld. Deze eerste, Nederlandstalige druk besloeg vijfhonderd exemplaren. De Apologie werd uiteindelijk uitgegeven in het Frans, Engels, Nederlands, Duits en het Latijn.28 De Apologie is niet verdeeld in hoofdstukken. Toch is een zeker indeling van het stuk wel te maken. Het eerste deel is een inleiding. Oranje richt zich tot de Staten-Generaal en verklaart waarom hij nu wel reageert, ondanks alle eerdere propaganda tegen zijn persoon. Het is niet zomaar achterklap van propagandisten meer. Hij wordt openbaar beschuldigt door de koning. Oranje creëert al meteen een band tussen zijn zaak en de strijd van de Staten-Generaal.29 Na deze inleiding gaat Oranje in op de beschuldiging van ondankbaarheid en ontrouw waarin hij zich schuldig gemaakt zou hebben, al in de periode voor 1566. Hij betuigt hoe hij en zijn familie Karel V en Philips II altijd hebben gediend, zozeer zelfs dat zij er zelf schade door hebben geleden. Na een beschouwing van alle zaken waarin Oranje ondankbaar geweest zou zijn komt Oranje tot de conclusie dat de beschuldiging van ondankbaarheid onjuist is. Philips II zou een stuk minder titels hebben om boven zijn Ban te zetten als de Oranjes hem niet hadden gesteund. Het is zelfs nog erger: de Oranjes zijn door zowel Karel V en Philips II in het verleden niet correct behandeld. Zo zijn kosten die uit naam van de koning gemaakt zijn niet vergoed. Ook de beschuldiging van ontrouw klopt niet volgens Oranje. Oranje is inderdaad een eer bewezen door hem legeraanvoerder te maken en hem in de Orde van het Gouden Vlies op te nemen. Philips II heeft echter de rechten van de Orde geschonden door ordeleden Oranje, Egmond en Hoorne te laten berechten door personen buiten de orde. Dit eerste stuk van de Apologie is nog vrij neutraal van toon en past daardoor slecht bij de rest van de Apologie.30

Deze verhandeling over trouw en ontrouw wordt echter bruut onderbroken. Oranje

wordt namelijk beschuldigd van overspeligheid en het dwingen van een abdis tot trouwen. Oranje dient de koning van repliek door te stellen dat Philips II juist degene is die door bloedschande is bevlekt (Philip II is namelijk getrouwd met zijn nicht). Om dit huwelijk te kunnen aangaan heeft hij zijn vorige vrouw en mannelijke erfgenaam moeten vermoorden. 25 Verreycken, Lodewijk / Louis via http://www.dutchrevolt.leiden.edu/dutch/personen/V/Pages/ verreycken.aspx, geraadpleegd 15-6-2015. 26 Swart, Willem van Oranje 190. 27 Ibidem 197. 28 Duke, ‘William Of Orange’ 4: Swart, Willem van Oranje, 197. (Swart noemt de Duitse versie niet) 29 Mees, Apologie, 9-16. 30 Ibidem, 16-34. Swarts oordeel over dit stuk in: Swart, Willem van Oranje 191-192. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

97


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

Ook andere misstappen in het privéleven van de koning worden besproken. Zelfs, zo stelt Oranje, als de koning van onbesproken gedrag was zou Oranjes huwelijk met Charlotte van Bourbon rechtvaardig zijn.31 Oranje komt zo uit op het verwijt dat hij een vreemdeling zou zijn. Ook hier kijkt Oranje eerst naar de positie van Philips II. Die is in Spanje geboren, een land dat de Nederlanden van nature slechtgezind is. Oranje en zijn familie zijn echter al tweehonderd jaar rechtstreeks betrokken bij het bestuur van Brabant, Luxemburg, Vlaanderen en Holland. Ook is zijn familie getrouwd met Nederlanders en bezit hij vele gebieden in deze landsdelen. Oranje kan dus niet als vreemdeling worden beschouwd.32 Het Spaanse karakter komt vervolgens aan bod. Al tijdens de regeerperiode van Karel V merkt Oranje dit op. De Spanjaarden en hun kardinalen willen de Nederlanden tot slavernij brengen. Pas na het aftreden van Karel V komt dit Spaanse karakter volledig naar buiten. Keizer Karel V had zijn zoon Filips nog bevolen de Spaanse hoogmoed in toom te houden. Eenmaal koning geworden deed hij dit niet. Hij was net zoals de Spanjaarden zelf; zo wilde Philips II uit woede tegen de Staten-Generaal alle leden laten vermoorden toen ze hem niet de volledige vrijheid gaven. Hier verwijst Oranje naar Amerika, waar de Spanjaarden twintig miljoen Indianen hebben vermoord. Dit was het eerste moment waar Oranje voor zichzelf besloot dat de koning moest worden afgezet. Dit lukte niet meteen: hij werd door de koning als onderhandelaar naar Frankrijk gestuurd.33 Hier onderbreekt Oranje zijn versie van de geschiedenis om in te gaan op de beschuldiging dat hij “liberteit van de conscientie” probeert in te voeren en dat hij een aanhanger van de Protestantse religie is. Deze wordt door Oranje in de hele Apologie aangeduid als simpelweg de Religie. Dit is een opvallende overeenkomst met de Ban, waar ook slechts van Religie gesproken wordt. Natuurlijk wordt in beide gevallen iets anders bedoeld: Oranje heeft het over het Protestantse geloof als hij de term Religie gebruikt. “Paapsheid” is de afwijking van de norm. In de Ban is het omgekeerd: daar is de Religie gelijk aan het Katholieke geloof. Protestanten worden ketters genoemd. Oranje zegt hier niets kwaads in te zien. Hij is Calvinistisch opgevoed door zijn vader en hij wil dit geloof ook in de Nederlanden invoeren. Zijn geloof was eerder in zijn leven niet heel belangrijk maar hij is God dankbaar dat hij hem niet verlaten heeft. Oranje beleefde nooit plezier aan de vervolging van Calvinisten, in tegenstelling tot de auteur van de Ban. Philips II trad eerder niet in de openbaarheid over zijn plan de Calvinisten in de Nederlanden uit te willen roeien. In de Ban doet hij dit voor het eerst wel en laat hij zo zijn ware intenties zien, zo zegt Oranje. Oranje 31 Mees, Apologie, 34-38 32 Over hoe Nederlands de Oranjes zich verder voelden is meer geschreven in L. Geevers, ‘Being Nassau: Nassau Family Histories and Dutch National Identity from 1541 tot 1616’, Dutch Crossing 35,1 2011 (4-19). 33 Mees, Apologie, 38-47. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

98


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

kwam hier zelf voor het eerst achter toen hij bij de Franse koning was. Van hem hoorde hij dat Philips II van plan was de Spaanse Inquisitie in de Nederlanden in te voeren.34 Ondertussen waren de spanningen in de Nederlanden zozeer gegroeid dat enkele edelen het Smeekschrift opstellen en aan de landvoogdes aanbieden. Oranje was niet betrokken bij het opstellen maar was het wel eens met de inhoud. Het was de meest legale manier om de problemen in de Nederlanden aan te kaarten. Deze problemen zouden zeker tot burgeroorlog hebben geleid als er niets aan gedaan werd. Het smeekschrift werd echter genegeerd door de wreedheid van Margaretha van Parma, Granvelle en de koning. Oranje ontkent de beschuldigingen dat hij tot de Beeldenstorm heeft aangezet. Hij heeft juist altijd veel kritiek gehad van radicale calvinisten op zijn afkeer van de Beeldenstorm. Daarna moest Oranje uit de Nederlanden vertrekken. De door de Ban gegeven redenen daarvoor kloppen echter ook niet. Oranje had al een jaar eerder besloten zijn positie in de Raad van State op te geven omdat hij het niet eens was met het invoeren van de Spaanse Inquisitie in de Nederlanden. Oranje zou, in tegenstelling tot wat Philips in de Ban beweert, weg zijn gebleven. Echter schendingen van zijn eer, zijn eigendommen en de ontvoering van zijn zoon dwongen Oranje te handelen.

