Brabantse veerkracht in beeld met oog voor de zilveren kracht van ouderen
Š Picture by Marieke Daemen
Prof. Dr. T. Kardol (Stichting Active Ageing & Vrije Universiteit Brussel) Prof. Dr. D. VertĂŠ (vrije Universiteit Brussel) Dr. M. De Greef (Vrije Universiteit Brussel)
November 2016
© 2016 Stichting Active Ageing (Uden) & Vrije Universiteit Brussel (Brussel) Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, of gebruikt in bijvoorbeeld een powerpointpresentatie, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Stichting Active Ageing en de Vrije Universiteit Brussel. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j0 het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijke vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor zover het opnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de beide genoemde partijen te wenden.
2
Brabantse veerkracht in beeld met oog voor de zilveren kracht van ouderen
Het versterken van de Brabantse sociale veerkracht is door de Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant benoemd als een belangrijke ambitie voor de komende periode. Onderzoek heeft laten zien, dat een impuls daadwerkelijk noodzakelijk is kijkend naar de soms beperkte beschikbaarheid en toegang tot hulpbronnen voor diverse groepen Brabanders. De toegang tot hulpbronnen is namelijk niet overal vanzelfsprekend. Echter behelst sociale veerkracht meer dan sec het gebruik maken van of toegang verkrijgen tot hulpbronnen. Het is ook een sociaal proces, waarbij burgers betrokken zijn op elkaar en op de samenleving. Het actief betrekken van burgers bij de lokale Brabantse samenleving is in feite de kern van sociale veerkracht. Als men namelijk geen gebruik maakt of kan maken van de aanwezige hulpbronnen, zal de sociale veerkracht niet bevorderd worden. Hoofdstuk 1 beschrijft deze visie van sociale veerkracht, waarbij duidelijk wordt dat investeren in sociale relaties tussen mensen noodzakelijk is naast de aanwezigheid van hulpbronnen. Noord-Brabant kent een groot aantal groepen, die geen mogelijkheid hebben om zelfstandig actief deel te nemen aan de lokale samenleving of gebruik te maken van de aanwezige hulpbronnen. Deze mensen moeten ondersteund worden om sociaal veerkrachtig te kunnen zijn. Volgens de bevolkingsprognoses is één van de sterkst groeiende bevolkingsgroepen in Noord-Brabant deze van de ouderen en zal naar alle waarschijnlijkheid in 2040 28% van de Brabantse inwoners 65 jaar of ouder zijn18. Reden temeer om te kijken hoe deze groep ondersteund en begeleid kan worden met het oog op bevordering van sociale veerkracht. Een groot deel van deze groep ontbreekt het aan een sociaal netwerk, kennis en voldoende coping-vaardigheden om gebruik te kunnen maken van de aanwezige hulpbronnen. Daarnaast tonen verschillende onderzoeken aan, dat er sprake is van een multiproblematiek onder ouderen. Zij ervaren met name problemen op het gebied van gezondheid, welzijn en financiën (wat wordt toegelicht in hoofdstuk 2). Onderzoek onder de Brabantse ouderen laat zien, dat een vijfde zich sociaal kwetsbaar voelt en zelfs de helft van de ouderen het gevoel heeft aan het kortste eind te trekken13. Daarnaast wordt duidelijk dat een groot deel niet deelneemt aan maatschappelijke activiteiten. Dit houdt in, dat de sociale veerkracht van deze grote groep ouderen geen gemeengoed is. Vanuit de concepten sociale inclusie en active ageing wordt duidelijk, dat door de organisatie van activiteiten of het stimuleren van het sociaal potentieel van ouderen de ouderen wel degelijk een betere plek in de samenleving kunnen krijgen en sociaal actiever kunnen worden (zie hoofdstuk 4). Er liggen dus wel kansen voor ouderen om mee te doen. Alleen is ondersteuning van en in de lokale samenleving noodzakelijk om een reële bijdrage te kunnen leveren aan het versterken van veerkracht bij een belangrijke groep ouderen, die vanuit de eigen kracht nooit in staat zullen zijn om zelf de noodzakelijke kansen en welbevinden te realiseren. Vraag is hoe deze ondersteuning gerealiseerd kan worden. Van oudsher zijn er diverse professionele ondersteuningsstructuren die kwetsbare groepen (waaronder ouderen) konden ondersteunen om actieve deelname aan de samenleving te bevorderen. Echter door zes grote maatschappelijke ontwikkelingen is deze professionele ondersteuning onder druk komen te staan of zelfs weggevallen. Deze zes ontwikkelingen zijn: Ø Toename van verschillen tussen bevolkingsgroepen Ø Verdergaande vergrijzing en druk op perifere gebieden Ø Overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving Ø Langer zelfstandig wonen van ouderen Ø Toename van druk op mantelzorg en informele zorg Ø Verdergaande technologisering Uit hoofdstuk 3 wordt duidelijk wat deze ontwikkelingen precies behelzen en dat men in feite steeds meer te maken heeft met een terugtrekkende overheid. Vraag is of daardoor participatie nog wel mogelijk is. Deze terugtrekkende overheid heeft namelijk als gevolg dat de positie van het maatschappelijk middenveld ter discussie is komen te staan in een tijd waarin de transitie van de samenleving valt of staat met de kracht van dit middenveld. Men is eerder aangewezen op een eigen sociaal netwerk en de inzet van vrijwilligers. Regie op deze inzet is noodzakelijk. Een regie die dicht bij de doelgroep zelf ligt. Meer dan tevoren is een actief sociaal middenveld nodig om de sociale veerkracht (die de provincie Noord-Brabant ondersteund) mogelijk te maken. Op een wijze waardoor een groot deel van de ouderen zelf ook kan deelnemen aan de samenleving. Hierbij moet men
3
