Archeologische (voor-)onderzoek
Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
D. VANHEE
KLAD-rapport 4 2007
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
Voorwoord KLAD-rapport 4 is de weerspiegeling van het vooronderzoek, de opgraving en de uiteindelijke uitwerking van de site NEV-ODJ-04. De KLAD voerde op deze site, gelegen op een perceel (Fig. 1) langs de Molenkouterslag te Merendree – Nevele, tussen november 2004 en januari 2005 in eerste instantie een vooronderzoek uit, gevolgd door een opgraving. Fig. 1: Het perceel in de Molenkouterslag voor de
Dit onderzoek kaderde in een start van de werken verkavelingaanvraag van de eigenaar de heer Omer De Jaeger in het hart van de belangrijke bekende archeologische zone te Merendree, waarvoor op de Afdeling Monumenten en Landschappen een vooronderzoek had geadviseerd. Wegens het individueel karakter van de verkaveling - die slechts uit 2 bouwloten bestond - besloot de KLAD samen met de gemeente Nevele de kosten van dit onderzoek te dragen. Bij het vooronderzoek bleek al heel snel dat één van de bouwloten voor verder onderzoek in aanmerking kwam. Het andere lot was verstoord met afval van jarenlang kluizenaarsschap. De resultaten van het onderzoek op dit relatief klein perceel (ca. 2.500 m²) mogen op zijn minst verrassend genoemd worden. Er werd een deel van een drieschepige hoeve uit de volle middeleeuwen (10e à 11e eeuw) ontdekt samen met een depot gasgranaten en de aanzet van een loopgraaf uit Wereldoorlog I (1918). Dit rapport is de weergave van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek en het onderzoek met de interpretatie van deze vondsten, inclusief de resultaten van de houtskooldateringen op een aantal paalsporen van het middeleeuws gebouw. Bij deze wensen we de eigenaar Omer De Jaeger te danken voor de medewerking, de gemeente Nevele voor de inbreng in de kraankosten, Wim De Clercq, Birger Stichelbaut, Erik Wille en Jan Luyssaert voor hun inbreng en expertise. Rest ons nog de vrijwilligers Danny Verheye, Delphine Corneillie en Nele Van Holme te bedanken die ons tijdens dit vooronderzoek bijstonden.
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
Inhoud Voorwoord Inhoud I. Inleiding II. Situering II.1. Geografische en bodemkundige ligging II.2. Voorgeschiedenis II.3. Tijdskader II.4 Financieel kader III. Archeologische voorkennis III.1 Het landschap van het Land van Nevele III.1. Het ontstaan van de Vlaamse Vallei III.1.2 De rivier(en) in het Land van Nevele III.1.3 Transformatie van de Kale III.1.4 De landschappelijke kenmerken III.2 De archeologische rijkdom van Merendree III.2.1 Steentijd III.2.2 Bronstijd (ca. 2.000 tot 750 v.C.) III.2.3 IJzertijd (ca. 750 tot 50 v.C.) III.2.4 Romeinse periode (ca. 50 v.C. – begin 5e eeuw n.C.) III.2.5 Middeleeuwen (ca. 5e tot 15e eeuw n.C.) III.2.6 Besluit IV. Methodologie V. Resultaten V.1 Inleiding V.2 Sporen uit de 20e eeuw V.2.1 Context en vondsten V.2.2 Besluit V.3 Grachten uit de nieuwe tijden V.3.2 Vondsten V.3.2 Besluit V.4 Sporen uit de volle middeleeuwen V.4.1 Inleiding V.4.2 Constructie V.4.2.1 Het hoofdgebouw V.4.2.2 Een ondefinieerbare structuur V.4.2.3 Het grachtenstelsel V.4.3 De vondsten V.4.4 Dateringen V.4.5 Besluit VI. Algemeen besluit VII. Bibliografie VIII. Bijlagen
2
1 2 3 4 4 4 4 5 6 6 6 7 7 8 9 9 9 9 10 10 11 12 13 13 14 14 15 16 16 18 19 19 19 19 20 20 21 22 22 23 24 26
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
I. Inleiding Medio 2004 werd de KLAD op de hoogte gebracht van de verkavelingaanvraag van de heer Omer De Jaeger. Omdat deze verkaveling van 2 bouwloten langs de Molenkouterslag te Merendree (Nevele) in het hart van een belangrijke gekende archeologische zone kwam te liggen, was er een vooronderzoek met proefsleuven voorafgaand aan de verkoop van de bouwloten vooropgesteld in het advies van de Afdeling Monumenten en Landschappen. Gezien de kleinschaligheid van deze verkaveling besloot de KLAD de kosten van het vooronderzoek zelf te dragen. Er werd wel bij de gemeente Nevele om extra steun gevraagd. De gemeente stelde daarvoor een kraan(tje) ter beschikking. Gedurende twee werkdagen begin november 2004 werden 4 proefsleuven van een 2 kraanbakken breed (2 m) en met ca. 10 m tussen getrokken over de lengte van het terrein. Daarbij werden direct enkele zaken duidelijk. Het bouwlot gelegen langs de Molenkouterslag was vroeger reeds bebouwd geweest en verstoord met grote afvalkuilen. De sleuven op het andere en grootste bouwlot (ca. 2.500 m²) bleken dan weer vol met paalsporen en grachten te zitten. Hierdoor werd beslist over te gaan op een noodopgraving. Daar het gemeentelijk kraantje toch iets te licht was, werd een beroep gedaan op Dirk Huys en Zn. om het opgravingvlak van ca. 16 m op 30 m open te leggen. Dit rapport spitst zich toe op het vooronderzoek, het daaropvolgend onderzoek en de vondsten. We gaan echter eerst in op de geografische en bodemkundige ligging van de site, dan schetsen we het financieel kader en het tijdskader waarbinnen de werken uitgevoerd werden. Daarna behandelen we de belangrijkste landschappelijke kenmerken van de regio Land van Nevele, waarna de rijke geschiedenis van Merendree in het bijzonder aan bod komt. Na een toelichting van de methodologie stappen we over naar het vooronderzoek en het onderzoek met verwerking en interpretatie.
3
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
II. Situering II.1. Geografische en bodemkundige ligging De 2 bouwloten van de kleine verkaveling bevinden zich langs de Molenkouterslag te Merendree – Nevele (Oost – Vlaanderen), vlak bij het Kanaal van Schipdonk en op ca. 500 m van de kerk. Eén van de loten was vroeger reeds bebouwd geweest, maar dit woonhuis was recentelijk gesloopt. Het andere bouwlot deed dienst als hooiweide. In het modern kadaster van Nevele gaat het meer bepaald om de percelen 917c en 921a uit de vierde Afdeling, sectie B. Bodemkundig staat het gebied gekarteerd als droge tot matig droge zandgrond, typisch voor de Vlaamse Vallei (zie III.1). Dit werd bevestigd tijdens het onderzoek.
Fig. 2: Situering van de site te Merendree op de bodemkaart a zeer droge gronden b droge gronden d matig natte gronden e natte gronden
c matig droge gronden f zeer natte gronden
II.2. Voorgeschiedenis De intergemeentelijke projectvereniging KLAD staat in voor het beheer van het archeologisch patrimonium binnen de aangesloten gemeenten (Aalter, Deinze, Evergem, Knesselare, Lovendegem en Nevele). Het was echter de Afdeling Monumenten en Landschappen die dit dossier reeds behandeld had en er - ondanks de kleinschaligheid,
4
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
maar op basis van de archeologische waarde van Merendree – een vooronderzoek met proefsleuven geadviseerd had. Toen dit medio 2004 bekend werd, startte KLAD de onderhandelingen met eigenaar Omer De Jaeger. Gezien de kleinschaligheid en het individueel karakter van de verkaveling stelde de KLAD voor het vooronderzoek uit eigen fondsen en met steun van de gemeente Nevele te financieren. De eigenaar stemde in met het vooronderzoek, wat een enorme stap in het onbekende voor hem betekende.