Oran-

je besteedt vervolgens een aantal pagina’s aan het uiteenzetten van de door Philips geschonden rechten en privileges, zowel die van de Nederlanden als die van hem zelf.35

Oranje vervolgt hierna met zijn versie van de geschiedenis van de opstand. Hij splitst

dit op in twee delen: het eerste stuk handelt van het moment dat Alva in de Nederlanden aankwam tot de pacificatie. Het tweede stuk handelt van het sluiten van Pacificatie van Gent tot het uitbrengen van de Ban. Hij wordt beschuldigd van het pogen terug te keren in Holland en Zeeland. Oranje had van de Staten de opdracht gekregen hen te verdedigen tegen de tirannie van Alva. Zelfs de Ban zegt dat hij namens de Staten optrad tegen Alva’s pogingen de tiende penning in te voeren. Hij zou ook hebben geprobeerd de Katholieken uit te roeien en het Calvinisme in te voeren. Oranje herhaalt dat hem vaak juist verweten is te slap tegenover Katholieken te zijn. Het veranderen van de religie in Holland en Zeeland is bovenal Gods werk. Dat Oranje een ketter zou zijn is een beschuldiging waar Oranje niet eens op in wil gaan. Wat betreft de tiende penning: de Ban verklaart dat Alva met het invoeren hiervan zijn mandaat van de koning te buiten gegaan was. In de poging tot invoeren zijn duizenden mensen gestorven of geruïneerd. Als de koning het beste met zijn onderdanen voor heeft, zou hij iemand die hen zo slecht bestuurt toch straffen? Oranje ziet twee opties: de koning liegt en is wel de opdrachtgever van de invoering van de tiende penning. Dan is hij een tiran omdat de invoering tegen de privileges van de Nederlanden was. Als de Koning niet liegt en Alva zijn gezag te buiten is gegaan, is de koning alsnog een tiran omdat hij gefaald 34 35

Mees, Apologie, 48-58. Ibidem, 59-66.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

99


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

heeft dergelijk machtsmisbruik in zijn naam te straffen. Oranje gelooft echter niet dat Alva, die hij als zeer verderfelijk ziet, zo zelfverzekerd gehandeld heeft zonder steun van de koning. Alva’s veroveringen stellen in tegenstelling tot wat de Ban zegt eigenlijk niet veel voor. Het is een teken van schande dat het Spaanse leger al weer helemaal verdreven is uit de gebieden die door Alva veroverd zijn. De koning had bovendien meer behoefte zijn eigen onderdanen te onderdrukken dan tegen de vijand van alle Christenen, de Ottomanen, te vechten. Hierdoor verloor hij Tunis. Oranje concludeert nu zijn eerste stuk: Alva wilde de Nederlanders tot lijfeigenen maken, zijn persoonlijkheid wordt samengevat in het beeld van zichzelf dat hij in Antwerpen liet oprichten. De koning schond alle wetten en privileges. De Staten mochten niet vrij vergaderen, de universiteiten werden verboden en men probeerde de Spaanse Inquisitie in te voeren.36 Na de Spaanse Furie werd de pacificatie van Gent gesloten. Oranje wordt beschuldigd van het breken van de bepalingen van de Pacificatie. Zijn tegenstanders, zowel de koning als zijn binnenlandse vijanden, deden dit echter zelf het meest. Toen Don Juan in de Nederlanden arriveerde sloten deze binnenlandse tegenstanders meteen een akkoord met hem. Ze deden dit, net zoals de Spanjaarden, om Holland en Zeeland te kunnen domineren. Don Juan pretendeerde vervolgens dat hij de Spanjaarden wegstuurde. Ze bleven echter in de buurt, zodat ze later weer snel terug zouden kunnen komen. Hij brak de pacificatie door het Kasteel van Namen in te nemen en eiste vervolgens dat Oranje zich aan zijn eed zou houden. Hierna beschuldigt Oranje de Malcontenten van trouweloosheid. Eerst vochten ze tegen Oranje met Alva, daarna verzoenden ze zich. Na de komst van Don Juan liepen ze weer over, totdat Don Juan bij Antwerpen verslagen werd. Daarna probeerden ze de Hertog van Anjou aan hun kant te krijgen, tegen Oranje. Toen dat niet lukte liepen ze weer over naar Parma. Hij acht hen zo onbetrouwbaar dat hij ze nog meer dan tien keer van positie ziet veranderen. Oranje verweert zich vervolgens tegen de beschuldiging dat hij door de koning en Duitse keizer onderhandelde voorwaarden voor vrede, die voor ieder acceptabel waren, expres afwees. Oranje stelt dat de voorwaarden totaal niet acceptabel waren en dat hij dit ook zo heeft verkondigd. De Unie van Utrecht wordt door de koning gezien als zeer kwaadaardig. Dit komt omdat alles wat goed voor de Nederlanden is, automatisch slecht is voor de koning. Samenwerking tussen de verschillende staten is precies wat de koning wil voorkomen. Oranje 36

Mees, Apologie, 66-83.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

100


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

bestrijdt nu de laatste tegen hem ingebracht aanklacht: die van hypocrisie. Hij heeft zijn meningen altijd gedeeld, ook toen hij nog deel maakte van de regering. Dat hem is aangeboden zich vreedzaam terug te trekken is hypocriet: de Spanjaarden zijn degenen die de hele wereld met hun aanwezigheid lastigvallen.37 Zo eindigt Oranje ook waar de Ban eindigt: bij het daadwerkelijk uitspreken van Oranjes straf. De ban is schandelijk en eerloos. Hij stelt nogmaals dat de beschuldiging van ontrouw onjuist is. De beloning die op zijn hoofd is geplaatst is nieuw, dat Philips II hem probeert te vermoorden is echter al lang bekend. Oranje concludeert dat dat de Staten zelf moeten oordelen over Oranje en de Ban van de Koning.38

Tabel 2:

Indeling Apologie

9 tot 15

Inleiding

16 tot 34

ondankbaarheid en ontrouw

34 tot 38

persoonlijke schande

38 tot 47

Spaanse volksaard

48 tot 58

religie

59 tot 66

recht op opstand

66 tot 83

periode 1567 tot 1576

84 tot 109

periode 1576 tot 1580

109 tot 113

de ban

113 tot 122

slot

Pagina’s

Onderdeel

Tabel 3: gebruik van enkele termen

#

Spaans (Spaen- en Spaeg-) Tirannie (Tyran-)

60

Bloedschande (bloetschande)

5

Wetten (Privileg- en Wett-)

43

Religie

34

37 38

Mees, Apologie, 109-113. Ibidem, 113-122.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

101


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

Amerika (Indien)

8

Inquisitie (inqui-)

12

Vijand (vyand-)

71

Alva (Alv-)

33

Paus

22

Kardinaal (Cardinael)-

14

4.3 De Zwarte Legende en de Apologie Net als in de Ban staat in de Apologie één tegenstelling centraal. De Ban hanteert de tegenstelling

Katholieken-Protestanten, hoewel deze dus niet zo genoemd wordt.

Oranje gebruikt in de Apologie de tegenstelling van de Nederlanden-Spanje. In dit opzicht komt de Zwarte Legende erg sterk terug in het stuk. Deze tegenstelling wordt al in het eerste deel begonnen als hij het heeft over “den haet der Spaensche natie metgaders hearer aenhangheren”. Oranje positioneert zichzelf natuurlijk juist aan de kant van de Nederlanden: “hy [Philips II] is in Spaegnien gheboren, in een landt dat met dese landen een naturelicke vyantschap heeft: ende wy sijn gheboren in Duytschlandt, met d’ welcke dese landen natuerelicke vrientschap ende eenicheit onderhouden”.

Komt dit anti-Spaanse beeld overeen met Swarts vier kenmerken van de Neder-

landse Zwarte Legende? Deze zijn, zoals eerder genoemd: (1) de duivelse handelingen van de Spaanse Inquisitie, (2) de persoonlijke zondes van Philips II, (3) Spanjes plan om een universeel wereldrijk te stichten en ( 4) de aangeboren wreedheid van het Spaanse volk. Alle vier de door Swart genoemde elementen komen ook in de Apologie voor. Er is wel een zeer groot verschil in de manier waarin ze voorkomen en hoeveel ze gebruikt worden. Het meest voorkomende thema is de aangeboren wreedheid van de Spanjaarden. Het komt praktisch door de hele Apologie voor. De term Spaans wordt vrijwel direct gevolgd door een negatieve kwalificatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om “desen cancker van Spaegnien” , “Spaenschen hooghmoet” en “wreedtheit van de Spaegniaerden”. Aan het eind van de Apologie is de term Spaans kennelijk voldoende besmet. Een “ghespaegnoliseerde mensch” is dan al een voldoende negatieve kwalificatie. Het wordt gebruikt als een verklaring voor het handelen van de koning of zijn dienaren: Nochtans het sij om dat hy also in Spaegnien hadde opgevoedt gheweest,[…]: so heeft hy gestadighlick desen wille in syn herte behouden, dat hy woude ulieden doer een pure ende volmaeckte slavernye hem onderwerpen (die se met den name van een volkomen gehoorsaemheit (sic) hebben bekleydet.

