Around the world in sailingsteps, Dec 2009 – May 2010
De zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten North-America Part IIB
Samengesteld door Kees Bouten 2011
Zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten (1815-1894) with sailingsteps by Kees Bouten.
INHOUDSOPGAVE 0. Voorwoord / Preface
1
1. Jacob Bouten 1815-1849.
3
2. Rond de wereld. A. Rond Kaap Hoorn naar Valparaiso (1849 en 1852). o Valparaiso, Chiloé and Cape Horn B. San Franciso (1850 en 1853). o San Franciso. C. Hong Kong (1853). o Hong Kong. Batavia (1850 en 1853). o Jakarta. D. Geschiedenis in perspectief Nawoord “Jan van Hoorn” 3. De “Kosmopolieten” A. “Kosmopoliet” (1854-1862). o From Strait Sunda along Java northcoast.
59 105 131 147 163 165
173
B. “Kosmopoliet II” (1863-1868). o Java backland.
281
4. Jacob Bouten 1869-1894. o New York. o De Veendammer binnen- en buitenvaarders Boiten.
355
Nawoord
387
Referenties
San Francisco (1850 en 1853)
1e Wereldreis Over na uit S.Carlos op Chiloé vertrokken te zijn, schrijft Jacob Bouten in zijn levensverhaal: Hoewel ik tot zover zeer tevreden over de reis kon zijn, vooral met een zoo overbeladen schip, gevoelde ik mij toch niet prettig over hetgeen mij nu te S. Francisco wachtende was. Nog voor wij voor de haveningang waren, zag ik een mastbos van schepen daar liggen, die misschien nooit daar vandaan zouden komen. Zou dat ook het lot van de Jan van Hoorn zijn ? Aankomst te San Francisco was op 16 februari 1850, na een reis van 50 dagen vanuit Ancud op Chiloé [NRC 6-05-1850]. Bij aankomst in San Francisco zag Bouten maar liefst 500 á 600 schepen liggen die, door de bemanning verlaten, lagen weg te rotten. Met extra beloning, list, geweld en diplomatie lukte het Bouten wat niemand anders was gelukt, nl. zijn lading te lossen, af te rekenen, zijn bemanning merendeels aan boord te houden en de vijf ergste raddraaiers bij de Revenue Service achter te laten. Zijn levensverhaal hierover is zeer uitvoerig en luidt: Wel had de equipage mij beloofd het schip niet te zullen verlaten, doch hoever kan men op de beloften in deze van ondergeschikten aan; het goud heeft zo een overwegende kracht, waar soms alles voor wijkt. Het was dus wel met een kloppend hart dat ik naar binnen zeilde en een plaatsje zocht niet te dicht bij de landingsplaats. Hier kon ik eerst goed de gehele baai overzien en telde tussen de 500 á 600 schepen, die, zoals ik later hoorde, alle zonder bemanning waren of door één of twee man bemand waren. Vele waren zwaar gehavend doordat zij van hun anker gedreven waren, tegen andere schepen aan en dan weer gezamenlijk op andere, tot zij uiteindelijk op het strand bleven zitten daar er geen volk te krijgen was ze eraf te helpen. Mijn eerste dag was naar de Hollandse Consul om mij op de hoogte van de toestand in S.Francisco te stellen. De Heren de Fremerie en Gildemeester waren daar zeer gewillig in en gaven mij een geheel overzicht over alles en beloofden mij alle hulp en bijstand, waar ik die nodig mocht hebben. Zij raadden mij echter aan zo veel mogelijk in alles zelf te handelen, daar van hulp van politie, vooral op de schepen, geen sprake was. Daarop begaf ik mij naar de Heren Surocco, de ontvangers van de lading, waar ik zeer nobele heren in vond, hoewel zij mij zeiden, dat ze liever gezien hadden dat ik niet gekomen was, daar bijna de gehele lading verlies zou opleveren. Doch daar was nu niets aan te veranderen en wij bespraken wanneer wij met de lossing konden beginnen. We kwamen hierbij overeen dat ik de lading voor 4$ per ton aan de wal zou leveren, waarvoor aan de wal $5 gevraagd werd. Ik deed dit om de equipage zo veel mogelijk te laten verdienen. Bij mijn terugkomst aan boord vond ik het schip omringd door boten met allerlei slag van volk, die de equipage op de hoogte stelden van S.Francisco en hun aanraadden zo gauw mogelijk het schip te verlaten en bij hun aan land te komen. Het was hier het 105
goudland waar men geen slaaf meer behoefde te zijn, zo veel geld kon verdienen als men wilde en dat zij het maar te zeggen hadden wanneer zij afgehaald wilden worden. Ik begreep al spoedig dat het zaak was alle mogelijk maatregelen te nemen dit te beletten en begon met het niet toe te staan dat een dezer boten aan boord kwam, daarbij de bewaking gedurende de nacht onder mij en de stuurlieden te verdelen, zodat ook ’s-nachts niets gebeuren kon. Daarbij moest ik trachten hun voordelen te bezorgen die hun een goede verdienste beloofde en hun misschien het zekere voor het onzeker zou doen nemen. Gelukkig was november, de tijd van onze aankomst, de tijd dat alle goudzoekers van de mijn terug kwamen, daar dan de regentijd begint en in de mijnen niet gewerkt kan worden. In februari of maart keren zij dan eerst weer naar de mijnen terug. Hierdoor was er op het ogenblik geen gelegenheid goud te verzamelen en daardoor de trek niet zo bijzonder groot om aan het verlangen van de mooipraters te voldoen. Toch meende ik zo spoedig mogelijk hun in kennis te stellen met hetgeen ik voor hun doen wilde en liet daartoe de gehele equipage achter in de kajuit komen. Ik zei hun dat ik, vertrouwen stellende in hun belofte het schip niet te zullen verlaten, hun in de gelegenheid wilde stellen een ruime som te verdienen, dat dit eerstens bestond uit het aan land brengen van de lading, waarvoor zij 4,5$ per ton zouden ontvangen en, daar er 910 ton in het schip is, ontvangen zij $4.095,-. Ik zei: “Voor de lossing is de gehele equipage niet nodig, daar er maar één ligter dagelijks met hoog water aan land gebracht kan worden. De overigen kunnen dan op andere schepen gaan werken, waar ruim gelegenheid voor is en dat met $6 á 8 per dag betaald wordt. Bovendien geef ik je gedurende de tijd dat wij hier liggen, dubbele gage en is het dat je allen met het schip van hier vertrekt, dan geef ik je nog een maand gage extra. Bij zo een verdienste zul je wel niet in twijfel staan wat te doen, vooral daar in de eerste drie maanden geen gelegenheid is naar de mijnen te gaan. Dit moet ik je echter zeggen: het geld dat je hier verdient wordt door mij ontvangen en zal pas aan je worden uitbetaald, als wij deze plaats verlaten hebben. Ook moet ik dit nog zeggen, dat in geval ik merk dat er toch pogingen gedaan worden het schip te verlaten, ik alles in het werk zal stellen dit te beletten!” Vrachtprijs Valparaiso n/San Francisco 89,63 Ton Meel
$ 25
$ 2.061,62
71,84 Ton Gerst
$ 30
$ 2.155,27
$ 23 $ 23 $ 25 $ 22,5
$ 856,98 $ 575,$ 11.067,50 $ 4.050,-
37,26 Ton Gedr.Vruchten 25 Ton Gemaakt Huis 442,7 Ton Chili hout 180 Ton Holl. hout Vracht steenkolen
$ Totaal
Van nevenstaande vracht kwamen het meel, de gerst, het Hollandse hout en de steenkolen uit Nederland (de gedroogde vruchten neem ik aan uit Chili?), de rest van Chili. Bij elkaar 846 Ton zonder de steenkool.
