Jacob Bouten 1827 - 1835
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e-eeuw Jacob Bouten 1827 - 1835 Scheepsjongen 12 jaar
Kees Bouten Š 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835
Jacob Bouten 1827 - 1835.
Op 14 november 1827 monstert Jacob aan te Dordrecht als kajuitsjongen zonder gage op de nog bijna nieuwe schoenerkof “Harmonie”, 182 ton, gebouwd op de werf Jan Schouten1 voor reder Klerk en Voogd, beide te Dordrecht. Te waterlating 27-10-1826, bijlbrief nr.39 dd 13-12-1827.
Figuur 1 De werf van Jan Schouten aan de oostzijde van de Kalkhaven te Dordrecht dd 24 augustus 1826 op de verjaardag van Koning Willem I., met vier schepen op stapel: het fregat “Louise Prinses der Nederlanden” (rechts), de kof “Christina”, de kof “Harmonie” (links) en de brik “De Dankbaarheid”.[SAD]
Op 14 november 1827 monstert de Waterschout J.Buys 't Hooft te Dordrecht, Stuurman B.J.Bakker uit Veendam, Kok A.J.de Boer uit Hogezand, de matrozen Harm F.Bieze uit Sapmeer, Wouter V.Heumen uit Dordt, D.H.Hut uit Veendam, R.A.Duintjer uit Veendam en Jongen J.L.Buiten uit Veendam aan voor een reis 'op avontuur' met het schip de HARMONIE met kapitein J.Strobuur. Over zijn eerste reis als kajuitjongen verhaalt Jacob: “Ons vertrek volgde spoedig na mijne komst aan boord en de reis was naar Cette in de Middellandse Zee eene lading wijn voor Amsterdam te halen. De reis beviel mij zeer goed en vond in Kapt Stroboer een rechte vaderlijke vriend, die in alles voor mij zorgde. Wij kwamen omstreeks Apr ’28 in Amsterdam aan waar de Kapt zijne vrouw aan boord kwam, en de
1
Jan Schouten (1786-1852 Dordrecht) nam op 22-jarige leeftijd de werf, mastenmakerij, houtzaagmolens, houthandel en rederij van zijn vader Jan Schouten over die in 1808 overleed. In 1810 werd hij lid van de vrijmetselarij te Breda, waarna hij in 1812 de Loge “La Flamboyante” te Dordrecht opricht, waarvan hij tot zijn e overlijden in 1852 voorzitter was. Hij richtte op 17-10-1818 het 3 - zeemanscollege van Nederland op, onder de zinsspreuk ‘Tot Nut van den Handel en Zeevaart’, waarvan hij tot 1836 voorzitter was. [3]
1 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 zomer reizen altijd mede maakte. Ik schreef een zeer lange brief aan de oudelui, en onder andere dat mij het zeevaren zoo beviel, dat ik er niet aan dacht er van af te gaan.” Dus kennelijk gaat de reis naar Sête in Frankrijk om wijn te halen voor Amsterdam
Figuur 2 Monsterrol nr.255 voor de “Harmonie” liggende te Dordrecht en gedestineerd ‘Op avontuur’, met kapitein J. Strobuur. [SAD-12]
Na het lossen van de lading vertrekken ze naar Frederikshaven in Denemarken om een lading hout te halen voor Middelburg. Toen ze eind mei voor de kust van Frederikshaven aankwamen was deze nog dermate bevroren dat ze enkele dagen moesten wachten om Frederikshaven te kunnen bereiken. Met een lading planken voeren zij terug naar Middelburg.
Figuur 3 Middelburgsche Courant 19 Junij 1828
Hierna een volgende reis naar Rusland, dit keer naar Narva om een lading balken voor Middelburg op te halen.
Figuur 4 Middelburgsche Courant 1 Julij 1828
Middelburgse Courant 13-09-1828, ZEE-TIJDINGEN.: MIDDELBURG den 10 september. Gisteren is van hier naar Dordrecht gezeild het kofschip de Harmonie, kapitein J. Strobuur.