II.3. Tijdskader Daar de eigenaar volgens de voorwaarden in de verkavelingaanvraag zijn gronden pas officieel kon verkopen na een archeologisch vooronderzoek (eventueel gevolgd door een opgraving), was zijn eis natuurlijk dat dit onderzoek zo spoedig mogelijk zou starten. Het duurde echter tot november vooraleer de afspraken met de gemeente Nevele omtrent de inzet van de kraan rond waren. Op 2 november 2004 startte het vooronderzoek. Er moesten 4 proefsleuven komen volgens de lengte van het terrein. Omdat de kraan echter kleiner uitviel (3,5 ton) dan verwacht, duurde dit werk een dag langer dan voorzien. Daarna was echter duidelijk dat een deel van het grootste perceel (921 a) in aanmerking kwam voor een opgraving. Daar er toen al veel interesse van toekomstige kopers was, werd er zo snel mogelijk met het afgraven begonnen. Op vrijdag 26 november werd het opgravingvlak met de grote rupskraan van Dirk Huys en Zn. opengelegd. Aangezien hierbij een eerste obus werd aangetroffen, verscheen het eerste krantenartikel over de werkzaamheden de dag erna reeds in de krant. De volgende dagen zouden nog journalisten opdagen om het relaas over deze granaten en ook een beetje over de opgravingen neer te pennen. Op 4 januari 2005 werden de laatste sporen leeg gelepeld en werden stalen genomen voor dateringen en voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Bij het dichten van de sleuven werd de resterende 3meter tot aan de westelijke perceelsgrens opengelegd en snel ingemeten. Een eerste interim-verslag werd opgenomen in het jaarverslag 2004. Daarna volgde nog een eerste artikel voor Archaeologia Mediaevalis 2006 en een tweede voor het Jaarverslag van de Provincie 2005. Pas in juni 2006 is aangevat met een definitief rapport.
II.4 Financieel kader De KLAD voerde dit vooronderzoek uit met eigen personeel, op dat moment intergemeentelijk archeoloog David Vanhee. Gelukkig sprongen ook Wim De Clercq (UGent) en de vrijwilligers Danny Verheye, Delphine Corneillie en Nele Van Holme bij om dit onderzoek af te ronden. Voor het opmeten van de sleuven, de vaste punten en de percelen kon de KLAD rekenen op landmeter Johan Vanlaecke van het VIOE. Wegens de kleinschaligheid en het individueel karakter van deze verkaveling werd beslist geen kosten door te rekenen aan de eigenaar. De KLAD kon het gemeentebestuur overhalen de gemeentekraan ter beschikking te stellen voor het vooronderzoek. De kosten voor het graven van het opgravingsvlak en dempen van het terrein met een totaal van â‚Ź 761,01 werden volledig door de KLAD gedragen, evenals de kosten voor het natuurwetenschappelijk onderzoek en de voor dateringen.
5
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
III. Archeologische voorkennis Hoewel de verkaveling van de heer Omer De Jaeger uit amper 2 loten bestond, werd er door de Afdeling Monumenten en Landschappen toch een vooronderzoek met proefsleuven geadviseerd. Daarvoor zorgde de locatie van de verkaveling, in het hart van de belangrijke bekende archeologische zone te Merendree. Deze gemeente nabij Nevele kent dan ook een erg rijke en boeiende geschiedenis. In het volgend hoofdstuk proberen we een overzicht te geven van de belangrijkste sporen die verwijzen naar de aanwezigheid van de mens in het verleden van Merendree. Daar de mens om te overleven vroeger volledig afhankelijk was van de natuurlijke beschikbare bronnen in zijn omgeving, kan zijn aanwezigheid slechts verklaard en begrepen worden door de studie van de genese van het landschap waarin hij moest (over)leven. We kunnen dan ook geen volledig geschiedkundig overzicht geven zonder even in te gaan op de ontwikkeling van het landschap van de regio rond Merendree, nl. het Land van Nevele.
III.1 Het landschap van het Land van Nevele III.1.1 Het ontstaan van de Vlaamse Vallei Dit Land van Nevele is gelegen in de zogenaamde Vlaamse Vallei. Een opgevuld rivierdal gelegen tussen de Scheldemonding in het noorden, de valleien van de Leie en de Schelde in het zuiden en in het westen begrensd door de lage heuvels van Centraal West-Vlaanderen (+ 25 à + 50 m) en in het westen door de Wase cuesta (Stekene – Waasmunster).1 Het ontstaan van deze Vlaamse Vallei, haar rivieren en het landschap er rond is in verre mate bepalend geweest voor de menselijke aanwezigheid en de geschiedenis van de regio. Zo een 2 miljoen jaar geleden heerste een relatief warm klimaat in onze gewesten. Vlaanderen was toen bedekt door een ondiepe uitloper van de Noordzee, waarin de grote rivieren Leie, Kale (Durme2), Schelde, Dender, Zenne, Dijle en Gete uitmondden. Toen tijdens de IJstijden de temperatuur daalde, werden enorme hoeveelheden water omgezet in sneeuw en ijs waardoor een spectaculaire daling van de zeespiegel plaatsvond. De Noordzee trok zich terug in noordoostelijke richting en de rivieren zochten hun weg door een gebied afgebakend door de klei- en grindrijke cuesta’s van Oedelem – Zomergem en Stekene – Waasmunster. Door hun hoger verval gingen deze rivieren zich echter steeds dieper insnijden en ontstond een grote depressie, thans bekend als de Vlaamse Vallei. Uitgeschuurd erosiemateriaal dat stroomafwaarts door de inbeddende zogenaamde verwilderde rivieren werd afgezet, en leem dat uit het Noordzeebekken door de heersende noorderwinden het dal werd ingeblazen, zorgden er echter voor dat de vallei telkens weer met sedimenten werd opgevuld. Dit resulteerde in een procédé, waarbij de Vlaamse Vallei telkens tot ca. 25 m onder het huidige zeepeil werd uitgeschuurd en daarna weer werd opgevuld.3 Tijdens de laatste en koudste ijstijd – het weichsel zo een 25.000 jaar geleden – gebeurde dit een laatste keer waarbij het opvullingsniveau van het dal het huidige peil van ca. 7 m boven 1
M. De Dapper, 2007 (in druk). W. De Clercq, 1998a, p. 94. We prefereren de benaming Kale in plaats van Durme, omdat die in het Land van Nevele het courantst is. De benaming Durme is wel de prehistorische naam. Tijdens de 15e eeuw week deze benaming voor de term Kale(ne) op plaatsen waar de oorspronkelijke bedding werd aangepast (gekanaliseerd, rechtgetrokken …). De benamingen Kale, Kalle, Kalene, Kaandel, enz. zouden dan ook afkomstig zijn van het Latijnse Canalis. J. Luyssaert, 2002, p. 56. 3 M. Van Strydonck & G. De Mulder, 2000, pp. 16 – 17. 2
6
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