202,07
$ 20.968,44
Allen beloofden aan boord te blijven en mijn aanbod aan te nemen en gingen daarop vrolijk vooruit. Alleen de bootsman en een der matrozen vertrouwde ik niet, daar deze ook weinig op de aanbieding gezegd hadden, doch ik liet er niets van merken en dacht bij mijzelve: “wij zullen je in het oog houden”. Nadat hij aldus de eerste dag geregeld had om hun vracht zelf te lossen en daarmee te trachten zijn bemanning voor het schip te behouden, ontstonden er later toch de nodige problemen. 106
Zo verliepen er enig dagen en het werk werd geregeld verricht. Daar ik met de stuurlieden geregeld de nachten bewaakte, liep ik gewoonlijk tot half twaalf op het dek. Eens kwam de zeilmaker (H.Garrama) naar mij toe en zei mij, dat die nacht een boot aan boord zou komen om de equipage te halen en dat al hun goederen gepakt waren. Ik ging daarop onmiddelijk de stuurlieden wakker maken en wij stelden ons op om de boot met geladen geweren te ontvangen. Deze kwam echter niet en wij verwachtten nu dat de equipage bij het oproepen zou zeggen niet meer te willen werken, maar dit gebeurde niet; zij gingen allen weder aan het werk. Toch merkte een stuurman dat er iets onder hun broeide. Om meerdere zekerheid te hebben liet ik de stuurman het volkslogies nazien, waar hij meest alle kisten en kooien gepakt zag om te vertrekken. Daar ik niet verwachtte dat de boot gedurende de dag zou komen, riep ik aan de stuurman, dat het volk het kon horen, de sloep gereed te maken omdat ik naar de wal wilde om vlees te halen. Op de sloep gebruikte ik gewoonlijk de derde stuurman en de jongen van de bootsman en deze liet ik ook nu mij aan land brengen. Daar gaf ik hun last op mij te wachten tot ik terug kwam, ging daarop naar het hoofd, huurde daar een boot met vier roeiers en voer naar het Amerikaanse wachtschip. 26 Febr 1850 Boothuur voor de Equipage naar het Wachtschip
$ 22,-
Ik vertelde de commandant hoe het bij mij aan boord gesteld was; dat de equipage zich voor de reis heen en terug verbonden had en ik ze in geen geval zou laten gaan. Om ongelukken te voorkomen verzocht ik hem om de belhamels zolang onder zijn bewaring te nemen tot ik weer gereed was te vertrekken. De commandant begon daarop te glimlachen en zei dat hij mij daarin niet helpen kon; dat wanneer hij daaraan gevolg ging geven, Amerika haar hele oorlogsvloot wel hierheen mocht sturen. Ik anwoorde hem, dat in alle plaatsen waar een wachtschip is, wie hulp nodig heeft zich daartoe moet wenden en dat ik dus van hem die hulp ook verwachtte. Na lang praten zei hij mij na den middag bij mij aan boord te zullen komen. Ik merkte wel, dat ik van daar geen hulp te verwachten had en mij maar zelf moest zien te helpen. Ik maakte nu maar alle spoed om met het vlees aan boord te komen. Bij mijn terugkomst was de equipage aan het eten. Ik hoorde van de stuurman dat zij zeer stil waren en veel naar de landingsplaats keken alsof zij daar iets van verwachtten. Daar Bouten met behulp van zijn stuurmannen ontdekte dat zijn bemanning toch van plan was zich door een boot van boord te laten halen, wendde hij zich voor tot het wachtschip dat hem echter niet ter hulp wou komen. Aangezien het bij hem aan boord onrustig bleef, deed hij een nieuwe poging bij de collector van de stad, met meer succes. Daar ik nu van het wachtschip geen hulp kon verwachten, wilde ik eens proberen bij de Collector van de stad. Ik nam spoedig mijn ontbijt en liet de derde stuurman de boot gereed maken naar de wal te varen. Voor wij echter aan boord gingen, vertelde de tweede stuurman mij, dat hij geloofde dat de bootsmansjongen een brief of boodschap naar de wal medegekregen had, daar hij moeilijk bij de boot te houden was en steeds trachtte even weg te komen. Wij voeren van boord en toen wij halverwege waren, liet ik met roeien ophouden en nam de jongen onder handen. Ik vroeg hem welke boodschap hij naar de wal had medegekregen, dat ik dat weten wilde en hem zou laten verdrinken. Daar ik hem dadelijk bij de arm genomen had en hij zag dat het ernst was, haalde hij een brief onder de band van zijn onderbroek uit en gaf die mij over. De brief was door de bootsman 107
(Willem Maas) in het Duitsch geschreven aan de Duitsche club, dat hij zich zeer verwonderde dat de boot ’s-nachts niet gekomen was, doch zij nu hoopten dat hij vandaag zou komen, dat zij allen eenstemmig dachten en dat alles gepakt klaar stond. Dat zij zich niet door kapitein of stuurman moesten laten afschrikken, want als die geweld zouden willen gebruiken, zij geweld met geweld zouden beantwoorden, daar zij ook goed van wapens voorzien waren. Gelukkig vond ik gelegenheid de Collector dadelijk te spreken, vertelde ik hem hoe de zaken stonden en vertaalde ik hem de brief die ik van de jongen had afgenomen. Hij zei dat het zeer moeilijk voor hem was zich hiermede te bemoeien, daar ik niet de enige was waar het volk van wegliep. Ik anwoorde hem dat ik ze niet zou laten gaan, en dat er als ze gingen, waarschijnlijk ongelukken zouden gebeuren. Na lang praten zei hij mij een brief te zullen medegeven voor de Commandant van de Revenu-Brik, die ’smiddags bij mij aan boord zou komen, en zien of die mij helpen wilde. Hiermede ging ik dadelijk daar naartoe en vond Zed. aan boord, gaf hem de brief over en vertelde hem wat ik gaarne wilde. Ik werd door hem zeer vriendelijk ontvangen, hij nodigde mij uit bij hem beneden te komen en vertelde mij daar, dat hij vroeger bij de Hollandse Marine gediend had en bij de slag van Palembang in 1821 en 1822 geweest was en zich die tijd met veel genoegen herinnerde, daar hij er prettig gediend had en daarom ook gaarne bereid was mij te helpen. Hij kon echter niet voor twee uur van boord, en zolang moest ik dus wachten. Wij vertrokken vervolgens met zijn boot en zes roeiers naar de Jan van Hoorn en waren spoedig aan boord. Gelukkig waren ze nog allen aan boord en zagen ze met de grootste verbazing, mij met een marinesloep aan boord komen. Zodra ik met de commandant op het achterdek was liet ik de equipage bij elkander komen, en zei hun dat ik te weten gekomen was dat zij gezamenlijk het schip wilden verlaten, en dat ik nu, zoals hun vroeger reeds medegedeeld, middelen had beraamd om hun dit te beletten. Hierop antwoordde de bootsman dadelijk dat dit een leugen was en dat zij er niet aan dachten het schip te verlaten, waarop ik hem de brief liet zien die ik de jongen ontnomen had, hetgeen de jongen, uit vrees voor klappen, hun niet had verteld. De bootsman ontkende eerst de brief geschreven te hebben en zeide van de gehele zaak niets te weten. Ik verzocht daarop de commandant onderzoek in het volksverblijf te doen, om zichzelf te overtuigen. Hij deed dat dadelijk en vond alles gezakt en gepakt voor verzending. Terugkomende vroeg hij hun waarom, als zij het schip niet wilden verlaten, alles gepakt stond? De bootsman antwoordde dat zij dat al voor het binnenkomen van het schip gedaan hadden omdat zij naar een vreemde haven gingen, waar geen goede kaarten van beschikbaar waren en die aan de kapitein onbekend was, opdat zij, als het schip eens verloren zou gaan, zij hun goed zouden kunnen redden. De commandant lachtte om dat aardig praatje en vertelde hun toen met krasse woorden, dat men hem niets wijs kon maken, dat hij hun handelingen zeer goed begreep en wist wat zij van plan waren te doen. Zich hierop tot mij wendende vroeg hij mij wat ik wenste dat met hun gedaan zou worden. Ik verzocht hem toen een gedeelte van hun zolang in bewaring te willen 108