Bij terugkomst in Dordrecht wordt kapitein Strobuur aangesteld om het toezicht te houden bij de bouw van een nieuw schip en wordt de “Harmonie” overgegeven aan kapitein Gieze E. de Boer.
2 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 Scheepsjongen van 13 jaar Op 22 september 1828 is hij scheepsjongen 13 jaar met een gage van f 4,- /mnd. op de “Harmonie”, nu met kapitein Gieze E.de Boer (Oude Pekela, vlag D 11). [Monsterrol nr.331, SAD-12]. De nieuwe Kapt was een klein zeer bewegelijk mannetje met een ruw rood gezicht waaruit men zoude opmaken, dat hij aandeelhouder van de Schiedamsche Maatschappij was. Hij was echter heel flink in al zijn doen en laten en niets onkundig. Hij en ik was spoedig zijn lieveling. Wij kregen onze bestemming naar Bergen in Noorwegen, daar eene lading Stokvisch in te nemen en daarmee te zeilen naar Triëst, waar wij na eene lange reis met veel slecht weer en storm gehad te hebben, in het laatst van Januari aankwamen. In Triëst had ik veel genot, was de Kapt zijn trouwe page, ging de meeste tijd met hem naar de wal naar concert en opera, waar ik het stuk zag opvoeren van Marcus Anthonius & Cleopatra. Het was voor het eerst dat ik in een opera kwam en meende in een toverpaleis te zijn. Alles even prachtig en schitterend en zoo ruim dat er bijna nergens gedrang was, hoewel er zeker meer dan duizend menschen waren. Voor het gebouw was een overdekte plaats waar de rijtuigen opreden, prachtige Equipages met prachtig gekleede dames. Het toneel was zoo groot en diep dat een rijtuig met vier paarden op rondreed en een ogenblik 25 ridders te paard voorop stonden, waarachter men de zee zag waaruit de verte een schip zag aankomen, waarop Cleopatra bevond. Dit alles maakte een indruk op mij dat mij nu nog duidelijk voor de geest staat. Ook woonde ik hier het Carnaval bij, dat prachtig met overal feesten uitgevoerd werd. Het werd geopend met een onafzichtbare open rijtuigen, waarin vier gemaskerden zaten met een groote mand met suikergoed tusschen hun in, waarmede zij de omstanders gooiden en soms pijnlijk in het gezicht kregen. Na hun lading stokvis gelost te hebben zeilden ze naar Messina om op Sicilië vracht te zoeken. Daar werd Jacob ziek en bleef hij achter bij de bevrachter de heer Läger & Lenegraff, terwijl de “Harmonie” in Terra Nova een lading zwavel innam en in Catania een partij kisten drap en sinasappelschillen. Aangezien de “Harmonie” in Catania volgeladen zou worden, maakte Jacob de tocht van 100 km naar Catania in een karavaan muilezels met Sicilianen over land. Uiteindelijk moesten ze van Catania toch nog naar Messina om het schip volledig geladen te krijgen, waarna ze van Messina naar Antwerpen vertrokken. Een ieder aan boord was verheugd het eiland te verlaten, daar men daar bijna op geen plaats van zijn leven een ogenblik zeker is. Van het volk hoorde ik, dat bij het laden op Terra Nova hun gedreigd werd het schip af te lopen, en kort tevoren ook een Hollandsch schip ’snachts overvallen werd en de wachtsman vermoord. Nu wij waren er gelukkig afgekomen en hoopten nu spoedig weder onder zachtaardige bevolking te komen. Wij moesten echter nog eerst een staaltje van de Zuidelijke geaardheid ondervinden eer wij onder de Nooren kwamen. Op de hoogte van Malaga waren wij dicht bij de kust en konden de stad met de kijker onderscheiden. De wind was stil en het schip ging weinig vooruit. Daat zagen wij een 3 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 Spaansch kustschip naar ons toe komen, roeiende met lange riemen. Dat maakte ons niet ongerust daar wij dachten het een loodsvaartuig te zijn, die ons naar Malaga zou willen loodsen. Toen het vaartuig echter dichtbij