HOORZITTING JEUGDSANCTIERECHT1 Commissie Justitie 26 januari 2005
Voorafgaande bedenkingen
1
•
Moral panic inzake jeugddelinquentie. Waar blijft het ondersteunend materiaal daarover? Onderzoek wijst uit dat veel jeugddelinquentie leeftijdsgebonden is en eigenlijk vaak vanzelf ophoudt. Wat met het feit dat veel meer minderjarigen slachtoffer dan dader zijn van misdrijven? Ook de indruk van straffeloosheid, mee geïnduceerd door de media en enkele opvallende cases, is onterecht.
•
Ruimer te bekijken: waarom plegen minderjarigen misdrijven, in welke omstandigheden? Nood aan meer dan enkel reacties op het niveau van het individu, ook een deugdelijk jeugdbeleid, sociaal beleid, stedelijk beleid…
•
Modellen-discussie (justice vs. welfare, beschermen vs. bestraffen) loopt al enkele decennia en keuzes daarin blijken moeilijk. Voorstel om een eigensoortig recht voor minderjarige delinquenten uit te bouwen
Deze tekst geldt enkel als basis voor de mondelinge toelichting tijdens de hoorzitting en is nog geen formeel uitgewerkt advies over dit thema.
vertrekkend vanuit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en aanverwante richtlijnen. •
Zoektocht is naar een systeem waarin verschillende vereisten gecombineerd worden: - basisrechten van de minderjarige moeten gegarandeerd worden, - elke sanctie of elk optreden moet constructief zijn en pedagogisch verantwoord, - elke aanpak dient tegemoet te komen aan de noden van zowel het slachtoffer als de samenleving. Een combinatie van een rechtenmodel én constructief sanctioneren of optreden hoeft geen contradictio in terminis te zijn. (TJK, 2001/4, p.176)
•
Een keuze voor een sanctionerend model is daaro m nog geen keuze van meer repressief optreden. Vaak ten onrechte wordt het rechtsdenken verward met de wens om meer repressief op te treden tegenover minderjarigen. Dit hoeft echter niet zo te zijn. Een deugdelijk jeugdrecht kan evengoed humaan, constructief en reïntegrerend ingevuld en uitgevoerd worden, net zoals een beschermingssysteem repressieve uitwassen kan kennen, zoals bvb jongeren verwijzen naar de correctionele rechtbank met alle volwassen strafmogelijkheden vandien. De vrees voor een repressieve invulling is bovendien even reëel in het beschermingsof het herstelmodel. Verschil tussen real en stated goals van wetgeving.
•
Het overwicht van de pedagogische doelstelling zorgt voor problemen voor wat betreft de rechtszekerheid en de rechtswaarborgen. Zo kunnen maatregelen tijdens de voorlopige fase pedagogisch wel van nut zijn (vb: snel reageren) maar tegelijk druist dat in tegen het vermoeden van onschuld. Zo kan het pedagogisch verantwoord zijn om de maatregel verlengbaar te houden, afhankelijk va n het succes ervan, maar zo blijft de minderjarige verstoken van een duidelijk afgebakende termijn. Het belang van rechtswaarborgen is op deze wijze al te lang verbloemd geweest door de vanzelfsprekendheid van het pedagogisch optreden ‘in het belang van de minderjarige’.
•
Steeds weer eigenaardig debat over de eigen verantwoordelijkheid van de minderjarige: deze wisselt nl naargelang het domein waarover het gaat. Wanneer hun algemene rechtspositie en daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, nog niet erkend en geregeld werd, is het hoogst merkwaardig dat minderjarigen in geval van delinquent gedrag ineens wel bekwaam en verantwoordelijk zouden geacht worden.