Vaak wordt het in een bijzin geplaatst, alsof er wordt gerefereerd aan een algemeen bekend feit: “‘t en waere de ghene die dit gheschrifte ons ghesmeedt heeft, ofte ergens een Spaegniaert”. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

102


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

De andere drie kenmerken komen ook voor. Dit gebeurt wel in veel mindere mate. Het kwaadaardige karakter van de Spaanse volksaard is dan de breedste en vaagste van Swarts vier componenten. Het kan daardoor gebruikt worden om elk negatief Spaans beeld dat niet onder de andere drie elementen past te plaatsen. Het valt daardoor erg uit de toon met de andere drie elementen die juist als kenmerkend aspect hebben dat ze erg specifiek zijn. Deze elementen zijn dan ook veel preciezer in de Apologie te herkennen. De verdorvenheid van de Spaanse Inquisitie is daar een goed voorbeeld van. Van pagina 48 tot 58 behandelt Oranje het thema religie. Hier gaat het zowel over zijn eigen geloof als de pogingen om de Spaanse Inquisitie in te voeren. Specifiek over de Inquisitie gaat het hier om de pagina’s 49 tot 51 en 57. Oranje heeft het over de poging “een seker manniere van Inquisitie in te voeren, die ergher ende wreeder hadde gheweest dan de inquisitie van Spaegnien”. In de rest van de Apologie komt Oranje nog enkele keren terug op de Inquisitie. Dit zijn echter vooral verwijzingen naar wat eerder is gezegd. De kwaadaardigheid van de Inquisitie wordt door Oranje gebruikt als voorbeeld van het schenden van de privilegiën van de Nederlanden, de reden waarom hij niet meer zitting wilde nemen in de Raad van State en als voorbeeld van de tirannie die in de Nederlanden heerst. Voor het element van de zondes van Philips II geldt ook dat deze op een specifiek deel van de Apologie worden opgevoerd. Oranje trekt de integriteit van Philips, die hem ook van vreemdgaan en veelwijverij heeft beschuldigd, hiermee in twijfel. Dit stuk wordt behandeld van pagina 34 tot 38. Philips II is overspelig, getrouwd met een familielid (bloedschande in Oranjes tekst) en schuldig aan de moord op zijn zoon, vrouw en erfgenaam: “dat wy niet en willen gheregiert sijn van eenen so bloetschandighen Coningh, die synen eyghenen sone ende wijf vermoort heeft”. Het laatste element: het Spaanse plan voor een universeel wereldrijk is lastiger op een deel van de Apologie vast te pinnen. Er wordt nergens concreet gesproken van een Spaans plan voor een universeel wereldrijk. Hoogstens wordt het Spaanse optreden in de Nederlanden vergeleken met hoe Spanjaarden elders in de wereld handelen. Hier wordt dan gesproken van: hadden se maer de macht ghehadt om ulieden inghelijcks te vermoorden, also se in Indien gedaen hebben, ende noch dagelicks doen, daer se meer dan twintigh milioenen, […]persoonen hebben jammerlick om den hals ghebracht, ende dertigh mael meer landts verdorven ende uutgeroeyt, dan dese Nederlanden groot sijn, met so vreeselicke grouwsaemheit, dat alle de barbariche, wreede ende tyrannische feyten hier te vooren oyt bedreven, niet en sijn dean Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

103


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

spel te achten by ’t gene dat den armen Indiaenen is gebeurt also de Spaensche Bisschoppen ende Docteurs selve dat hebben by gheschrifte naghelaten.

Dit element van de Zwarte Legende wordt niet verder uitgewerkt. Het dient vooral om de tirannie van de Spanjaarden aan te tonen. Geconcludeerd kan worden dat de Apologie drie van de vier elementen van de Zwarte Legende bevat. Vooral de kwaadaardigheid van de Spaanse aard is van het begin tot het eind in de Apologie verweven. Twee elementen, de Inquisitie en de zeden van Philips, worden gebruikt als ondersteuning van dit eerste punt. Het laatste punt is met wat goede wil ook in de Apologie te vinden. Bij een dergelijke beschouwing van de Apologie wordt echter een grote vergissing begaan. Doordat het thema van Spaanse verdorvenheid zo breed is, valt alles wat niet onder de drie concretere thema’s van Swart valt bijna automatisch onder dit thema van een verdorven aard. Iets negatiefs, gecombineerd met een verwijzing naar Spaans is dan automatisch onderdeel van de Zwarte Legende. Spreken over de verdorvenheid van de Spaanse volksaard is zo breed dat de drie overige categorieën hier eigenlijk ook wel onder kunnen vallen. Op deze manier ontstaat een erg gesimplificeerd beeld van de Zwarte Legende. Als men de eerste categorie als te breed en vaag beschouwt en vervolgens vervangt, kunnen verschillende anti-Spaanse passages onder een nieuwe noemer gebracht worden. Ik zie er in elk geval twee. De eerste is het systematisch schenden van de rechten en privileges van individuen en de Nederlandse Staten door de landvoogd of koning. De tweede is de duistere militaire reputatie van Spaanse legercommandanten en hun troepen. Dit eerste element wordt door Oranje vooral aangehaald in de periode van vrede: voor het aanbieden van het Smeekschrift en de tijd na de Pacificatie. Het gaat hier om de pagina’s 59 tot 66, 80 tot 82 en 84. Een voorbeeld hiervan is: “dat sulcks het eenighe middel was om den boom van uwe privilegien by den voet af te houwen, ende de fonteynader van uwe vryheit te doen uutdrooghen, namelick, te beletten dat de voorsz. Staten niet en souden beschreven werden.” Het tweede element beslaat de rest van de delen over de periode tussen 1576 en 1580. Het gaat hier om de moordpartijen en al het andere onrecht dat door Spaanse commandanten in de Nederlanden werd aangericht. Alva wordt hier vooral genoemd maar ook zijn opvolgers als Don Juan en Requesens komen er niet goed van af. Een voorbeeld van dit thema is:

sijn wy geleert worden, dat alle den onderscheydt tusschen Don Jan, den Hertoge van Alve ende Loys van Requesens is geweest, dat Don Jan veel jonger ende onvoorsichtigher was dan de andere, ende dat hy niet en konde syn vergJonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

104


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

hift so langhen tijdt berghen, noch synen last secreet houden ofte veynsen, daer toe syne handen glinsterende ende brandende van begheerte om de selve in onsen bloede te baden, niet en wiste te bedwingen noch t’onthouden.

Op basis van deze bestudering van de Apologie stel ik daarom ook een herzien model van Swarts Nederlandse Zwarte Legende op met de hierboven genoemde vijf thema’s. In de Zwarte Legende staat het negatief denken over Spanje centraal. De Zwarte Legende in de vroegmoderne Nederlanden is echter preciezer te onderscheiden: hierbij zijn de vijf onderwerpen die hierboven genoemd worden centraal. In een schema gevat ziet dat er als volgt uit:

5 Conclusie Na bestudering van de Ban en de Apologie kunnen twee belangrijke kanttekeningen geplaatst worden bij het gebruik van de Zwarte Legende in de Apologie. De Ban is belangrijk om de Apologie goed te kunnen bestuderen. De Ban bepaalt namelijk de volgorde waarop de Apologie is gebaseerd. Oranje behandelt alle in de Ban genoemde beschuldigingen en weet deze vaak om te buigen in een tegenbeschuldiging aan Philips II. Het meest interessant is de gebruikte tegenstelling. Philips schetst die als Katholieken tegen Protestanten, terwijl Oranje het heeft over Spanjaarden tegen Nederlanders. Hier verdraait Oranje dus het frame: de vaderlandlievende Katholiek wordt Nederlander, de vernielzuchtige Protestant wordt Spanjaard. De tweede conclusie is dat Swarts vier kenmerken van de Zwarte Legende bij toepassing op de Apologie niet goed uitkomen. Het thema van de kwaadaardige Spaanse volksaard is te algemeen, zeker als het vergeleken wordt met de andere drie kenmerken. Het is beter om dit element te schrappen en daarvoor in de plaats twee nieuwe kenmerkende elementen aan de Nederlandstalige Zwarte Legende toe te voegen. Dit zijn Spaanse schendingen van de wetten en privileges van de Nederlanden en de misdaden van de Spaanse legers en hun commandanten in de Nederlanden. Op deze manier ontstaan vijf gelijkwaardige categorieën. De twee nieuwe elementen zijn duidelijk aan te wijzen in de Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

