Het leven van kapitein Jacob Bouten

Page 1

Dee1 twee: ,,Voorspoed, groot geluk en rampzalige tegenslagen "

Het leven van kapitein Jacob Bouten Tekst Jaap Bouten Bewerking en foto research EXward P. de Groot.

Dit tweede deel van Boutens levensverhaal beslaat de periode 1838-1848, waarin hij opklimt tot kapitein, trouwt en vader wordt. Hij ontwikkelt zich tot een gezaghebbend zeeman die niet meer over zich laat lopen en kijk heeft op de zaken die hem aangaan. Als kapitein maakt hij van zijn eerste reis een ongelofelijke snelle rondreis naar Batavia en weet zodoende meteen als gezagvoerder, met grote gave, naam te maken. Maar het kan niet altijd even goed gaan en ook tegenslagen en groot verdriet staan hem te wachten. Dit deel begint met twee reizen naar de West die Bouten als tweede stuurman op resp. het Kofschip ,,Juliana9' en de bark ,,De Vijf Gebroeders': groot 242 ton. De eerste reis vang aan in 1838. Onze reis ging naar Buenos Aires en Havanna, maar eerst zouden we de Kaap Verdische eilanden aanlopen voor een lading zout die naar Buenos Aires moest voor de huidige industrie, vandaar met vlees voor de slaven op de Cubaanse plantages naar Havanna en tenslotte met een lading suiker naar Rotterdam. Ik was tweede stuurman onder een oud scheepsmakker van me die me hier aan boord van de ,,Juliana", een kofschip van de heren Servuys te Rotterdam, gehaald had. Onze gezagvoerder was kapitein Poot die deze reiZen a1 eerder gemaakt had, net als mijn oude scheepsmakker. Ze wisten precies i inboorwaarmee je de ~ a aVerdische lingen een plezier kon doen en kochten bij een aantal uitdragers goedkope oude kleren op die wij gedurende de reis met

allerlei lelijke gezichten beschilderden. Deze werden dan voor vruchten of groenten verruild. Zij vonden het prachtig zo potsierlijk uitgedost te zijn. Zo hadden zij broeken aan met een lange en een korte pijp, waarop een gezicht achter op de billen en een voor op de buik geschilderd was, en zo ook jasjes van voren en achter met allerlei larikoek beschilderd. Na een reis van 21 maanden uit te zijn geweest kwarnen wij te Rotterdam aan en vond ik de mijnen allen gezond terug. Mijn verblijf thuis zou evenwel niet lang duren, daar een ander schip van de heren Seruys een barkschip ,,De Vijf Gebroeders" bestemd was om een dergelijke reis te maken en alleen op onze binnenkomst wachtte. Na op de Kaap Verdische eilanden zout

ingenomen te hebben, zeilden we naar Buenos Aires waar we het zout en de uit Rotterdam meegenomen genever en andere artikelen verkochten en er gedroogd vlees voor inkochten. Om nu te zorgen dat er geen slecht vlees door de inlader afgescheept werd en om het gewicht te controleren moest ik elke morgen naar de slachtplaats. Maar om&at het schip ver van de stad op de ree lag logeerde ik aan de wal en reed elke morgen te paard naar de slachtplaats. Om daar te komen moest ik altijd een militaire wachtpost passeren. De soldaten vielen iedereen altijd om geld of tabak lastig en als zij niets kregen dan staken ze met hun bajonetten of gooide met grote stenen. Toen ik eens terug van de slachtplaats reed, werd ik aangehouden door twee soldaten die met twee


,,De Vvf Gehroeders" was een zgn. harkgaljoot. In feite niet meer dun een uit de kluiterz genlasserzkoJschip dat als hark getuigd was. Her scheepje mat slechts 242 ton en was, toen Bouten er op voer, a1 tamelijk oud, ruim 25 jaar want her was in 1813 gebouwd. Aquarel D.A. Teupken, Nederlands Scheepvaart Museum, Amsterdam.

galeiboeven water voor het fort gehaald hadden. Toen ik weigerde geld te geven staken ze mijn paard dat begon te steigeren en mij afwierp. Ik sprong er echter meteen weer op en sloeg met mijn bullepees de dichtsbijstaande soldaat striemend over het gezicht zodat hij in elkaar kroop van pijn. Terwijl ik op mijn paard sprong stak echter de ander mij met zijn bajonet in mijn arm. Eerst voelde ik daar niets van maar merkte het later door het bloed dat uit mijn mouw liep. Daarna ging ik nooit meer alleen de weg van en naar de slachtplaats. Voor ons vertrek kwam er nog een heer aan boord die de reis naar Havanna zou meemaken. Het was een zwager van de Hollandse Consul, die de laatste tijd zo'n liederlijk leven geleid had, dat zijn familie hem het land uitzette naar Havanna, in de hoop dat hij daar spoedig zijn eind zou vinden. Daar hij een paar

dagen v06r het vertrek aan boord kwam en toen niet meer die hoeveelheid drank kreeg als vroeger, kreeg hij 's nachts een delirium, gooide in de kajuit alles door elkaar en kwam toen het dek opgevlogen waar hij door ons en de wacht gevangen werd en toen gebonden in de kajuit teruggebracht werd. Hij werd met een flink glas genever weer bijgebracht en kreeg later elke dag zijn rantsoen hetgeen hem weer tot een zeer gezellig mens maakte. Bij onze aankomst te Havana was de vleesvloot zeer groot en daardoor de prijzen van het vlees zeer laag, zodat de kapitein besloot met de verkoop van ons vlees te wachten tot de prijzen hoger werden. Dit zou enige tijd duren en daarom werd de helft van de equipage ontslagen, die toen op de slavenhalers gingen varen waar goed geld te verdienen was. Onze passagier ging spoedig

aan land om zijn aanbevelingsbrieven te bezorgen, doch in plaats daarvan het eerste koffiehuis opzocht en zich daar zo tegoed deed dat hij door de politie opgepakt werd en in de wacht gesleept waar de kapitein hem na enige dagen door losgeld vrijkreeg. Hij beloofde beterschap doch vergat dit spoedig. Toen hij dan ook voor de tweede m a d uitging en hetzelfde weer gebeurde, wilde de kapitein hem niet meer 10s kopen zodat hij naar de galeien werd verwezen en daar met een ketting aan het been aan de forten moest werken. Later hebben wij niets meer van hem gehoord. Het wachten op de verkoop duurde zes maanden en werd toen verkocht op drie maanden te lossen. De beide zonen van de koper waren altijd aan boord om het vlees te sorteren en te verkopen. Het waren jongelui van 20 en 22 jaar en ze leefden er royaal van, waarin zij de


De bark ,,Decima9' was een echte Oost-indievvaarder waarvan er fientallen zijn geweest die trouw voor de Nederlandsche Handels Maatschappij het karrepad naar de Oost op en neer pendelden. Aquarel van Spin, Nederlandse Scheepvaart Museum, Amsterdam.

stuurman en mij, ruimschoots lieten meedelen, ons mee naar de opera namen en 's zondags met het rijtuig afhaalden om naar een van hun plantages te rijden. Na de lossing was een lading suiker gekocht die wij dadelijk innamen om spoedig de plaats te verlaten waar wij ruim negen maanden hadden gelegen. Het schip was gedurende het stilliggen zo aangegroeid dat het bijna niet voort te krijgen of te besturen was. Er was in Havanna al moeite gedaan om de aangroeiing eraf te krijgen maar men kon niet overal bijkomen en zo was er nog veel blijven zitten. Nu zit het op koper, waar het schip onderwater mee beslagen was niet zo vast als op ijzer of hout, zodat het onder het varen spoedig met grote vlakken afschuurde en de bodem spoedig schoon werd. Onze bestemming was nu Amsterdam waar wij na een vrij

voorspoedige reis aankwamen. Mijn goede moeder kwam mij spoedig opzoeken en bracht mij mijn zondagse pak, dat bij iedere reis altijd thuis bleef zodat het netjes bleef om uit te kunnen gaan. Kapitein Bolkens van de Oostindievaarder ,,DecimaW,vroeg mij toen om bij hem als tweede stuurman aan boord te komen, hetgeen ik gaarne aannarn. Ik was zeer ingenomen om op een Oostindievaarder te komen en de reis beviel mij zeer goed. Omdat de opperstuurman bij onze binnenkomst een schip werd aangeboden, werd ik in zijn plaats gesteld. Zo had ik nu de hoogste rang in de koopvaardijvaart verkregen en het hing nu alleen van wat geluk af om gezagvoerder te worden. Dit is echter niet snel het geval geweest. Na de tweede reis met de ,,Decima9' kwam er een stagnatie in de bevrachting

van de Oostindische schepen door de Handelmaatschappij en zou de ,,Decima" misschien een half jaar stil moeten liggen, zodat ik naar een andere gelegenheid behoorde om te zien. Nog voor ik ontslagen was kreeg ik een aanbieding van kapitein Keeman, die een nieuw schip uithaalde te Dordt, de ,,Jan van HOO& die in het voorjaar gereed zou komenl maar, wij waren toen nog maar in december en een nieuw schip vie1 door de wintermaanden niet te krijgen. De tweede stuurman Wigman van de ,,Decima9' had een oom en tante te Amsterdam wonen, de fam. Harens,