nemen, totdat ik weer gereed zou zijn te varen. Hierop zond hij zijn eigen boot terug en bleef hij zelf bij mij aan boord. Omstreeks half twee kwamen twee boten terug, bemand en met revolver gewapend, waarop de commandant vroeg welke ik wenste over te geven. Ik wees daarop de bootsman en negen matrozen aan, die hun kist en kooi in de boot moesten brengen, waarna zij zelf met weinig morren in de boot gingen dankzij de duidelijke wijze waarop de commandant hun te verstaan had gegeven geen praatjes te zullen dulden. Met een aanbevelingsbrief van de collector verkreeg Bouten de hulp van de commandant van de Nederlandse Revenu-brik, die met gewapende manschappen bij hem aan boord kwam en de tien lastigste raddraaiers in verzekerde bewaring mee terug nam. Zo werd ik van tien der rumoerigste klanten voor eenige tijd verlost. Dit bracht nu wel weer wijziging van het plan der werkzaamheden met zich mede, maar ik vleide mij dat alles nu wel rustiger in zijn werk zou gaan. De ontvanger van de lading haalde nu zelf zijn goed van boord, de equipage loste het in de lichters. Soms waren er één of twee van de andere manschappen op andere schepen in dienst voor $8 á 9 per dag. Ik had gedurende de reis van S.Carlos naar hier door de timmerman een houten huis laten maken van 8 meter lang en drie meter breed, verdeeld in twee kamers en zolder, hetgeen ik voor $200 verkocht en door de timmerman aan land in elkaar liet zetten. Daarna kreeg de timmerman ook andere werkzaamheden aan land, waarbij hij $15 verdiende, hetgeen in de pot kwam om onder alle schepelingen te verdelen. De timmerman bleef daardoor meestal ’s-nachts ook aan land en verzocht dan per briefje aan een der ligtmatrozen hem het een of ander van boord te brengen, zodat dan de eene en dan de andere ging om het hem te brengen en deze zodoende ook andere kennis aan wal maakten. Dit werd hun toegestaan en ’s-avonds kwamen zij terug, maar de volgende ochtend waren zij met pak en zak verdwenen, door een vreemde boot afgehaald. Een tijdje later moest Bouten twee deserteurs zien terug te krijgen, hetgeen hem lukte met behulp van een politie agent. Ik meende echter enigszins na te kunnen gaan waar zij aangeland waren, daar ik vroeger had gehoord waar zij met de timmerman geweest waren, en dat deze ronselaars van scheepsvolk waren. Daar ik altijd een roeiboot van land gebruikte om naar het schip terug te varen, om mijn boot niet aan land te behoeven te laten wachten tot ik mijn zaken had afgedaan, had ik iemand aangetroffen die vroeger, toen ik nog stuurman was op de “Vijf Gebroeders” met mij op dit schip had gevaren en die nu sloeproeier was met een eigen boot. Hem gebruikte ik nu altijd als ik de boot nodig had, en hem had ik ook opdracht gegeven een oogje op de equipage te houden in zake deserteren. Ook gaf ik hem nu opdracht ongemerkt te zien of zij ook in dat huis waren en mij dan dadelijk kennis hiervan te geven. Dit kreeg ik reeds de volgende dag, met tevens bericht hoe ik hun weer machtig kon worden. De volgende morgen ging ik al vroeg naar de commisaris van politie, gaf daar kennis van het deserteren en vroeg twee agenten om hun op te sporen. Er waren er twee nodig, omdat het huis twee uitgangen had, achter en voor, en deze dus aan twee zijden benaderd moesten worden. Er was echter maar één agent disponibel, daar de anderen op verschillende posten uit waren en niet voor twaalf uur terug kwamen. Daar ik niet zolang wilde wachten, ging ik met één agent op weg en sprak met hem af, dat wij ieder een afzonderlijke weg moesten gaan om het huis waar zij waren van achteren en van 109
voren gelijk te naderen, om hun geen gelegenheid te geven te ontsnappen. Ik ging op het achterhuis af en de agent op het voorhuis. Toen ik bij het huis kwam, dat van allerlei planken was gebouwd, vond ik daar een hoop manschappen staan. Ik ging er door de achterdeur in en kwam daar in een soort keuken, waar tee mannen voor het eten stonden te zorgen. In de hoek zag ik een leer die naar de zoldering leidde en die vloog ik meteen op, menende ze daar te zullen vinden Het was daar ingericht met 12 á 14 slaapplaatsen, zocht deze alle vlug, doch vond ze niet. Ging daarop dadelijk weer terug de leer af en vond nu het achterhuis vol volk, die dreigden mij een pak te zullen geven, zodat ik mijn revolver trok om de eerste voor zijn kop te schieten, die mij te na kwam. Onder die bedreiging kwam de politie agent in de keuken, die hun alle terug drong en mij ontzette. Toen hij hoorde dat ik niets gevonden had, gingen wij samen door de gang naar het voorhuis. In deze gang lag op zij een hoop van allerlei goederen, en toen wij daar achter elkaar doorliepen, had de politie agent daar beweging gezien. Hij haalde ze uit elkaar en jawel, daar lagen zij beiden onder. Spoedig hadden zij een paar handboeien aan en marcheerden zij met ons mede naar de waterkant, waar ik een boot aannam die ons aan boord moest brengen. Er werd nu beter wacht gehouden, dat zoiets niet weer gebeuren zou, en zij gingen weer als voorheen aan het werk. Als reden van hun weglopen gaven zij uitsluitend op, hun vrees voor de manschappen die op het wachtschip waren. Als die weer aan boord zouden komen, zou er zeker moord en doodslag van komen. Ik vertelde hun met de commandant van de Revenu-Brik te zijn overeengekomen, dat ik slechts de helft van deze manschappen terug zou nemen en de rest maar zou laten lopen, en dat ik zo de vijf ergste achter kon laten. Zij zeiden echter liever te zien dat ik deze vijf allen achter zou laten en dat zij bereid waren dubbel werk te doen, liever dan enigen van hen terug te zien komen. Ik zeide hun dat ik dat niet kon, omdat het noch tegenover de patroon, noch tegenover assuradeuren verantwoord zou zijn met zo weinig manschappen naar zee te gaan, doch dat ik wel zou zorgen dat hun geen leed zou geschieden. Na de twee deserteurs terug aan boord te hebben en de volledig lading gelost te hebben, zagen beide deserteurs opnieuw een kans om te ontsnappen tijdens het in gereedheid brengen van het schip voor de verdere reis. Bouten wilde ze echter kost wat kost weer te pakken krijgen hetgeen deze keer meer moeite kostte. Na de lading gelost te hebben, liet ik de balast aan boord brengen en verder het schip in gereedheid brengen om zo spoedig mogelijk te vertrekken. Twee dagen voor vertrek was ik ’s-ochtends naar de wal gegaan om scheepszaken af te doen, terwijl ze aan boord bezig waren om het tussendek schoon te maken. Hierbij had de stuurman de onvoorzichtigheid de twee vroeger gedeserteerden op het dek te stellen om het water aan te dragen, dat voor het schoonmaken nodig was. Deze zagen daarmede de gelegenheid schoon om met de boot, waarmede ik ’s-morgens aan de wal gebracht was, nog eens te proberen te deserteren. Zij vulden de kuip goed vol water en sprongen daarop in de boot zonder door iemand gezien te zijn. Toen later naar hun gekeken werd, waren zij zo ver verwijderd, dat de stuurman met de kijker kon zien hoe zij landden en de boot aan de wal haalden en hun weg namen naar de ingang van de baai. Daar zij nu aan boord geen boot tot hun gebruik hadden, konden zij mij geen bericht zenden, en kwam ik dit eerst te weten, toen ik on drie uur aan boord kwam, zodat zij, om twaalf uur van boord gegaan zijnde, reeds een grote afstand afgelegd konden hebben en moeilijk te vinden zouden zijn. Toch 110