105


Ban, Apologie en Legende - Sander ten Harmsen van der Beek

tekst van de Apologie en verwijzen ook naar concrete ‘gebeurtenissen’.39 In de oude situatie viel een passage als “den Spaegniaerden ende haeren aenhangheren, van den welcken so langhe als se in haer tyrannisch voornemen sijn volherdende” onder de categorie van de inherente kwaadaardigheid van de Spanjaard, hoewel er daarmee niet naar een specifieke gebeurtenis werd verwezen met “tyrannisch voornemen”.40 De Apologie zit vol met dergelijke passages. Zo wordt de wanordelijke hoop waarop alle overgebleven anti-Spaanse tekst geveegd is opgedeeld in drie nette delen. Twee hebben een concrete grond, de schendingen van rechten en de militaire tirannie. De derde valt buiten de categorie Zwarte Legende. Een algemene negatieve kwalificatie is het resultaat van de Zwarte Legende, het geheel van negatief denken over Spanje, niet het beginpunt. Deze nieuwe zienswijze op de Nederlandse Zwarte Legende heeft nog wel bevestiging nodig. De twee nieuwe elementen komen duidelijk voor in de Apologie. In hoeverre ze in andere zestiende-eeuwse propaganda voorkomen is het waard verder te onderzoeken.

39 40

Los van het feit of deze gebeurtenissen daadwerkelijk plaats hebben gevonden. Ibidem, 14.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

106


BIBLIOGRAFIE Apologie, ofte Verantwoordinghe van den Prince van Orangien (Leiden 1581), M. Mees ed. (Santpoort en Antwerpen 1923). Ban en edict by vorme van proscriptie vuytgegaen ende ghedecreteert by onssen alregenadichtsten Heere de Coninck, tegens Wilhelm van Nassau[…] (’s Hertogenbosch 1580) online beschikbaar via: https://archive.org/details/ned-kbn-all-00014241-001. Duke, A., ‘William Of Orange’s Apology. A New Annotated English Translation’, in: Dutch Crossing. A Journal of Low Country Studies 22 (1998) 3-96. Gelderen, M. van, The political thought of the Dutch Revolt 1555-1590 (Cambridge 1992). Klink, H., Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje. Een thematische biografie (Heerenveen 1998). Huijsen C., en G. Waling, De Geboortepapieren van Nederland. De Unie van Utrecht, de Apologie van Willem van Oranje en het Plakkaat van Verlating in hedendaags Nederland (Amersfoort 2014). Kossmann ed., Britain and the Netherlands

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

[…] (Den Haag 1975) 36-57.Schmidt, B., ‘Tyranny Abroad: The Dutch Revolt and the Invention of America’, De Zeventiende Eeuw: Cultuur in de Nederlanden in Interdisciplinair Perspectief 11,2 (1995), 161174. Swart, K.W., ‘The Black Legend during the Eighty Years War’, in: J.S. Bromley, E.H. Swart, K.W., William the Silent and the Revolt of the Netherlands (Londen 1978). Swart, K.W, ‘Wat bewoog Willem van Oranje de strijd tegen de Spaanse overheersing aan te binden?’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 99 (1984) 554-572. Swart, K.W., Willem van Oranje en de Nederlandse opstand 1572-1584 (Den Haag 1994). Vermaseren, B.A., `Een en ander over de “Zwarte Legende” betreffende Spanje en haar ontstaan in de Nederlanden in de 16de eeuw’, in: M.P.A.M. Kerkhof ed., Publikaties van het Instituut voor Spaanse taal- en letterkunde van de KU Nijmegen (Nijmegen 1984).

107


DE DUBBELE ANDER VROUW EN INDIAAN

LOUS HEILIGERS 108


ENTREE Reisverslagen van zeevaarders zijn een interessante bron om iets te zeggen over de beeldvorming die ontstond over de volkeren die zij op hun tochten tegenkwamen. Aan het thuisfront vonden dergelijke verslagen gretig aftrek. Naast de nieuwe overweldigende landschappen werden ook de uitheemse volkeren waarmee de kolonisten in contact kwamen in deze reisdagboeken geportretteerd. De exotische ‘Ander’ wordt in dergelijke reisdagboeken soms uitgebreid beschreven. Om dit onderwerp van nog een extra laag te voorzien wordt er in dit paper gewerkt met een zogenaamde dubbele ‘Ander’ in de vorm van de exotische vrouw. Waar de vrouw als een ‘Ander’ werd beschouwd kreeg een exotische vrouw nog een extra ‘Ander’-categorie toegedicht vanwege haar niet-westerse achtergrond. Het reisverslag van zeevaarder John Smith is een mooie historische bron voor een onderzoek naar de beeldvorming over vrouwen uit de niet-westerse wereld vanwege de vele beschrijvingen van vrouwen die hierin te vinden zijn. John Smith was de stichter van de eerste Engelse kolonie in Amerika: Jamestown in Virginia. Hij keerde in 1906 na jarenlange omzwervingen terug in Engeland. In 1624 publiceerde hij drie verslagen over zijn lotgevallen tijdens een kolonisatie-expeditie naar Virginia. Zijn primaire doel met het schrijven van de geschiedenissen was: “to eternalise the memory of these that effected the settlement of Virginia”. Maar de verslagen werden ook door latere reizigers gebruikt omdat ze bol stonden van de nuttige tips. Dit waren adviezen over hoe om te gaan met de Indianen maar ook over bijvoorbeeld landbouw. In deze verslagen van de Engelse kapitein verschijnt misschien wel de bekendste uitheemse ten tonele: Pocahontas. Hoewel de historische accuraatheid van Smiths reisverslag omstreden is, spreekt het onomstotelijk boekdelen over zijn vrouwbeeld. De meer emotionele beschrijvingen zijn juist interessant als het gaat om vijandbeelden of portretteringen van de ‘Ander’. Met beschrijvingen van Pocahontas in het reisverslag van John Smith kunnen we wat zeggen over de beeldvorming van de uitheemse vrouw die in Engeland ontstond. De dochter van het opperhoofd van de Powhatan-indianen komt er goed vanaf in Smiths relaas: “having feasted him after their best barbarous manner they could, a long consultation was held, but the conclusion was, two great stones were brought before Powhatan: then as many as could layd hands on him, dragged him to them, and thereon laid his head, and being ready with their clubs, to beate out his braines, Pocahontas the kings dearest daughter, when no intreaty could prevaile, got his head into her armes, and laid her owne upon his to save him Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

109


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

from death: whereat the emperor was contented he should live to make him hatchets and her bells beads and copper”. Als zij later de kolonisten ook nog waarschuwt voor een aanval die haar vader van plan is uit te voeren kan ze niet meer stuk. Haar uiteindelijke huwelijk met een van de meereizende Britten, John Rolfe, verzekerde haar tenslotte helemaal van een positieve status. Beeldvorming van de exotische vrouw staat centraal in dit paper. In hoeverre vrouwbeelden variëren per verschillende culturen is een interessant onderzoeksobject. Wordt er bijvoorbeeld anders over Britse vrouwen gesproken dan over een vrouw als Pocahontas? Zowel de vrouwengeschiedschrijving als de etnohistorie zijn hulpmiddelen om een dergelijk historisch object te onderzoeken. De manier waarop de uitheemse Pocahontas werd beschreven door John Smith zegt misschien meer over zijn ideeën over vrouwen en niet-westerse volkeren dan over hoe Pocahontas daadwerkelijk was.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