1 De bark ,,Janvan Hoorn" was een belangrijk schip in Jaap Boutens camere. Het schip werd gebouwd op de werf ,,De Merwedevan Cornelis Gips &Zn. te Dordrechtinde periode 1840241 en mat 579 ton. of 306 last.


daar bracht hij de meeste avonden door en verzocht mij meermalen mee te gaan. Zo werd ik ook uitgenodigd om het oude jaar bij hun uit te vieren. Toen ik er die avond kwam, vond ik er, behalve de familie, ook de vriendin van de dochter des huizes, Mej. Pos, die een gedeelte van de avond daar doorbracht en later door de jongelui thuisgebracht werd. Ik heb toen meteen met haar een aâ‚Źspraak gemaakt om de volgende avond gezamenlijk naar de schouwburg te gaan. Hierdoor werd ik in de gelegenheid gesteld nader kennis te maken en het gevolg werd dat wij spoedig geengageerd geraakten.2 Dat vond echter nogal tegenstand bij haar oudelui, die, met het zeewezen geheel onbekend, meenden dat alle zeelui zeer ruwe lui waren die zich noch aan God of zijn gebod stoorden. Er werd dan ook een veertien dagen ter informatie gevraagd en daar deze niet ongunstig waren, werd het toch maar s c h o o ~ o e tend toegestaan, met de bewoording dat zij het maar zelf moest weten. Het werd nu ook aan de farnilie en grootmoeder die te Loosdrecht en Loenen woonden bekend gemaakt, waarop de grootmoeder antwoordde aan de oude lui, dat zij hun kind beter naar het kerkhof konden dragen dan het te laten trouwen met een zeeman.3 Het werd echter beter toen ik later met mijn aanstaande echtgenote een bezoek bij haar bracht en de Loosdrechtse bewoners later vertelden dat zij nog nooit een wezen gezien hadden dat zo op een mens geleek als deze zeeman. In het voorjaar van 1841 kwam ik als

De ,,Jan van Hoorn" is in de carrikre van Bouten een zeer belangrijke bark geweest. Het schip werd voor de reder A. Blusst uit Dordrecht gebouwd door de eveneens in Dort gevestigde scheepsbouwer Gips. De ,,Jan van Hoorn" werd dun ook te Dordrecht gebouwd en we1 aan de werf ,,De Merwede". Het schip is afgebeeld met Boutens kapiteinsvlag no. 18. Schilderij F. Carlebur (1821-I 893) Museum Mr. Simon van Gijn, Dordrecht.

eerste stuurman aan boord van de ,,Jan van Hoorn"4 van de heer A. Blusse van Oud Alblas te Dordrecht. Wij vertrokken omstreeks mei van Dordrecht naar Batavia waar wij na een reis van 3V2, maand aankwamen, hetgeen de kapitein niet prettig stemde en misschien gedeeltelijk oorzaak was dat hij te Batavia zo ziek werd dat hij naar het hospitaal moest. Als eerste stuurman nam ik het schip over en vertrok naar Soerabaja voor een lading koffie en suiker. Terug in Batavia was de kapitein weer zover hersteld dat hij de terugtocht kon aanvaarden. Van de dokter had hij poeders ,,Kalomel" mee gekregen voor het geval dat de ziekte terugkwarn, maar de gebruiksaanwijzing ontbrak en de kapitein was hem vergeten. Een tijdje hinkte hij op twee gedachte, in gedeelten, of geheel innemen. Uiteindelijk meende hij zeker te weten alle poeders ineens te moeten innemen. Het gevolg hieman was dat zijn gehele Lichaam en hoofd zo opzwol dat ik dacht dat het barsten zou. Zijn hoofd en gezicht waren CCn ronde bal met kleine holten voor ogen en

mond, niemand dacht dat genezing mogelijk was, toch knapte hij na veertien dagen langzamerhand weer op en toen wij te St. Helena kwamen was hij zover hersteld dat hij zelfs meende naar de wal te kunnen gaan om het benodigde aan te kopen. Het gevolg was, dat hij de volgende dag weer het bed moest houden, door overdadig eten hetgeen voor zijn kwaal zeer fnuikend was.5 Hoewel de kapitein mij niet bijzonder beviel, bleef ik aan boord en maakte het schip voor een volgende reis weer gereed. Die bestemming was Kaap de Goede Hoop en vandaar naar Batavia. - In augustus 1843 vertrokken we van Dordt. Aan boord een gedeelte lading

2. geengageerd = verloofd (met Adriana Pos, winter 1841-'42.) 3. Dat de oude dame haar bedenkingen tegen zeelui had was opzichzelf niet zo vreemd. In het geval van Jaap Bouten vergiste ze zich echter en gaf dat ook toe toen ze hem ontmoet had. Dat ze niet geheel ongelijk had blijkt we1 uit het verhaal dat Bouten zelf te vertellen heeft over het gedrag van het volk vooruit t.a.v. hun omgang met de zendeling. 4. Als eerste stuuman volgde Jaap Bouten ene Jacob Cats open ontving nu een gage van f 70,- per maand, hij was 26 jaar oud terwijl zijn kapitein 32 was en de tweede en derde s t u r n a n , die tevens bootsman was, respectivelijk 27 en 33 jaar oud waren. 5 Het medicijn ,,Kalomel" is een kwikchloride dat vroeger we1 als laxeermiddel gebruikt werd, maar dat hoofdzakelijk diende ter voorkoming van de gevreesde syfilis. De dokter, waarschijnlijk de toenmalige officier van gezondheid van de Hollandse Handels Maatschappij te Batavia, Johan Martin Feltman, heeft ongetwijfelt grote hoeveelheden van dit goedje in voorraad gehad voor de vele, op plezier uit zijnde Hollandse zeelui in de beruchte Goevernementshuizen - Staatsbordelen - van Batavia. Dat hij het ook aan kapitein Keeman gaf.zal dan ook we1 niet alleen voor de laxerende werking er van zijn geweest. Bovendien gaf zo'n officier van gezondheid aan een ieder die in Batavia bij hem ter consult kwam dat spul als een soort heilig middel tegen alle kwaad. Een van de bijwerkingen van ,,Kalomel" is de ,,Kalomelziekte" die gepaard gaat met lichte opzwellingen. Toen Keeman zo onverstandig was alles in een klap weg te slikken heeft hij zijn spijsverteringsorganen en nieren beschadigd. Daarom zwol hij zo op -zijn nieren konden het vocht niet meerverwerkenen dat hij het haalde is te danken geweest aan het weinige eten en drinken dat hij aan boord tot zijn beschikking had. Toen hij te St. Helena weer overdadig ging eten en - waarschijnlijk - drinken kwamen de problemen snel terug, vooral het drinken zal hem parte hebben gespeeld en hem een tijdelijk alcohol vergiftiging hebben baorgt. Dat hij later zo driftig en onredelijk was heeft te maken met de hersenbeschadiging - het afbreken van hersencellen die de overdosis ,,Kalomel" heeft v e r o o w t . Dat hij jaren lang bleef tobben met zijn gaondheid is ook iets dat in het patroon van te veel ,,Kalomel" past, maar kan ook duiden op niet genezen syfilis.