wilde ik dat proberen, keerde dadelijk terug naar de wal, huurde een rijpaard en zette ze in galop na op de weg die zij genomen hadden. Ik bedacht mij echter later, dat dit mij niet veel zou helpen, daar zij mij in de verte zouden kunnen zien aankomen, zodat zij zich schuil konden houden totdat ik voorbij zou zijn, en ging daarom terug naar het politiebureau om van hun deserteren kennis te geven en om te bespreken, op welke manier ik hun wederom machtig zou kunnen worden. Wij wisten dat zij alleen in hun vroeger logement bekend waren en dus dat zodra het donker was daar zeker terug zouden komen, zodat het zaak was ze daar in de buurt ongezien op te wachten. Daar de politie agenten niet voor tien uur ’s-Avonds beschikbaar waren, sprak ik met hun af, dat ik mij zo lang daar op de post zou stellen en dat wanneer zij daar bij mij kwamen, wij het huis zouden doorzoeken. Ik beloofde hun $25 wanneer wij ze te pakken kregen en $10 als alles vergeefs zou zijn. Om mij onkenbaar te maken kreeg ik van de Hollandse consul een Spaanse mantel en een blauwe bril en van een ander een Spaanse hoed. Hiermede gekleed en goed gewapend ging ik zodra het donker begon te worden op post. Het was een lange tijd, van zes tot tien uur dat ik te schilderen had, doch er was mij te veel aan gelegen hen terug te krijgen. Hoe scherp ik echter uitkeek, niets kreeg ik te zien, zodat toen om kwart over tien de agenten kwamen, ik hun geen enkele aanwijzing kon geven. Zij vonden het toch goed de beide huizen te doorzoeken, terwijl een derde op het andere zou toezien. Ik ging toen met de twee agenten naar binnen en vroeg aan de chef van het huis of die twee jongelui weer bij hem binnengekomen waren, hetgeen hij met een knorrig neen beantwoordde en zei ze ook niet gezien te hebben. De agenten verkozen echter het huis na te zien en gingen naar boven, terwijl ik beneden bleef. Terwijl de agenten boven waren moest ik vrij wat horen over de behandeling die ik mijn manschappen deed ondergaan. Hun als moordenaars op het wachtschip deed zetten, de anderen hun vrijheid benam en door de politie begoeid als gauwdieven deed opbrengen. Spoedig kwamen de agenten weer terug, zonder iets gevonden te hebben. We gingen toen naar het tweede huis, waar wij beter slaagden en de jongelui vonden in diepe rust in de keuken. Zij werden door de politie gewekt, geboeid en opgemarcheerd. Gaarne had ik ze voor die nacht onder het gezag van de politie willen laten, doch dat kon niet zonder voorkennis van de Hoofdcommisaris, die reeds in diepe rust lag. Het was intussen over twaalf uur geworden, zodat het moeilijk was aan de landingsplaats een boor te vinden die ons aan boord wilde brengen. 11 April 1850 Opsporen Ligtmatroos Groeneveld en van Beers 13 April dito dito dito dito
$ 88,$ 134,-
Eindelijk kregen wij er een voor $10 en voeren daarmede op. Gaarne had ik een van de politie agenten mede gehad en bood hen daarvoor $5, doch dit bleek hij niet te mogen doen. Ongelukkig was de wind sterk tegen en de afstand tot het schip groot, zodat de roeier een der jongelui vroeg mee te willen helpen roeien, waarop zij zeiden geboeid te zijn en het daarom niet te kunnen. De roeier, die dit nog niet gezien had, begon daarop zware vloeken tegen mij uit te varen, dreigde dadelijk weer terug te keren en ze weer aan land te zullen afzetten. Het was alleen onder dreigement dat ik hem voor de kop zou schieten dat hij doorroeide en dat wij om twee uur ’s-nachts aan boord kwamen. De jongelui werden behoorlijk opgesloten en de bootsman kon terug gaan. Nadat hij de twee deserteurs opnieuw en nu opgesloten aan boord had, ware zij zover om uit San Francisco te vertrekken. Eerst moest hij echter nog vijf van zijn tien manschappen op het wachtschip terughalen, om voldoende bemanning te hebben voor zijn verdere reis. 111
Wij waren met de scheepswerkzaamheden zover gevorderd, dat wij de volgende dag van S.Francisco zouden vertrekken. Ik ging naar de commandant van de Revenu-Brik om hem te bedanken voor de hulp die hij verleend had en vroeg nog zijn hulp om de manschappen, die ik kon kiezen, van het wachtschip bij mij aan boord te brengen, waarop hij mij zeide, de volgende morgen maar bij hem te komen. Toen ik mij de volgende morgen bij hem had laten brengen, werd direct een boot met zes roeiers, kwartiermeester en tweede luitenant in orde gebracht om de manschappen van het wachtschip op te halen. Mijn verzoek om slechts vijf van de tien op te halen en de anderen achter te laten, werd dadelijk met harde woorden geweigerd; of allemaal meenemen of allemaal achterlaten. Daar ik in het laatste geval te weinig manschappen zou hebben om de reis te maken, zei ik ze dan maar allen te zullen nemen, waarop zij hun kist en kooi in de boot deden en zij er in gingen. Hierdoor was de boot meer dan overladen en kwam half vol water bij ons aan boord. Eerst weigerden onze manschappen hun goed aan boord te halen of zelf over te gaan, doch de luitenant en de roeiers, die allen gewapend waren, gaven hun de keus aan boord of in het water te gaan, waarvan zij de eerste mogelijkheid liever bleken te kiezen. Toen zij over waren, verklaarden zij mij, dat zij besloten hadden niet de minste werkzaamheden aan boord te zullen verrichten en dat ik ze eerder op kon hangen dan dat zij daarvan afgingen. Ik verklaarde hun, dat als zij daarbij bleven, zij mij noodzaakten hen allen in de boeien te sluiten en in Batavia aan het wachtschip over te geven, doch wanneer zij weder aan het werk wilden als vroeger, ik het gebeurde als niet gedaan zou beschouwen en hun gage als gewoon zou laten doorlopen. Neen, nergens van wilden zij weten, vrij wilden zij zijn, en anders sprongen zij liever over boord! Daar er ongelukkig geen boeien genoeg aan boord waren om alle tien de manschappen op te sluiten, besprak ik met de luitenant om ze maar allen aan land te zetten en hun op het prisonier te brengen, waar zij door het Amerikaanse gouvernement met een 8 ponds kogel aan het been als straatwerkers gebruikt zouden worden. Toen ik hun daarmede bekend maakte, vonden zij het allen goed, liever aan boord te blijven. Daar de wind intussen toegenomen en het water onstuimiger was, stelde ik de luitenant voor hun in twee gedeelten weg te brengen, hetgeen hij ook beter vond. Toen zocht ik de vijf ergste uit voor het eerste transport. Toen deze ongeveer halverwege de wal waren, stelde ik mij met geladen revolver bij de vijf anderen en gelaste de stuurman het anker te lichten en onder zeil te gaan. Dit ging vlug in zijn werk, geholpen door kapitein de Paauw en zijn stuurman, die mij uitgeleide deden. Wind en stroom waren ons gunstig, zodat wij spoedig van de reede waren en het voor de vijf man onmogelijk gemaakt werd van het schip te komen. Nog bleven zij onwillig om aan het werk te gaan, waarop ik hun zeide, dat wie niet werkt ook niet te eten krijgt en dat ik zou zien, wie het het langst zou uithouden. 20 Maart 1850 Revenu Brik; afhalen & kostgeld Equipage $ 60,20 April Wachtschip; Kostgeld 8 man der Equipage 53 dagen รก 20Ct per man per dag $ 84,80 den Doctor van het Wachtschip voor dito $ 21,De volgende dag scheen hun maag hun aan te zetten het hoofd te buigen en kwamen zij achter om mij te spreken. Zij wilden weer aan het werk gaan, wanneer ik hun in het volle genot van hun gage stelde, ook gedurende de tijd, dat zij op het wachtschip waren geweest. Ik vertelde hun, dat ik dat hun wel in S.Francisco beloofd had, doch dat onze toestand nu geheel anders was, en ik het wel zonder hun hulp kon stellen, maar dat ik 112
om de andere manschappen in hun taak te verlichten, bereid was hun weer aan het werk te laten gaan, en dat van hun gedrag zou afhangen, hoe ik later met hun handelen zou. Nadat Bouten het op deze manier toch voor elkaar had gekregen de bootsman Willem Maas en vier matrozen achter te laten, was hij zeer opgelucht San Francisco levend te kunnen verlaten en zijn reis verder te kunnen zetten naar Batavia. Dit was het einde van alle moeilijkheden die ik S.Francisco ondervonden had, hetgeen mij een ongekende vreugde verschafte uit een plaats verlost te zijn, waar ik dikwijls gedacht heb er niet levend uit te zullen komen. Ik had dus alle reden mij gelukkig te voelen, te meer daar ik ook de enige was die met zijn eigen equipage dat nest verliet. Mijn plan was nu de Sandwich eilanden aan te doen om verversingen in te slaan, daar de equipage sinds Valparaiso steeds gezouten kost heeft moeten eten en er dus, nu wij naar een warm klimaat gingen, vrees voor het ontstaan van scheurbuik bestond. Te S.Francisco was het bijna niet mogelijk verse groente te krijgen, dan tegen fabelachtige prijzen als $1 voor drie of vier aardappelen, drie uien, dito een kooltje ter grootte van een vuist, en zo was het met alles. Alleen het vlees noemde men redelijk; vijf ons voor $0,50. Groente en aardappelen werden er van de Sandwich eilanden aangevoerd.