110


DE DUBBELE ANDER Inleiding De vrouwengeschiedenis is een deelgebied waar al veel gebeurd is maar ook nog veel te gebeuren staat. Een opvallend gegeven is bijvoorbeeld dat er over niet- westerse vrouwen nog niet zoveel is verschenen. In de tijden van de eerste ontdekkingstochten stuitten de avonturiers op uitheemse exotische vrouwen, dit is een mooi onderzoeksobject om deze lacune binnen de vrouwengeschiedenis mee op te vullen. In verscheidene reisverslagen vinden we beschrijvingen van de niet-westerse vrouw terug. Deze beschrijvingen variëren van positief tot negatief. Een van deze verslagen is het reisverslag van John Smith. In het jaar 1609 keerde hij na jarenlange omzwervingen terug in Engeland. Een drie jaar lange kolonisatie-expeditie naar Virginia maakt onderdeel uit van zijn reisgeschiedenis. Over zijn bevindingen aldaar publiceerde Smith in 1624 drie werken. In deze verslagen staan onder andere beschrijvingen van de Indianen bevolking van dit gebied. Dit exotische volk wordt uitgebreid behandeld, zowel de mannen als de vrouwen. Eén vrouw krijgt bijzondere aandacht in zijn relaas, de dochter van het Powhatan opperhoofd Pocahontas.1 Pocahontas lijkt een uitgekauwd onderwerp te zijn omdat er al vele studies over haar zijn geschreven. Deze studies omvatten echter voornamelijk onderzoeken naar het waarheidsgehalte van de bron van John Smith. Het waarheidsgehalte van Smiths beschrijvingen doet er in dit onderzoek niet toe. Belangrijk is dat de beschrijvingen eenmaal uitgegeven in Engeland een groot publiek bereikten en dus bijdroegen aan het beeld van de Indiaan in Engeland. De beeldvorming waarvoor Pocahontas symbool staat, die van de exotische vrouw is nog een relatief jong onderwerp.2 Onderzoeken naar beeldvorming zijn interessant omdat de mens nu eenmaal niet ontkomt aan beeldvorming. Zoals Simone de Beauvoir al stelde “De categorie van de Ander is even oorspronkelijk als het bewustzijn.” 3 Als mens zal je de ander altijd categoriseren en daarbij kan men onmogelijke ontsnappen aan zijn Foucaultiaanse gereedschapskist waardoor men beelden van de ander creëert die eigenlijk meer zeggen over de achtergronden van de maker dan over het afgebeelde. Deze beelden zijn, gezien het feit dat ze voor de mens onontkoombaar zijn, interessant als onderzoeksobject. Beelden die ontstaan zijn veranderlijk en kunnen per volk verschillen. Dat laatste is ook precies wat ik poog aan te tonen in dit stuk. Dat beelden over vrouwen kunnen variëren naargelang de verschillende culturen waar de beschreven vrouwen uit stammen. De beschrijvingen die Smith van Pocahontas maakt, wil ik gebruiken in een onderzoek naar 1 2 3

Gail Tremblay, ‘Reflecting on Pocahontas’ Frontiers: a journal of Women’s studies 2. (2002) 121. Sonya O. Rose, What is gender history? (Cambridge, Malden MA 2010) 36-55. Simone de Beauvoir, de tweede sekse (Utrecht 1990) 12.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

111


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

de beeldvorming van de uitheemse vrouw in de vroegmoderne tijd. De beelden die in het verslag van Smith naar voren komen worden gespiegeld aan het algemene beeld van de vrouw in de vroege 17e eeuw. Hoe verhoudt het beeld van de exotische vrouw zich tot het algemene vrouwbeeld dat in deze periode heerste? Zijn hier overeenkomsten of juist een grote mate van discrepantie in aan te wijzen? De eerste paragraaf geeft een beeld van hoe men in John Smiths tijd überhaupt over vrouwen dacht, en hoe dit gedachtegoed door de eeuwen heen is gevormd. In de tweede en derde paragraaf staat de primaire bron centraal. In de tweede paragraaf wordt de bron zelf beschreven en worden er (schriftelijke) beelden van vrouwen behandeld. De derde paragraaf draait om de beschrijvingen van Pocahontas. In deze beide paragrafen is er grotendeels sprake van een eigen interpretatie van de bron. In het laatste concluderende deel vergelijk ik de beelden van de westerse vrouw met de beelden van de uitheemse vrouw. 1. Vrouwen in vroegmodern Engeland Vrouwengeschiedenis blijft een omstreden stroming binnen de geschiedschrijving. Het doel van auteurs in deze stroming is om vrouwen als subject van hun eigen geschiedenis te presenteren in plaats van als passieve objecten in het mannelijke discours. Het ontstaan van vrouwengeschiedenis valt te situeren in de historiografische ontwikkeling van de ‘New Social History’ vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw. 4 Deze vorm van geschiedschrijving onderzocht sociale structuren en processen. Vrouwengeschiedenis valt te plaatsen als sub-onderwerp binnen de sociale geschiedenis. Het opkomende feministische debat van de tweede feministische golf droeg ook in belangrijke mate bij aan de opkomst van deze stroming. 5 Dit was de eerste keer dat er op grote schaal vrouwengeschiedenis werd geschreven, er waren in de eeuwen hiervoor maar enkele werken te vinden die hetzelfde doel nastreefden. Een voorbeeld is het renaissancewerk van Christine de Pizan.6 Vrouwengeschiedenis heeft in de enkele decennia dat zij bestaat al veel ontwikkelingen doorgemaakt. Een van de belangrijkste ontwikkelingen houdt in dat onderzoekers vanaf de jaren tachtig vragen begon te stellen rond het concept gender zelf. 7 Niet alleen de vrouw werd bestudeerd maar vooral de invulling van het vrouw-zijn in verschillende stadia in de geschiedenis.8 Al snel werd ook de vrouw in de vroegmoderne tijd een onderzoeksobject. In de vroegmoderne tijd werd de vrouw op een lagere trede geplaatst dan de man. Vrouwen waren afhankelijk van de man en mochten niet actief participeren in het publieke domein. Afhankelijkheid en onderdrukking van vrouwen in de vroegmoderne tijd is te wijten aan de

4 Merry E. Wiesner, Women and gender in early modern Europe ( Cambridge 2000) 1. 5 Wiesner, Women and gender (Cambridge 2000) 2. 6 Paula Findlen, ‘Historical thought in the renaissance’ in: Lloyd Kramer, Sarah Maza (ed.) A companion to Western historical thought (Blackwell publishing 2010) 109-110. 7 Carolyn J. Dean, ‘redefining historical identities: sexuality, gender and the self’ in: Lloyd Kramer, Sarah Maza (ed.) A companion to western historical thought, (Blackwell publishing 2010) 360-369. 8 Wiesner 3. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

112


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

intellectuele en culturele context van deze periode.9 Verschillende concepten speelden een rol in de bepaling van de positie van de vrouw. Een medisch-biologische verklaring, een Bijbelse verklaring, maar ook ideeën over het huwelijk en wettelijke bepalingen hadden sterke invloeden op het leven van vrouwen. In de vroegmoderne tijd in Engeland werden gerechtelijke vervolgingen van vrouwen sterker en werden de straffen zwaarder. Deze versterking van de arm der wet richtte zich vooral op typisch vrouwelijke misdaden als het hebben van bastaardkinderen, kindermoord en hekserij. Ook de volkscultuur speelde een onmiskenbare rol in het legitimeren van de onderdrukking. 10 Het huwelijk had grote invloed op het weinig op vrijheid geënte vrouwbeeld van de vroegmoderne tijd. Het huwelijksideaal hield een minnelijke maar ook hiërarchische relatie in. Vrouwen leken te berusten in deze hiërarchie. De vrouw poogde niet te ontsnappen aan de onderwerping maar richtte zich meer op het behouden van zelfrespect en daarmee het voorkomen van morele en sociale schande. Buiten het huwelijk bestonden er ook weinig andere opties voor vrouwen in deze periode. Dit is een van redenen waarmee de welwillendheid tot het instant houden van een op ongelijkheid gebaseerd huwelijk verklaard kan worden. 11 Eer is met recht een sleutelelement in de vroegmoderne cultuur te noemen. Vele burgers waren bevangen door een grote angst om het object van een negatieve lasterende representatie te worden. 12 Voor vrouwen was de druk om de eigen reputatie veilig te stellen misschien nog wel hoger omdat je je als vrouw al in een slechtere beginpositie dan de gemiddelde man bevond. Volgens Ina Habermann waren vrouwen in deze ondergeschikte positie beland omdat men hen in de strenggelovige maatschappij van vroegmodern Engeland nog steeds de erfzonde aanrekende. 13 Een grote druk om hun reputatie niet te schaden was echter maar het topje van de ijsberg der ongelijkheid waar de vroegmoderne vrouw mee te maken had. De volgende uitspraak van rechtsgeleerde Jacques Cujas uit 1606 is exemplarisch voor de manier waarop men vrouwen beschreef: “A woman, properly speaking, is not a human being”.14 Prominent vrouwenhistorica Wiesner ziet de ideeën van geleerde mannen over vrouwen als een goede bron om beeldvorming over vrouwen te onderzoeken. Hetgeen deze mannen publiceerden werd niet bekritiseerd, simpelweg vanwege het feit dat zij bekend stonden als geleerde autoriteiten. De uitspraken die zij deden werden voor waar aangenomen in de gemeenschap.15 Het feit dat vrouwen voor 1500 zo goed als altijd als inferieur aan mannen werden gezien is ook met deze beredenering te verklaren. Alle overleveringen werden tot 9 Linda A. Pollock, ‘Book review, women in early modern England 1550-1720’, Journal of family history, 25 (2000) 249. 10 Pollock, ‘Bookreview’ Journal of family history, 25 (2000) 249. 11 Ibidem 250-251. 12 Ina Habermann, Staging slander and gender in early modern England (2003) 1. 13 Habermann, Slander and gender(2003) 1-2. 14 Merry E. Wiesner, Women and gender in early modern europe (Cambridge 2000) 13. 15 Wiesner, Women and gender (Cambridge 2000) 13. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