Deze uiteenzetting zal vooral focussen op de vraag naar een waarlijk fundamentele hervorming van het jeugdbeschermingsrecht, gezien de kritieken daarop, en niet een opsmuk ervan. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het toezicht daarop Elke nieuwe wetgeving dient getoetst te worden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ook voor de aanpak van jeugddelinquentie dient dit te gebeuren. Dit geeft op zich al duidelijk het kader aan voor een nieuw jeugdrecht. Gezien de comprehensiviteit van het verdrag en de interafhankelijkheid van alle bepalingen dient een jeugdrechtssysteem vorm te geven aan zowel de basisprincipes van het verdrag als aan de meer specifieke artikelen inzake minderjarigen in conflict met de wet (art. 37 en 40). Basisiprincipes zijn: Non-discriminatie Mening van het kind Belang van het kind Recht op overleven en zo goed mogelijke ontwikkeling. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind legt aan de staten de verplichting op om een specifiek systeem uit te werken voor alle minderjarigen. Het Comité merkt zo bvb op dat ‘ l’Etat partie n’a pas suffisament pris en compte l’approche globale du problème de la délinquance des mineurs, que préconise la Convention, y compris ce qui concerne la prévention, les procédures et les sanctions. ‘ Bij de aanbevelingen in 2002 stelde het Comité dit in volgende termen:
32. Le Comité recommande à l'État partie: a) De mettre en place un système de justice pour mineurs qui soit entièrement conforme, en droit et en pratique, aux dispositions de la Convention, en particulier ses articles 37, 39 et 40, ainsi qu'aux autres normes internationales applicables en la matière, tels que les Règles de Beijing, les Principes directeurs de Riyad, les Règles des Nations Unies pour la protection des mineurs privés de leur liberté et les Directives relatives aux enfants dans le système de justice pénale; b) De veiller à ce que les personnes âgées de moins de 18 ans ne soient pas jugées comme des adultes; c) De veiller, s'agissant de la loi de mars 2002, ainsi que des modifications qui lui seront apportées en octobre 2002, à ce que, conformément à l'article 37 de la Convention, la privation de liberté ne constitue qu'une mesure de dernier ressort et soit d'une durée aussi brève que possible, à ce que les garanties de procédure soient pleinement respectées et à ce que les personnes âgées de moins de 18 ans ne soient pas détenues avec des adultes. Meer concreet mbt de uithandengeving en detentie van minderjarigen: Tot twee maal toe geeft het Comité duidelijk aan dat er ‘grote bezorgdheid’ is omtrent art. 38 en omtrent de detentie van minderjarigen, art.53. CRC/C/15/ add. 38 (1997) CRC/C/15/ Add. 178 (2002) ‘De plus, le Comité reste préoccupé par le fait que, en vertu de l’art. 38 de la loi de 1965, les personnes agées de moins de 18 ans peuvent être jugées comme des adultes. ‘ Met het behoud van de uithandengeving, ook al worden de gevolgen ervan enigszins aangepast, blijft de vrees dat er een tweesporenbeleid zal ontwikkeld worden waarbij de zware jongens naar het volwassen systeem worden verhuisd en de meer hanteerbare zaken voor de jeugdrechtbanken blijven. Daarmee worden nu net die jongeren uit het jeugdkader geplaatst die er precies het meest baat bij zouden hebben om er in te blijven. Het blijft betreurenswaardig dat toegegeven wordt dat de uithandengeving duidt op het falen van het systeem terwijl het systeem dan toch niet grondig
hervormd wordt; er worden alleen enkele gevolgen van de uithandengeving aangepast. De uithandengeving is niet alleen strijdig met art. 37c en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ook het EHRM wees er in het geval van Venables en Thompson al op dat een eigen jeugdrecht dient uitgewerkt te worden opdat minderjarigen niet zouden doorverwezen worden naar het volwassen rechtssysteem. Wat art.53 betreft kan wel gesteld worden dat dit nu opgeheven is maar fundamentele oplossingen zijn er nog steeds niet. De noodwet Everberg is er gekomen zonder dat duidelijk sprake was van een echte noodsituatie en is juridisch geen correcte vertaling van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het comité, zelfs verkeerdelijk in de veronderstelling dat die wet slechts tot okt. 2002 zou gelden, gaf daarover klaar en duidelijk kritiek: ‘Toutefois, il est préoccupé par le fait que la loi intérimaire du 1er mars 2002 (en vigueur jusqu’à 31 oct. 2002) relative au placement provisoire de mineurs ayant commis un fait qualifié d’infraction et à l’ouverture du Centre Everberg, censée pallier l’abrogation de l’art.53 de la loi de 1965, est constitutive d’un régime semblable, sinon plus restrictif’’ In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind staat het respecteren van fundamentele rechtswaarborgen centraal : • •
•
Legaliteit: geen straf zonder wet, geen misdrijf zonder wet. Problematiek van statusdelicten. Proportionaliteit: begrensde sancties, in verhouding met de feiten, niet onbeperkt verlengbaar naargelang het gedrag van de minderjarige. Subsidiariteit: voorkeur voor minst ingrijpende sanctie of aanpak. Dit kan ook inhouden dat niet elk ongewenst gedrag via jeugdsanctierecht moet aangepakt worden, maar evt ook via een beter jeugdbeleid, sociaal beleid e.d.
Eisen van een degelijk jeugdrecht inzake delinquentie: een recht sui generis •
Coherentie, duidelijkheid en eerlijkheid
•
Rechtswaarborgen en het naleven van fundamentele principes zoals proportionaliteit, legaliteit, subsidiariteit, vermoeden van onschuld, recht op bijstand, fair trial edm. (vb: onafhankelijke rechter is er één die niet ook al de voorlopige fase beheerde)
•
Idee van ‘sanctierechtelijke’ bekwaamheid: verschil minderjarige / volwassenen blijft duidelijk en toch wordt de bekwaamheid van de minderjarige een plaats gegeven.
•
Evenwicht in de aandacht voor dader, slachtoffer en samenleving.
•
Evenwicht in de aandacht voor de persoon van de dader – de minderjarige – en voor de gepleegde feiten.