Na ook zand als ballast ingenomen te hebben kon Jacob Bouten eindelijk uit San Francisco vertrekken. Alhoewel in onderstaande NRC van 14 juli 1850 geschreven staat dat hij op 16 april uit San Francisco vertrok,
NRC 27-05-1850
NRC 14-06-1850
blijkt uit de boekingen in het kasboek van kapitein J.Bouten van 16 tot en met 20 april dat het logischerwijze later geweest moet zijn, ik veronderstel 21 april 1850? Nergens blijkt iets vanwege uit San Francisco meegenomen vracht of lading, ook uit het grootboek van de “Jan van Hoorn� niet. Behalve het uit San Francisco voor zijn reders meegenomen Goud! Hoeveel? Ik zou het niet weten, noch uit het kasboek noch uit het grootboek!
113
Tenminste wel: 20 stuks 5$ muntstukken en 3515/20 ons stofgoud ter waarde van $ 572 (dus $ 672 totaal) voor verkoop door Kopersmit te Batavia en 133 stuks 5$ muntstukken en 3059/40 ons stofgoud ter waarde van $ 4,883,60 voor Pieter Blussé. Het zal iets van een f.15.000,- geweest zijn? Uit nevenstaand tweede deel van het kasboek van kapitein J.Bouten van in San Francisco blijkt wel dat hij een deel van het geld voor zilver inwisselde, dat het innemen van ballast $ 787,50 kostte en dat hij $ 1.038,22 betaalde als commissie voor het verkopen van zijn lading uit Valparaiso (behalve voor de steenkool?) en $ 250 voor de inklaring van de vracht. In totaal waren zijn uitgaven in San Francisco $ 4.342,38 (f.10.856,-).
2e Wereldreis. Kapitein Jacob Bouten was op deze reis in Juli 1852 met de “Jan van Hoorn” uit Brouwershaven vertrokken. Na 120 dagen deden zij Valparaiso aan om vers drinkwater in te nemen, waarna hij zijn reis vervolgde naar San Francisco, waar hij 180 dagen na vertrek uit Holland op 12 januari 1853 aankwam, tegelijk met de “Willem III”, kapitein v.d.Burg vanuit Cardiff [NRC 3-03-1853]. Zijn levensverhaal gaat hierover verder met: St Francisco was niet meer die plaats die ik eene kleine twee jaar geleden verlaten had. Alles had een geheel ander aanzien gekregen en men zoude gedacht hebben in eene andere plaats aangeland te zijn. Niets vond ik van het vroegere St Francisco terug en zelfs in de omstreken van de baai was veel veranderd. De helft van de stad was van het vlakke strand tot over een groot gedeelte van de baai met huizen op palen gebouwd, om de schepen naast de pakhuizen te kunnen leggen, hun te laden en te lossen. Schepen die daar voor de aanbouw van huizen tegen het strand gedreven zijn en zijn blijven zitten, zijn nu door huizen ombouwd en worden voor pakhuizen gebruikt. Hiervoor een opening in de zij gemaakt en een paar deuren ingehangen. In verscheidene huizen die over het water gebouwd waren vond ik Heeren voor de vuurhaard, waar een luik geopend was te visschen. St Francisco dat voor twee jaar slechts 25 á 30 huizen telde, had er nu over de 4.000, waaronder van 3 en 4 verdiepingen. Het was indertijd een geregelde Europeesche stad geworden met goede straten en verlichting. Ook alle verordeningen en politie beter geregeld, zoo dat de baldadigheden van vroeger niet zoo veel meer voor kwamen. Hoewel ook nu weder enigen der Equipage wegliepen, deed ik niet de minste moeite hen terug te krijgen, daar ik anderen genoeg voor hun in de plaats kon krijgen.
114
Nadat ik de lading gelost en verkocht had, nam ik ballast in, maakte accoord om 50 Chinezen naar Hongkong te brengen, kreeg daarbij nog als passagiers vier mormoonsche zendelingen, en vertrok daarmede naar Hongkong. Vanaf deze 2e-wereldreis in San Francisco, zijn de ‘Brieven van aankomst’ behouden gebleven die kapitein Bouten schreef aan zijn reder Blussé in Dordrecht. Deze brieven zijn in het volgende integraal opgenomen.
Sanfrancisco 13 Jan 1853 Den W Edelen Heer Mr. P.Blussé v.O.A., Met dezen heb ik de Eer UwEdele mijn behouden arrivement in de haven van Sanfrancisco te berigten. Den 12 dezer kwam ik hier aan na een reize van 53 dagen van Valparaiso, en vond de plaats door verfraaying en aanbouw van huizen en werven zeer veranderd. Zoo zelfs, dat het de zelfde stad van vroeger niet meer leek. Ik wendde mij onmiddellijk aan de Heeren Gilden Fremery & Co waar mij de Brieven van UwEdele overhandigd werden, en waaruit ik vernam dat het schip aan hun adres was. Het inklaren voor de gezagvoerders der schepen kan ook nu als vroeger niet meer geschieden, daar zij een ligt verzuim aan het Costumhuis met zware boeten straffen. Het baatte mij dus niet de benodigde gelden meede genomen te hebben. De vooruitzichten op het verkoop der Goederen schijnen niet zeer voordeelig te zijn, daar het hier weder als vroeger de markt met alles overvoert is. Ik ben echter nog te kort hier, en kon nog weinig aan de wal zijn (daar het schip nog een mijl van de stad verwijderd is) om mij van alles genoeg te informeeren, hetgeen ik u in een volgend schrijven hoop mede te deelen. De steenkolen hebben wij gemeend maar ten spoedigsten te verkoopen, daar de prijs tamelijk is en gene hoop van rijzing. Zij is verkocht á 27 Dollar per ton. De gerst zal niet uit de hand te verkoopen zijn, daar de kwantitijd te groot, en bedorven is; wij denken bij kleine partijen op de vendutie te proberen. Gaat dit dan goed dan is het nog uit de hand te proberen. Ik heb er al het mogelijke aan gedaan wat er aan te doen was,- zelfs op de reis van Valparaiso naar hier alle zakken leeg gestort, de zakken schoongewasschen en weder gezakt, waardoor ze weder een schoon uiterlijk kregen. Vroeger was met een witte laag van mot overtrokken. De Haver en Suiker is onbeschadigd en de Olie heeft ook sints het geval van Caap Hoorn niet meer gelekt. Op het aan boord blijven der Equipage heb ik volstrekt niet te rekenen, daar het wegblijven van de schepen nog als vroeger hier is. Zelfs zijn er nu kerels die er een goede Geldwinning van maken het volk van de ene af te ronselen en bij een ander aan boord te brengen. De mijne zullen dus geen uitzondering willen maken. Ik hoop echter dat ik ze nog zoo lang aan boord kan behouden tot ik op de plaats mijner bestemming ben en het schip vast. Met de meeste Hoogachting heb ik de Eer te zijn JB
Sanfr. 31 Jan.1853 Den W Edelen Heer Mr. P. Blussé van O.A. Uit mijn vorig schrijven van den 13dezer zal UEdele vernomen hebben hoe de prijzen der goederen hier staan, hetgeen doet veronderstellen dat een groot gedeelte der goederen met een groot verlies zullen leiden, vooral de Genever. Van het articul is alleen bij de Gildemeester & Co 115
over de vijfhonderd pijpen voorhanden; behalve dat zijn er nog bij Engels & Co en een landschhuis. Hieruit is op te maken dat er vooreerst nog aan geen rijzen der prijzen is te denken. De vorige week zijn er twee partijen van vijf pijpen verkocht bij Engels Hooper & Co á 85 ct per gallon hetgeen ook ons geboden werd, waarvoor ik ze echter niet wilde laten. Dachte ze beter op te slaan en een betere tijd af te wachten. Het arriveeren van de Eduard Marie deed mij echter van gedachten veranderen. Daar deze melde dat de Graef van Nassau op de komst was en een groot gedeelte genever in had. Dezelve is nu verkocht á 87½ ct per Gall, hetgeen wel een ieder verwonderde. De Heeren Gildemeester & Fremery schijnen hier menschen te zijn die het volste vertrouwen genieten, en waar de opkopers zich meede het eerst aanwenden. Ook vind ik dat zij zich alle moeite geven voor de aan hun vertrouwde goederen alle mogelijke zorg te dragen, hetgeen wel bij een ieder vooral hier te Sanfr. geensints het geval is. Van de Crushed Suiker is verkocht 13 vaten á 11.11½ en van de Melis 8 á 12½ ct p.H. hetgeen ook een hooge prijs voor de tegenwoordige markt is. De Crushed is ook zoo mooi dat zij met de Am. 1 e soort gelijk gesteld kan worden, welke anders meest 1 á 1½ hoger staat. Ook voldoet de Melis zeer goed aan het monster. Het Bier en Olie is nog onverkocht, daar worden spotprijzen voor geboden. Echter is de Olie rijzende en voorzoverre wij weten geen belangrijke partij onderweg. De zomer komt aan en het op knappen en breeuwen vereischt dog olie. Voor het bier vrees ik echter niets te zullen maken daar hiervan een groote voorraad aan de markt is, voor eenige maanden genoeg. Geen Engels schip komt er aan zonder een groote partij van dit articul. De Gerst is nog het ergste van allen, niet alleen dat de waarde zeer verminderd is, maar het gewigt is ook merkelijk minder geworden door de menigte klander die erin zijn. Ook deze is verkocht voor 2 ct en de haver voor 3 ct.