113


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

die tijd namelijk door mannen geschreven. 16 Deze mannen baseerden zich op verscheidene bronnen, zowel religieuze teksten als filosofische geschriften. Het Christendom heeft zeker een vormende invloed op het gedachtegoed over vrouwen gehad. Het idee dat de vrouw uit de rib van Adam is gecreëerd en de erfzonde van Eva droegen beiden bij aan een denigrerend vrouwbeeld.17 Een hoogtepunt in deze christelijke misogynie was de heksenvervolging die in de vroegmoderne tijd nog veel voorkwam. Een andere geliefde bron in de vroegmoderne tijd was het werk van Aristoteles. Volgens Aristoteles was de vrouw een onvolledige man. De vrouw was passief en ontvangend, terwijl de man als actief en vormend werd beschreven. Door de levendige waardering van Aristoteles’ werk vonden ook zijn ideeën over vrouwen hun weerslag in het gedachtegoed van latere tijden. Onder anderen de scholastici uit de 12de eeuw namen deze beelden over. De scholastici zijn terug te vinden in het filosofische maatschappelijke discours van de vroegmoderne tijd. De protestantse hervormers braken niet met de scholastische ideeën over de vrouw. 18 In de zestiende eeuw ontstond er meer publieke interesse voor het debat rond vrouwen. Er werden vertalingen en heruitgaven van de klassieken en scholastici gepubliceerd waardoor het discours een grotere reikwijdte kreeg. Daarbij werden ook vele populaire prenten over vrouwen gedrukt. 19 Zodoende vinden we zowel in de hoge als in de lage cultuur uitingen van beeldvorming terug. Er was in dit bredere discours ruimte voor zowel positieve als negatieve beeldvorming.20 In deze periode ontstond er een ambivalent vrouwbeeld dat toch overwegend negatief bleef. Op het rechtsstelsel bleven de ideeën over vrouwen, die gebaseerd bleven op religie, biologie en traditie, een directe invloed uitoefenen. Ook de grote denkers van de vroegmoderne tijd hielden zich niet met het vrouwenvraagstuk bezig. Al met al was er geen ruimte voor een ideaal van gelijkheid tussen de seksen. We kunnen niet met onweerlegbare zekerheid stellen dat Smith dit beeld met zich meedroeg. Maar omdat hij een geletterd man was zullen bepaalde aspecten waarschijnlijk toch wel tot zijn mentale gereedschapskist hebben behoord. 2. “The generall Historie” en haar vrouwenbeschrijvingen De waarheidsgetrouwheid van de werken die John Smith zo’n twintig jaar na zijn terugkeer naar Engeland publiceerde is door historici vaak in twijfel getrokken. Zij maakten wel een grote indruk op zijn tijdgenoten. Zijn primaire doel met het schrijven van de geschiedenissen was: “to eternalise the memory of these that effected the settlement of Virginia”.21 Een 16 Ibidem 14. 17 Merry E. Wiesner, Women and gender in early modern europe (Cambridge 2000) 15. 18 Wiesner, Women and gender (Cambridge 2000) 26. 19 Ibidem 24. 20 Ibidem 25. 21 Stijn Geldof, De Europese visie op de Indianen van oostelijk Noord Amerika tijdens de periode 1600-1763(2008) 79. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

114


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

andere doel met zijn publicaties was dat Smith de kolonisatie van Amerika ook promootte nadat hij zich weer in Engeland had gevestigd. Hij moedigde de Engelse kolonisten aan door kaarten en pamfletten te produceren.22 Hij schreef een uitermate gedetailleerd beeld van hetgeen de nieuwe kolonisten konden verwachten. Hij overdreef, zoals vele schrijvers van zijn tijd, de rijkdommen niet en stelde dat alleen diegenen met een sterk arbeidsethos het vol zouden houden. Er was wel een vruchtbare bodem, maar men waadde niet door het goud.23 In 1624 werd het werk voor het eerst gepubliceerd. The Generall historie of Virginia werd door I.D. en I.H. gedrukt voor de uitgever Micheal Sparkes. Het werk werd dus door twee drukkers uitgevoerd, wat in sommige uitgaven de niet geheel correcte paginanummering kan verklaren. In de “dedication” komt naar voren dat het werk zonder de hulp van hertogin van Richmond en Lennox niet uitgegeven had kunnen worden.24 Het aantal kaarten dat in het boek werd opgenomen kon vergroot worden van drie naar zes na de financiële steun. Ook werden er nu meer afbeeldingen opgenomen. Onder anderen afbeeldingen van de hertogin in kwestie en Pocahontas. In het voorwoord komt het topos der verontschuldiging naar voren dat we in vele reisverslagen uit de vroegmoderne tijd zien. John Smith verontschuldigt zich voor zijn ruwe schrijfstijl, welke hij niet kan verhelpen gezien het feit dat hij oorspronkelijk een soldaat is.25 Dit is een omgangsvorm die een vast onderdeel was van reisverslagen uit deze tijd. Het reisverslag van John Smith moet met enig wantrouwen benaderd worden, het is bijvoorbeeld niet duidelijk of het hele relaas van zijn hand is. Ook is de vraag of het reisverhaal wel niet altijd strookt met de werkelijkheid.26 Het is een verzameling van verschillende verslagen en de vraag is of John Smith wel bij elke gebeurtenis aanwezig was. Het reisverslag van Smith bevat wel meer dan een beknopt chronologisch verslag. Er worden ook personen, vriendschappen, liefdes, kortom meer gevoelsmatige dingen beschreven. Ook de schoonheid van het landschap wordt met een zekere passie weergegeven. Het draait dus meer om de ervaringen en gevoelens van de reiziger. Dit is echter met betrekking tot een onderzoek naar beeldvorming niet erg, het draait daarbij niet om de waarheidsgetrouwheid van het werk maar om het beeld dat geschetst wordt van de Indiaanse vrouw. Omdat het werk op grote schaal verspreid is heeft het waarschijnlijk wel bijgedragen aan de beeldvorming van de Indiaanse vrouw.