zeeniveau haalde. Ondertussen stuwden de noorderwinden zoveel zand en leem op vanuit het droge Noordzeebekken dat de Vlaamse Vallei geleidelijk werd afgesloten met een zandrug van 3 à 4 m hoog, die zich uitstrekte van Maldegem tot Stekene. De rivieren werden verplicht een nieuwe uitweg naar zee te zoeken en bogen af in noordoostelijke richting. Toen tegen het eind van het weichsel – ca. 13.000 à 12.000 jaar geleden – de temperaturen stegen en het opnieuw meer begon te regenen, vond het wassende water in het Scheldebekken via het doorbraakdal in Hoboken een alternatief naar zee via Antwerpen.4
III.1.2 De rivier(en) in het Land van Nevele De zandrug die de Vlaamse Vallei afgrendelde van Maldegem tot Stekene, had een enorme impact op het rivierennet en de vorming van het landschap er omheen. Gezien we ons vanaf hier toespitsen op het Land van Nevele zijn vooral de Kale, de Poekebeek en de Leie van belang. De Leie vormt ter hoogte van Bachte–Maria–Leerne (Deinze) de grens van de regio. De Poekebeek loopt centraal door de streek van west naar oost en mondt ter hoogte van Nevele in de Kale uit, die van zuid naar noord door het Land van Nevele stroomt. Het is juist deze rivier die zo een belangrijke rol speelt als magneet voor de menselijke bewoning. Later zal ook blijken dat het vooral de menselijke invloed is die de Kale transformeerde tot de beek die ze nu geworden is.5 Vooraleer daar dieper op in te gaan moeten er nog enkele duizenden jaren van natuurlijke invloed geschieden. Hoe de Kale zich precies manifesteerde door het landschap is voor lange tijd onduidelijk. In elk geval had de grote verandering in het rivierennet door de afgrendeling van de Vlaamse Vallei een grote impact op de loop van de Kale. Die zag haar oorspronkelijke bedding via het noordoosten geblokkeerd door de zandrug en zocht een andere uitweg. Tussen 11.000 en 9.000 v.C. stroomde ze vermoedelijk ter hoogte van Bachte–Maria–Leerne in de Leie waardoor de noordelijke loop afslankt tot enkele plaatselijke meren in depressies. Vanaf 9.000 v.C. gaat de Kale echter deze oude afwateringsrichting terug in gebruik nemen en vindt ze door de depressie van de Zuidlede of Moervaart en via de Durme terug aansluiting naar zee.6 Tussen 8.000 en 4.000 v.C verwaterde deze rivier opnieuw. De opwarming van het klimaat vanaf 13.000 v.C. had in eerste instantie voor meer water in de rivieren gezorgd, maar ook voor meer begroeiing. De toendra maakte langzaam plaats voor wouden, die veel meer water verdampten. Dit zorgde voor een dalend debiet van de waterlopen en beken. Na 4.000 v.C. verhoogde de stijgende Noordzeespiegel de grondwatertafel terug en kregen de rivieren weer vorm7. Het is echter niet de natuur die vanaf dan de grootste invloed uitoefende op de loop van de rivieren en het uitzicht van het landschap. Vanaf 4.000 v.C. vestigde de mens zich permanent in de streek en startte met grote ontginningen van de beboste streek. Daardoor stroomde steeds meer water via de rivieren naar zee, soms met grote overstromingen tot gevolg.
III.1.3 Transformatie van de Kale8 Bodemkundig onderzoek heeft aangetoond dat de Kale - oorspronkelijk de Durme aanvankelijk naar breedte te vergelijken was met de Leie. Vandaag is de Kale echter niet meer dan een beek, plaatselijk kronkelend door het landschap (Fig. 3). Het grootste deel van de rivier is opgenomen in verschillende kunstmatige waterlopen, waardoor de Kale haar waterafvoerende functie langzaam verloor en haar debiet daalde. 4
M. Van Strydonck & G. De Mulder, 2000, pp. 19 – 20. W. De Clercq & K. Verlaeckt, 1998, p. 2. 6 G. Bogaert, 1998, pp. 21 – 22. 7 G. Bogaert, 1998, p. 24. 8 W. De Clercq & K. Verlaeckt, 1998, p. 4. 5
7
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
De eerste beschreven ingreep op de bedding van de Kale gebeurde in de 13e eeuw tijdens de aanleg van de Lieve (1251 en 1269). Vanuit Gent groef men een kanaaltje richting zee, waarbij men een deel van de Kale opnam. Tijdens de 15e eeuw werd de Kale zelfs bevaarbaar gemaakt door ze te verbreden en te verdiepen. In 1563 sneed men bij de aanleg van de Sassevaart (de voorloper van het Kanaal Gent – Terneuzen) de verbinding met de Durme af en kwam het water van de Kale in deze vaart terecht. Bij de constructie van het Kanaal Gent – Brugge in de 17e eeuw werd de Kale er onderdoor geleid. Midden in de 18e eeuw werd parallel met de Oude Kale het Nevelsch Vaardeken getrokken. Ter hoogte van Merendree volgde dit Vaardeken de vallei van de Kruiskale om in het Kanaal Gent – Brugge uit te monden. De Poekebeek zorgde voor de aanvoer van water in deze vaart, waardoor het debiet van de Kale drastisch daalde. Deze verstoringen op de natuurlijke loop en de afwatering van de regio veroorzaakten Fig. 3: De Oude Kale kronkelend door de velden ter hoogte van Merendree grote overstromingen in de 18e en 19e eeuw. Daarom werd besloten een afwateringskanaal van de Leie te graven. Dit Schipdonkkanaal vertrekt van de Leie te Deinze, via het Nevelsch Vaardeken door de vallei van de Oude Kale en vindt aansluiting langs de vallei van de Kruiskale op het Kanaal Gent – Brugge vanwaar het verder over Zomergem via de bedding van de Lieve tot in Moerkerke naar de kust loopt.
III.1.4 De landschappelijke kenmerken Vooraleer in te gaan op de menselijke aanwezigheid en zijn invloed op de streek van het Land van Nevele en meer bepaald Merendree schenken we kort nog even aandacht aan de belangrijkste landschappelijke kenmerken, die zich rond de grillige rivierbeddingen tijdens deze duizenden jaren ontwikkeling gevormd hebben. Zoals eerder vermeld ligt het Land van Nevele in het opvullingsvlak van de Vlaamse Vallei. Dit is een relatief vlak gebied waar door wind- en watererosie wel micro-reliëfvormen voorkomen, zoals zandruggen, kouterruggen, beekvalleien of rivierdalen, komgronden enz. De belangrijkste elementen die de mens in eerste instantie naar het Land van Nevele lokten zijn ongetwijfeld de beek- en riviervalleien en de kouter- en zandruggen samen met de overgangsgebieden ertussen9. Het hoeft geen betoog dat de waterwegen – waarvan de Poekebeek, de Kale en de Leie de belangrijkste zijn – het gebied hielpen ontsluiten. Op de zuidelijke hellingen van de hogere en droge en kouterruggen – die parallel met de oevers lopen – vond de mens ideale woonplaatsen en geschikte akkergronden. De meer drassige meersen vormden dan weer ideale jachtgebieden en kwamen in aanmerking als weides of
9
W. De Clercq, 1998a, p.95.
8
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
voor houtontginning.10 De aanwezigheid van enkele belangrijke grondstoffen zoals silexknollen en bartoonklei van de cuesta versterkten deze aantrekkingskracht alleen maar.
III.2 De archeologische rijkdom van Merendree Al deze aantrekkelijke elementen zorgden ervoor, dat de regio vrij snel en intensief bewoond geraakte. Hieronder volgt een overzicht van de archeologische vondsten te Merendree.