Kosten van ingekochte goederen.
Inkomsten voor de verkochte goederen (excl. steenkolen).
Met de lossing ben ik thans zoo vergevorderd, dat de Steenkolen & Yzer nog overig is, hebbende vandaag een begin gemaakt met de Steenkolen, die in 13 werkdagen gelost moeten zijn. Een gedeelte der equipage heeft zich zonder afbetaling van het schip ontslagen, en wel zoodra wij op de ligplaats en vertuid waren. Wel had ik de vroegere manier weder kunnen aanwenden, doch dat zoude mij nu nu meer gekost hebben dan zij in een jaar hadden kunnen op verdienen, en dan ook nog gevaar gelopen hebben van een paar armen of beenen te breken, of zoo als nog voor eenige dagen hier nog gebeurd is, op klaar ligten dag verzopen te worden. Want het grootste schuim der wereld is hier vergaderd en doen ongestraft wat hun goed dunkt. Heeft er een iets tegen u, dan zijn ook allen uwe vijanden en het licht is uitgeblazen eer er een Politie bij is, en de dader is bezorgt. Dus dacht ik het beste te laten lopen die willen en die blijven willen een maandgeld en voordelen bij de lossing. Deze waren echter weinig. De blijvenden waren alleen de 3 stuurlui, Bootsman, Timmerman, Zeilemaker matr. P. van Geijn en de 3 jongens W.Mahne, C.H.Beuke & G.D.Gerrits in alles nog 11 Hoofden. Echter vertrouw ik deze nog evenmin. De ronselaars zijn niet van boord te slaan. Met de meeste Achting heb ik de Eer te zijn JB
116
Uit deze brieven blijkt dat hij er ook deze keer manschappen van de schepen geronseld werden om in de goudmijnen te gaan werken en bovendien dat Bouten de nodige moeite heeft om nieuwe vracht voor een volgende bestemming te vinden. Sanfr. 15 Febr. 1853 Den W Edelen Heer Mr. P. Blussé v.O.A. In de Hoop dat UEdele ook deze in de volmaakte welstand moge geworden. Heb ik de dezer UEdele te melden dat ik gisteren de restand aan kolen gelost heb en thans bezig ben met het ijzer maar ik hoop deze week af te zijn. De hoeveelheid steenkolen welke ik deze week gelost heb bedraagt 290 Ton, hetgeen 2 ton beneden het ingeladen nummer zoude zijn. Ook de kolen leverden dus geen winst op, waarmee alleen de vrachtprijs voor het ijzer á f. 12.107,- als winst gezien kon worden voor de reis van Nederland naar San Francisco. Alle articulen zijn nu verkocht uitgezonderd de Olie, waarmeede tot het laatste willen wachten. Gaarne hadde ik U de verkooprekening der verkochte goederen willen zenden doch de Heeren Gildem.Frem. konden dezelve nog niet opmaken voor zij de rekening der Prezerstoor ontvangen hadden. Het Remiteeren der Gelden maakt weinig onderscheid in Goudstof of Wissel. Echter is het nog iets voordeeliger in Goud. Evenwel is dit zeer bezwaarlijk minder te krijgen dan $ 17.50 Daar de Heeren Gildem. het voor zich behouden de kolen Gelden te vereffenen, zal het geene wat ik aan UEdele te remiteeren heb omstreeks bedragen $ 10.000, hetgeen geassureerd zal worden op de doorlopende Polis van de Gildem. Voor het schip is hier niets te doen. De vrachten op de kust maken de onkosten niet goed. Te Valparaiso liggen veele schepen en de Guana vrachten van £3.5 naar Antwerpen geven ook niets. Het voordeeligst denk ik zal zijn naar Hongkong te verzeilen, en zien wat daar te doen is. Zoo ik hoor zijn daar ook soms goede vrachten voor Sydnij. Met de bevrachting der Maatschappij zal ik nog wel de tijd hebben daar het no. van 126 in febr. of maart als de bevrachtingen weder beginnen door de in dien tusschentijd binnengevallen schepen weer vergroot zijn. Wierden alle maanden 30 schepen bevracht, dan zoude ik nog niet voor Julij of Augst. bevracht kunnen worden, hetgeen dan Oct. of Nov. op Java zou zijn. Tot kompletering mijner Equipage zal ik nog 4 man benodigd zijn en de huren op Hongkong staan althans bij de run $7,5 te Hongkong soms 8$ per maand, en ook meest altijd volk te bekomen. De hofmeester H.Heynen heb ik op laten pakken, en zit thans onder goede bewaring aan boord. JB Zonder vracht vertrok de “Jan van Hoorn” uit San Francisco naar Hong Kong met vier Mormoonsche zendelingen en 50 Chinezen (52 blijkens zijn kasboek). De eerste verden (p.p.) de meeste inkomsten op, de tweede groep het leukste verhaal (zie deel IIC) en in absolute zin nog enige bijdrage aan de kosten van deze reis die tot nu toe financiëel een fiasco was.
117
Niet meer of anders dan een curiositeit uit het kasboek van kapitein J.Bouten is nog de boeking á f.80,- vanwege ‘Onkosten achtergelaten volk in 1850’. Zijn totale uitgaven in San Francisco bestaan uit:
Vanuit San Franscisco vertrekt de “Jan van Hoorn” op 11 maart 1853 naar Hong Kong, waarna mogelijk naar Sydney.
118
San Franciso in sailingsteps
When Jacob Bouten arrived in San Francisco in 1850 it was just one and a half year after the Goldrush started and less than four years before it was called Yerba Buena on Mexican soil.