zich niet verengen tot de ongeveer 150.000 georganiseerde ouderen, maar juist ervoor zorgen, dat alle circa 800.000 Brabantse ouderen mee kunnen doen aan de Brabantse samenleving. Niet alles kan geprofessionaliseerd worden en men zal ook de lokale capaciteit moeten maximaliseren, waarbij vooral de bufferende en ondersteunende capaciteit in de lokaliteit essentieel is in het behoud en de stimulering van de veerkracht bij deze specifieke populatie, waarvan een gedeelte (ruim 20%) buiten de boot valt. Dit zal bovenlokaal moeten worden gerealiseerd. In steeds meer lokale gemeenschappen wordt duidelijk, dat men afhankelijk is van vrijwillige inzet en dat dat enkel succesvol is als men dat goed organiseert of aanstuurt. Een mooi voorbeeld is het project “Buurtgerichte Zorg”25. Een succesformule doordat er bovenlokaal ondersteuning is op vrijwillige en informele inzet en waarbij: Ø iedereen in de buurt een betrokken partij is; Ø de cliënt centraal staat met extra aandacht voor kwetsbare mensen; Ø mantelzorgers en vrijwilligers een centrale rol spelen; Ø buren elkaar helpen; Ø vrijwilligers zich voor en met elkaar in de buurt engageren; Ø mantelzorgers basiszorg aan een familielid of een buur verlenen; Daarnaast is er een buurtzorgregisseur aanwezig, die de lokale samenwerking aanstuurt. Deze zal ondersteund moeten worden en dat blijkt in veel gevallen niet meer mogelijk door de terugtrekkende overheid. Daarom zijn er organen nodig, die deze ondersteuning op bovenlokaal niveau kunnen bieden. Het VBOB (Stichting Verenigde Bonden Overleg Brabant) is een samenwerking van ouderenbonden die in NoordBrabant actief zijn. Door de verbinding via haar partners met circa 330 afdelingen in Noord-Brabant heeft zij ook de mogelijkheid om deze rol te vervullen. Ook zij ziet het bevorderen van sociale veerkracht als één van de belangrijkste doelstellingen voor haar doelgroep: de Brabantse ouderen. Hierbij wil en kan zij haar afdelingen die lokaal gevestigd zijn ondersteunen om de dienstverlening te bieden, die momenteel voor deze kwetsbare groep ontbreekt. Voorop staat dat de ondersteuning voor en door ouderen gerealiseerd wordt. De bottom-up aanpak staat centraal, omdat ondersteuning alleen effectief is als het direct wordt afgestemd op de behoeften van de doelgroep. Aangezien de VBOB de laatste jaren sterk heeft geïnvesteerd in de realisatie van een Brabants netwerk is zij de geëigende partij om deze begeleiding te bieden.
Aanbeveling Het maatschappelijk middenveld dient een belangrijke rol te vervullen bij het op een effectieve wijze realiseren van sociale veerkracht. Het VBOB heeft door haar wijze van werken over een reeks van jaren aangetoond dat zij deze verantwoordelijkheid met betrekking tot sociale veerkracht in nauwe samenwerking met de provincie op een effectieve wijze kan invullen. Het provinciebestuur en het VBOB bestuur zouden op korte termijn afspraken moeten maken over de organisatie, de middelen en de verdere realisatie van sociale veerkracht voor een waardevol onderdeel van de Brabantse samenleving: de senioren in Brabant!
4
Hoofdstuk 1: Het sociale aspect van sociale veerkracht
Een grotere focus op burgerparticipatie zou kunnen leiden tot nieuwe sociale ongelijkheid21. Wijkbewoners blijken deze gevolgen van een terugtrekkende overheid moeilijk vanuit zichzelf te kunnen compenseren en met name in wijken waar men de meeste behoefte aan burgerparticipatie heeft21. In feite staat onze huidige samenleving voor een steeds groter wordende uitdaging. Beleid is er meer en meer op gericht om mensen in hun kracht te zetten om dingen in het dagelijks leven voor zichzelf te kunnen regelen en elkaar te kunnen ondersteunen. Een eerste voorwaarde hiervoor is dat inwoners wel toegang moeten hebben tot de noodzakelijke hulpbronnen. Daarnaast moeten ze er ook gebruik van kunnen maken. En dat is niet altijd even eenvoudig. Niet elke inwoner heeft voldoende veerkracht om zelf alle dingen voor het dagelijks leven te regelen. Daarom ziet de provincie Noord-Brabant zich genoodzaakt om de sociale veerkracht in haar provincie te versterken. Daarbij wordt verwezen naar “het vermogen van mensen en gemeenschappen om met veranderingen om te kunnen gaan en het verkrijgen van toegang tot externe hulpbronnen die ze daarbij hebben”2. De basis van deze sociale veerkracht ligt echter in het creëren van sociale cohesie en verwijst dan naar: “de mate waarin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving”20. Sociale cohesie gaat dus om de betrokkenheid die mensen op elkaar, op maatschappelijke organisaties en op de samenleving als geheel hebben7. Hierbij staan vier dimensies centraal7: 1. het terugdringen van sociale ongelijkheid en uitsluiting; 2. de aan- of afwezigheid van gedeelde waarden en een burgercultuur; 3. het versterken van sociale relaties, interacties, en banden tussen mensen; 4. het belang van buurtverbondenheid of buurtcohesie. Noodzaak van gedifferentieerd beleid voor sociale veerkracht Duidelijk wordt dat de sociale relaties tussen mensen en instanties centraal staan. Het gaat erom of mensen in staat zijn om op een verantwoorde wijze voor zichzelf en voor anderen te kunnen zorgen. Uiteraard moeten hier ook hulpbronnen bij aanwezig zijn, maar dat is niet leidend om ervoor te zorgen, dat er sociale interactie ontstaat en dat mensen elkaar kunnen opvangen of hun spreekwoordelijke ‘eigen boontjes kunnen doppen’. Het sociaal proces staat voorop. Dat proces moet gestimuleerd worden met name omdat er wijken en individuen bestaan die het niet zelf kunnen oppakken. De monitor ‘Sociale Veerkracht’ die in Brabant is gerealiseerd geeft onder andere zicht op de persoonlijke en sociale hulpbronnen en hulpbronnen uit de omgeving2. Hierbij wordt onder andere in kaart gebracht hoe mensen naast hun eigen vermogen toegang krijgen tot deze hulpbronnen2. Daarbij wordt terecht aangegeven, dat niet ieder individu hetzelfde is en dat dat dus verschillend kan uitwerken. Om een realistische kijk te krijgen op het versterken van sociale veerkracht zou het van belang zijn om te kijken bij welke groepen meer ondersteuning is gewenst om te voorkomen, dat de sociale veerkracht marginaal wordt en inwoners het zelf niet meer kunnen opvangen21. Gedifferentieerd beleid is noodzakelijk, waarbij “kwetsbare groepen” extra ondersteuning krijgen om sociaal veerkrachtiger te worden en in hun omgeving een goede plek te vinden en zelfredzaam te kunnen zijn of zelfs anderen te ondersteunen. Indien dat mogelijk is, zou men van een optimale sociale veerkracht kunnen spreken. Een sociale veerkracht, waarbij mensen samen initiatieven oppakken om zich een goede plek in de samenleving te kunnen verwerven en daarbij ook ondersteunend kunnen zijn aan anderen, zodat die ook op een fijne manier in de omgeving wonen, werken en (samen)leven.