1


en twee heren; Duitse zendelingen voor de Kaap. Een van deze zendelingen was een nieuweling en in hoge mate een dweper, die er zeker van was in weinigejaren geheel AFrika voor het Christendom te dopen. Het volk had gedurende de reis veel pret met hem omdat hij dagelijks in het logies kwam om hen te leren bidden, of om ze zijn preken te laten horen en hen te vertellen hoe zij behoorden te leven. Het was te begrijpen dat Janmaat met alles de gek stak zodat hij dan boos wegliep, maar de volgende dag kwam hij dan weer terug en zei dan dat wanneer zij niet naar hem luisterden en het schip te gronde zou gaan, hij behouden zou blijven terwijl zij allen zouden verdrinken. Hierop werd hem geantwoord; .,Neen, wanneer het schip zinkt, gaan a i j in de boot en laten jou verzuipen". Vooral onder de linie bij de doop had hij het zwaar te verduren. Met geweld werd hij door Neptunus uit de kajuit gehaald, naar hij zich tussen twee bijbels verschanst had en uitriep; ,,Gaat weg, gij kanibalen en ontzie God's woord !", Niets hielp, hij moest eraan geloven en dagen lang heeft hij zich niet meer laten zien. Bij zijn vertrek van boord verklaarde hij zeker te zijn beter de kanibalen van Afrika te kunnen bekeren dan de Hollandse matrozen.6 De verdere reis werd de kapitein weer door veel ziekte geplaagd en onstonden door zijn driftbuien veel ruzies die hoog opliepen. Bij onze komst te Amsterdam had ik mij dan ook stellig voorgenomen zodra de lading gelost was mijn ontslag te nemen, doch voor het zover was hoorde ik dat een van de kapiteins van de rederij gestorven was en er dus een plaats

De werf ,,De Merwede" van Gips waar heel wat bekende en minder bekende schepen gebouwd werden. Op stapel staat de ,,Jacob Cats" feestelyk versierd om te water te worden gelaten.

vacant gekomen was. Ik schreef de rederij voor deze plaats maar kreeg ten antwoord dat deze reeds voor ons bimenkomen aan kapitein Boerhorst vergeven was. Later kreeg ik een schrijven van de boekhouder, de heer Brandt, dat kapitein Keeman aan de rederij verzocht had een reis thuis te mogen blijven i.v.m. zijn gezondheid. Hierop schreef ik onmiddellijk weer aan de rederij. Kort daarop werd ik ontboden en na enige vragen over de gedane reizen en een klein administratie-examen werd rnij gevraagd of ik de reis als kapitein met de ,,Jan van Hoorn" zou willen doen.7 Niemand gelukkiger dan ik. Mijn bevordering tot gezagvoerder was niet een feest voor mij alleen maar ook voor mijn aanstaande vrouw daar hiermede de gelegenheid kwam voor oils huwelijk. De bestemming van de ,,Jan van Hoorn" was weer naar Java. Begin november 1844 vertrok ik van Amsterdam naar 't Nieuwe Diep,8 waar wij door tegenwind, werden opgehouden. We lagen daar met een groot getal schepen en dit begon mij op het laatst zo te vervelen dat ik de stoomboot bestelde en mij uit liet slepen. Hierop volgde ook een Arnerikaan, zodat wij slechts met ons beiden, van de ruim 20 schepen, naar zee gingen. Het weer was nog zeer NW, zodat het zeer veel moeite kostte in zee te komen. A1 was het schip licht

6. Religieuze beroepen in het algemeen stonden in de vorige eeuw veel hoger aangeschreven- hoger dan arts of advocaat - dan tegenwoordig het geval is en het honorarium van een geestelijke was ook dienovereenkomstig. Naast de velen die uit zuiver geloofsovertuiging tot het beroep werden gedreven waren et ook heel wat die meer op wereldse zaken als geld en aanzien uit waren of van huis uit om die reden theologie moesten studeren. - Een aardig voorbeeld is de, latere, dichter Gerrit van de Linde Jansz die bekend is geworden onder de naam ,,De Schoolmeester". Bij het eind van zijn theologische studie moest hij Nederland overhaast en pijnlijk gekweld door venerische ziekten verlaten om te ontkomen aan: verscheidene trouwlustige verloofdes, onthutste dienstmaagden en zijn op wraak beluste professor theologie wiens vrouw met het zichtbare dfect van de liefdesverhouding met haar echtgenoots voormalige student rondliep. Al snel na zijn aankomst te Londen stuurde Van de Linde zijn vriend Van Lennep het volgende veel zeggende gedicht.

BRIEF UIT ENGELAND ,,Als somtijds de b a e lusten van het vlees je mochten kwellen zou ik je maar raden om je weet we1 wat ik meen tot in Holland uit te stellen want de Engelse hoeren zal niemand je recommanderen Ze liggen net als bevroren monumenten in de veren En om te maken dat een Engelse hoervrouw onder het naaien een beetje leeft Zou je er een andere onder moeten leggen die de hik heeft." Dat Jan Maat van voor de mast geen lievertje was is zeker, maar zeker is ook dat hij meer gezien had van het leven en de wereld dan zijn tijdgenoten die de stad, bet dorp of gehucht waar zij woonden en geboren waren nooit verlaten hadden- en dat gold voor een zeer grote meerderheid van de lagere sociale klasse. Zijn horizon lag aanzienlijk verder, wist beter water in de wereld te koop was en wat er omging. Uit eigen ervaring had hij wat meer kijk op de sociale en maatschappelijke verhoudiagen die toen golden. Dat een dweperige zendeling het hard te verduren kreeg in de logies lag dan ook niet zo zeer aan het ongeloof, de onwetendheid of onbeschoftheid van Jan Maat, maar eerder aan zijn realiteitszin en gevoel voor relativiteit, iets wat bij de zendeling volstrekt ontbrak. Jan Maat was zich dat alles zelf niet direct bewust, maar dat de scheepsleiding, waaronder Jaap Bouten, niet ingreep had we1 te maken met een bepaald begrip voor dat soort zaken. Maarook de ongeschreven wet dat de scheepsleidiag zich niet heeft te bemoeien met wat er in het logies gebeurt zolang het scheepswerk trouw wordt uitgevoerd speelt daarbij een belangrijke rol.

7. Als kapitein kreeg Bouten een gage van f 100,per maand plusde helft van het kaplaken-een bonus afhankelijk van de winst die een schip op een reis maakt - de andere helft ging nognaar kapitein Keeman.

8. Nieuwendiep is een oude benaming voor het koopvaardij-gedeelte van Den Helder. In de kop van Noord HoUand wordt de naam nog we1 gebruikt.


geladen het zeewater vloog zo zwaar over het schip dat de kok geen vuur in de kombuis kon houden. Van de equipage was ruim de helft zeeziek en toen de hofmeester geroepen werd om ons eten te brengen was deze nergens te vinden en dacht men dat hij met een zee overboord geslagen was. De volgende dag werd hij echter teruggevonden tussen de aardappelmanden in het ruim, waar hij nog door zeeziekte lag te kreunen. Het weer werd van lieverlee beter en na een paar dagen waren we het kanaal uit. Ik deed in alles mijn best de reis te bespoedigen, en had dan ook de voldoening dat wij na een reis van 95 dagen te Batavia aankwamen. Met ons gelijk kwam ook de ,,Amstel" van het Nieuwe Diep die met de andere schepen de dag na mij uitgaeild was. Wij beiden waren dus de eersten van de gehele vloot. Omdat Kapitein Groeneveld Kadeel uit Dordt gereed lag de terugreis aan te nemen, gaven wij hem onze brieven van aankomst mee. Na mijn lading gelost te hebben kreeg ik orders van de Nederlandse Handel Maatschappij om naar Cheribon te verzeilen en daar koffie en suiker in te nemen. Ik vertrok 3 maart '45 van Batavia en kwam daar beladen terug de 5de maart. Daarna vertrokken wij naar Nederland en kwamen na 1 10 dagen van Batavia te Brouwershaven aan. Daar vernam ik dat kaptitein Groeneveld, die mijn aankomstbrief van Batavia meegenomen had, nog niet was aangekomen en dus de rederij de gehele reis niets van mij had gehoord. Daar de gelegenheid goed was naar Dordt te ve~zeilenvoeren wij dadelijk op en zond ik de boodscha~ naar de heren Blusst dat ik eraan kwam. Dit bericht kwam de heren Bluss~~o ongeloofwaardig voor daar zij nog geen bericht van mijn aankomst te Batavia hadden, doch kort na dit bericht kwam ik met het schip voor de stad. Ik werd hartelijk door de rederij oatvangen en men feliciteerde mij met dekoorspoedige reis. Ik was er dan ook zeer trots op, vooral toen kapitein Groeneveld negen dagen na mij aankwam en vreemd opkeek mij in de haven van Dordt te vinden. Mijn eerste reis als gaagvoerder was veilig, snel en winstgevend verlopen en gaf mij een gunstig

aanzien bij de rederij, zodat ik na de lossing der lading de toezeggingkreeg de ,,Jan van Hoorn" te mogen blijven voeren. Nu ik hierover zekerheid had kon ik ook aan een huwelijk denken en daar de rederij geen plan had de ,,Jan van Hoorn" uit te sturen en het schip enige timmering moest ondergaan, trouwde ik in september 1845 met Adriana Pos en gingen te Dordt in de Grote Kerkbuurt wonen. 13juli '46 vertrok ik voor de tweede reis naar Java en werd te Batavia door de factory gelast naar Tagal te gaan en daar een lading voor Nederland in te nemen.