was schoot het ineens langszijde van het schip en maakte zich aan ons vast. Terwijl sprongen er 12 á 15 man over, gewapend met lange messen in hun gordels, en vroegen waar het schip vandaan kwam, waarheen het ging en waaruit de lading bestaat. Zij zagen de scheepspapieren in en daar er geen lading van groote waarde in het schip was, zeiden zij dat zij behoefte aan proviand hadden. Onder het voorwendsel van kustrecherche te zijn en nog een maand buitengaats te moeten blijven, namen de 22 gewapende mannen een deel van het vlees, spek, brood en boter mee alsook een vaatje genever. De komst van een Engels oorlogschip maakte hier spoedig een eind aan, waarna zij hun reis naar Antwerpen konden vervolgen. De provisie aan boord was hierna echter schaars, waarover Jacob Bouten verhaalt: . . . en kreeg ik voor mijn aandeel voor ochtend en avondeten een beschuit en twee glazen water. Dat was zeer weinig en heb ik meermalen met warme dagen een touw in het zeewater gehangen en daarop gezogen, meest voor verkoeling daar het voor de dorst niet hielp. Gelukkig kregen wij van tijd tot tijd ook regen en werd alles gedaan om water op te vangen. Ook vingen wij veel vischen en toen wij voor het Engels kanaal kwamen kregen wij van een tegenkomend schip wat brood en water. Boter had geen onzer in de laatste maand geproefd en werd door enige van de Equipage door zoute olie vervangen, hetgeen in Italie en Spanje veel gebruikt wordt. Ik kon mij echter daarmede niet verenigen en gebruikte mijn brood dus liever droog.
Nevenstaande tekst maakte deel uit van de ‘Monster-rolle’ in die jaren en waarvoor de bemanning tekende alvorens op reis te gaan.
Eindelijk na een reis van 104 dagen kwamen wij te Antwerpen aan en kreeg ik de vrijheid om dadelijk naar huis te vliegen. Ik was nu bijna twee jaar van huis geweest en in die tijd weinig brieven gewisseld daar de post zoo duur was. Lang daarna sprak mijne moeder noch dikwijls over die dag dat ik de kamer kwam invliegen met de uitroep daar ben ik. Wat een eerste ervaringen heeft de jonge Jacob opgedaan in bijna twee jaar nadat hij als twaalfjarige jongen van huis vertrok om te gaan varen. En wat een spannende indrukken en angstige belevingen op de eerste drie reizen met kapitein Strobuur naar Sête (Frankrijk aan de Middellandse Zee), Frederikshafen (Denemarken) en Narva-Rusland, waarna met kapitein de Boer eerstnaar Bergen, waarna Triëst en Sicilië en terug naar Antwerpen, alle vijf met de “Harmonie”. 4 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 Ik kreeg natuurlijk de tijd dat wij te Antwerpen lagen alle avonden vrijheid naar huis te gaan, waar ik mij dan zeer gelukkig voelde. Allen zaten dan om mij heen, terwijl ik dan van mijne reizen moest vertellen. Tusschen beiden kwamen er ook wel eens tranen voor den dag wanneer het gesprek op de oudste zuster viel, die den gepasseerden winter in het ijs verdronken was. Zij had mij dikwijls brieven geschreven en altijd aangespoord spoedig thuis te komen. Zijn verblijf in Antwerpen was niet lang, aangezien ze al spoedig de opdracht kregen om in Danzig een lading hout te halen voor Harlingen. Te Danzig zoude ik bijna verdronken zijn. Wij lagen daar aan de overzijde van de rivier voor de stad en hadden geen andere communicatie met de stad dan door het over en weer varen met de boot, en toen ik op zekeren avond dat het zeer donker en regenachtig was, de Kapt van de overzijde moest halen en van het schip in de boot dacht te springen, er naast sprong en zoo in het water te land kwam. Niemand was op het dek om mij te helpen, doch de Kapt had de plomp gehoord en schreeuwde toen uit al zijn macht naar het schip, dat gelukkig gehoord werd. Spoedig werd