5
Hoofdstuk 2: De sociale veerkracht van ouderen onder druk
De groep ouderen wordt gekenmerkt door diversiteit7. Het is geen eenduidige groep, waarin iedereen dezelfde kenmerken heeft. Deze diversiteit neemt toe, hoe langer men leeft7. Ook kunnen kansen aan mogelijkheden tot participatie afnemen, doordat men bijvoorbeeld met pensioen gaat, de gezondheid achteruit gaat, of dat de kinderen uit huis gaan7. Dit terwijl juist de intimiteit en verdieping van sociale contacten steeds belangrijker wordt als de leeftijd toeneemt3. De sociale veerkracht van ouderen kan dus geregeld onder druk komen te staan door dingen die zich in hun privéleven afspelen en die inherent zijn aan deze levensfase. Vraag is wat de positie van ouderen nu zo kwetsbaar maakt. Met name veranderingen in de levensdomeinen gezondheid, welzijn en financiën kunnen voor beperkingen zorgen, waardoor de ouderen minder veerkrachtig worden en minder snel een constructieve bijdrage aan de samenleving kunnen leveren. Gezondheid De ervaren gezondheid wordt slechter naarmate men ouder wordt19. 89% van de volwassenen van 20 tot 29 jaar ervaren een (zeer) goede gezondheid en bij ouderen van 75 jaar en ouder is dat nog 53%19. Daarnaast blijkt dat zowel lichamelijke als geestelijke beperkingen parten kunnen spelen. Circa 75% van de ouderen tussen de 75 en 84 jaar heeft langdurige lichamelijke beperkingen en 15% van de ouderen van 85 jaar en ouder is depressief, waarvan bij 75% dit niet wordt herkend en behandeling dus niet plaatsvindt16. Welzijn Meer dan 1 miljoen ouderen van 55 jaar en ouder voelt zich eenzaam en de mate van eenzaamheidsgevoelens neemt toe met de leeftijd (40% vanaf 50-jarige leeftijd, 50% tussen de 75 en 85 jaar en 60% vanaf 85-jarige leeftijd)16. Daarnaast vindt 85% van de eenzame ouderen het lastig om dit bespreekbaar te maken16. Ook woont 52% van de 65-plussers en circa 65% van de 75-plussers alleen16. Wat betreft deelname aan het culturele leven in de omgeving wordt ten slotte duidelijk, dat een groot deel van de ouderen daar niet actief aan deelneemt (met uitzondering van lidmaatschap voor verenigingen). Onderzoeksresultaten van onderzoek onder circa 70.000 ouderen in Vlaanderen laten zien dat5: Ø 31.3% zich betrokken voelt in de wijk; Ø 41.7% informele zorg verleent aan kinderen; Ø 28% informele zorg verleent aan zieken, ouderen of mensen met een beperking; Ø 9,9% actief deelneemt aan cursussen of training; Ø 22,6% de computer of internet gebruikt; Ø 20,2% geregeld naar het theater, de film of sportevenementen gaat; Ø 64,5% lid is van één of meerdere vereniging(en); Ø 16% vrijwilligerswerk doet; Ø 16,4% in de toekomst vrijwilligerswerk zou willen doen; Ø 46,9% minder dan één keer per maand of nooit ’s avond de deur uit gaat. Financiën Eén op de vijf ouderen beleeft armoede12. Hetgeen betekent, dat ze vinden dat ze moeilijk van hun inkomen kunnen rondkomen. Armoede onder ouderen is laag, maar ligt voor een groot aantal net boven de armoedegrens, waardoor het inderdaad toch moeilijk kan zijn om rond te komen16. De sociale veerkracht van Brabantse ouderen in beeld De Vrije Universiteit Brussel heeft de afgelopen jaren een wetenschappelijk onderzoek ontwikkeld en uitgevoerd onder circa 70.000 ouderen in verschillende gemeenten in België. Dit om gemeenten en instellingen handvatten te geven om voorzieningen en producten voor ouderen te ontwikkelen, die aansluiten bij de wensen en behoeften voor ouderen. Dit onderzoek is tevens door de Stichting Active Ageing onder 3200 ouderen in Brabantse gemeenten gedaan13. Op basis van een grondige analyse wordt duidelijk, dat de sociale veerkracht van de Brabantse ouderen een risico loopt13. Dit wordt met name duidelijk door een analyse op de terreinen welzijn,
6
financiën, veiligheid en mobiliteit. Een groot deel van de ouderen loopt een risico om niet voldoende sociaal veerkrachtig te zijn. Dit gezien het feit, dat13: Ø 15% tot 20% zich sociaal kwetsbaar voelt; Ø 50% het gevoel heeft aan het kortste einde te trekken als het erop aankomt; Ø 30% vindt dat hun belangen ondergeschikt zijn ten opzichte van jongere mensen; Ø meer dan 25% van mening is, dat ze geen of onvoldoende invloed hebben op organisaties waar ze mee te maken hebben of van afhankelijk zijn; Ø 11% tot 47% van de ouderen niet deelneemt aan maatschappelijke activiteiten. Dat komt door zorg voor een naaste, dat de activiteit op een verkeerd tijdstip wordt georganiseerd, de activiteit te ver weg is, men vervoersproblemen heeft of de activiteit te duur is. Naast deze beperkingen op het gebied van welzijn ervaart met name de groep ouderen vanaf 80 jaar onveiligheidsgevoelens om ’s avonds de straat op te gaan en komt meer dan 50% nooit tot minder dan één keer per maand op straat als het donker is. Daarnaast vindt meer dan 33% van de Brabantse ouderen, dat ook de verkeersveiligheid te wensen overlaat. Ten slotte (wellicht anders dan het beeld van de Nederlandse ouderen) blijkt, dat 