Reder Adolph Blussk van Oud AIblas + 1844. Schilderv, .G.A. Schmidt, Maritiem Museum Prins Hendrik, Rotterdam. Onder het verzeilen daar naar toe kreeg ik bij de hoek van Indramayao een zwaar donderweer zo dat de masten in het schip opsprongen. Spoedig daarna merkten we dater veel water in het ruim stond. Ik voer toen. maar door naar Tagal en melde daar dat ik zo geen lading in kon nemen en zou zeilen naar Soerabaya om daar naar het lek te laten zien. Te Soerabaya werd door de expert gelast het schip te kielen en van onderen na te zien. Daar vonden wij de lekken onder de masten, veroorzaakt door het dreunen op de bodem van het schip. Na hiermede gereed te zijn nam ik een gedeelte suiker te Soerabaya in en verzeilde naar Proboligo om de lading met

koffie te completeren. De 22ste januari '47 vertrok ik voor Dordt. Enige dagen daarna kregen we zwaar weer en bemerkten een groot lek in het achterschip. Na het afnemen van de storm brachten wij een gedeelte van de lading naar het voorschip en konden zo het lek gedeeltelijk stoppen. In juli '47 kwam ik te Dordt a m , maar kon niet lang blijven. Dat vie1 mij en ook mijn vrouw zeer tegen. Wij waren in het bezit gekomen van een allerliefst meisje en hadden graag wat tijd sarnen gehad. In het laatst van Augustus '47 werd ik door mijn vrouw te Hellevoetsluis uitgeleide gedaan, niet wetende dat dit ons laatste afscheid zou zijn. Zij was altijd zo gezond geweest dat er geen gedachte in ons opkwam dat haar eind zo nabij was. Na mijn vertrek was zij met het kind naar haar ouders te Amsterdam gegaan, en kort daarop ziek gewordenll en overleden. Dit bericht kreeg ik kort na mijn aankomst te Batavia. Dat die slag mij zwaar trof is goed te begrijpen en nog altijd kan ik er niet zonder ontroering aan terugdenken. Begin Januari '48 vertrok ik van Java, terug naar Dordrecht voor het grootste gedeelte met rijst voor de heren Blusst en een paar andere huizen. Ik had nu mijn moeder en mijn vrouw's zuster met het kind over laten komen naar Dordt. Als vergoeding voor het droevig verlies. Het kind groeide fink op en begon reeds met mij op straat te wandelen, doch ook dit kind mocht ik niet lang behouden, daar het griep kreeg en na enige dagen overleedlz. Nu stond ik weer net als vroeger geheel alleen. Mijn vertrek was spoedig op handen, ik gaf mijn moeder last mijn huishouden geheel op te ruimen.

9. Met de ,,Louise Prinses der Nederlanden" 10. Bouten heeft het hier a1 over de heren Blus& terwijl hij het voordien had over de heer A. Blusd. Zoon Pieter BlussC zit dus in 1845 al stevig in de zaak van zijn oude heer en net op tijd ook want in 1846 sterft A. Blusse en komt broer Adolph ook maar in de zaak die d m voortaan ,,Gebr. Blusse" heet. Ze overleed aan ,,typhesWin bet najaar van 1847.

11.


Dee1 drie: ,,Oude jaar met een orkaan, weerbarstige bemanningen, voor het eerst rond Kaap Hoorn, de Goldrush in 1849-50 te San Francisco, Wild West en Zorro de verschrikkelijke loopt een blauwtje."

Het leven van kapitein Jacob Bouten Tekst kapitein Jacob Bouten Bewerking en foto research Edward P. de Groot

In een tijdsbestek van maar net twee jaar maakt kapitein Bouten zo veel in zo korte tijd mee dat het ook hem te veel dreigt te worden. Hij vaart nu uitsluitend met de bark de ,,Jan van Hoorn" en begint weer aan de vaste tocht over het oude karrepad om Kaap de Goede Hoop naar IndiR Eind Juli 1848 vertrok ik van Helvoet voor de vierde reis naar Java bevracht door de N.H.M. zodat ik op Java niet naar een bevrachting had te zoeken. Na 104 dagen kwam ik daar in november aan en kreeg mijn bestemming om de Soerabaya suiker te laden en verder op de Zuidkust van Java aan te vullen met koffie. Na de suiker te Soerabaya geladen te hebben kreeg ik orders naar Panggal te gaan. Dit was een zeer gevaarlijke plaats voor een groot schip vooral in de Westmoesson die nu a1 begon. Ik ging er naar toe en was dan ook gelukkig heelhuids de koffie in te krijgen en emit te komen. In het laatst van December vertrokken we van Panggal en kregen kort slecht weer. Met Oudejaarsavond hadden wij ons voorgenomen de overgang van het jaar te vieren met een warme bowlpunch en het volk

daarop ook te tracteren. Voor het echter zover was zagen wij aan de barometer, die tussen de keerkring weinig varieert, dat deze fors gedaald was. Wij hadden een stijve wind van het Z.W. met een dikke regenachtige lucht. Dat deed mij naar andere dingen dan de bowlpunch omzien. De wind nam ook spoedig zo in kracht toe dat wij reeds met middernacht voor stormweer lagen. De wind nam meer en meer toe zodat wij slechts een klein stormzeil erbij hadden. 's Morgens 7 uur kregen wij een slag waardoor het schip geheel opzij sloeg met de verschansing geheel onder water. Waardoor een sloep met al onze vmchten en groente 2 sappies Cjonge koeien) kippenhokken met de kippen, enige rondhouten en watervaten 10s raakten en wegsloegen. Gelukkig barstte het zeil en sloeg weg zodat het schip iets rees maar bleef nog met de verschansing onder

water. Daar ik niet de mast wilde verlieZen, dacht ik de steng te kappen om het schip daardoor te laten rijzen, doch wij stikten bijna door de wind. Opeens hield de wind op en werd het geheel stil, doch de zee was zo verbolgen als het water in een kokende ketel. Van alle zijden sloeg het over het schip en stroomde over het dek. Gelukkig rees het schip na het ophouden van de wind dadelijk op en kon er weer gewerkt worden. De barometer was in de tussentijd nog meer gedaald en bewees dat ons nog meer te wachten stond. Wij moesten ons nu de tijd ten nutte maken om alles te verzekeren. Bramraas en steng neememen, zeilen dubbel beslaan, watervaten en rondhouten die ons overgebleven waren beter vastmaken en zeilen over de kappen voor het indringen van het water. De toestand van het weer liet mij zien dat wij midden in een orkaan zaten en


De ,,Jan van Hoorn". Bouten voer er als kapitein niet alleen mee naar Indie, maar ook om Kaap Hoorn naar Val Paraiso en Sun Francisco. De avonturen die h(i met het schip beleejde varieerden van orkanen bij Java tot wild west parties in San Francisco. (Gemeentearchief Dordrecht). dus spoedig dezelf'de wind zouden terugkrijgen. Helaas had ik geen beschrijving van het verloop van orkanen aan boord en wist ook niet dat er een bestond zodat ik niet na kon gaan uit welke richting de wind terug zou komen. 's Middags (Nieuwjaarsdag 1-1-1849) kregen wij de wind terug in de tegenovergestelde richting en met dezelfde kracht als 's morgens. Hadden wij hem eerst uit het Z.W., nu kregen wij hem uit het N.O. en daar onze koers naar het Z.W. gericht was konden wij het sdhip recht voor de wind laten lopen zonder CCn lapje zeil erbij. Tegen de avond was de wind nog toegenomen en het water zo kokend dat wij ieder ogenblik vreesden overboord te slaan, hoewel wij met touwen vastgebonden waren. Tegen de morgen begon de barometer te stijgen. Ik wachtte nu de middag af en daar de barometer steeds door bleef stijgen en de windrichting nog hetzelfde was, hielden we voor de wind, denkend dat de orkaan ons voorbij getrokken was. Hadden we enige tijd blijven liggen dan zou dit ook zo geweest zijn maar nu liepen wij er weer in en begon ook de barome-

ter weer te dalen. De rolling van de zee kwarn nu meer van het Noorden en dus draaide ik tegen de avond weer bij naar het Noorden daar het schip altijd het gemakkelijkst ligt met de kop op de zee. Dit bleek echter verkeerd te zijn geweest daar wij de volle kracht van de orkaan nu over ons kregen. Wij moesten ons vastgebonden schuil houden achter de verschansing om niet te stikken. Eerst de volgende dag tegen de avond begon de wind te verminderen en om rniddernacht waagden wij het weer koers te zetten. Nu scheen hij ons voorgoed gepasseerd te zijn. Het is voor iemand die een orkaan nooit heeft meegemaakt ongelooflijk met wat een kracht de wind kan waaien en het is niet te venvonderen dat er zoveel schepen averij op lopen of geheel ten onder gaan. De reis leverde verder nog enige moeilijkheden met de matrozen op die soms ook we1 eens de baas zouden willen spelen en op de meeste reizen we1 eens om een afwassing vragen. Een matroos die niet goed op het roer gelet had, en waardoor een paar zeilen gescheurd waren,