III.2.1 Steentijd Er zijn aanwijzingen dat de oermens de regio bezocht in de periode van de ijstijden telkens het klimaat het toeliet. Er zijn echter nauwelijks vondsten uit het paleolithicum (ca. 2,5 miljoen jaar geleden tot 8.500 v.C.) in het Land van Nevele aangetroffen. Paleolithische artefacten zijn wel aangetroffen aan de randen van de Vlaamse Vallei. Daaruit concluderen sommige Wetenschappers dan ook dat de oudste sporen bij de genese van de Vlaamse Vallei door meters sedimenten afgedekt zijn11. Vanaf het epi-paleolithicum zijn wel vondsten gedaan. In Merendree werden bij het graven van het Schipdonkkanaal in 1847 (zie III.1.3) ter hoogte van de Kruiskale een aantal versierde en doorboorde hertshoornen ontdekt. Verder leverden recente veldprospecties door W. De Clercq en G. Van der Haegen nog een twaalftal vindplaatsen met steentijd artefacten op. Van de aangetroffen artefacten stammen de oudste uit het epi-paleolithicum (10.000 tot 8.500 v.C.), terwijl andere duiden op de aanwezigheid van de mens tijdens het mesolithicum (8.500 tot 5.500/4.300 v.C.) en nog andere verwijzen naar het neolithicum (5.500/4.300 tot 2000 v.C.). Nog enkele andere artefacten in silex zijn dan weer typerend voor de overgangsperiode van het neolithicum naar de bronstijd (3.800 tot 2.000 v.C.).12
III.2.2 Bronstijd (ca. 2.000 tot 750 v.C.) De aanwezigheid van de mens rond Merendree tijdens de Bronstijd wordt vooral vanuit de lucht aangetoond. Door luchtfotografische prospectie identificeerde men reeds op 4 plaatsen enkelvoudige circulaire structuren. Daarvan liggen er 3 verspreid over de gemeente en vormen er 2 een klein grafveld nabij Melderen13. Dergelijke structuren worden algemeen verbonden met de grafritus uit de midden – bronstijd (1.700 tot 1.100 v.C.) waarbij de doden (van de elite) begraven werden onder een grafheuvel, omring met één of meerdere grachten14. Indicaties uit de late – bronstijd (1.100 tot 750v.C.) zijn dan weer aangetroffen tijdens de werken aan het Schipdonkkanaal in 1847. Daarbij werden een speld en een speerpunt ontdekt ter hoogte van de Kruiskale.15
III.2.3 IJzertijd (ca. 750 tot 50 v.C.) Tot op heden werden nog geen concrete vaststellingen van bewoning tijdens de ijzertijd in Merendree gedaan. De aanwezigheid van de vele ijzertijdsites in de rest van het Land van Nevele – oa. op de kouterrug tussen Vosselare en Landegem – maken het echter mogelijk
10
W. De Clercq, 1998a, p.91. M. Van Strydonck & G. De Mulder, 2000, p. 21. 12 G. Van der Haegen, 1998, p. 8. 13 J. Bourgeois e.a., 1999, p. 82. 14 J. Bourgeois e.a., 1998, p. 13. 15 W. De Clercq, 1998a, p.112. 11
9
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
dit toe te schrijven aan de stand van het onderzoek dan aan de afwezigheid van deze sporen te Merendree.
III.2.4 Romeinse periode (ca. 50 v.C. – begin 5e eeuw n.C.) Zo weinig bewijzen er zijn van menselijke occupatie tijdens de IJzertijd, zoveel zijn er voor de Romeinse periode. Kanunnik J. De Bats vermeldde omstreeks 1787 de vondst van een munt van Trajanus (geslagen in 105 n.C.) ergens in Merendree. Sindsdien zwol het lijstje met aanwijzingen uit de Romeinse periode alleen maar aan. Vaak gaat het om losse vondsten zoals fragmenten van amforen, scherven in terra sigillata, munten, metaalslakken, dakpannen en bouwmateriaal16, maar bij verschillende noodonderzoeken kwamen ook een waterput, een oven en een wegtracé omringd met paalsporen, mogelijke afkomstig van woningen of bedrijfsgebouwen in houtbouw, aan het licht17. Tussen al deze vondsten op het grondgebied van Merendree valt vooral de concentratie langsheen de Molenkouterslag op, zowel langs het Kanaal van Schipdonk als in de richting van het centrum. Archeologen van de Gentse Universiteit hebben door de synthese van de gegevens uit veld- en luchtprospectie, studie van de vondsten en noodopgravingen getracht de grootte en de belangrijkheid van deze concentratie in te schatten. Zij berkenden dat 15 tot 20 ha. zandrug gelegen nabij de kruising van de Neerkale en de Kruiskale sporen bevat van een Romeinse nederzetting, mogelijk een vicus.18 De recente vondst van 145 metalen voorwerpen – waaronder munten, fragmenten van beeldjes en andere gebruiksvoorwerpen – bij de systematische prospectie van Peter Deceuninck verspreid over Merendree bekrachtigden enerzijds bovenstaande theorie, maar brachten anderzijds ook nieuwe vindplaatsen aan het licht. Deze objecten zijn momenteel voor reiniging toevertrouwd aan het VIOE en zullen achteraf onderzocht worden aan de Gentse Universiteit.
III.2.5 Middeleeuwen (ca. 5e tot 15e eeuw n.C.) Gegevens uit de overgangsperiode van de Romeinse periode naar de middeleeuwen zijn schaars. Tijdens één van de onderzoeken in de Molenkouterslag werd een glanzend gepolijste scherf van een zogenaamde schalenurne aangetroffen. Deze aardewerkvorm wordt gerelateerd met de Germanen en dateert in de 5e eeuw n.C. of de vroege middeleeuwen19. Ook verdere sporen verwijzend naar de middeleeuwen ontbreken. Voor de Merovingische periode is er wel de historische verwijzing dat Merendree behoorde tot het Merovingisch kroondomein. Daarnaast is de kerk van Merendree reeds in 748 als basilica vermeld en is ze de enige Vlaamse kerk gewijd aan de Thüringse prinses Sint-Radegundis. Deze elementen, samen met het Romeins verleden en de goede strategische ligging, doen vermoeden dat Merendree in de Merovingische periode al een belangrijke kern was. Uit de Karolingische periode stammen dan weer enkele scherven in importmateriaal met radstempelindrukken, die in de buurt van de kerk aangetroffen werden.20 Over meer archeologische informatie beschikken we momenteel niet. Het zijn vooral de geschiedkundige bronnen die vanaf de volle middeleeuwen en erna het verhaal gaan bepalen. 16
H. Thoen, 1998, p. 25. W. De Clercq e.a., 1998, pp.29 – 30. 18 W. De Clercq e.a., 1998, p. 28. 19 W. De Clercq, 1998b, p. 61. 20 W. De Clercq, 1998a, pp. 149 – 150. 17
10
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
III.2.6 Besluit Wanneer we alle vondsten in Merendree op kaart projecteren worden de concentraties van sites op de zandruggen en de kouterruggen langs de verschillende armen van de Kale duidelijk (Fig. 4). De beken en rivieren loodsten de mens al heel vroeg in het gebied binnen. De verschillende biotopen, de aanwezigheid van de strategische hogere en droge zandruggen, de beschikbaarheid van goede landbouwgronden en de nabijheid van belangrijke grondstoffen zorgden ervoor dat het Land van Nevele erg snel en vrij dicht bevolkt was. Daarbij groeide Merendree – mogelijk steunend op een oudere site – uit tot een belangrijke Romeinse handelsnederzetting, die aldus geschiedkundige gegevens ook in de Merovingische periode een belangrijke kern was.