er met haken naar mij gevischt en eindelijk werd ik bijna levenloos opgehaald. Na lang wrijven en rollen loosde ik een gedeelte water en kwam later bij, dat later geen kwade gevolgen heeft gehad. Aangezien de kapitein er na deze reis voor koos om niet meer voor de winter naar zee te gaan, werd de bemanning van het schip ontslagen. Jacob vertrok naar Amsterdam om verder naar Antwerpen te reizen, maar trof in Amsterdam een kennis die hem aanraadde dienst te nemen op de “Cornelis dasse Viëtor” naar Cadiz-Spanje. Figuur 5 Monsterrol 484 voor de CORNELIUS DASSE VIETOR, kapt Hendrik H. Bosker, 12 maart 1831
thans liggende te Dordrecht en gedestineerd naar Cadix. Stuurman B.H.Schuring van Oude PekelA, Kok J.H.Brontsema van Bremen, Matrozen G.A.Torpeus van Delfzijl, E.H.Mugge van het Kralingsche Veel, Werner Christoph Beis van Zingelt, Ligtmatrozen J.L.Buiten van Dordrecht en H.J.Brouwer van Beerten en Jongen Roelf Beenes Stuut van Veendam. Te Amsterdam trof ik een oude kennis die mij aanrade dienst te nemen op de Cornelis dasse Viëtor die bestemd was voor Cadix. Ik ontving daar f12 in de maand hetgeen een groote huur was, daar ik vroeger slechts f8 verdiende. Van deze reis kwamen wij Sept.1830 in Holland Amsterdam terug en daar ik hoorde dat de revolutie in België was uitgebroken verlangde ik naar huis, pakte mijn boeltje weer bij elkaar en vertrok met de pakschuit naar Rotterdam en van daar over Dordrecht naar Antwerpen.
5 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 Daar ik echter te Dordt. mijn oude Kapt. eerst noch opzocht, hoorde ik van hem dat mijne moeder met de kinder van Antwerpen gevlucht waren en te Dordrecht woonde. Hoe gelukkig dat ik niet dadelijk naar Antwerpen doorgereisd was, hoe zoude ik hun dan gevonden hebben? Ik vond hun echter allen heel wel, doch mijn vader was op reis naar Braziliën, van waar hij later op Rotterdam terug kwam. Zoo vond mijne moeder het goed met de woning naar Rotterdam te gaan, dat wij nog voor de winter deden.
Figuur 6 Zicht op Dordrecht over de Oude Maas van rond 1800 [SMA]
Jacob bleef gedurende de wintermaanden thuis en nam in het voorjaar 1831 dienst op een kof waarmee hij vanuit Rotterdam enige reizen naar Liverpool maakte om klipzout te halen. Daar was het ook een geregelde revolutie tusschen de Hollanders en de Belgen van de schepen die daar druk op voeren. Doordat daar in de dokken geen vuur of licht op de schepen mocht zijn en aan land in kookhuizen gekookt moest worden, verzamelde zich ook daar geregeld het volk als de werkzaamheden aan boord afgelopen waren. Menigeen kreeg daar bebloede hoofden en blauwe ogen en de meeste tijd moest de politie het doen ophouden. In het najaar van 1831 stopte hij met deze reizen, waarna hij aanmonstert op het fregatschip “Twee Antonies”, kapitein Bruker, om daarmee zijn eerste reis naar Oost-Indië te maken. Jacob was toen 16 jaar. Ik verhuurde mij mij op het Fregatschip “Twee Anthonia” Kapt Briker naar Java en vertrok in’t voorjaar van Rotterdam. Dit was een flink schip met 12 stukken geschut op het dek, een hut achterop voorzien met geweren sabels pistolen en pieken en met een Equipage van 40 man. Wij hadden slechts weinige passagiers. Na gelost te zijn op Batavia kregen wij bestemming naar Canton in China en als passagier de heer Jacobaan die de theeplant naar Java over te brengen. Te Canton bleven wij geruime tijd liggen en te wachten totdat de nieuwe theeoogst inkwam en daarop vertrokken wij naar Rotterdam. Zijn levensverhaal over deze reis gaat uitgebreid verder met hoe ze in een blokkade door Engelse en Franse schepen van Holland terecht kwamen, de “Twee Antonia” door een Engels oorlogschip werd 6 