werd van het roer afgehaald en tot lichtmatroos gedegradeerd. Hij weigerde daarop scheepswerkzaamheden te verichten waarop ik hem in de boeien gooide en op water en brood zette tot hij verkoos weer te werken. Daarop wilden de anderen de afgedankte matroos zijn turn aan het roer niet overnemen en zelfs ook de andere werkzaarnheden niet doen, zolang de ontslagene niet in zijn rang hersteld werd. Dit ging natuurlijk niet. Toen zij niet wilden luisteren, riep ik de gehele equipage achter op het dek. Las hun de monsterrol voor en leerde hun dat ik in mijn recht stond en daarvan niet afweek. Daar zij bij hun weigering bleven verdeelde ik hen in wie dienst wilde doen en wie niet, zodat mij de officieren en de lichtmatrozen overbleven. Deze liet ik hun kist en kooi achter in de kajuit brengen en zei toen dat er van af dat ogenblik alleen voor achter gekookt zou worden en er voor de anderen brood en water zou worden verdeeld en zij in de eerste de beste haven aan de politie overgeleverd zouden worden. Dit duurde 2 dagen, toen kozen zij eieren voor hun geld en kwamen verzoe-


ken weer aan 't werk te mogen. Hiermede liep de zaak af.Zulke opstootjes kwamen bijna e k e reis voor, zodat men er op het laatst aan gewend raakte. Na mijn terugkomst & Dort werd de ,,Jan van Hoorn" meteen weer bevracht maar nu voor een reis om Kaap Hoorn naar Val Paraiso waar hoge prijzen te vinden zouden zijn.1 Bij het rondzeilen van Kaap Hoorn troffen wij veel stormweer aan en passeerden verschillende ijsbergen waar grote scholen walwissen ornheen zwommen. Na 104 dagen kwamen wij te Val Paraiso aan en troffen er een mastbos van zeilschepen aan die allemaal op de hoge prijzen waren afgekomen, er lagen daar we1 een duizend zeilschepen waardoor de priizen fors gedaald-waren, Het beste bleek door te varen via St. Carlos Op het eiland Chilive, om gezaagd bout in te nemen, naar Sari Francisco waar de prijzen snel omhoog bet gaan waren en w a x maar weinig schepen heen gingen omdat algemeen bekend was dat de bemanningen weg liepen Om de ,,Goldrush" mee te kunnen doen. Na te Val Paraiso mijn 0

goederen voor een spotprijs te hebben gelost vertrok ik naar St. Carlos en zeilde toen door naar San Francisco waar ik na een reis van 50 dagen aankwam. Nog voor wij door de ingang waren zag ik een mastbos van schepen liggen die er misschien nooit vandaan zouden komen, zou dit ook het lot van de ,,Jan van Hoorn" zijn? De equipage had mij beloofd het schip niet te verlaten, maar in hoe verre kan men op zo'n belofte aan? Er waren toen in Californie rijke goudaders ontdekt waar heel veel volk naar toe stroomde. Het goud had zo'n overweldigende kracht op de mensen dat soms alles er voor moest wijken.2 1 De mders - en dus ook de geb'oeders Blus& raakten gei'nteresseerd in de westkust van Noord- en Zuid-Amerika omdat er na 1841 een groot aantal schepen ~k door de Hollandse Handels Maatschappij geaccepteerd werden om voor hen vracht te vervoeren. Dit ,,open stellen der lijst" maakte het voor de reders noodzakelijk elders vrachten te zoeken; de Westkust leek daarbii.goede mogelijkheden . - te bieden. 2 Bouten had het ongeluk midden in het hoogtepunt van de Goldrush van 1849-50 terecht te zijn &omen.

Op 24 januari 1848 had James Marshall bij het bouwen van een zaagmolen aan de Molenbeek waar, zoals de naam al doet vermoeden, al heel wat zaagmolens gebouwd waren om de pioniers van gaaagd hout te kunnen voonien - goud gevonden. Zelf had hij er weinig aan want hij was in dienst van ene John A. Sutter die het natuurlijk o ~ l o g e l i j k geheim kon houden dat er goud in het gebied gevonden was. Toen het bericht San Francisco bereikte was het hek in een oogwenk van de dam. Men liet Ajn werk in de steek, deserteerde van schepen of uit het leger, liet schoolgaande kinderen zelf hun opleiding maar afrnaken en verliet de stad op zoek naar goud. In de zomer van 1848 was San Francisco een verlaten stad met nauwelijks nog inwoners. Toen het nieuws ook de Oostkust bereikte stroomden duizenden naar CaliforniC, over land, via de Panama-engte of via Kaap Hoorn. Een ding hadden ze gemeen: wie eenmaal in Californie was kwam er niet meer vandaan want de goudkoorts had hem snel te oakken. Omdat er nauwelijks iets te knjgen was stierf men als ratten van ondervoedingen dekten en ook al werd er voor vele miljoenen - in 1849 alleen al voor ruim 10 miljoen dollar - uit de grond gehaald, maar zeer weinigen werden echt rijk Goud en rijkdom betekenden ookvrijheid en het wasinfeite de drang naar vrijheid en de veronderstelling dat die nu voor het oprapen lag die de mensen gek maakte. 1849was het meest woeste jaar van de Goldrush en degenen die hem meegemaakt hadden, werden de negenenveertigers - the fourtyniners - genoemd. De meesten die we1 aan de goudkoorts hadden verdiend waren de slimme zakenlieden die de prijzen tot onvoontelbare hoogte hadden weten op te drijven.

De rede van Anjar, 60 mql ten westen van Batavia in Straat Sudat was in de negentiende eeuw a1 een belangrijke havenplaats voor de schepen van de Nederlancise Handel Maatschappq. (Tropenmuseum, Amsterdam).
















tekst Jaap Bouten bewerking en foto research FAward P. de Groot Alle foto's M. M.P. H., Rotterdam, tenzij anders vermeld. Kupitein Jacob Bouten. Schilderij eigendom familie J. Bouten, maker onbekend.

Jacob Bouten werd op 30 augustus 1815 in Veendam geboren en stamde uit een geslacht dat a1 generaties lang naar zee ging met eigen schepen of als kapitein of stuurman op schepen van andere eigenaars. Jacob Bouten - of voor de mensen uit zijn directe omgeving en zijn vrienden Jaap Bouten - was een van de grote stimulators die met zijn doorzettingsvermogen en grote kennis van zei'lschepen en nautische zaken Nederland het tijdperk van de snelle klippers binnenleidde. Jaap Bouten was de man die de ,,Kosmopolieten" hie@ bouwen en daarmee de Nederlandse reders overtuigde dat snelle zeilers we1 degelijk ook hier in Nederland gebouwd konden worden. A1 spoedig volgden de eerste ,,Noach's" en de viermastklipper ,,Argo". Maar Jaap Bouten was ook een uitstekend kapitein en zakenman. In de periode van de Californische ,,Gold Rush" in 1849, wist hij als enige kapitein zijn bemanning te behouden en met lading en a1 weer uit Sun Francisco weg te komen. Hij wist zowel het belang van zijn reder als die van zijn bemanning te dienen. De reden waarom wij nu van die zaken verslag kunnen doen is te danken aan een andere niet te onderschatten kwaliteit van Jaap Routen. Hij heeft als een van de zeer weinige zeelui uit die tijd bijna a1 zijn belevenissen opgeschreven. Bovendien maakte hij zorgvuldig afschrif-

ten van zijn brieven naar de reder thuis en ook die zijn bewaard gebleven. Op latere leeftijd, toen hij als zakenman en raadsheer zeer in aanzien stond, begon hij aan zijn biografie die in de dagen van de Russische veldtocht van Napoleon Bonaparte begon en, helaas vrij abrupt in begin 1857, lang voor Boutens dood, eindigde. Maar de vele brieven van na die tijd vormen nog een goed heeld van zijn verdere carrigre. De biografie en de correspondentie van Jaap Bouten geven een bijna uniek beeld van de Nederlandse scheepvaart in de jaren nu de Franse Revolutie en de driftige heropbouw van Nederland als scheepvaartnatie inclusief de moeilijkheden ontstaan door en tijdens de Belgische afsplitsing. Voor velen is Jacob Bouten a1 een bekend figuur uit onze maritieme historie, dat hij echter zoveel op het papier voor ons heeft nagelaten is maar bij zeer weinig mensen bekend. In de eerstvolgende nummers van ,,Spiegel der Zeilvaart" verschijnt dun nu, ruim honderd jaar nu Boutens do04 voor het eerst zijn zelf geschreven hiografie in druk. Bewerking en inkorting ervan was noodzakelijk om de leesbaarheid voor iedereen en de verschijning in druk mogelijk te maken. Wij laten Jaap Bouten zijn verhaal beginnen kkn jaar nadat hij geboren is en het er beslist nog niet op lijkt dat hij eens ook zeeman zal worden.