10% van de ouderen in de betreffende Brabantse gemeenten zeer moeilijk kan rondkomen met het maandinkomen en dat nog eens 20% tot 30% eerder moeilijk dan makkelijk kan rondkomen. Samenvattend wordt duidelijk, dat door beperkingen op het gebied van welzijn, financiën, veiligheid en mobiliteit de sociale veerkracht van de Brabantse groep ouderen in het gedrang dreigt te komen en dat hier extra ondersteuning wenselijk lijkt te zijn om ervoor te zorgen, dat ook deze groep Brabanders in continuïteit sociaal veerkrachtig kan zijn in de Brabantse samenleving. Het beeld van de noodzaak om ouderen te ondersteunen wordt ondersteund door onderzoek van het NIVEL8. Hier wordt duidelijk, dat 10% van de ouderen het gevoel heeft niet zelf te kunnen bepalen hoe hun leven eruit ziet en dat daarnaast 16% ook het idee heeft dat het leven hen overkomt8. Een groot aantal ouderen heeft dus een steuntje in de rug nodig om een goede plek in de samenleving te krijgen en te behouden en sociaal actief te worden. De sociale veerkracht moet bij hen gestimuleerd worden door externe factoren.
7
Hoofdstuk 3: De grote zes maatschappelijke ontwikkelingen
Nederland is in beweging en er zijn in een korte tijd veel maatschappelijke ontwikkelingen in gang gezet, die ervoor zorgen dat de “verzorgingsstaat” een heel ander gezicht krijgt. Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert een aantal ontwikkelingen die de sociale staat van Nederland doet veranderen, te weten1, 23: Ø Toename van verschillen tussen bevolkingsgroepen Ø Verdergaande vergrijzing en druk op perifere gebieden Ø Overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving Ø Langer zelfstandig wonen van ouderen Ø Toename van druk op mantelzorg en informele zorg Ø Verdergaande technologisering Deze zes maatschappelijke ontwikkelingen hebben elk een impact op de sociale veerkracht van ouderen en zorgen ervoor, dat dit niet meer vanzelfsprekend is. Toename van verschillen tussen bevolkingsgroepen Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen en deze nemen nog steeds toe23. Door de voorkomende problemen en ook de kwaliteit van leven die op latere leeftijd in het gedrang kan komen, kan een aantal 65-plussers “achterop raken”. In het vorige hoofdstuk is reeds aangegeven, dat depressie, eenzaamheid, maar ook lichamelijke beperkingen toenemen naarmate men ouder wordt. Gevolg is, dat ouderen niet altijd zelfstandig kunnen deelnemen aan het sociale verkeer, wat wel voor andere bevolkingsgroepen geldt. Sociale veerkracht behelst ook een sociaal aspect, waarbij interactie met anderen en de samenleving centraal staat. Als dat niet meer vanzelfsprekend is door toenemende beperkingen, zal dat dus door anderen gestimuleerd en ondersteund moeten worden. Verdergaande vergrijzing en druk op perifere gebieden Het sociaal netwerk van ouderen komt met name in de perifere gebieden onder druk te staan. Nog steeds zien we een beweging van jongeren, die naar de stad trekken1. Ook gezinnen vestigen zich in meer populaire gebieden dan sec de perifere gebieden1. Gevolg is dat de ouderen meer en meer op zichzelf zijn aangewezen en dat ondersteuning ook lastig te verkrijgen is, doordat hun sociaal netwerk onder druk komt te staan. Het wordt moeilijker om steun te krijgen van een meer vitale bevolkingsgroep in deze gebieden, omdat deze meer en meer georiënteerd is op de stad en zich daar blijvend wil vestigen. Daarnaast zien we al geruime tijd ook in NoordBrabant, dat het voorzieningenniveau van met name de kleine kernen onder druk komt te staan. Voorzieningen volgen de migratiepatronen richting de stedelijke gebieden en vallen weg in de perifere gebieden. Dit omdat het gewoonweg in een aantal gevallen niet rendabel is om een voorziening als een bank, supermarkt, drogisterij, bakker of slager in stand te houden. Overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving Door de decentralisaties in het sociaal domein dreigt er een groot risico van beleidsoptimisme1. Men denkt in veel gevallen, dat mensen het zelf kunnen oplossen en dat de “participatiesamenleving” door de mensen zelf kan ontstaan, waarbij men elkaar kan ondersteunen. Toch zijn de veranderingen in het sociaal domein wellicht te groot en te complex. Er zijn nu al forse klachten omtrent, de verschraling van de zorg, gebrek aan deskundigheid bij gemeenten en de ervaren bureaucratie1. Niet alles is op te lossen met (zelf)redzaamheid. Het veronderstelt namelijk, dat men over voldoende kennis en coping-vaardigheden beschikt om dat te doen. Als je ruim 20% van de samenleving niet in de kou wil laten staan, moet je zorgen voor structurele ondersteuning. Een groot aantal burgers blijft kwetsbaar en moet ondersteuning hebben om haar eigen zaken goed te kunnen regelen. Vooral nu blijkt, dat het aantal kwetsbare burgers toeneemt en dat maar liefst een vijfde van de bevolking tot deze kwetsbare groep behoort1. Een groot deel van de ouderen behoort tot deze groep.