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 opgebracht en de bemanning gevangen genomen werd, waarna ze naar Portsmouth werden overgebracht. Wij deden het eiland St.Helena aan voor verversing en provisie, en hoorden daar dat de laatste tijding uit Europa de tijding aanbracht, dat de Hollandsche kust door Engelsche en Fransche schepen geblokkeerd was, en alle Hollandsche schepen opgebracht werden. Zij hadden nog geen order van hun goevernement om de Hollandsche schepen aan te houden, dus konden wij vertrekken, dat dan nog dien zelfde dag gedaan werd, uit vrees van ander aankomende tijding. Gedurende de reis naar huis werd alle dagen scherp uitgezien naar tegenkomende schepen om berichten van Europa in te winnen, doch geen kwam ons tegen of hij was op zo een afstand dat wij geen sein met hem konden wisselen. Eerst vooraan in het Engelsche kanaal ontmoetten wij twee Koffen, waar wij aan seinden, maar die niet de moeite deden een vlag te hijsen. Wij meenden echter zeker te zijn dat het Hollanders waren en stelden ons zeer gerust. De volgende dag passeerden wij het eiland Wight met een gunstige wind en heldere maneschijn. Een ieder opgetogen en vrolijk met het vooruitzicht de volgende dag de Hollandsche loods aan boord te zullen krijgen, daar wij veel nieuws van zouden hooren. Niemand dacht meer aan gesloten kanons of andere bekommeringen, doch dit liet zich niet lang wachten. Omstreeks ’s-avonds om 11 uur hoorde men een schot, een ieder sprong op en men zag een Kotter op zij van ons die het schot gedaan had. Kort daarop kwam het tweede schot waarop de 1e stuurman die de wacht had dadelijk naar beneden ging om de Kapt te waarschuwen. Toen deze op het dek kwam viel het 3e geweerschot en was de Kotter ons dicht genaderd, zoo dat wij zien konden dat het een Gouvernements vaartuig was. De Kapt liet onmiddelijk de zeilen tegen brassen om hem in te wachten, terwijl zagen wij dat hij bezig was de boot uit te . . . om naar ons toe te komen. Ineens ordeneerde de Kapt de zeilen weder vol te brassen en de reis te vervolgen. Zodra de Kotter dit merkte werd een scherp schot gelost waarvan de kogel langs ons vloog doch niets raakte. Voor het 2e schot kwam waren wij reeds te ver weg. Zoo zeilden wij verder ongemoeid de nacht door. Met het begin van den dag veranderde de wind naar het oosten en bijgevolg tegen. Omstreeks 8 uur kwan er een Engelsche loodsboot naar ons toe, te horen of wij ook een loods nodig hadden. Hiervan hoorden wij dat alle Hollandsche gaten geblokkeerd waren en dat het zeer moeilijk in Holland binnen te komen was. Hij besprak verder met de Kapt, dat er wanneer er een goede fooi voor hem te verdienen was, hij wel een kans zou zien het schip in Vlissingen binnen te brengen. Hierover kwamen zij tot een accoord en nu bleef de Engelsche loods aan boord terwijl zijn boot ons weder verliet. Op loodsmans orders zeilden wij nu naar de Fransche kust, en daaronder blijven tot ’s-avonds naar de Engelsche over te gaan. Wij gingen echter vroeger naar de Engelsche kust en hadden daar nog niet lang over gelegen, of wij zagen een groot Engels Oorlogsschip op ons afkomen. Spoedig volgde een schot, het sein voor ons om te draaien, dat dan ook dadelijk gedaan werd met de Hollandsche vlag in top. De 1 e stuurman die dadelijk begreep dat wij door de Engelsche loods verraden waren, paktre hem beet en wilde hem over boord gooien, doch de Kapt kwam tussen beiden, en zeide dat er toch niets aan te doen was. Na opgegeven te hebben waar wij vandaan kwamen en naar toe moesten en hoeveel manschappen er aan boord waren, werd er geantwoord dat aangezien de Hollandsche gaten door de Engelschen en Franschen gesloten zijn, hij beslag op het