In het najaar van 1816 verloor vader bij een hevige storm zijn schip in de Oostz-ee. vlak bij Koningsbergen,l doch de nianschappen en een groot deel van de inyentaris lverden gered. Mijn vader liet mi-in moeder overkomen omdat hen een goede betrekking werd aangehoden te Koningsbergen bij de heren Muller op sen cargadoorskantoor, die ook enige eigen schepen voeren. In het najaar van 1832 lag een van deze schepen gereed 1.001 sen reis naar Schotland, maar de Lapirein werd ziek en daar geen andere kspirein hem kon vervangen, verzncht nlijn vader de reis voor hem te mogen naken. Mi.jn vader drong er op aan dat nlijn moeder en ik, toen 7 jaw oud, dat reisje zouden meemaken. Van het begin \-andie reis weet ik mij niets te herinneren. We1 van Helsenor? daar ik met \.ader en moeder naar de wal ging en daar onder het toezicht van een matroos gesteld werd die met rnij een herberg inging, waar ik door een vreemde vrouw op schoot genomen werd en iets lekkers kreeg, dat ik niet aannemen wilde, het huis uitliep en het op een schreeuwen zette toen de matroos rnij terughaalde. bleer herinner ik rnij niet, slechts flauw van ons verblijf in Edinburgh waar mijn vader een lading zou kopen voor de rederij. Deze was echter zo duur en boven de limiet die mijn vader mocht besteden dat hij daarvan af moest zien en daar een vracht steenkolen nam voor Bordeaux. Na het vertrek van Edinburgh kregen we stormweer en dreven tussen de Yarmouth banken aan de grond waardoor het schip lek werd en de pompen door de fijne steenkolen verstopten, zodat het water al hoger en hoger in het schip kwam te staan. Er werden noodschoten en noodseinen gegeven waarop visserslieden afkwamen en het schip in Harwich binnenbrachten. Hier werd het schip onderzocht en bevolen de lading te lossen en het schip op de helling te halen. Toen de reparaties aan het schip bijna gereed waren, kwam er bericht van Koningsbergen, dat de firma Muller gefailleerd was en er een groot tekort was. Dat was een verschrikkelijk bericht voor mijn ouders daar zij a1 hun spaargeld bij hen uitgezet hadden en nu waarschijn-

lijk alles verloren zou zijn. Zij vertrokken daarop naar Holland. Mijn vader reisde door naar Koningsbergen om de zaken te regelen en ik werd in Harwjch bij ene Mrs Emner achtergelaten. Later kwam mijn vader rnij halen en wij gingen via Londen met een palingschuit naar norkum vanwaar we naar Amsterdam reisden. Hier vond ik de gehele familie, ook tante Dora, die mede met de andere kinderen uit Koningsbergen was gekomen. Wij gingen daarop met de

gehele familie naar Antwerpen waar wij ons vestigden. Daar werd ik op de Rijksschool geplaatst en mijn vader kreeg daar als kapitein spoedig een schip. Een neef van mij, Jacob Duit, woonde bij ons in om ook de schoollessen bij te wonen

1. Koningsbergen: Nu Kaliningrad net over de Pools-Russische grens in de U.S.S.R. 2. Helsenar: Moet zijn Helsingor havenplaatsje 30

mijl ten noorden van Kopenbagen.

De Harmonie was een schoenerkof zoals lzet srheepje op deze tek~nirzgvan de oud scheepstimmerman G. Groenewegen die nu een ernstig werkongeval invalide raakte en met tekenen een schamel kostje hij elkaur moesr scharrelerz. Her origineel is nr4 ditizenden gulder~swaard. Tekening eigendom T. Kramer. Foto E. P. de Groot.


,en wij waren trouwe schoolmakkers. De vrije uren brachten wij altijd aan de dokken door om met bootjes te varen of in de masten van grote zeilschepen te Himmen, we kwamen dan ook we1 eens met een nat pak thuis. Onze lust was het varen en we spraken hierover dikwijls met vader en moeder. Vader had daar niets tegen, maar zei, ,,Wanneerje varen wilt dan moet je ook meteen onder de vreemden. Ik ben niet van plan je bij rnij aan boord te nemen." Mijn neef werd door zijn vader, die ook kapitein was, gevraagd om de zomerreisjes mee te maken. Toen hij weg was vroeg ik mijn oude lui ook te mogen gaan varen. Hiervoor kwam gelegenheid bij kapitein Stroboer die een neef was van mijn vader en daar hij geen kinderen had wilde hij mij we1 aan boord nemen. Ik was in de wolken en hunkerde naar het ogenblik dat de brief zou komen om n a c Dordt te komen.

Eindelijk kwam dit bericht en ik vertrok uit het ouderlijk huis in het laatst van Oct. 1827 op een leeftijd _van ruim 12 jaar. Ik werd door een matroos afgehaald en naar de schoenerkof ,,Harmonie" gebracht. Kapitein Stroboer nam mij aan boord als kajuitsjongen. De reis ging naar Cette3 in de Middellandse Zee om een lading wijn voor Amsterdam te halen. De reis beviel mij zeer en ik vond in Kapitein Stroboer een recht vaderlijke vriend die in alles voor mij zorgde. Wij kwamen omstreeks april in Amsterdam aan waar de kapitein zijn vrouw aan boord kwam die de zomerreizen altijd meemaakte. Ik schreef een zeer lange brief aan de oude lui en liet hen weten dat het zeevaren mij zo beviel dat ik er niet aan dacht er voorlopig mee op te houden. Nadat de lading gelost was werd het schip gereedgemaakt voor een nieuwe

Wie in de 18de en 19de eeuw naar zee wilde begon zijn loophaan up een van de honderden kleine kofscheepjes die zo karakteristiek en oer-Hollands wuren. Voor Juap Bouten gold dezelfde regel als voor a1 die honderden andere Nederlandse jongens die wilden vuren. Schilder H. Koekoek.

reis en we1 naar Frederikshaven. Hier namen we een lading planken in en vertrokken daarmee naar Middelburg. Terwijl wij te Middelburg lagen kreeg de kapitein een schrijven van de reder dat hij over moest komen voor de bouw van een nieuw schip. De ,,Harmonic" ging over naar kapitein De Boer. De nieuwe kapitein was een klein zeer beweeglijk mannetje met een vuurrood gezicht, waaruit men kon opmaken dat hij een aandeelhouder van een Schiedamse Maatschappij was. Hij was echter heel flink in al zijn doen en laten en zeer kundig. Wij kregen meteen onze bestemming, Bergen in Noorwegen om daar een lading stokvis in te nemen en daarmee te zeilen naar Triest. Na een lange reis met veel slecht weer kwamen we in het laatste van januari daar a m . In Triest heb ik erg genoten, ik was de kapitein zijn trouwe page en ging de meeste tijd met hem de wal op. Hij nam me mee naar concerten en opera's, ik zag het stuk opvoeren van Marcus Anthonius en Cleopatra. Het was voor het eerst dat ik in een opera kwam en meende in een toverpaleis te zijn. Alles even prach-


rig en schitterend. En zo ruim, dat er bijna nrrgens gedrang was, hoewel er zsker meer dan duizend mensen waren. 1-oor het gebouw was een overdekte ~ l a a t waar s de rijtuigen opreden. Prachr:;e squipages met prachtig geklede dames. Het toneel was zo groot en diep, dat er ten rijtuig met vier paarden op rond- . xed en er zelfs 25 miters te paard voor aronden, daarachter zag men de zee, n-aarop in de verte het schip aankwam rner Cleopatra aan boord. Dit alles :;aakte op mij zo'n diepe indruk dat het zli! nu nog duidelijk voor de geest staat. Oak aoonde ik hier het carnaval bij, dat GL-eralmet prachtige feesten uitgevoerd n.erd. Het werd geopend met een onafzienbarr rij open njtuigen, waarin vier gsmaskerde lieden zaten met een grote mand suikergoed tussen hen in die zij de omstanders toegooiden die het soms pijdijk in het gezicht kregen. Xa onze lading stokvis gelost te hebben zeilden wij naar Messina, op het eiland Sicilie om daar vracht te zoeken. Hier 1.ond de kapitein vracht en vertrokken xij met de bestemming Antwerpen, een ieder aan boord was verheugd het eiland