Fig. 4: Overzichtskaartje van de sites te Merendree. Gebaseerd op het kaartmateriaal gepubliceerd in Vobov-Info, 1998, 47, p.3, 6, 14 & 59 1 Vindplaats uit de steentijd 2 Vindplaats uit de metaaltijden 3 Vindplaats uit de Romeinse periode
A zeer droge tot droge gronden (zand- en kouterruggen) B matig droge tot matig natte gronden C alluviale gronden D bebouwde zones
11
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
IV. Methodologie Door de enorm hoge archeologische potentie van deze nochtans kleine verkaveling te Merendree had de Afdeling Monumenten en Landschappen een vooronderzoek met proefsleuven verbonden aan de verkavelingaanvraag. De KLAD stond in voor de uitvoering van dit vooronderzoek. Om de 10 m werden over het gehele terrein sleuven van 2 kraanbakken breed (2 m) getrokken (Fig. 5). Op deze manier is tussen de 10 en 15% van het totale oppervlak onderzocht en wordt het aangetroffen bodemarchief geïnventariseerd en op belangrijkheid gewogen. Bij dit vooronderzoek werd meteen duidelijk dat het perceel (917c) langs de Molenkouterslag erg verstoord was. Vroeger was het perceel bebouwd geweest en even voor het archeologisch onderzoek was het huis gesloopt. Dit heeft een redelijke impact op de bodem gehad. Daarnaast Fig. 5: Zicht op proefsleuf B op perceel is ook de methode van afvalverwerking van de 921a met verschillende sporen vorige eigenaars, die al hun afval in de grond hebben begraven, nefast geweest voor de bewaring van het bodemarchief. Er werd dan ook besloten niet verder te werken op dit terrein. Helemaal anders was het op tweede perceel (921a), waar de 4 lange sleuven allemaal archeologische sporen bevatten. Op basis van de evaluatie van deze sporen werd besloten dat het middendeel van de westelijke kant tot aan het midden van het perceel in aanmerking kwam voor een verder onderzoek dat van start ging op vrijdag 26 november 2004. Dan werd met de rupskraan van Dirk Huys en Zn. dit afgebakende deel van ca. 16 m op 30 m afgegraven. Daarna werd het vlak manueel opgeschaafd en werden de sporen genummerd met de code ODJ-04- S‌, gefotografeerd en ingetekend op een grondplan. Dan werden de sporen gecoupeerd en getekend. De vondsten werden in genummerde zakjes gedeponeerd en er werden monsters voor natuurwetenschappelijk onderzoek en dateringen genomen. Tijdens het hele proces werd zowel digitaal als analoog gefotografeerd.
12
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
V. Resultaten V.1 Inleiding Ondanks de beperkte oppervlakte bracht het onderzoek zowel letterlijk als figuurlijk verrassende elementen naar boven. Twee belangrijke tijdsperioden zijn vertegenwoordigd. Enerzijds troffen we er een kuil met het begin van een loopgraaf uit Wereldoorlog I aan en anderzijds zat er een deel van een hoofdgebouw met afwateringsgrachten uit de volle middeleeuwen (10e – 11e eeuw).
Fig. 6: Grondplan van de opgraving met de spoornummers en de aanduiding van de coupes. Aan het rapport is een grotere afdruk van dit grondplan toegevoegd
Op het terrein werden tijdens de opgraving enkel zogenaamde grondsporen aangetroffen. Dit zijn verkleuringen in de moederbodem, afkomstig van dierlijke, plantaardige of menselijke activiteit in de bodem. Het archeologisch onderzoek spitst zich natuurlijk voornamelijk toe op menselijke of antropomorfe sporen. Deze worden naargelang van hun functie in verschillende klassen ingedeeld. Zo zijn er paalsporen (restanten van een houten paal), kuilen, grachten, waterputten, graven enz. Wanneer verschillende sporen met elkaar in een functioneel verband staan wordt er gesproken van een structuur. Hier kunnen we spreken van twee structuren, nl. een mogelijke stelling uit Wereldoorlog I en een hoofdgebouw uit de volle middeleeuwen.
13
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
Tot de weinige vondsten behoren voornamelijk scherven van potten in ceramiek, wat bouwmateriaal en metalen objecten in de vorm van gasgranaten (gerecupereerd door DOVO). Hierna volgt de beschrijving van de sporen, structuren en vondsten die gedaan werden op de site ODJ-04. We beginnen met de recentste sporen.
V.2 Sporen uit de 20e eeuw Zoals eerder aangehaald ging deze opgraving een eigen journalistiek leven leiden door de vondst van een gasgranaat bij de start van de graafwerken.
V.2.1 Context en vondsten Deze granaat werd aangetroffen in de kuil ODJ-04S81 nabij de westelijke perceelsgrens, net naast de gracht uit de nieuwe tijden (zie V.3) en te midden van het grondplan van de middeleeuwse hoeve (zie V.4). Bij verder onderzoek door de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen (DOVO) werden nog 2 gasgranaten met resten van hun originele beschermkappen gerecupereerd (Fig. 7). Het gaat hier om zogenaamde TOX 77 mm Fig. 7 Ontmijners van DOVO op zoek gasgranaten (Fig 8) van Duitse makelij, geproduceerd naar meer oorlogsmunitie vanaf 1917. Hoewel de Conventie van Den Haag (1907) het gebruik van toxische gassen verbood bij oorlogsvoering, experimenteerde het Duitse leger – en achteraf ook de geallieerde troepen – met verschillende soorten gassen, om sneller een succesvolle doorbraak te forceren. In eerste instantie werd het gas opgeslagen in grote containers (1914) om het met de wind te laten meevoeren. Later experimenteerde men ook met mortiergranaten (1915). Tegen 1917 slaagde men erin het gas te vervatten in granaten. Deze 77 mm granaten (ook verkrijgbaar in 105 mm en 150 mm) bevatten minder gas, maar konden met kanonnen over veel langere afstanden afgeschoten worden. Dit vloeibaar gas kon naargelang van de soort en het doel rechtstreeks aangebracht zijn in de granaat zelf of in een speciaal ontworpen glazen container. De inhoud van de toxische lading werd met een gekleurd kruis op de granaat én de lanceerhuls aangebracht. Daarbij staat blauw voor chloor en arseen, geel voor Fig. 8: Twee 77 mm gasgranaten van Duitse makelij mosterdgas (het zogenaamde yperit) gerecupereerd door DOVO en groen voor fosgeen, chloorpikrine en blauwzuur. Soms werd er ook een nummer aangebracht wat verwijst naar een combinatie van gassen. De bodemomstandigheden op de site in de Molenkouterslag hadden de verwijzingen naar de
14
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
inhoud van de granaten vervaagd, maar specialisten vermoeden dat deze granaten het zogenaamd Blaukreuz droegen.21 De kuil ODJ-04-S81 kleurde donkergrijs en had een losse en zeer homogene vulling (Figuren 9 en 10).
Fig. 9: De coupe op kuil 81 werd gezet na de inspectie door DOVO
Fig. 10: Overzichtsfoto van kuil 81 met de vindplaats van de eerste granaat
Bij de uitbreiding tot tegen de westelijke perceelsgrens op de laatste dag werd net naast de kuil nog de aanzet van een kronkelende loopgraaf gevonden. Deze kon echter door de omstandigheden niet meer dan machinaal gecoupeerd en gefotografeerd worden (Figuren 11 en 12).
V.2.2 Besluit Aanvankelijk werd deze vondst als een losse vondst beschouwd; een granaat ergens in de buurt gerecupereerd en in een kuil gedumpt. Toen bij een verdere controle door DOVO nog twee gasgranaten in deze kuil werden gevonden samen met de originele beschermkappen kwam de mededeling dat deze gasgranaten nooit afgevuurd waren. Toen bij de laatste graafwerken ook nog het begin van een loopgraaf werd ontdekt, die nabij de kuil vertrok en in noordwestelijke richting verder liep naar het naburige perceel, begon te dagen dat dit alles tot een veel groter geheel kon behoren. Een historisch onderzoek naar de ontwikkelingen van Wereldoorlog I in de regio bracht meer duidelijkheid.
Fig. 11: De loopgraaf draait weg naar het naburig perceel
Fig. 12: Machinale coupe op de loopgraaf
Na het mislukt Duits offensief op het Westfront in het voorjaar van 1918 en de daarop volgende successen van de geallieerde troepen, met de doorbraak van de Hindenburglinie in september 191822, plooiden de Duitse troepen steeds verder terug. Op 15 oktober 1918 21 22
Mondelinge informatie van Pedro Pype en Tony Wittouck (DOVO). P. Simkins, 1992, p. 210.