View of San Francisco, formerly Yerba Buena, in March 1847 [4]. In the bay: the USS “Portsmouth” (A), USS transport ships (B) and the merchant ship “Vandalia” (C). Along the shore: Montgomery St, uphill in the center Clay St and Washington St on the right. In between Kearny St. Customhouse (1) with flag and Samuel Brannan’s Residence (10) behind it. In the background: Los Pechos de la Choco (33) and Lone Mountain (34). [SFMM]
Spanish settlers first arrived in San Francisco in 1776. Soldiers established a presidio or fort at the entrance to San Francisco Bay, and catholic padres consecrated the site of Mission San Francisco de Assisi, now known as Mission Dolores. When Mexico gaines undependance in 1821, the new government issued large land grants to Alta Californios. With the help of Indian labor, the land grants became vast rancheros and produced great quantities of wheat and cattle. San Francisco: City of golden dreams May 12, 1848 is mentioned as the start of the goldrush most often, when Samuel Brannan marched across Portsmouth Square in San Francisco waving a bottle of gold dust over his head crying, “Gold! Gold! Gold from the A,merican River!” His words electrified the village and eventually the entire world. Within a few days San Franciscans left en masse for the foothills, beginning the greatest migration in American history, the world famous Gold Rush. Thousands of goldseekers and pioneers from around the world converged on the shores of Yerba Buene Cove. At one point in 1849, the population of San Francisco was doubling every ten days. But what’s most remarkable about the Gold Rush was not the wealth it porduced; it was the character of the city it created. The rush for gold drew more people from more different countries 119
and continents into one place at one time than ever before in the history of mankind. From the beginning, San Francisco was truly an international city. Between 1821 and 1848, in 1846 at the onset of the Mexican-American war, the USS Porstmouth anchored in Yerba Buena Cove where seventy marines, soldiers and sailors marched up the plaza and raised the Stars and Stripes. Yerba Buene was on American soil now and the village got the name San Francisco. July 7, 1846. Population the pueblo of Yerba Buena estimated at about 1000 non-natives. There were about 50 buildings in the pueblo. 1849. Fire destroyed most of the city. It broke out at Dennison’s Exchange on the east side of Kearny between Clay and Jackson sts. Fire spread to surrounding buildings before the bucket brigade could be formed. Fifty buildings were destroyed, and the fire caused $1,500,000 damage. This was known as the first Great Fire. Mayor-elect Geary organized the crowd which pulled down buildings with ropes to stop the fire. Edward Edgerton was killed while fighting the conflagration. December 31, 1849. Population of San Francisco was estimated at 100,000 including 35,000 people who came by sea, 3000 sailors who deserted ships and 42,000 who came overland. http://www.sfmuseum.org/hist/chron1.html
When Jacob Bouten came to San Francisco on his voyage of 1849, it would have looked pretty similar to the above picture. He describes (in his lifestory about his second time in San Francisco) S.Francisco in early 1850 as a town with only 20 to 30 houses. This is hard to combine with a population of 100.000 (see before) even when taking into account the 50 houses destroyed by the First Great Fire in 1849. He came into San Francisco just three years after it became American and less than two years after the Gold Rush had started. This was a totally different and new world for him. I flew in from Miami, with a weekend stopover in Dallas, where I visited Evelyn Reyers, a family of the Klinkhamer’s not related to me. One of the grandsons of Jacob Bouten, Cornelis Jan Bouten, younger brother of my grandfather and my god-uncle, was married to Beppie Klinkhamer. Her husband died in a mining-accident. Before my aunt Beppie died she started the “Bouten-Klinkhamer Foundation”, and since I am one of the board-members of this foundation, I thought “why not visit some Klinkhamers living around the world (they went to North-America and Australia, the Boutens did not)” during my trip in sailingsteps. It was great to meet Evelyn in her world as an architect with HKS (a company which builds hospitals) and at her house in Dallas in Texas, quite another world again for me to experience. Evelyn, thanks a lot for your hospitality and showing me around in your life and environment.
I arrived in San Francisco on May 3rd , 2010 and believe it or not, as in Valparaiso and in Ancud, nothing remained from the 1850-1853 years, because of an earthquake in 1906, the same year as in Valparaiso. The earthquake in San Francisco was not as strong as the one in Valparaiso, but in San Francisco they had gas pipes that exploded and set a huge fire in the city and because the water pipes also broke, the fire could not be extinguished before the whole central area of the city burned down. The oldest building that remains is the Old Mint, built in 1874, a legacy of the city’s silver age and located at Fifth Avenue near Market Street. It is also the starting point of the Barbary Coast Trail through the heart of the historic center of San Francisco. 120
I was lucky, coming by subway from the airport to Powell Station, to speak with some-one at the tourist information office (first of all to find a hotel and also to get some more information about San Francisco), who was interested in my reason for visiting SF and who advised me to walk the Barbary Coast Trail. I bought the booklet without understanding completely what it was about.
Barbary Coast Trail downtown
San Francisco 1868
In the picture to the left the original coastline is shown and you should be able to see Montgomery St and Kearny St as it is nowadays and Clay St plus Washington St with some more effort. Between Clay and Washington, above Kearny, you find Portsmouth Square which became the center of the town in the mid 19th-century. Nowadays it is the meeting place in the Chinese quarter, where you can find the spot where the American flag was raised. In the picture to the right, the original coastline can not be recognized anymore. Best reference between the left and the right picture is Market St, diagonal on the picture right. Before finding out about these details, I walked from the San Remo hotel in Mason along Fisherman’s Wharf to the Maritime National Historical Park, where I spent the next couple of hours in the Visitor Center. The Maritime Museum itself is closed for a couple of years, but in the Visitor Center [Ref 7] I immediately found some interesting information. Not only the picture of San Francisco in 1847 and the DVD of the “Peking” which I have shown before, but also the pictures of SF in 1849 and 1850 which show the rapid growth of SF in those years. San Francisco in 1850 is painted from the opposite direction as that from 1849, from a point on Telegraph Hill, and looks through Montgomery St to the Long Wharf in front of Commercial St, that parallels with Clay and Sacramento. The cove between Washington St and Telegraph Hill has been filled by land.
121
San Francisco in 1849 (~June), looking north on Kearny St toward Telegraph Hill, by Henry Firks. This image is one of the earliest views of SF after the discovery of gold in California [SFMM]
San Francisco 1850, by William B. McMurtrie [SFMM]
The next morning I started to walk the Barbary Coast Trail, starting from Hyde where I took the Cable Car, an interim technology between horse drawn omnibuses and electric trolleys, started in SF in 1873. A highly energy inefficient system that still exists in SF (rebuilt in 1982), the first and now only city where it is still in operation. Arriving at Powell St, I first went to the Mint, from there on to Union Square, through Chinatown to Portsmouth Square and through Commercial St to the north side of the former cove where I took a break in the Old Ship Saloon. The area of the former inlet known as Yerba Buena Cove, is a graveyard of Gold Rush ships. Many of the more than 600 abandoned ships where salvaged by entrepreneurs, who erected wooden structures on the decks and used them for hotels, warehouses, saloons and even a jail. One such ship, the threemasted bark “Arkansas” blew aground in 1849 and lies buried beneath the site of this saloon. In 1851, Joe Anthony, an enterprising Englishman, cut a door into the side of the Arkansas’ hull and converted it into the Old Ship Ale House. He installed a gangplank to the Pacific St pier and posted a sign next to the entrance which read, “God, Bad, and Indifferent Spirits Sold Here! At 25 cents each.” This was ‘my place to be’ of course, especially because they had some pictures on the wall of San Francisco around 1851. First I had a chat with the bartender and later on with the owner, and their pictures helped me a lot when next day I tried to explain to the people in the Library of the Maritime Museum what I was looking for, because they could not help me to information in general, only when they knew exactly what to look for (they were very helpful, but very American and a kind of government people as well) ! Anyhow, 1+1 = 1-3 (?, you don’t need to be a technician for this ☺) and thus I can show next interesting map with nice details:
122
Map of San Francisco showing how it developed after the Gold Rush started [SFMM] The full line on the map represents the shoreline in 1851, the thin broken line is the approximate extent of the land fill by late 1852. As the filled shoreline advanced, wharves were constantly pushed out to deeper water and by 1855 the reclamation of Yerba Buena Cove was almost complete. The map shows the areas of Sydney town and Little Chile, the Long Wharf opposite Commercial St and the wharfs in front of nearly every street to the Westside. The numbers indicate abandoned ships that were ultimately buried by the landfill. 1. NIANTIC 2. APOLLO 27. ARKANSAS Yerba Buena Cove was glutted with ships, brigs and barks during the early years of the Gold Rush. Their crews, and frequently officers as well, deserted and made off to the diggings. A vessel thus abandoned could often be bought for a song from her discouraged master or owner’s agent. Beached or scuttled in the shallow waters of the cove, the hull would then be turned into a warehouse, hotel, restaurant, tavern or store. Such a conversion was quicker and less costly than buying a lot in the Gold Rush city, purchasing lumber imported from around Cape Horn, and hiring carpenters at premium pay to put up a building. John Lawson, an official ship-scuttler in the Gold Rush period, estimated, in his old age, that a hundred ships were buried under San Francisco’s business district. Excavations dug for modern office buildings occasionally reveal the timbers of an old “forty-niner”.
After my visit to the Old Ship Saloon I went through Columbus and along Washington Square, up Telegraph Hill and down again along the Embarcadero, walking Pier 39 and on along Fisherman’s Wharf back to SF Maritime Park. A beautiful day with a lot of discoveries for sailingsteps and even more walkingsteps (I nearly did the whole Barbary Coast Rail ++ in one day). Getting back to my hotel rather late, I ate again in their restaurant Fior d’Italia, the first established Italian restaurant in San Francisco. The next morning, first I rented a bike to go to what I thought to be the oldest newspaper of SF, the San Francisco Chronicle at Fifth Av. However this newspaper started in 1865 and from there I was directed to the San Francisco Examiner at 2nd Av, where their building appeared to be empty. A 123
couple of hours later in the San Francisco City Library [8], I found in the Alta California from February 18, 1850:
Alta California, February 18, 1850 The Dutch bark “Jan van Hoorn” with captain Bouten, arrived in San Francisco 17 February 1850, in 50 days from San Carlos; to Surocco Brothers.