te verlaten, daar men daar bijna nergens zijn leven een ogenblik zeker is. Wij moesten echter eerst nogeen staaltje van zuidelijke geaardheid ondergaan. Op de hoogte van Malaga waren wij dicht bij de kust en konden de stad met een kijker onderscheiden. De wind was stil en het schip ging maar weinig voomit. Plotseling zagen wij een Spaans schip naar ons toe komen, roeiend met lange riemen. Dat maakte ons niet ongerust, wij dachten dat het een loodsvaartuig zou zijn, dat ons naar Malaga wilde loodsen. Toen het vaartuig echter dichterbij was schoot het ineens langszij van ons schip en maakte aan ons vast. Gelijk sprongen er 12 i 15 man over gewapend met lange messen en vroegen waar het schip vand a m kwarn, waar het heen ging en w a x uit de lading bestond. Zij zagen de scheepspapieren in en daar er geen lading van grote waarde in het schip was, zeiden ze dat zij proviand nodig hadden. Zij gaven voor kustrecevers te zijn die op de smokkelaars letten en dat ze gedurende 3 maanden buiten moesten blijven. Zij moesten nog een maand buiten-blijven en hadden geen proviand meer. Wij

konden natuurlijk met ons achten tegen 22 gewapende piraten niets uitvoeren en lieten hen begaan. Na een gedeelte vlees, spek, boter, brood en ook een vaatje genever op het dek gebracht te hebben, kwam er ineens onrust onder hen. Nu bemerkten wij pas dat de wind was toegenomen en een groot schip achter ons opkwam, dat een oorlogsschip bleek te zijn. Dit had de schrik onder onze bezoekers gebracht en in alle haast roeiden ze van ons weg. Zeilen en alle nemen werden door hen bemand om maar snel aan land te komen. Wij waren zeer verheugd een Engels oorlogsschip in onze nabijheid te hebben. Twee dagen daarna passeerden wij Gibraltar waar de kapitein dacht proviand in te kopen, doch daar de wind zeer gunstig was en het stijf woei, vervolgden wij onze reis. De kapitein begreep echter al spoedig dat wij op onze proviand moesten bezuinigen. Er werd bij Kaap St. Vincent scheepsraad belegd waarbij werd bepaald, aangezien de reis misschien nog langer dan een maand kon duren, de proviand over 35 porties te verdelen. Dat was natuurlijk zeer schraal, ik kreeg als mijn aandeel, voor ochtend- en avondeten, 1 beschuit en 2 glazen water. Ik heb dan ook meermalen met warme dagen een touw in het zeewater gehangen en daarop gezogen, meest voor verkoeling, daar het voor de dorst niets hielp. Gelukkig kregen wij van tijd tot tijd ook regen en werd alles gedaan om water op te vangen. Ook vingen wij veel vis en toen wij voor het Engels Kanaal kwarnen kregen wij van een tegemoetkomend schip wat brood en water. Eindelijk na een reis van 104dagen kwamen wij te Antwerpen aan en kreeg ik de b

3. Cette: Nu Skte, havenplaatsje 80 mijl ten westen van Marseille.

De Generaal Baron van Geen,Jaap Bouten was hier eenplaats als stuurman toegezegd, maar de reders lieten relatiebelangen prevaleren. Jaap pikte dat echter niet en nam trots ontslag. Schilder F. J. v.d. Blgk.


vrijheid om dadelijk naar huis te gaan. Ik was nu bijna 2 jaar van huis geweest en had in die tijd weinig brieven gewisseld daar de post zo duur was. Lang daarna sprak mijn moeder nog dikwijls van die dag, dat ik de kamer kwam invliegen met de uitroep: ,,Daar ben ik!" Mijn verblijf te Antwerpen was niet lang. Ik vertrok weer met de ,,Harmonie" naar Danzig om een lading hout te halen voor Harlingen. In Danzig verdronk ik bijna. Wij lagen daar aan de overzijde van de rivier boven de stad en hadden geen andere verbinding met de stad dan met de eigen boot. Toen ik op een avond, het was zeer donker en regenachtig, de kapitein va; de overzijde moest halen en van het schip in de boot wilde springen, sprong ik er per ongeluk naast. Niemand was aan dek om mij te

helpen doch de kapitein had de plomp gehoord en schreeuwde toen uit alle macht naar het schip, gelukkig werd hij gehoord. Spoedig werd er met haken naar rnij gevist en eindelijk werd ik bijna levenloos opgehaald. Na lang wrijven en rollen loosde ik een gedeelte van het water en kwam later bij. In het najaar van 1831 verhuurde ik mij op het fregatschip ,,I1 Anthonies" van kapitein Bruker en vertrok in het voorjaar vanuit Rotterdam naar Java. Het was een goed schip met 12 stukken geschut op het dek, achterop geweren, sabels pistolen en pieken en met een equipage van 40 man. Wij hadden slechts weinig passagiers. Na gelost te zijn op Batavia, kregen we bestemming naar Canton in China. Waar bleven wij een geruime tijd liggen wachten tot de nieuwe theeoogst kwam en daarop ver-

De oorlogsbrik Echo zaaide zonder t i n schot te lossen dood en verderf. Dit is een tnndel van een oorlogsbrik uit die tijd dat 16 stukken had. Het model is eigendom van het M.M.P.H. te Rotterdam.

trokken wij naar Rotterdam. Wij deden het eiland St. Helena aan vonr verversing en proviand en hoorden daar dat de laatste tijdingen uit Europa meldden, dat de Hollandse kust door de Engelse en Franse schepen geblokkeerd was.4 Alle Hollandse schepen werden opgebracht. Zij hadden nog geen order van hurt gonvernement om de Hollandse schepen aan te houden, dus konden wij vertrekken, dat we dan ook nog diezelfde dag deden uit vrees voor nieuwe orders. Gedurende de reis naar huis werd elke dag scherp uitgezien naar tegemoetkomende schepen om berichten uit Europa in te winnen. Geen kwam ons tegen of hij was op zo een afstand dat wij geen sein met hem konden wisselen. Eerst vooraqn in het Engels kanaal ontmoetten wij twee koffen, waar wij aan seinden, maar die niet de moeite deden een vlag te hijsen. Wij meenden echter zeker te zGn dat het FTollanders waren en dat stelde ons zeer genlst. De volgende dag passeerden wij het


siland Wight met een gunstige wind en hsldere maneschijn. Een ieder was opge:ogen en vrolijk bij het vooruitzicht de . ~ i g s n d edag de Hollandse loods aan k v r d re zullen krijgen. Niemand dacht -?sr aan gesloten havens of andere be::xmsringen, doch dit liet niet lang op zri5 n-achten. Omstreeks 's avonds 11 u u r hoorden we een schot. Een ieder >prong op en men zag een kotter opzij \.an ons die het schot afgevuurd had. Lori daarop kwam het tweede schot, n-aaropde eerste stuurman, die de wacht !lad. dadelijk naar beneden ging om de kspitein te waarschuwen. Toen deze op het dek kwam vie1 het derde geweer: jchot en was de kotter ons dicht genaderd. zodat wij zien konden dat het een ~ouvernementsvaartuigwas. De kapi:tin liet otlmiddellijk de zeilen tegenbrassen. Tenvijl wij zagen dat ze bezig

waren een boot uit te zetten om naar ons toe te komen, ordonneerde de kapitein ineens de zeilen weer vol te brassen en de reis te vervolgen. Zodra de kotter dit merkte werd een scherp schot gelost, waarvan de kogel rakelings langs ons vloog. Voor het tweede schot kwam waren wij reeds te ver weg, zozeilden wij ongemoeid de nacht door. Met het begin van de dag veranderde de wind naar het oosten en tegen 8 uur kwam er een Engelse loodsboot naar ons toe om te horen of wij ook een loods nodig hadden. Van hem hoorden wij dat a1de Hollandse gaten geblokkeerd waren en het zeer moeilijk was Holland binnen te komen. Hij vertelde de kapitein verder dat als er een goede fooi voor hem te verdienen was, hij we1 kans zou zien het schip Vlissingen binnen te brengen. Hierover

E ~ Igouvernementskotter; I in het kanaal wemelde het altyd van deze kleine scheepjes die .. ~ u uitgerust k waren met een paar kleine venijnige stukken geschut. Dit is een Neder-

.'tiudse gouvernementskotter. Tekenaar onbekend.

kwam een accoord en de Engelse loods bleef aan boord en zijn boot verliet ons. Op loodsmans order zeilden we naar de Franse kust om 's avonds naar de Engelse kust over te gaan. Wij gingen echter vroeger naar de Engelse kust en hadden nog niet lang overgelegen of wij zagen een groot Engels oorlogsschip op ons afkomen. Spoedig volgde een schot, 4. Voorafgaand aan de definitieve scheiding van