8
Langer zelfstandig wonen van ouderen Duidelijk wordt, dat ouderen steeds langer in een eengezinshuis wonen1. Ze blijven langer gezond en hebben de mogelijkheid om zelfstandig te blijven wonen. Vraag is wel of de (medische) zorg daar voldoende op is toegerust aangezien het aantal zelfstandige wonende kwetsbare ouderen zal toenemen1. Momenteel geven huisartsen aan, dat ze te weinig tijd voor deze groep mensen hebben en blijkt de zorg aan thuiswonende kwetsbare ouderen intensief te zijn1. Bijkomend probleem is dat juist deze groep minder sociale hulpbronnen en capaciteiten heeft om haar eigen zorg en ondersteuning te mobiliseren1. Indien deze ouderen een steeds kwetsbaardere positie krijgen, zullen zij naast de problemen in het verkrijgen van zorg ook sociale problemen ondervinden. Participatie kan worden bemoeilijkt en ook dan zal de sociale veerkracht kunnen afnemen. Toename van druk op mantelzorg en informele zorg Het zorglandschap verandert. Het accent van de zorg wordt meer en meer verschoven naar het sociale netwerk23. Dit houdt in, dat het verkrijgen van zorg voor ouderen ook op een andere wijze zal moeten gaan dan de voorheen geijkte patronen. We zien dat maar liefst 21% van de mensen in 2015 informele zorg ontving van iemand buiten het huishouden1. Dit blijkt dus een onmisbare vorm van zorg te zijn voor een grote groep mensen. Daarnaast blijkt een hogere leeftijd ook samen te hangen met het gebruik van de informele zorg binnen het huishouden en de professionele thuiszorg1. Dit kan indiceren dat ook mantelzorg voor ouderen een belangrijke vorm van zorg is. Dat is echter zorgwekkend, want doordat met name in de perifere gebieden kinderen weg trekken en er minder volwassen kinderen wonen komt de mantelzorg steeds meer onder druk te staan. Zowel mantelzorg als de informele zorg zijn naast het professionele aanbod een vorm van zorg, die noodzakelijk blijkt om als oudere sociaal veerkrachtig te blijven. Het belangrijkste deel van zorg en ondersteuning wordt dan ook uitgevoerd door de mantelzorg en niet door de professionele zorg. Door een toenemende druk op beide vormen van zorg, kan ook dan de sociale veerkracht van ouderen afnemen. Verdergaande technologisering Het mediagebruik neemt drastisch toe in Nederland1. Alleen wordt wel duidelijk, dat de jongeren hierin voorop lopen1. Daarnaast is er een toename van technologisering, wat inhoudt dat er meer en meer gebruik wordt gemaakt van onder andere automatisering en ICT1. Voor de ouderen is dat niet altijd even eenvoudig. Ondanks dat een grote groep ouderen zich ICT-vaardigheden probeert eigen te maken, zijn ze er niet mee opgegroeid en worden zij op een latere leeftijd geconfronteerd met een andere manier van communiceren, maar ook een andere manier van verkrijgen van de voor hen noodzakelijke voorzieningen. Een goed voorbeeld is de wens van het Ministerie van Binnenlandse Zaken om veel zaken digitaal te laten verlopen. Voorbeelden als de digitale belastingaangifte, zorgaanvragen of het aanvragen van een energielabel voor de eigen woning laten zien, dat dat niet altijd even eenvoudig is. Zeker niet als men het zich op latere leeftijd eigen moet maken, terwijl men het anders gewend was. Door een verdergaande focus op ICT en mediagebruik kunnen ouderen dus minder makkelijk aan hun voorzieningen komen en kan het lastig zijn om met de “mainstream” communicatie mee te doen via het gebruik van diverse media (wat een vorm van digitale laaggeletterdheid kan indiceren). Deze zes grote maatschappelijke ontwikkelingen (“de grote zes”) kunnen belemmerend werken voor ouderen en hun sociale veerkracht. Doordat ze meer op zichzelf zijn aangewezen en hun sociale netwerk beperkt wordt (wat al eerder bleek uit de gegevens van het onderzoek onder de Brabantse ouderen13) is sociale veerkracht dus niet meer vanzelfsprekend voor een groot deel van deze groep Brabantse inwoners. Sociale veerkracht staat door “de grote zes” onder druk en wil men optimale sociale veerkracht onder ouderen bereiken dan zal men dat moeten stimuleren om een tegenwicht te kunnen bieden aan “de grote zes”. Men zal gerichte, doelgroepspecifieke interventies en ondersteuning moeten ontwikkelen en implementeren om de zes onderscheiden ontwikkelingen collectief te kunnen remediëren.