schip legde en het in één der Engelsche havens zou brengen. Gelaste verder de helft der Equipage zich gereed te maken bij hem over te komen, waarvoor hij een gelijk aantal zou overzenden. Er werden nu 20 man van vooruit aangezegd hun te pakken en gereed te zijn als de oorlogsboten kwamen hun af te halen. Onder deze was ook ik en om 7 uur ’s-avonds zaten wij in een donker hok met een flauw lichtende lantaarn opgesloten. Zonder nat of droog over 7 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 de lippen de nacht in te gaan. Wij waren echter nochal welgemoed en zongen een tijdlang het hoogste lied uit, tot de slaap ons eindelijk overviel en het rust bracht. De volgende dag wedrden wij allen voor de Commandant gebracht, waar alle onze namen, ouderdom en geboortplaats opgeschreven werden, ook de rang die ieder aan boord de “Twee Anthonia” bekleedde. Daarna werd ons gezegd, dat hoewel wij prisoniers waren, wij toch (als wij goed gedroegen en de orders stipt opvolgden) de zelfde vrijheid aan boord zouden hebben als de overige Equipage, doch dan ook op het dek alle werkzaamheden mee moesten helpen verrigten die voorkwamen. Ons rantsoen van eten en drinken bleef echter op ¾, doch zouden wij ook voor een namiddag met de overige Equipage de grok hebben. Zoo bleven wij daar 16 dagen aan boord, waarna wij naar Portsmouth gingen. Mij beviel het bijzonder goed aan boord en bij de vraag van de kommanddant of ik zin zou hebben bij hem dienst te nemen, had ik geantwoord heel graag. Het bleek echter later dat dit niet kon, daar ik geen afbetaling van het prijs gemaakte schip kon krijgen. Mijn broeder George, die daar ook met zijn schip opgebracht was en wist dat ik aan boord de Conway was, kwam dadelijk bij mij aan boord en toen hij hoorde dat ik het plan had daar dienst te nemen, begon hij erg te huilen en te smeken dat toch niet te doen, daar ik dan misschien nooit meer te huis zou komen. Dat deed mij dan ook dadelijk van plan veranderen en af te wachten wat er met ons gedaan zou worden. Wij werden dan allen aan boord van ons schip gebracht, dat langszijde van een oud oorlog lag vastgemaakt, en waarop aan weerszijden van den boeg een onklaar anker geschilderd was. De gehele Equipage was nu weer aan boord en werd door het Engelsche Gouvernement gevoed, waarvoor de Kapt alle zaterdagen het geld bij de admiraliteit ging halen. Hiervan viel zeker nogal iets tusschen kaai en schip. Het minste kregen wij zoo schraal te eten dat van alle schepen het volk bij de admiraliteit daarover ging klagen, hetgeen echter weinig geholpen heeft. Wij lagen hier met 14 Hollandsche OostIndië vaarders en hadden de vrijheid elkander ’s-middags een bezoek te brengen. Doch voor de middag moesten wij aan boord werken met schoon schip maken en verder zorgen dat het schip in orde bleef. Alleen ’szondags kregn wij verlof naar de wal te gaan en naar de kerk, doch hadden te zorgen voor zonsondergang weer aan boord te zijn. Daar wij niet met zekerheid te weten konden komen wat er met ons gedaan zou worden en er daardoor allerlei praatjes rondgingen, werden velen zoo benauwd dat zij stil deserteerden, hetgeen oogluikend werd toegelaten daar de Kapt de tegoed hebbende gage en het Engels Gouvernement de kostgelden, er bij won. Ik en mijn broeder George hadden elkaar beloofd het einde af te wachten en konden ons later daarin verheugen, daar nadat ik er bijna 3 maanden gelegen had, er bericht kwam dat het Embargo was opgeheven en de schepen in vrijheid gesteld zouden worden. Het duurde echter nog 14 dagen eer dit verlof gegeven werd en dit kwam door de kwestie over de kostgelden die door het Engelsche Gouvernement betaald waren. Zij verlangden dit van