15
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
stortte ook het Duitse front langsheen de IJzer in en trokken zij zich erg snel doorheen West – Vlaanderen terug. Zo kwam het oorlogsgewoel onder andere in het Land van Nevele terecht, waar de Duitsers een nieuwe verdedigingslinie innamen achter het Schipdonkkanaal. Daarbij hadden ze te Merendree een groot aantal kanonnen opgesteld waarmee ze de geallieerden in de regio bestookten23. Deze poging om de offensieve geallieerde – voornamelijk Belgische – troepen tegen te houden slaagde. Dit leidde tot grootschalige gevechten en wederzijdse beschietingen tussen 21 oktober en 2 november 1918 waarbij de regio tot puin herschapen werd. Bijna alle kerken, bruggen en stations werden zwaar geraakt en ook een groot aantal huizen, molens en hoeves werd onherstelbaar beschadigd24. Op 18 oktober vernietigden de Op 19 oktober vernietigden de Duitsers de kerktoren van Hansbeke, waarna het dorp tot 10 november beschoten werd met gasgranaten en obussen. Daarbij vielen 79 slachtoffers25. Het zou één van hun laatste wapenfeiten vanuit Merendree zijn, want op 1 november bliezen de Duitsers hun stellingen op. Ze trokken zich terug rond Gent, vanwaar ze de regio terug onder vuur namen tot aan de wapenstilstand op 11 november26. Op deze manier vormt de kuil ODJ-04-S81 met de 3 gasgranaten en een loopgraaf als onderdeel van de Duitse verdedigingslinie 1918 meer dan louter een archeologisch relict. Ze confronteert ons ook met de harde realiteit van deze erg bloedige periode uit de wereldgeschiedenis; vanuit deze stelling werd onder meer de gasaanval op Hansbeke uitgevoerd waarbij 79 doden vielen. Dit in gedachten kunnen we enkel nog vaststellen dat de gerecupereerde gasgranaten geen verdere schade meer zullen berokkenen.
V.3 Grachten uit de nieuwe tijden Het opgravingvlak wordt doorsneden door twee parallelle grachten (ODJ-04-S83 en S84), die plaatselijk in elkaar overvloeien (Fig. 13). Ze hebben een NO-ZW oriëntatie. Beide grachten kleuren lichtbruin tot bruin en hebben een eerder heterogene zandige vulling. Vooral in ODJ-04-S83 werden redelijk wat fragmenten van aardewerk (Fig. 14) en bouwmateriaal (dakpannen, baksteen en leisteen) aangetroffen, samen met wat glas, een stuk bewerkte natuursteen, een metalen schijfje en een verdwaalde schrabber in silex.
V.3.2 Vondsten Roodbakkend aardewerk De hoofdmoot van de 37 gerecupereerde scherven uit gracht 83 behoort tot het lokaal roodbakkend of
23
J. Luyssaert, 2001, p. 148. S. De Groote & J. Luyssaert, 2003, p. 147. F. Claeys Bouuaert, 1994, p. 203. 25 J. Luyssaert, 2001, p. 145. 26 J. Luyssaert, 2001, p. 148. 24
16
Fig. 13: Overzichtsfoto en coupetekeningen van de grachten ODJ-04-S83 en S84 die het terrein volledig doorsnijden
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
oxiderend gebakken aardewerk (23 stukken). Het merendeel zijn wandscherven. Uitgezonderd vier wandfragmenten, zijn alle scherven aan ten minste één zijde met een doorzichtig loodglazuur bedekt. Binnen de groep in lokaal rood aardewerk merken we naast de wandscherven vijf randfragmenten op. Ze zijn afkomstig van evenveel verschillende individuen, waarvan we er 3 kunnen identificeren. Eén rand met de aanzet naar een steel of een greep (ODJ-04-S83-1) kan op basis van de roetaanslag op de buitenzijde bij het kookgerei geplaatst worden en is vermoedelijk afkomstig van een grote kookpot. De randen ODJ-04-S83-2 en 3 zijn dan weer afkomstig van gewone kommen of grapen. Verder vinden we tussen het lokaal rood aardewerk nog 5 bodemfragmenten en 3 oorfragmenten. Deze vormen in roodbakkend aardewerk zijn moeilijk in tijd te plaatsen. Mogelijk mogen we ze ergens tussen de 16e en de 18e eeuw plaatsen. Drie aardewerkfragmenten zijn afkomstig van evenveel borden in rood aardewerk met slibversiering. Dergelijke borden komen voor vanaf de 15e eeuw maar worden zeker nog tot in de 18e eeuw geproduceerd27. Bij 5 fragmenten (een rand ODJ-04-S83-5, 3 wandscherven en een oorfragment) in rood aardewerk kleurt de glazuur eerder donkerbruin tot zwart. Het gaat hier om het zogenaamd zwartgoed (Blackware of Basaltware). De donkerbruine tot diepzwarte kleur werd verkregen door de toevoeging van mangaanoxide aan het loodglazuur. In de Lage Landen startte de productie in de 17e eeuw en in de 18e en 19e werden er op grote schaal serviesgoed (kannen, theepotten en koppen) in geproduceerd.28 Grijsbakkend aardewerk Eén wandscherf rekenen we tot het lokaal grijsbakkend of reducerend gebakken aardewerk. Witbakkend aardewerk Eén bodemfragment met uitgeknepen standvoet klasseren we onder het witbakkend aardewerk. Aan binnen- en buitenzijde merken we sporen van heldergroene glazuur op. De bodem is geperforeerd waardoor we dit stuk kunnen identificeren als zeef of filter. De productie van dit type witbakkend aardewerk komt in de 16e eeuw op gang en gaat door tot in de 19e eeuw29. Importwaar Tot de importen behoren 3 stukken steengoed (2 wandscherven en 1 bodem Nev-ODJ-04-S83-6). Ze behoren alle drie tot het zogenaamd grijsbakkend steengoed met zoutglazuur. Het bodemfragment (Nev-ODJ-04-S83-6) en een (met
Fig. 14: Aardewerk uit de nieuwe en nieuwste tijden gerecupereerd uit de gracht ODJ-04-S83
27
M. Bartels, 1999, p. 142. M. Bartels, 1999, p. 141. 29 M. Bartels, 1999, p. 147. 28
17
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
lijnen versierde) wandscherf zijn daarenboven met bruine ijzerengobe bedekt. Beide stukken zijn zowel typologisch als technisch typerend voor het drinkgerei in steengoed uit Raeren of Aachen in de 16e en de 17e eeuw30. Andere vondsten In de grachten werden nog enkele andere vondsten gedaan, waaronder een schrabber in silex, een loden schijfje en een stuk bewerkte natuursteen. Een prehistorische schrabber aantreffen in deze veel jongere gracht is niet verwonderlijk gezien de vele vondsten van lithisch materiaal in de directe nabijheid (zie III.2.1). Het gaat hier om een ovaal schrabbertje dat retouches vertoont van de linker – tot op de bovenzijde. Typologische kunnen we dit artefact plaatsen in de Mesolithische traditie(8.500 tot 5.500/4.300 v.C.)31. Het loden schijfje is geïdentificeerd als een zogenaamde stekstuiver, waarmee men aan stekstuiveren of kallestekken deed. Dit was eerder een spel voor volwassenen waarbij voor geld werd gespeeld. Daarvoor plaatste men een kurk of een stukje borstelsteel rechtop in een aarden terrein, waarop elke deelnemer een geldstuk plaatste. Om beurten smeet men vanaf een aantal meter afstand naar het doel. Het geld sprong daardoor naar alle kanten over het speelveld. De eigenaar van de stekstuiver waar het geld uiteindelijk het dichtst bij te liggen kwam was de winnaar van de inzet. De stekstuiver die in gracht ODJ-04-S83 werd gevonden, heeft een afgeronde bovenzijde en een rechte onderzijde. Dit werd verkregen door lood te gieten in een oude pollepel. Stekstuivers met 2 effen kanten werden gegoten in een conservenblikje. 32 Waarvoor het bewerkt stuk natuursteen diende is nog onduidelijk. Mogelijk gaat het om een fragment van een gietmal in natuursteen (Fig. 15).