9
Hoofdstuk 4: De mogelijkheden van sociale inclusie en active ageing
Bevorderen van sociale inclusie Het verkrijgen van een goede plek in de samenleving oftewel een goede sociale inclusie is niet vanzelfsprekend, maar kan wel gestimuleerd worden. Mensen willen geaccepteerd worden door familie, vrienden en de samenleving10. Ze proberen zich een plek eigen te maken. Ook wel “internalisatie” genoemd15. Welzijnsprojecten tonen echter aan dat de stap naar internalisatie niet altijd gezet kan worden9. Soms blijft het bij aanleren van vaardigheden en kennis of gedrag dat nog toegepast moet worden. Het blijft dan slechts bij “activering” van mensen. Naast het zich eigen maken van een plek in de samenleving, kan ook de stap worden gezet naar actieve deelname10. “Participatie” in wijkactiviteiten, activiteiten voor een vereniging of in kunst- en cultuuractiviteiten zijn voorbeelden daarvan. Participatie is niet alleen een individueel proces is, maar deelname aan activiteiten bevordert juist interactie met mensen26. Dit noemt men ook wel “connectie”4, 11, 17, 22. Sociale inclusie valt dus uiteen in vier processen die in gang gezet kunnen worden, te weten: Ø Activering (leren om te weten) Ø Internalisatie (leren om te zijn) Ø Participatie (leren om te doen) Ø Connectie (leren om samen te leven) Deze vier processen van sociale inclusie volgen elkaar niet op en hebben geen bepaalde rangorde. Ze overlappen elkaar wel. Iemand die bijvoorbeeld nieuwe vaardigheden aanleert en meer zelfredzaam wordt (activering), kan ook meer gaan deelnemen in de maatschappij (participatie). Echter iemand die bijvoorbeeld nieuwe mensen ontmoet (connectie) hoeft zich geen nieuwe houding eigen gemaakt te hebben (internalisatie). Het Europese onderzoek EDAM EDucation Against Marginalisation heeft gekeken of de organisatie van (leer)activiteiten gericht op ouderen ervoor kan zorgen of de mate van sociale inclusie verbeterd wordt14. Oftewel of ze een betere plek in de samenleving kunnen krijgen. Uit tabel 1 blijkt dat na deelname aan educatie een groot deel van de ouderen een betere plek in de samenleving heeft gekregen. Hierbij is 45.5% een lidmaatschap van een vereniging aangegaan en is 36.6% uit een sociaal isolementspositie gekomen of is die positie verkleind (zie tabel 1). Tabel 1: Percentage deelnemers van 61 jaar en ouder dat toename van sociale inclusie ervaart na deelname aan educatie Variabelen van sociale inclusie ↓
Aantal deelnemers dat vooruitgang ervaart in % ↓
Nationale Taalvaardigheden
31.3
Digitale Vaardigheden Internationale Taalvaardigheden Assertiviteit Arbeids- en opvoedingsvaardigheden Vrijwilligerswerk- en wijkvaardigheden Contactvaardigheden Financiële vaardigheden Ontmoeten & Ondernemen Intieme contacten Verenigings- en wijkactiviteiten Natuur- en sportactiviteiten Kunst- en cultuuractiviteiten Lidmaatschap Sociaal isolement
58.5 46.5 37.7 24.0 35.4 32.3 21.0 26.5 28.8 40.7 27.9 30.6 45.5 36.6
10
Een ander voorbeeld is het project “Seniorenswing” van de Stichting Vrienden van Vughterstede. Uit het onderzoek blijkt dat na deelname aan de muziekactiviteiten 80% van de ondervraagden tijdens het evaluatieonderzoek uit een isolementspositie is gekomen, 90% op een fijnere manier in de woonzorgcomplexen woont, 83.3% plezierige contacten heeft gekregen, 59.1% meer mensen ontmoet en 50% meer deelneemt aan culturele activiteiten 6. Uit deze onderzoeken wordt duidelijk, dat als ouderen gemotiveerd zijn of worden en deelnemen aan activiteiten ze wel degelijk een betere plek in de samenleving krijgen en dat hun sociale inclusie wordt vergroot. De kracht van Active Ageing en het maatschappelijk middenveld Vergrijzing behelst meer dan sec het ouder worden op basis van de leeftijd (iets dat iedereen ervaart). Er is ook sprake van een sociale vergrijzing, wat refereert aan een proces waarbij er nieuwe verwachtingen zijn. Als we kijken naar de levensverwachting van ouderen, wordt duidelijk dat die aan het verschuiven is. Ouderen kunnen daarentegen nog een sterke actieve rol uitoefenen zowel op de arbeidsmarkt als op sociaal vlak. We zien onder andere dat de arbeidsdeelname onder ouderen van 55 tot 64 jaar toeneemt en dat 60% van hen nog actief is op de arbeidsmarkt1. Evenzo neemt dit toe bij de 65-jarigen tot 69-jarigen, waarvan 13% actief is op de arbeidsmarkt1. Echter behelst het actief zijn op de arbeidsmarkt, maar een beperkt deel van het concept “ Active Ageing”. Het gaat verder en verwijst naar het feit, dat men langer actiever wil leven. Active ageing verwijst naar “een proces van het optimaliseren van gelegenheden voor gezondheid, participatie en veiligheid om de kwaliteit van leven te verhogen als mensen ouderen worden”27. Het verwijst dus naar een actieve bijdrage en verdergaande participatie zowel op sociaal, economisch, cultureel en spiritueel vlak, maar ook in burgeractiviteiten. Het is dus meer dan fysiek actief zijn of actief zijn op de arbeidsmarkt. Naast fysieke gezondheid zijn mentale gezondheid en sociale verbanden van belang. Ouderen blijven dus actief en productief in de omgeving waarin ze leven. Het onderzoek onder Brabantse ouderen toont ook aan, dat ouderen wel degelijk een actieve bijdrage hebben in hun dagelijkse woon- en leefomgeving13. Zo wordt duidelijk, dat 50% van de ouderen kleinkinderen opvangt en 35% tot 40% mantelzorg verricht13. Naast de betrokkenheid op zorgverlening, is een groot deel actief als vrijwilliger (36% tot 42%) en overweegt nog eens 20% om dat in de nabije toekomst te gaan doen13. Er zijn dus kansen om ouderen actief in te zetten en sociale veerkracht te bevorderen. Voorwaarde hiervoor is een betrokkenheid op de eigen omgeving. Die overigens bij een redelijk deel van de ouderen aanwezig blijkt te zijn. Onder de Brabantse ouderen blijkt, dat 43% van de 80-plussers en 68% van de overige ouderen frequent contact heeft met buurtgenoten en er dus sprake is van een grote betrokkenheid op de