de reederij der schepen terug, die echter niet genegen waren dat te betalen. De Engelschen moesten de schepen doen vrijgeven en daar werd niet lang verwacht van onze gevangenis te verlaten. Met vlag en wimpel vertrokken wij van Portsmouth, waar wij ruim 3 maanden gelegen hebben en sommigen, zoals mijn broeder, bijna 7 maanden. Na drie of vier dagen zeilen vielen wij Hellevoetsluis binnen en zouden een saluut geven van 21 schoten, doch bij het twaalfde schot dat geladen werd ging het schot onder het laden reeds af, zodat de man die het laadde zijn hand verloor en ineens in brand stond. Ik stond op het suk en had hem de kardoes aangegeven, doch hij schijnt het stuk na het vorige schot niet goed uitgewischt te hebben, zoodat bij het aanbrengen van de kardoes het kruit vlam vatte. Gelukkig was er water bij de hand om hem te blussen en werd hij onder behandeling van de dokter gesteld. Te Rotterdam werd hij in het gasthuis opgenomen, waar hij in zooverre is hersteld, doch met verlies van rechter hand en gezicht. 8 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 In Portsmouth lag ook de schoener/kof ”Harmonie” uit Dordrecht met kapitein Genus de Boer, met tevens aan boord zijn broer George als matroos, die al 4 maanden eerder met zijn schip was opgebracht. Hij heeft in Portsmouth 3 maanden vastgezeten voordat de blokkade op 2 juni 1833 wordt opgeheven en de schepen weer mochten vertrekken. Zijn verhaal over deze reis eindigt met: Het is wel te denken met wat een vreugde wij in Rotterdam ontvangen werden. Moeder en Vader met al de kinder stonden onder de menigte ons op te wachten en het duurde dan ook niet lang dat wij in hunne omarming lagen en naar huis gevoerd werden, waar we een geheel ankermaal kregen dan we in langer dan een jaar niet genoten hadden. Geheel Rotterdam was in feest gedost, overal vlaggen en iedere schepeling die aan land ging werd met ‘welkom, welkom’ begroet. Na voor de tweede keer bijna twee jaar weggeweest te zijn bleef Jacob hierna niet lang aan wal en ging weer in dienst bij zijn oom en oude kapitein Strobuur, met wie hij tot het najaar 1833 geregeld reizen met de nieuwe schoenerkof “Merwestroom” (48 last2, werf Cornelis Gips3, voor reder de Klerk en de Voogd, beide te Dordrecht, bijlbrief nr.64 dd 3-03-1830) maakte tussen Dordrecht en Bergen in Noorwegen met stokvis of levertraan. Ik bleef niet lang aan de wal, maar ging naar Dordt waar ik bij mijn oude kapt Stroboer weder in dienst ging. Het schip, de Merwestroom, van de Klerk & Voogd. Onze reizen waren geregeld tussen Dordt en Bergen in Noorwegen met stokvisch of levertraan, en nam toen de kapt zijn vrouw geregeld mee. Hier bleef ik aan boord tot het najaar van 1833 en moest toen aan de wal blijven om in het voorjaar te loten. Terwijl ging ik op het Stuurmanscollege om mij in de stuurmanskunst te oefenen. Hierna blijft Jacob Bouten bijna twee jaar aan wal om zijn militaire dienst te vervullen. In afwachting van zijn loting in februari 1834 gaat hij op het stuurmanscollege. Bij de loting in febr. trok ik een laag nummer en daar er geen denken aan een remplacant was moest ik dienen. Ik gaf mij dadelijk op voor de marine, doch daar daar geen behoefte aan recrutanten was moest ik bij de landmacht. In april kreeg hij echter geen oproep om ingelijfd te worden, zoodat ik tehuis bleef en met mijn lessen bleef doorgaan. Ook ontving ik gedurende die tijd van onze huisheer les op de viool, zoodat ik mij niet verveelde. Daar er ook later geen oproeping voor mij kwam, wilde ik toch gaarne weder in verdienste en probeerde onder een vreemde naam met een schip uit te gaan. De waterschout herkende mij echter en waarschuwde mij terug te treden.