V.3.2 Besluit De materiaalcollectie die in deze grachten ODJ-04-S83 en S84 is aangetroffen, kan behalve de schrabber geplaatst worden rond de 17e en 18e eeuw. De grachten hebben een NO-ZW oriëntatie en behoorden vermoedelijk tot een perceleringssysteem, waarvan de hoofdrichtingen tot op heden bewaard zijn. Daarnaast lopen ze in de richting van de vallei van de Kruiskale, die vanaf het Fig. 15: Gietmal in natuursteen midden van de 18e eeuw deel uitmaakte van het Nevelsch Vaardeke. Het is dus mogelijk dat deze perceelsgrachten deel uitmaakten van het afwateringssysteem voor dit Vaardeken.
30
D. Gaimster, 1997, pp. 241 – 245. G. Van der Haegen, Ph. Crombé & J. Semey, 1999, p. 120. 32 Mondelinge informatie van Erik Wille. 31
18
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
V.4 Sporen uit de volle middeleeuwen V.4.1 Inleiding Hoewel minder spectaculair voor de journalisten, maar daarom niet minder interessant, waren de verschillende paalsporen en afwateringsgreppels die werden aangetroffen binnen het onderzoeksareaal. Al deze sporen waren goed bewaard. Een aantal paalsporen stonden in verband met elkaar en vormden een plattegrond van een drieschepig gebouw opgebouwd uit ontdubbelde gebintenkoppels, omringd door afwateringsgreppels. Door de westelijke perceelsgrens en de verstoringen in perceel 917c kon dit gebouw niet volledig blootgelegd worden. Toch blijft de vondst herkenbaar als een gebouwtype uit de volle middeleeuwen en biedt ze veel wetenschappelijke informatie.
V.4.2 Constructie V.4.2.1 Het hoofdgebouw Binnen het opgegraven areaal werd een deel van een drieschepig gebouw aangetroffen (Fig. 16). Het is ca. 11 m breed. Van de lengte kon 14 m achterhaald worden. Op basis van gelijkaardige vondsten uit de regio vermoeden we echter dat het gebouw een verhouding van 1 op 2 of 1 op 3 had33. Het gebouw is geconstrueerd uit zogenaamde ontdubbelde gebintenkoppels. Deze bestaan uit telkens een wand- en een middenstijl (soms bestaande uit meerdere palen) aan elke lengtezijde van het gebouw. Meer bepaald gaat het om de paalsporen (met nummercode ODJ-04-S…) met deze opstelling :
82B 114
19 88A-B/89
23 101
24/25 103/104
87 40
91/92/93 42
S90 116 118
85 39
Binnen het opgravingsvlak zijn dus vier van deze ontdubbelde gebintenkoppels aangetroffen. Telkens liggen ze 3,5 m van elkaar verwijderd. De gemiddelde afstand tussen de wand- en de middenstijlen bedraagt 1,5 m, terwijl de middenstijlen 5 m van elkaar verwijderd zijn. Bij het couperen werd tevens duidelijk dat de rijen met middenstijlen niet alleen veel zwaarder geconstrueerd, maar ook veel dieper ingegraven zijn dan de buitenstijlen (Fig. 17). Dit bewijst nogmaals hun dragende functie. Deze constructie was dan ook ontwikkeld om het aantal nokdragers te minimaliseren, zodanig dat er een maximaal te benutten binnenruimte ontstaat. Of dit hier volledig opgaat kon echter niet nagegaan worden aangezien de grachten ODJ-04-83 en 84 dwars door het
33
De Clercq W. & Mortier S., 2001, pp. 200 – 201.
19
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
gebouwplattegrond lopen. Enkel spoor ODJ-04-S90 bevindt zich in de middenruimte en had mogelijk een extra ondersteunende functie.
Fig. 16: Paalsporen gerelateerd aan de volle middeleeuwen
V.4.2.2 Een annex ? De relatie van deze structuur met het ‘gebintenkoppel’ ODJ-04-S27, S106, S98 en S99 en het paalspoor S28 is niet duidelijk. In eerste instantie werd gedacht dat dit deel uitmaakte van het hoofdgebouw. De afstand ten opzichte van de andere gebintenkoppels is echter afwijkend en meet 5 m in plaats van 3,5 m. Daarnaast is de samenstelling van het gebintenkoppel verschillend. Drie palen staan in het verlengde van de zuidelijke rij buitenstijlen en de twee middenstijlen. Het vierde paalspoor S27 en het paalspoor S28 liggen dan weer op een parallelle as met de noordelijke buitenstijl; 1,5 m verder naar het noorden. De coupes op S98 en S99 zijn dan weer gelijkaardig met die van een middenstijl en een buitenstijl van het gebouw. De andere coupes vertonen echter afwijkingen. S106 is veel te licht om een middenstijl te zijn. S27 en S28 zijn dan weer veel zwaarder en dieper ingegraven. Hierdoor blijft het onduidelijk of het om een aanbouw dan wel om een aparte structuur gaat. Hoe we deze dan wel moeten interpreteren blijft moeilijk. Mogelijk hebben de grachten ODJ04-S83 en S84 andere paalsporen van deze structuur weggeveegd. Dit werd wel gecontroleerd door de grachten te couperen en daarna plaatselijk te verdiepen. Hoewel de coupe (zie V.3, coupetekening ODJ-04-S83 en S84 AB) in eerste instantie liet uitschijnen dat er nog paalgat onder gracht S84 zat, werd dit niet bevestigd bij het verdiepen.
20
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
Hoewel de relatie en interpretatie van deze structuur onduidelijk blijft mogen we op basis van de gelijkaardige dateringen (zie V.4.4) tussen de paalsporen ODJ-04-S23, S92 en S27 toch concluderen dat ze gelijktijdig was met het hoofdgebouw. Fig. 17: Overzicht van de coupes op de sporen uit de volle middeleeuwen
V.4.2.3 Het grachtenstelsel De grachten ODJ-04-S21, 26, 29, 107, 112 en 113 vertrekken van op de cruciale punten rondom de constructie. Ze zorgden zo voor de opvang van het regenwater van het dak. Vermoedelijk waterden ze af naar de grotere gracht ODJ-04-S30 die zo een mogelijke omwalling van het erf vormde. Daardoor kunnen we hier met een voorloper van de zogenaamde sites met walgracht te maken hebben. Gezien we dit niet konden nagaan op het kleine perceel blijft dit echter een veronderstelling.
V.4.3 De vondsten Het aantal vondsten dat kon gerecupereerd worden uit de paalsporen en de grachten gerelateerd aan de volle middeleeuwen ligt erg laag. Het merendeel van de vondsten bestaat uit wandscherven in grijsbakkend aardewerk. Deze worden op basis van hun baksel tot de productie van kogelpotten tussen de 10e tot de 12e eeuw gerekend. Verder zijn er geen typologische dateerbare kenmerken. Er werd één wandscherf in witbakkend aardewerk gerecupereerd uit de gracht ODJ-04-S30. Deze scherf is hard gebakken uit witte fijne gemagerde klei, aan de buitenzijde bedekt met geel loodglazuur en versierd met radstempelindrukken. Vermoedelijk gaat het om een schouderfragment van een kan of kruik die we aan de productie uit het Maasland (o.a. Andenne en Wierde) mogen koppelen. Deze kruiken in witbakkend Maaslands aardewerk
21
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
wordt algemeen tussen het eind van de 11e eeuw en het derde kwart van de 12e eeuw gedateerd34. In het paalspoor ODJ-04-S23 werd naast een wandscherf in grijsbakkend aardewerk ook een Romeinse dakpan aangetroffen. Dit is niet verwonderlijk gezien de rijke voorgeschiedenis van Merendree (zie III.2.4). Vermoedelijk werden deze dakpannen herbruikt, vb. bij het stutten van de constructiepalen.