22 Stijn Geldof, De Europese visie op de Indianen (2008) 44. 23 John Smith (Explorer) Geraadpleegd op 22-3-2012, http://en.wikipedia.org/wiki/John_Smith_ (explorer) (z.d.). 24 Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three volumes, volume II (the university of North Carolina Press 1986) 41. 25 Barbour, The complete works of Captain John Smith II (North Carolina 1986) 42. 26 Stijn Geldof, De Europese visie op de Indianen van oostelijk Noord Amerika tijdens de periode 1600-1763(2008) 79. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

115


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

Voor deze paragraaf is de uitgave “The complete works of Captain John Smith, volume II” gebruikt. Dit is een uitgave uit 1987 en is door de University of North Carolina press gepubliceerd. De editor van deze uitgave is Philip L. Barbour. Er zijn zes boeken van Smith in dit tweede deel opgenomen. In het eerste boek staat al een beschrijving van een inheemse vrouw. De kolonisten meren aan op het eiland Roanoak en genieten aldaar een warm welkom. In de kantlijn staat als samenvatting “The great courtesie of a woman”: “The wife of Granganameo came running out to meete us (her husband was absent) commanding her people to draw our boat ashore. Other she appointed to carry us on their backs aland…. When we came into the other roome she caused us to sit downe by a great fire; after tooke off our clothes and washed them, of some our stockings, and some our feete in warme water, and she herself tooke much paines to see all things well ordered, and to provide us victual.” 27 Deze eerste ontmoeting met een Indianenvrouw verloopt voorspoedig. Zij verschaft de kolonisten voedsel, warmte en wast hun kleding. De pioniers worden kortom goed verzorgd. Er spreekt een zekere dankbaarheid uit de beschrijving van John Smith, deels vanwege de hulp maar misschien ook omdat er geen sprake is van een vijandigheid van de kant van de Indianen. De waarden die men vrouwen toentertijd toedichtte vonden de ontdekkingsreizigers ook bij de inheemse vrouwen terug. Het ideaal van een zorgzame vrouw wordt door deze Indiaanse onderschreven. In een latere beschrijving van de Naturall inhabitants of Virginia is er sprake van een esthetisch, het zijn mooie mensen, maar ook een normatief oordeel over de inheemse bevolking van de Nieuwe Wereld. “They seldom steale from one another”28 is een observatie van de kolonisten waaruit een ethisch oordeel luidt. Het beeld van de nobele wilde klinkt hier in door. De Indianen blijken ondanks hun niet geciviliseerde samenleving wel een moraal te hebben, tot grote verbazing van de Britten. Een andere beschrijving die blijk geeft van deze moraal is de opmerking: “Their women are carefull not te be suspected of dishonestie without the leave of their husbands”.29 Loyaliteit tussen man en vrouw was bij deze stammen blijkbaar ook een vereiste. Hoewel het voor de hooggeplaatste mannen binnen de Powhatan stam, de oorspronkelijke inwoners van het gebied waar Jamestown werd gevestigd, wel gebruikelijk was om meerdere vrouwen te hebben. Het stamhoofd van de Powhatan had vele vrouwen: “He hath as many women as he will, whereof when he lieth on his bed, one sitteth at his head, and another at his feet”. 30 Er wordt in de beschrijving van Smith verder geen oordeel geveld over dit feit. Dit gegeven wordt niet aangegrepen om de 27 Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three volumes, volume II (the university of North Carolina Press 1986) 66. 28 Barbour, The complete Works of Captain John Smith II ( North Carolina 1986) 115. 29 Barbour, The complete Works of Captain John Smith II (North Carolina 1986) 115. 30 Ibidem 126-127. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

116


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

Indianen als barbaars af te schilderen. 3. Pocahontas Eén inheemse vrouw komt relatief uitgebreid ter sprake in het reisverslag van Smith. Dit is de dochter van Powhatan opperhoofd Pocahontas. Zij verschijnt ten tonele tijdens een minder prettige gebeurtenis. Namelijk op het moment dat John Smith gevangen wordt genomen. “having feasted him after their best barbarous manner they could, a long consultation was held, but the conclusion was, two great stones were brought before Powhatan: then as many as could layd hands on him, dragged him to them, and thereon laid his head, and being ready with their clubs, to beate out his braines, Pocahontas the kings dearest daughter, when no intreaty could prevaile, got his head into her armes, and laid her owne upon his to save him from death: whereat the emperor was contented he should live to make him hatchets and her bells beads and copper”31 Deze vermeende reddingsactie is voor hedendaagse antropologen en historici onderwerp van discussie. Binnen de etnohistorie, een relatief nieuwe stroming die culturen en inheemse gebruiken onderzoekt aan de hand van historische verslagen, stelt men dat Pocahontas wel het leven van de Engelsman heeft gered maar niet vanuit een initieel gevoel van liefde voor de Brit, zoals Smith het zelf interpreteerde. Waarschijnlijker is dat Pocahontas handelde vanuit een bepaald ritueel. In de gedeeltelijk matriarchale samenleving die de Powhatans hadden, konden zussen van een stamhoofd ook stamhoofd worden. De vrouwen namen in grote mate deel aan de besluitvorming, vooral omtrent het lot van gevangenen. De gebeurtenis representeerde naar alle waarschijnlijkheid een adoptie ritueel in de inheemse maatschappij.32 Een ritueel waarbij Powhatan de Engelsen aanvaarde als onderdanen en Pocahontas hun bemiddelaar werd. 33 Relaties tussen ‘native americans’ en de Europese kolonisator worden vandaag de dag in de geschiedschrijving vaak benaderd met de methodologie van de etnohistorie. In plaats van passieve slachtoffers van de Europese expansie worden de indianen nu meer als actieve participanten met hun eigen doelen benadert in het historisch onderzoek. Dit is bijvoorbeeld ook in het werk Facing East from Indian country van Daniel K. Richter het geval.34 De vroegste contacten tussen de Powhatan Indianen en de Engelse kolonisten in Virginia zijn in het historische discours overschaduwd geraakt door wederzijds onbegrip en mythevorming. Dit is echter onterecht. Zelfs in de

31 Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three volumes, volume II (the university of North Carolina Press 1986) 151. 32 Micheal J. Puglisi, ‘Capt. John Smith, Pocahontas and a clash of cultures: a case for the etnohistorical perspective’ The history teacher 25 (1999) 97-103. 33 Daniel K. Richter, Facing east from Indian Country, a native history of early America. (Harvard 2001)69-72. 34 Daniel K. Richter, Facing the East from Indian Country (Harvard 2001). Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

117


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

ontmoeting tussen Pocahontas en John Smith zijn er aspecten te vinden die wel degelijk wijzen op het bestaan van bepaalde doelen bij de Indianen en dat zij evengoed de gebeurtenissen hebben beïnvloed. De Powhatan vorst was evengoed uit op imperiale expansie in de landen van Virginia. De Engelse kolonisten belandden midden in een al bestaand sterk groeiend rijk.35 Een voorbeeld van deze expansiedrift zijn de plannen van het opperhoofd om een verrassingsaanval op Jamestown uit te voeren. Ook in dit geval schiet zijn dochter de kolonisten te hulp en waarschuwt de inwoners van Jamestown. “For Pocanhontas his dearest jewell and daughter, in that darke night came through the irksome woods, and told our captaine great cheare should be sent us by and by: but Powhatan and all the power he could make, would after come kill us all, if they that brought it could not kill us with our owne weapons when we were at supper. Therefore is we would live shee wished us presently to bee gone…. But with the teares running downe her cheeks, shee said shee durst not be seene to have any: for if Powhatan should know it, she were but dead, and so she ranne away by her selfe as she came.” 36 Verderop in het reisverslag van John Smith trouwt Pocahontas met John Rolfe.37 Het huwelijk geniet de goedkeuring van het opperhoofd en zodoende begint het civilisatieproces van de Powhatan prinses. “During this time the lady Rebecca alias Pocahontas, daughter to Powhatan, by the diligent care of Master John Rolfe her husband and his friends, was taught to speake such English as might well bee understood, well instructed in Christianitie, and was become very formall and civill after our Englisch manner.”38 John Smith is zeer te spreken over het aanpassingsvermogen dat Pocahontas tentoonspreid. Wel komen in dit soort beschrijvingen paternalisme en Westerse suprematie duidelijk naar voren. Er is geen oog voor de andere cultuur, de inheemsen moeten zich aanpassen naar Westers model. In 1616 vertrekt Pocahontas met haar echtgenoot naar Engeland. Daar ontmoet zij John Smith weer en wordt ze geacht een bezoek te brengen aan de koningin. John Smith schrijft een brief naar Queen Anne met een beschrijving van al het goede dat Pocahontas voor de kolonisten heeft gedaan.39 Eerst beschrijft hij hoe Pocahontas hem op 12-13 jarige leeftijd van een gewisse dood redde. “She hazarded the beating out of her owne braines 35 Micheal J. Puglisi, ‘Capt. John Smith, Pocahontas and a clash of cultures: a case for the etnohistorical perspective’ The history teacher 25 (1999) 97-103. 36 Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three volumes, volume II (the university of North Carolina Press 1986). 119. 37 Barbour, The complete Works of Captain John Smith II (North Carolina 1986) 245. 38 Ibidem 258. 39 Michelle LeMaster, ‘Pocahontas: (De) Constructing an American myth’ The William and Mary Quarterly 4 (2005) 775. Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