Belgie en Nederland in 1839 waren er vanaf het begin al heel wat politieke moeilijkheden tussen Noord en Zuid geweest die tot schmutselingen, oproer en zelfs een Tiendaagse Veldtocht hadden geleid. Bondgenoot Engeland, die Napoleon ook voor ons had verslagen en dus nog heel wat geld van ons tegoed had, keek al dat kemphanen-gedoe in het land van mest en mist met angst - en beven aan. Want hoe kwam Engeland nu nog aan zijn geld als ze maar bleven vechten? Engeland haalde zijn nieuwe bondgenoot Frankrijk er bij en belegdeeen conferentie die natuurlijk muurvast liep in het bekvechten van Noord en Zuid. Om nu flink pressie te kunnen uitoefenen stelde Engeland en Frankrijk gezamenlijk het embargo in waar het hier over gaat. Het embargo begon op 12 november 1832 en eindigde op 21 mei 1833.


b het sein voor ons om bij te draaien, dat we dan ook dadelijk deden, met de Hollandse vlag van top. De eerste stuurman, die dadelijk begreep dat wij door de Engelse loods verraden waren, pakte hem beet en wilde hem over boord gooien, doch de kapitein kwam tussenbeide, er was nu toch niets meer aan te doen. Na opgegeven te hebben waar we vandaan kwamen, waar we naar toe moesten en de hoeveelheid manschappen die er aan boord was, werd er geantwoord, dat aangezien de Hollandse gaten door de Engelsen en Fransen gesloten waren, zij beslag op het schip legden en het in een der Engelse havens op zouden brengen. Ze gelastten verder de helft der equipage bij hen aan boord waarvoor zij een gelijk getal zouden terugzenden. De volgende dag werden wij allen voor de commandant gebracht die al onze namen, ouderdom en geboorteplaats opschreef. Ook de rang die ieder aan boord der ,,I1 Anthonies" bekleedde werd genoteerd. Daarna werd ons verteld, dat, hoewel wij ,,prisoniers" waren, wij toch (als wij ons goed gedroegen en de orders stipt opvolgden) dezelfde vrijheid aan boord zouden hebben als de overige equipage, doch dan ook op dek alle werkzaamheden mee moesten verrichten. Onze rantsoenen eten en drinken bleven echter op 3/4 en zonder de voor- en namiddag groc met de overige equipage te hebben. Zo bleven wij 16 dagen aan boord waarna wij in Portsmouth aankwamen. De gehele equipage kwam nu weer aan boord en werd door het Eng. Gouvernement gevoed, waarvoor de kapitein alle zaterdagen het geld bij de Admiraliteit ging halen. Hiervan vie1 nogal iets tussen kaai en schip en kregen wij zo schraal te eten, dat van vele schepen, het volk bij de Admiraliteit daarover ging klagen, hetgeen echter weinig geholpen heeft. Wij lagen hier met 14 Hollandse Oostindievaarders en hadden de vrijheid elkaar 's middags een bezoek te brengen doch 's ochtends moesten wij aan boord werken en schoonschip maken. Na bijna 3 maanden daar gelegen te hebben kwam er bericht dat het Embargo was beeindigd en de schepen in vrijheid gesteld werden.5 Het duurde echter

nog 14 dagen door de kwestie van de kostgelden, die door het Engelse Gouvernement betaald waren en nu van de rederij der schepen terugverlangd werden. De reders waren echter niet genegen tot betalen.6 De Engelse moesten de schepen echter toch vrijgeven en met vlag en wimpel vertrokken wij van Portsmouth waar wij ruim 3 maanden gelegen hadden, sommigen, zoals mijn broeder, bijna 7 maanden. Na 3 of 4 dagen zeilden wij Hellevoetsluis binnen. Met vreugde werden wij te Rotterdam ontvangen. Moeder en vader met al de kinderen stonden in de menigte om ons op te wachten. Het duurde niet lang voor wij in hun omarming lagen en naar huis gingen, waar wij een m a d kregen dat wij in meer dan eenjaar niet genoten hadden. Geheel Rotterdam was in feestroes, overal vlaggen, iedere schepeling die aan land kwam werd met Welkom! Welkom! Welkom! begroet. In het voojaar van 1835 verhuurde ik rnij weer bij mijn oude kapitein Stroboer op de ,,Menvestroom". Het was echter maar voor Ckn reis, bij de volgende reis bleef de kapitein aan land om het toezicht te houden bij de bouw van een Oostindievaarder, de ,,Baron van Geen", waar hij later het bevel over zou voeren. Wij kregen dus een nieuwe kapitein, H. Hazewinkel, en ik kreeg de rang van stuurman. Dit was mijn eerste stap op de bevorderingsladder. Van mijn oude kapitein Stroboer kreeg ik de belofte dat hij mij op het nieuwe schip de ,,Baron van Geen" als derde stuurman aan zou stellen. Ik deed slechts een reis met kapitein Hazewinkel en werd overgeplaatst op de ,,Harmonic" bij mijn oude kapitein Gieze de Boer die ik in Harlingen het laatst gezien had. Zijn reis was bestemd naar Suriname en daar hij geen goede navigateur was, moest hij een kundig stuurman hebben en kon ik als tweede stuurman mee. Wij kregen een eerste stuurman (W. Bouman) die reeds enige reizen in die rang op Oost-Indie gemaakt had. Ik was spoedig goede maatjes met hem en leerde wat navigatie betrof veel van hem. Wij hadden een vrij voorspoedige reis naar Suriname en waren bezig de

lading suiker voor Amsterdam in te nemen, tnen de ocrlogsbrik de ,,Echo9' aankwam met gele koorts aan boord. Spoedig sloeg die over naar alle andere schepen, zodat er velen overleden. Ook ik werd aangetast en omdat er in het hospitaal geen ruimte meer was werd ik bij burgers in huis gebracht en daar verpleegd. Het was een welgestelde oude weduwe, die vele slaven had en waar zij streng over regeerde. Ik kreeg een oude slavin die op mij paste en steeds voor mijn bed zat. Geen moeder kon met meer zorg voor haar kind waken dan zij voor rnij deed. Mijn spoedige herstelling is daaraan grotendeels toe te schrijven. Na ruim 4 weken daar geweest te zijn ging ik weer aan boord en kort daarop verlieten wij Paramaribo met de bestemming Amsterdam. Bij onze aankomst te Amsterdam hoorde ik van de kapitein dat kapitein Stroboer gedurende onze afwezigheid aan roodvonk was overleden en kapitein Kortwijk voor de ,,Baron van Geen" aangesteld was. Ik schreef dus aan de heren Klerk & Voogd over de belof te om als derde stuurman op het nieuwe schip geplaatst te worden en rekende erop dat de dood van kapitein Stroboer daargeen verandering in zou brengen. Hierop ontving ik het antwoord dat er nog tijd genoeg was daarover te denken omdat het schip nog lang niet klaar was. Ik reisde daarop onmiddellijk naar Dordt om zekerheid te krijgen. De heren Klerk & Voogd waren zeer vriendelijk, en het speet hen zeer, maar zij wisten niet dat kapitein Stroboer mij die plaats toegezegd had en omdat generaal Van Geen die plaats voor zijn neef gevraagd had, hadden zij dat niet kunnen weigeren. Ik was over die handelwijze zeer boos en bedankte voor verdere werkzaamheden, niet bevreesd geen andere betrekking te vinden. Ik kon altijd bij mijn vader varen die in Rotterdam een schip had. Terwijl dat in gereedheid werd gebracht werd mijn vader ziek door een zware koude, daarop een bezetting op de borst, en na weinige dagen overleed hij op 47 jarige leeftijd. Ik nam toen de plaats van vader in.


Fo~o'svan boven naar onderen

-w.g., Her Fregatschip was een echte Oostindievaarder, ook Bouten 1 oer op deze schepen. 3 quarel van Spin voorstellend de Adrniraal van Kies. Grtrek van de h'ederlandse koopvaardijschepen uit de haven ].an Ports Month nu opheffing van het Embargo op 2 juni 1833. De opera van Triest. Voor de 12-jarige Jaap Bouten was dit de eersre kennismaking met deze rijke Italiaanse cultuur. Hij raakre dan ook zo onder de indruk van het gebeuren op het toneel- 25 ,~aarden,een rijtuig met nog eens Ipaarden, een hoog glllend ioor, een compleet orkest en als decor de zee -, van het gehouw jar bouwkundig niet veel voorstelt en het af en aan rijden van - oersen onder de overkapping van de entree, dat het hem z'n srdere leven bijbleef

5

Pas op 2 jum 1833 werden de 86 Nederlandse schepen door Engeland vrlj seeelen en Franknjk liet de 31 schepen uit haar havens gaan 6 De Nederlandse reders hadden feltelijk helemaal met zoveel verhes geleden als ze de Engelse mlden doen geloven want ze hadden a1 hun overige schepen en ~ o o r a lsroomschepen voor veel geld aan de staat als mrlogsschip vercharterd, niaar daarover repten de heren natuurhjk niet

6

k

s

1 - p & I + -




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.