buurt13. De maatschappelijke inzet van ouderen kan dus bevorderd worden. Er is sprake van een onbenut potentieel wat ten goede kan komen aan de sociale veerkracht in Noord-Brabant. Dit kan al tijdig worden ingezet bij “jongere ouderen” om de sociale veerkracht te bevorderen als men bijvoorbeeld kijkt naar de overgang van het werkzame leven naar de periode van pensionering. Concreet kan worden gedacht aan het gedeeltelijk loslaten van uitvoerende werkzaamheden, aan het gaan vervullen van een nieuwe rol in de bestaande werksituatie, bijvoorbeeld op het gebied van begeleiding en vorming van jongere collega’s en aan het geregeld maken van ‘uitstapjes’ buiten de werksituatie. Dit laatste met het doel ervaring op te doen met en enthousiast te worden voor één of meer nieuwe vormen van onbezoldigde, informele maatschappelijke activiteiten en met het doel een brug te slaan tussen het leven als werkende en het leven als gepensioneerde, voor wie informele maatschappelijke deelname een zinvolle invulling van het leven kan betekenen. Het activeren van ouderen en het benutten van hun “sociaal potentieel” voor de eigen omgeving kan er dus aan bijdragen dat de sociale veerkracht in de omgeving toeneemt. Een mooi voorbeeld is de ontwikkeling van ouderenadvisering. Destijds geïnitieerd door het NIZW (nu Movisie en Vilans) en in Noord-Brabant geïmplementeerd en uitgevoerd door een groot aantal vrijwilligers. Het VBOB verzorgt de regionale ondersteuning. Deze regionale ondersteuning is noodzakelijk om op een zo efficiënt mogelijke werkwijze op lokaal niveau een professionele infrastructuur voor ouderenadvisering te kunnen opzetten. Ook in zeer kleine kernen, waar de middelen anders niet toereikend waren. Op deze wijze kon op redelijk eenvoudige wijze professionaliteit van ouderenadvisering gewaarborgd worden. Wat niet werkte was een innovatieve “projectencarrousel”, die afhankelijk was van de willekeur en bereidwilligheid van lokale beroepskrachten of vrijwilligers. Het “Brabants Manifest Sociale Veerkracht” neigt naar het voorop
11
stellen van een projectmatige aanpak. Onder andere uit de ouderenadvisering, maar ook uit sociale projecten refererend aan terreinen als mantelzorg, eenzaamheidsbestrijding en diverse zorginitiatieven wordt duidelijk, dat projectmatig werken een duurzame infrastructuur in de weg kan staan24. Hierbij zijn ondersteuningsorganisaties voor het sociaal middenveld noodzakelijk. Met name nu het sociaal middenveld al geruime tijd onder druk staat. Begeleiding bij het opzetten van nieuwe collectiviteiten behoeft dus alle aandacht en een instantie zoals VBOB kan op grond van haar expertise hierin een belangrijke rol vervullen. Om in aansluiting op de eerder genoemde zes ontwikkelingen ondersteuning van ouderen voor kwetsbare ouderen te realiseren is het noodzakelijk, dat de actieve ouderen zich voldoende tools en deskundigheid kunnen eigen maken. Vrijwillige kracht in de vorm van “door senioren, voor senioren” en in verbinding met generaties is belangrijk. Scholing, opleiding en in een later stadium ook bijscholing is noodzakelijk om op lokaal niveau ervoor te zorgen, dat de ouderen op een professionele wijze de ondersteuning kunnen bieden. Daarnaast zullen er door de eerder geschetste multiproblematiek van ouderen ook thema’s zijn, waar extra ondersteuning op geboden moet worden, zoals mobiliteit, dementie en zelfstandig wonen. Op bovenlokaal niveau moet men experts kunnen inschakelen, die de ondersteuners op lokaal niveau verder kunnen helpen en van een antwoord kunnen voorzien. Uitwisseling, kennisdeling en het starten van nieuwe experimenten is daarbij van groot belang en moet ook op bovenlokaal niveau gerealiseerd worden. Gezien haar sterke netwerk, het feit dat in elke gemeente een lokale afdeling zit en de expertise op het gebied van ouderen ziet de VBOB een kans en voelt zij zich verantwoordelijk om deze taken ten uitvoer te helpen brengen. Eén van de grootste uitdagingen is dus niet het ontwikkelen van good practices zelf, maar het zorgen voor een goede gedegen ondersteunings- en infrastructuur, waardoor good practices van sociale veerkracht verduurzaamd kunnen worden. De uitdaging van deze lokale gemeenschappen is om een goede infrastructuur te creëren, waardoor de sociale veerkracht voor ouderen ontwikkeld en behouden kan worden. Hiervoor is ondersteuning noodzakelijk. Hierbij kan de VBOB het maatschappelijke middenveld instrueren of begeleiden om een rol te kunnen vervullen in het bevorderen van sociale veerkracht. Deze regionale ondersteuning is noodzakelijk om op een zo efficiënt mogelijke werkwijze op lokaal niveau een effectieve infrastructuur voor sociale veerkracht te kunnen opzetten. Zoals eerder aangegeven ook in zeer kleine kernen, waar de middelen anders niet toereikend zijn. Op deze wijze kan op een efficiënte wijze professionaliteit van sociale veerkracht gewaarborgd worden, doordat men niet overal het spreekwoordelijke wiel hoeft uit te vinden. Ondanks de terugtrekkende overheid en de grote zes maatschappelijke ontwikkelingen (refererend aan de sociale ongelijkheid, de vergrijzing in met name perifere gebieden, de komst van de participatiesamenleving, het langer zelfstandig wonen, de druk op de mantelzorg en de informele zorg en de technologisering) kan de sociale veerkracht ook voor ouderen geoptimaliseerd worden. Ondersteuning voor het sociaal middenveld in de Brabantse gemeenten is hierbij zoals eerder aangegeven noodzakelijk. Het lijkt wenselijk om een ondersteuningsstructuur te omarmen, die in feite al bestaat. Zoals deze is vormgegeven door de VBOB met haar lokale afdelingen die in elke Brabantse gemeente gevestigd zijn. De VBOB kan en wil haar bijdrage leveren om samen met de provincie NoordBrabant een tegenwicht te bieden aan de zes grote maatschappelijke ontwikkelingen en haar netwerk en expertise inzetten om samen de sociale veerkracht ook voor ouderen te kunnen realiseren.