118


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

to save mine.” 40 Toen Powhatan John Smith na zijn gijzelneming liet terugkeren naar Jamestown waren de andere kolonisten uitgehongerd. Pocahontas gaf haar volk opdracht hen voedsel te brengen en redde de kolonisten zodoende opnieuw. “And this reliefe, most gracious Queene, was commonly brought us by this// Lady Pocahontas, notwithstanding all these passages when inconsistent Fortune turned our peace to warre, this tender virgin would not spare dare to visit us.”41 Ook de manier waarop Pocahontas de donkere nachten trotseerde om John Smith en zijn kolonisten te waarschuwen voor haar vaders valstrik wordt in de brief beschreven.42 In dit relaas wordt Pocahontas als het toonbeeld van een edele wilde beschreven. Zij redt mensen die zij niet kent en waarschuwt hen voor de plannen van haar stamgenoten of vader. In deze brief worden haar kwaliteiten misschien wel enigszins aangedikt, dit was namelijk een brief waarmee Pocahontas aan de koningin werd gepresenteerd voordat zij de Engelse vorstin daadwerkelijk zou ontmoeten. In het echte reisverslag is hij ook veel minder lyrisch, in de eerste beschrijving van zijn gijzelneming komt minder sterk naar voren dat zijn leven in gevaar was. 43 Het laatste moment dat Pocahontas ter sprake komt in de bron van John Smith betreft een korte opmerking over haar sterven tijdens haar terugtocht naar Virginia. Zij stierf geheel volgens de Britse fatsoensregels. “to heare and see her maken so religious and godly an end”.44 Zelfs aan iemands sterfbed waren de kolonisten bezig met het in de gaten houden van de integratie van de Ander. Zij stierf op een manier die op de Britten religieus genoeg overkwam om haar uiteindelijk te accepteren. Hoewel het feit dat dit expliciet genoemd wordt ook wel weer aangeeft dat men dit een opvallend verschijnsel vond. Zij hadden een dergelijk vroom einde niet bij een Indiaan verwacht. Dit zijn echter beschrijvingen waarbij het moeilijk is een vaststaande interpretatie te doen. In deze tijd was een vroom sterven ook belangrijker, misschien is het wel een soort stilistisch topos wat bij een beschrijving van een sterven altijd gebezigd werd. Conclusie De vraag of vrouwenbeelden variëren als het vrouwen uit verschillende culturen betreft blijft moeilijk te beantwoorden. Dit onderscheid in beeldvorming lijkt in het reisverslag van Smith wel mee te vallen. Er is vooral een grote overeenkomst te bemerken in de vrouwbeelden. Het beeld van de verzorgende vrouw vinden de kolonisten terug in de Nieuwe wereld. In 40 Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three volumes, volume II (the university of North Carolina Press 1986) 259. 41 Barbour , The complete Works of Captain John Smith II (North Carolina 1986) 259. 42 Ibidem 259. 43 Daniel K. Richter, Facing East from Indian country, a native history of early America (Harvard 2001) 71. 44 Barbour, The complete Works of Captain John Smith II (North Carolina 1986) 162 Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

119


De Dubbele Ander - Loes Heiligers

de vroegmoderne tijd in Europa werd het vrouwbeeld gekenmerkt door twee uitersten. De lading van deze uiteenlopende beelden valt goed te vatten in de dichotomie hoer of heilige.45 Vrouwen waren in vroegmodern Engeland heksen of goede echtgenotes. In de beschrijvingen van Smith komen we echter alleen de “heilige” kant van deze antithese tegen. De Indianenvrouw verzorgt de kolonisten goed of redt ze zelfs van de grillen van haar eigen vader. Het feit dat de Indianen vrouw een positievere beschrijving geniet dan de Europese vrouw past in het Nobele Wilde discours. Men zag in de exotische volken nog het natuurlijke, ongeschonden en pure terug. Allerhande zaken die in de ontwikkelingen van de vroegmoderne tijd in Europa verloren gingen. Ook Pocahontas wordt gezien als een goddelijke verschijning die in haar eenheid met de natuur nog alle pure menselijke aspecten bij zich draagt. Het belangrijkste wat we hier voor een dergelijke vraagstelling uit kunnen opmaken is dat men an sich een positief beeld had van Virginiaanse vrouwen. Dit heeft vooral te maken met het feit dat zij geen gevechten met de kolonisten uitlokten, of anderszins maar enig teken van agressiviteit tentoonstelden. In tegenstelling tot de inheemse mannen. Vooral in het begin van Smith’s relaas worden er veel gevechtssituaties beschreven. Hierom klinkt misschien ook de verbazing door in zijn beschrijving van de inheemse vrouw uit de eerste paragraaf. Smith en consorten staan versteld van de warme en zorgzame ontvangst die zij genieten bij deze vrouw. Het ideaal van een zorgzame vrouw wordt door deze Indiaanse onderschreven. Een ander opvallende uitkomst van dit stuk is de overeenkomst tussen vrouwengeschiedenis en etnohistorie. Zij stellen beiden de Ander als actief subject of participant centraal in een eigen geschiedschrijving. De vrouw wordt uit het mannelijke discours van de algemene geschiedschrijving getild en de Indiaan wordt niet meer vanuit het westerse perspectief bekeken. De vrouwelijke Indiaan is zodoende een dubbele Ander waarbij je als historicus het eurocentrische perspectief evenals de door mannen gedomineerde traditionele geschiedschrijving moet zien te omzeilen.

45

Simone de Beauvoir, The second sex (Penguin Books 1986) 175.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

120


BIBLIOGRAFIE Primaire bron

early modern England 1550-1720’, Journal of family history, 25 (2000) 249-251.

Philip L. Barbour (ed.), The complete Works of Captain John Smith (1580-1631) in three Puglisi, Michael J. ‘Capt. John Smith, Pocavolumes, volume II (the university of North hontas and a clash of cultures: a case for Carolina Press 1986). the etnohistorical perspective’ The history teacher 25 (1999) 97-103. Secundaire literatuur Richter, Daniel K. Facing east from Indian Fragmenten uit: Country, a native history of early America. (Harvard 2001). De Beauvoir, Simone, de tweede sekse (Utrecht 1990). O. Rose, Sonya O. What is gender history? Beauvoir, Simone, The second sex (Penguin (Cambridge, Malden MA 2010) Books 1986).

Tremblay, Gail, ‘Reflecting on Pocahontas’ Frontiers: a journal of Women’s studies 2. Dean, Carolyn J. ‘redefining historical identi- (2002) 121-126. ties: sexuality, gender and the self’ in: Lloyd Kramer, Sarah Maza (ed.) A Companion to Merry E. Wiesner, Women and gender in western historical thought (Blackwell pub- early modern Europe ( Cambridge 2000). lishing 2010) 357-369. Findlen, Paula, ‘Historical thought in the renaissance’ in: Lloyd Kramer, Sarah Maza (ed.) A companion to Western historical thought (Blackwell publishing 2010) 99-117.

Geldof, Stijn, De Europese visie op de Indianen van oostelijk Noord Amerika tijdens de periode 1600-1763(2008). Habermann, Ina, Staging slander and gender in early modern England (2003). LeMaster, Michelle ‘Pocahontas: (De) Constructing an American myth’ The William and Mary Quarterly 4 (2005) 774-781. Pollock, Linda A. ‘Book review, women in

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

121


COLOFON De bundel is een uitgave van Uitgeverij Jonge Historici, onderdeel van Stichting Jonge Historici. Redactie Deze bundel is tot stand gekomen dankzij Miel Groten, Lauren Heida, Sven Schaap, Christian Slieker, en Rik van der Vlugt. Eindredactie entree’s Rosa Pelser en Esther Roth Vormgeving Iris Hoogeweij Auteursrecht Op alle publicaties rust auteursrecht. Alle door Jonge Historici geproduceerde stukken zijn uitsluitend bedoeld voor persoonlijk gebruik. Op verveelvoudiging van werk staan de sancties die de auteurswet aan schrijvers en uitgevers verleent. Het is wel mogelijk toestemming vooraf te vragen wanneer verveelvoudiging overwogen wordt.

Jonge Historici - Bundel ‘Vijandbeelden’

122


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.