This means that he left San Carlos on 29 December 1849, after a stay of about one month (he left Valparaiso on 21 November to sail to San Carlos). I did not find when he left San Francisco, perhaps I had not been trying long enough to scroll through the prints of the newspaper, sitting there behind a screen with a back hurting more and more. Nevertheless, during this search I also found out about his second time to arrive in San Francisco and apparently, he was not the fastest one coming from Europe or Valparaiso. What I had not seen before was that he had four passengers. He does not write about these at all? Again I did not find out when he left, may be because in the meantime somebody had told me where I could find the same information on the internet. Later on, being back home, I found the website and the newspaper but not from the right time of the years.
Daily Alta California, January 13, 1853 The barque “Jan van Hoorn”, captain Bouten, arrived in San Francisco on 12 January 1853, in 180 days from Rotterdam and 53 days from Valparaiso, to Gildemeester and De Fremery &Co, with 4 passengers.
124
And again it was after my trip around the world only that I found in Dutch newspapers: NRC 06-05-1850, Scheepstijdingen: Dordrecht, 3 Mei. Volgens brief van kapt. Bouten, voerende het schip Jan van Hoorn, in dato San Francisco 28 Februarij, was hij den 16den dito, na ene reis van 50 dagen, aldaar van Valparaiso aangekomen. Den 26 dito had hij een aanvang gemaakt met lossen, en dacht binnen vier weken daarmede gereed te zijn. NRC 27-05-1850, Scheepstijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 1 April. Jan van Hoorn, Bouten, n.Java; om binnen 2 á 3 weken te vertrekken. NRC 14-06-1850, Scheepstijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 16 April. Jan van Hoorn, Bouten, n.Batavia. saying he arrived 16 february 1850 in San Francisco, expecting to be leaving before the end of march and realy left April 16th to Batavia. Because of his second voyage it is interesting to read with which other (5) Dutch ships he was in San Francisco at the same time. NRC 14-04-1853, Zeetijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 27 Febr ter reede de Hollandsche schepen Fanny, Tjebbes; ’s-Hertogenbosch, van der Braak; Edouard & Marie, Eeltjes; Jan van Hoorn, Bouten; WillemIII, van der Burg en Graaf van Nassau, Sanders. NRC 29-04-1853, Zeetijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 7 Maart. Zeilkl. Jan van Hoorn, Bouten, n.Hongkong. Here it also comes clear that at both voyages he was in San Francisco during two months (One of my questionmarks before finding this information in the newspapers).
During the afternoon I visited the Library of the Maritime Museum [SFMM], located at Fort Mason, where I was able to order a couple of reproductions as I mentioned before. One I did not show yet is a photograph (a very early one and oldest I found during my trip) of San Francisco in 1851 with many houses made from briks (instead of wood) and a forest of masts in the bay. This one gives a slightly different view of San Francisco from the ones before, but is at least as valid to show San Francisco between the two times when Jacob Bouten was there. I had also seen this picture in the Old Ship Saloon.
San Francisco prior to April 1851, from Portsmouth Square [SFMM]
The view looks east from approximately Portsmouth Plaza, with Rincon Point at the right andYerba Bueana Island at the left. Photo left: the backside of Delmonico Hotel (building in front) at westside Mont’gy, Dunbar & Gibbs (you can even read the name on the picture!) behind it in the next street Sansome, with Turner Fish &Co and S.H.Williams Co to the left (north). Photo right: 125
Harry B. Lafitte &Co bottom left in Montgomery St, Darling &Co (building in the middle) on the corner Clay and Sansome St (both wooden pier actually) and opposite Nantic and at the very right end the Wells Building at Montgomery St, the same location as where the Wells Fargo History Museum is now. It’s nice to see these pictures on real large scale (as I have these from the library of the SFMM) and many details of both houses and the forest of masts.
San Francisco early 1851, from Portmouth Square [SFMM]
Next picture of Portsmouth Square itself and also from 1851 gives a slightly different impression of San Francisco at that time (I found this picture on the internet somewhere). This was about as much as I found of San Francisco from 160 years ago, before I got problems with a slipped disc as Kylene Pring of “SF Sport and Spine Physical Therapy” called it when I visited her the first time on May 7th, 2010 in Commercial St. She did a great job, but it did not help me enough to be able to explore San Francisco any further. Kylene treated me again the following Monday and Thursday, which made me well enough to fly to New York City on May 14th (thankfuls to fly business class with flatseats), but not good enough to stroll through SF any longer, to go to the Golden Gate Bridge or across, to find out more about SF and to meet San Franciscans. Nevertheless I was lucky that this did not happen to me earlier (for instance when I was in the inlands of Suriname, southern Australia or Indonesia to name just a few places), but in San Francisco where there was appropriate help.
126
Views from Coit Tower in opposite directions.
During my first two days in SF I saw more of SF than I did show up until now. Walking the Barbary Coast Trail I was on Telegraph Hill, not the tallest but certainly the most distinctive hill in San Francisco. Telegraph Hill received its name in 1850 when a semaphore was placed on this hill, a tall mast with movable arms positioned in various configurations depending on the type of ship approaching SF. From the Coit Tower, built in 1933, you have a panoramic view of the city and the bay. Last picture on the left is a view from the top of the Coit Tower to the Golden Gate Bridge in the west. The bridge was completed in 1937 and connects the city on the northern tip of the San Francisco Peninsula with Marin county. As early as 1820 there used to be a ferry, with regularly scheduled service beginning in the 1840s for purposes of transporting water to San Francisco. The picture on the rightside looks south through the windows of the tower to the financial district.
Alcatraz
From the Municipal Pier on the westside of Maritime Park, you have a good view into the bay and on the island of Alcatraz, currently the most touristic attraction of SF. I preferred the view southeast in the direction of the city and Maritime Park with the “Balclutha� moored at Hyde St Pier in the Maritime Park.
San Francisco from Municipal Pier
127
The “Balclutha” used to be a cargo ship, built in 1886 in Glasgow, Scotland by Charles Connell & Co. A ship of 1689 tons of iron and steel, 256 feet long, that sailed between England and Alaska yearly between 1903 and 1930.
The clipper “Balclutha” and its voyages from 1886 to 1930
Captain (1894-99) Alfred Durkee wrote about sailing the “Horn” :
“No one who has not been there can imagine the strain on the captain on trying to get around Cape Horn”. In front of the ship you see Telegraph Hill with the Coit Tower, to the right the Financial District and again right Russian Hill behind Ghirardelli Square. Between these two hills along the shore is Fisherman’s Wharf, where it is hard to find any locals among the many tourists. Nevertheless it is a nice area without highrisers and not crowded with traffic. Together with Alcatraz Island, Pier 39 may be as attractive for tourists, I did not like it except for seeing the hundred’s of sea-lions hauling out on K-Dock. All along the Embarcadero there are Pier-buildings with odd numbers (including 29,5 between 29 and 31 !) untill the Ferry Building opposite Market St and Commercial St. The Long Wharf in the 1850s’ started from Commercial St and run nearly up to the nowadays’ Ferry Building.
Sea-lions at Piet 39
Ferry Building from Ferry Pier
From what I saw during too short time in San Francisco, it is a very nice city worthwhile to go back to. It is much bigger and modern compared to Valparaiso, both were not much more than villages in 1847. Both were expanding rapidly during the Gold Rush and got many international inhabitants. Valparaiso still has something of the flavour from the middle of the 19 th-century, San Francisco has not. Both harbor cities are built on many hills and both cities are colorful, each in his own way but also alike. 128
There is only one ‘one of a kind’, but in San Francisco I found another one, I don’t know to remember how far away from:
It was on one of the tiles, marking the Barbary Coast Trail, and this one in memory of Robert F. Laverne, a “One-of-a Kind San Franciscan” (Who-ever it may be?) !
San Francisco, a city of Golden Dreams to go back to (in better circumstances) 129
San Francisco and it’s vicinity in 1853
130