2
De maat van een schip werd destijds in lasten of in een combinatie van lasten en tonnen van 1000 kg opgegeven. Met een last werd in de scheepsbouw bedoeld een roggelast met een gewicht van ongeveer 1800 kg 3 Cornelis Gips (1778-1843 Dordrecht) werkte als scheepsbouwer op de werf van zijn vader (opgericht 1796) en nadat hij deze heeft overgenomen erft hij in 1833 een grotere werf van zijn schoonvader Dirk Boest, eveneens aan de Lijnbaan bij de Riedijkshaven. In 1825 bouwde hij zijn eerste zeeschip, de kof “De Hoop” en in 1827 werd op de werf het eerste stoomschip de “Anna Paulowna” gebouwd. Op 28 augustus 1830 werd het fregat “De Dortenaar”, 451 last, voor reder Adolph Blussé van Oud Alblas te water gelaten, tegelijk met het fregat “De Stad Dordrecht”, 448 last, op de werf Jan Schouten voor reder Mij der Dordrechtse Scheepsrederij. De eerste kapitein van de “Dordtenaar”, Dirk van der Koogh (1798 Dordrecht – 6-051831 op zee) huwde in 1830 met Catharina Juriana (geb.1812), dochter van Cornelis Gips. [3]
9 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835 Omdat hij vervolgens steeds maar niet opgeroepen wordt en iedere keer een paar maanden uitstel krijgt, behaalt hij in 1834 zijn stuurmansdiploma. In het voorjaar van 1835 lukt het hem uiteindelijk om uitstel voor een jaar aan te vragen, hetgeen ik, na eerst eenige malen heen en weer te zijn geweest, eindelijk kreeg en waarin stond dat ik door ondermaat te zijn voor een jaar was vrijgesteld. Hoe dat zoo kon heb ik nooit begrepen, daar ik lang voor mijn 18e jaar reeds een mannelijke lengte had. Ik deed daarnaar dan ook geen onderzoek, en heb de vier militie-jaren dan ook ieder jaar een vrijstelling voor een jaar gekregen, daar ik onder de maat was. Toen ik vrijstelling had, kon ik weer buitenlandse reizen doen en verhuurde mij weder bij mijn oude kapt. Stroboer op de Merwestroom.
Figuur 7 Kofschip “Merwestroom” met kapiteinsvlag D8 van Jacob Strobuur,[SAD]
10 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps
De Dordtsche Grote Vaart in de 19e eeuw
Jacob Bouten 1827 - 1835
Op 9 juli 1835 monstert Jacob Bouten opnieuw aan bij kapitein Strobuur op de “Merwestroom”.
Figuur 8 Monsterrol nr.744 dd 9 Juli 1835 van het kofschip Merwestroom met kapitein Jacob Strobuur liggende te Dordrecht met als bestemming Bergen in Noorwegen. Matroos J.L.Bouten, 19 jaar, gage f 20,[SAD-12]
11 Kees Bouten © 2012 Sailingsteps