12
Referenties 1.
Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E. & Andriessen, I. (2015). De sociale staat van Nederland 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
2.
Blanken, M., Dagevos, J., Smeets, R., Smulders, M., Vermeulen, P. & Vinckx, K. (2016). Sociale veerkracht in Brabant. Tilburg: PON en Telos.
3.
Carstensen, L.L. (1987). Age-related changes in social activity. In L.L. Carstensen & B.A. Edelstein (Eds.), Handbook of clinical gerontology (p. 222 – 237). New York: Pergamon Press.
4.
Colley, D. G. (1975). A social change index – an objective means to discern and measure the relative current social condition of cities, towns, and their sub-communities. Social Indicators Research, 1975 (1), 26.
5.
De Donder, L., Brosens, D., Verté, D., De Witte, N., Buffel, T., Dury, S. & Smetcoren, A. (2011). Needs of older people on “Active Ageing”: Results from the Belgian Ageing Studies.
6.
De Greef, M. (2012). Evaluatierapportage project “Seniorenswing”. Vught: Stichting Vrienden van Vughterstede.
7.
De Witte, N., De Donder, L., Dury, S., Smetcoren, A.S., Brosens, D., Buffel, T., Dierckx, E. & Verté, D. (2012). Samen de stoep op: over sociale cohesie en ouderen. Gent: Provincie Oost-Vlaanderen.
8.
Doekhie, K.D., De Veer, A.J.E., Rademakers, J.J.D.J.M., Schellevis, F.G. & Francke, A.L. (2014). Overzichtsstudies: Ouderen van de toekomst: Verschillen in de wensen en mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg. Utrecht: NIVEL.
9.
Fortuin, K. & Keune, C. (1997). Anders praten over jeugd: Naar een begrippenkader voor preventief jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
10. Guildford, J. (2000). Making the case for social and economic inclusion. Canada Atlantic Region: Population and Public Health Branch. 11. Huisman, J., Pijls, T., Van Hoeij, J., Van Voorst van Beest, K., Boonaerts, Y. & Lens, M. (2003). Portfolio sociale competenties: Primair onderwijs, vmbo, mbo. ‘s-Hertogenbosch: CINOP. 12. Kardol, M.J.M. (2012). Armoetroef: De financiële situatie van Nederlandse en Belgische ouderen. Maatwerk 13 (10). 13. Kardol, M.J.M. (2015). Behoefteonderzoek Senioren in Nederland. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. 14. Lupi, C., De Greef, M., Segers, M. & Verté, D. (2011). Does adult education make a difference? The results of a survey in eight European countries. Maastricht: EDAM. 15. Mastergeorge, A. M. (2001). Guided Participation in sociocultural learning: Intervention and apprenticeship. Academic Search Premier, 22 (1), 14. 16. Nationaal Ouderenfonds. (2016). Feiten en cijfers. 07-11-2016. <https://www.ouderenfonds.nl/onze-organisatie/feiten-encijfers/>.1 17. Priemus, H. (2005). Het spel en de knikkers: Fysieke en sociale pijler verbonden. Tijdschrift B&G / Uitgave Bank Nederlandse Gemeenten en Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2005 (1), 5. 18. Provincie Noord-Brabant. (2016). Veranderingen in leeftijdssamenstelling. 07-11-2016. <http://bevolkingsprognose.brabant.nl/hoofdstuk/veranderingen-leeftijdssamenstelling>. 19. RIVM. (2016). Ervaren gezondheid: Cijfers & Context: Huidige situatie. 07-11-2016. <https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/ervaren-gezondheid/cijfers-context/huidige-situatie#!node-prevalentieervaren-gezondheid-volwassenen>. 20. Schnabel, P. & De Hart, J. (2008). Sociale cohesie: het thema van dit Sociaal en Cultureel rapport. In P. Schnabel, R. Bijl & J. De Hart (Eds.), Betrekkelijke betrokkenheid (p. 11 – 29). Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. 21. Snel, E. & Engbersen, G. (2015). ‘Mattheüs in de buurt’: met burgerparticipatie stijgt sociale ongelijkheid. Sociale Vraagstukken. 07-11-2017. <http://www.socialevraagstukken.nl/mattheus-in-de-buurt-met-burgerparticipatie-stijgt-socialeongelijkheid/>. 22. Smith, M. K. (2007). Social capital. The encyclopedia of informal education, 2007. 26 – 07 – 2007 <www.infed.org/biblio/social_capital.htm>.
1
Deze gegevens zijn deels gebaseerd op andere bronnen, die op de website vermeld staan.
13
23. Sociaal en Cultureel Planbureau (2015). Sociaal en Cultureel Planbureau – Strategische Koers 2015 – 2020 & Werkprogramma 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 24. Van Dongen, E., Klein Rouweler, E., Stein, H. & De Greef, M. (2005). Spectrum Signalement 3: Ouderenadviseur als pionier in wonen – welzijn – zorg. Velp: Spectrum Gelderland. 25. Vermeulen, S. (2016). Buurtgerichte Zorg: De ‘actief zorgzame buurt’ als toekomstmodel voor Vlaanderen en Brussel. Brussel: Vereniging van Vlaamse Dienstencentra (VVDC) en het Kenniscentrum Woonzorg Brussel. 26. Verté, D., De Witte, N. & De Donder, L. (2007). Schaakmat of aan zet? Monitor voor lokaal ouderenbeleid in Vlaanderen. Brugge: Uitgeverij Van den Broele. 27. World Health Organization (2002). Ageing http://www.who.int/ageing/active_ageing/en/.
and
Life
Course
Retrieved
march
8th
2014
from
14