V.4.4 Dateringen Wegens het weinig dateerbare vondstenmateriaal werd ervoor gekozen te werken met koolstofdatering. Tijdens het couperen werden een aantal betrouwbare houtskoolstalen gerecupereerd. Daarvan werden de volgende 3 gekozen: 1 uit de middenstijl ODJ-04-S92, 1 uit de buitenstijl ODJ-04-S23 en 1 uit een paalspoor van de andere structuur ODJ-04-S27. Deze werden gedateerd door het K.I.K.35 en kregen daar respectievelijk de codes KIA27593, KIA-27587 en KIA-27588. De 3 stalen geven respectievelijk de dateringen 1040+/-30 BP, 1010 +/-30BP en tweemaal 1030+/-30 BP. Na calibratie geeft dit de dateringen van respectievelijk 985 AD tot 1025 AD, 985 AD tot 1035 AD en 985 AD tot 1025 AD (1 sigma).
V.4.5 Besluit Door deze dateringen kunnen we zowel het hoofdgebouw als de andere structuur dateren tussen de 10e en de 11e eeuw. Dit ligt volledig in lijn met de weinige aardewerkvondsten en vooral met de typologie van de gebouwen in de volle middeleeuwen. Vergelijkbare hoofdgebouwen werden reeds eerder in de regio gevonden op de site van AalterLangevoorde36 en in Zele - Zuidelijke Omleiding37 en St.-Andries (Brugge) - Refuge38.
34
R. Borremans & R. Warginaire, 1966, p. 74. Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium, Mark Van Strydonck en Mathieu Boudin. 36 W. De Clercq & Mortier S., 2001, pp. 200 – 201. 37 Mortier S. e.a., 2003, p. 39. 38 Hollevoet Y. & Hillewaert B., 2002, pp. 200 – 202. 35
22
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
VI. Algemeen besluit Het archeologisch onderzoek uitgevoerd tussen 2 november 2004 en 4 januari 2005 op de verkaveling van de heer Omer De Jaeger door de KLAD, bracht een aantal belangrijke nieuwe gegevens aan het licht. Enerzijds werd er een hoofdgebouwtype uit de volle middeleeuwen ontdekt, die ons nieuwe kennis verschaft over de middeleeuwse landinname in landelijke context. Zoals eerder vermeld (zie III.2.5 ) zijn er tot op heden weinig archeologische sites uit deze periode gekend in Merendree. Ook voor het Land van Nevele en zelfs voor een de grotere regio – het onderzoeksgebied van de KLAD - is het aantal van dergelijke sites beperkt tot de twee grondplannen van Aalter-Langevoorde en dit grondplan in de Molenkouterslag. Anderzijds bracht het onderzoeksteam ook resten van de Duitse verdedigingsstelling langs het Schipdonkkanaal uit Wereldoorlog I (najaar 1918) aan het licht.
23
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
VII. Bibliografie Bartels M., 1999, Steden in Scherven 1. Cities in Sherds 1. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250 – 1900). Finds from cesspits in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250 – 1900), 511pp. Bogaert G., 1998, Van Dotterbloem tot Ossentong, 142pp. Borremans R. & Warginaire R., 1966, La Céramique d’Andenne. Recherches de 1956 – 1965, 88pp. Bourgeois J., De Clercq W., De Mulder G., Meganck M. & Verlaeckt K., 1998, Het Land van Nevele in de Metaaltijden. In: Vobov-info, 47, pp. 13 – 23. Bourgeois J., Meganck M., Semey J. & Verlaeckt K., 1999, Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. III. In: Archeologische inventaris Vlaanderen. Buitengewone reeks., 7, 160pp. Claeys Bouuaert F., 1949, Le diocèse de Gand. Pendant la première occupation Allemande. 1914 -1918. pp. 251. De Clercq W., 1998a, Ongeschreven verleden. Een archeologische kijk op de vroegste bewoningsgeschiedenis van het Land van Nevele. 2. Het landschap en de bodemgesteldheid in het Land van Nevele. In: Het Land van Nevele, 29, 2, pp.93 - 96. De Clercq W., 1998b, De vroege middeleeuwen op het grondgebied van het Land van Nevele. In: Vobov-info, 47, pp. 61 – 62. De Clerck W., Deschieter J., Hageman B., Thoen H. & Vermeulen F., 1998, Recent archeologisch onderzoek in de vallei van de Kale, grondgebied Land van Nevele: sites en structuren. In : Vobov-info, 47, pp. 28 – 33. De Clercq W. & Mortier S., 2001, Aalter. Industrieterrein Langevoorde. Grootschalige noodarcheologie. Onderzoek van een meerperiodenvindplaats. In: Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de Provincie Oost – Vlaanderen 2000, Gent, pp. 197 – 202. De Clercq W. & Verlaeckt K., 1998, Het Land van Nevele : een beknopt fysisch profiel. In: Vobov-info, 47, pp. 2 – 5. De Dapper M., 2007, Het natuurlandschap van Groot-Deinze. Ontstaan en evolutie. In: W. Prevenier, R. Van Eenoo & E. Thoen. Geschiedenis van Deinze – Deel III. (in druk) De Groote S. & Luyssaert J., 2003, Virginie Loveling over de deelgemeenten van het Land van Nevele in haar dagboek 1914 – ’18. In: Het Land van Nevele, 34, 2, pp. 128 - 152. Gaimster D., 1997, German Stoneware 1200 – 1900, 430pp. Hollevoet Y. & Hillewaert B., 2002, Het archeologisch onderzoek achter de voormalige vrouwengevangenis Refuge te Sint – Andries / Brugge (Oost – Vlaanderen). Nederzettingssporen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. In: Archeologie in Vlaanderen, VI, pp. 191 – 207.
24
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
Luyssaert J., 2002, De waternamen Leie, Kale(ne), Kalle, Kaandel voor de bovenloop van de Durme in het Meetjesland en het Land van Nevele. In: Het Land van Nevele, 33, 1, pp. 48 58. Luyssaert J., 2001, Oorlogsrelaas van Florimond Pynaert, De Landegemse vrijwilliger 1914 – 1918. In: Het Land van Nevele, 32, 2, pp. 119 - 155. Mortier S., Bastiaens J., De Groote K., Gelorini V. & Van Peteghem A., 2003, Een archeologische kijk op Zele in de middeleeuwen. In: Vobov-info, 57, pp. 36 – 45. Simkins P., 1992, De Eerste Wereldoorlog. Het Westfront. 221pp. Thoen H. De Romeinse bewoning in de Vallei van de Kale binnen het gebied van het Land van Nevele. Status Questiones van het onderzoek. In: Vobov-info, 47, pp. 24 – 27. Van der Haegen G., 1998, Steentijdvondsten in het Land van Nevele. In: Vobov-info, 47, pp. 6 – 12. Van der Haegen G., Crombé Ph. & Semey J., 1999, Steentijdvondsten in het Meetjesland (Oost-Vlaanderen, België). Inventaris en geografische analyse. In: Archeologische Inventaris Vlaanderen. Buitengewone Reeks., 6, 191pp. Van Strydonck M. & De Mulder G., 2000, De Schelde. Verhaal van een rivier, 176pp.
25
Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele – Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04
VIII. Bijlagen
26