•
Een duidelijke visie op sanctioneren met aandacht voor pedagogische effecten ervan. (Hier ligt precies één van de verschillen met het volwassen strafrecht, waar de straf vooral punitief van aard is.) De ‘sanctiewaardigheid’ van de minderjarige houdt niet in dat de minderjarige als een volwassenen gestraft moet worden. Er moet zowel worden vermeden dat de minderjarige gederesponsabiliseerd wordt door een te beschermende aanpak als dat de minderjarige louter punitief -stigmatiserend aangepakt wordt binnen een strafrechtelijk model. De sancties moeten opgemaakt en uitgevoerd worden op een wijze waaruit blijkt dat ze normbevestigend, constructief, toekomstgericht, herstellend en humaan zijn. Ze moeten ook beperkt in tijd zijn. Het sanctiepakket dient voldoende gedifferentieerd te zijn en er moet een duidelijk ‘trapsysteem’ te zijn (subsidiariteit) met vrijheidsberoving enkel als ultimum remedium en voor een zo kort mogel ijke tijd.
•
Duidelijk onderscheid tussen de voorlopige onderzoeksfase en de vonnisfase.
•
Erkenning van de groeiende bekwaamheid van de minderjarige, ook voor wat betreft het kunnen plegen van misdrijven, in coherentie met de erkenning van die bekwaamheid op diverse andere vlakken (burgerlijk recht, consumentenrecht e.d.).
•
Duidelijke bepaalde minimumgrenzen qua leeftijd. Deze mag niet te laag gelegd worden en dient eveneens gelijk te lopen met andere leeftijdsgrenzen in het recht (zoals bvb toestemming geven in bepaalde procedures, bekwaamheid om arbeidscontracten te sluiten …). De maximumgrens ligt automatisch bij de meerderjarigheid, hetgeen niet per se betekent dat de uitvoering van sancties niet kan doorlopen na de 18 jaar, voor feiten de gepleegd werden voor de leeftijd van 18.
•
De inbreng van de minderjarige moet systematisch gebeuren.
Toetsing ontwerp Onkelinx aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Positief • Pakket van maatregelen met een educatieve, reïntegrerende doelstelling (40.4) en trapsysteem daarbinnen (plaatsing als laatste middel en plaatsing in gemeenschapsinstellingen voor welbepaalde categorieën minderjarigen) • Maximumduur voor plaatsing in gemeenschapsinstelling • Geen levenslange opsluiting meer (37 a) • Sepotgarantie bij herstelbemiddeling • Tijd in voorlopige hechtenis wordt verrekend op de straf • Geen opsluiting samen met volwassenen (37 c) • Systematisch informeren en betrekken van de ouders • Kortere termijnen voor de VH (37 b) • Systeem van eigen projectvoorstel door de minderjarige Negatief • •
De uithandengeving blijft bestaan, weliswaar met een opsmuk Geen begrenzing in de combinatiemogelijkheden van maatregelen
•
• • • •
Nieuw bevoegdheden voor het parket zijn niet evident in het kader van de traditionele rolverdeling tussen zetelende en staande magistratuur en de fundamentele rechtsprincipes. Minderjarigen in VH samen met veroordeelde minderjarigen Geen minimumleeftijd in de wet bepaald Ongelukkige combinatie van beschermen en bestraffen Verplichte ouderstage. Opvoedingsverantwoordelijkheid leg je niet op via verplichtingen en correctionele straffen.
Er wordt verondersteld dat het aantal uithandengevingen zal dalen, o.m. door de invoering van een verruimd pakket maatregelen en de mogelijke verlenging ervan tot de leeftijd van 23 jaar. Tegelijk valt te vrezen dat het aantal zal toenemen wanneer er ook een detentiestructuur voor uitgebreid wordt. Een mogelijke concretisering? In elk geval moet Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind vertrekpunt zijn! Een jeugdsa nctierecht? In elk geval moet de minderjarige gelijkwaardige rechtswaarborgen genieten als volwassenen die eenzelfde feit pleegden. Legaliteit, proportionaliteit, fair trial ed liggen hierin vervat. Eigen aan de sancties is dat het een sui generis aanpak inhoudt tussen straf en maatregel. - duidelijk - normbevestigend - constructief (educatief) van invulling - aangepast aan de leeftijd en ontwikkeling van de minderjarige - met bepalingen inzake maximumduur Beijing rules : ‘no less and no more’ (precautions against any undue netwidening) Vragen mbt herstelrechtelijke aanpak en andere alternatieven (leerprojecten, gemeenschapsdienst e.d). Herstelbemiddeling en alternatieven worden in dit kader mogelijke ‘sancties’. Vaak worden deze ook nu al zo aangevoeld door de minderjarigen in kwestie.
In het kader van een jeugdsanctierecht worden deze sancties door een rechter uitgesproken. Het parket behoudt zo haar eigen rol. De voordelen (vb snelle reactie) en voorwaarden (vb vrijwilligheid) van herstelbemiddeling zoals ze nu gebeurt wegen o.i. niet op tegen de mogelijke schendingen van rechtswaarborgen die in het systeem vervat liggen. Dit is ook wat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind stelt: alternatieven worden aangemoedigd maar wel met behoud van fundamentele rechten (blijft o.i. een moeilijke combinatie) Enkele bedenkingen bij het herstelrechtelijk model: • te grote macht voor het parket zonder duidelijk wettelijk kader (nochtans wordt dit als ‘buitengerechtelijk’ afhandelen beschouwd?!) • onduidelijkheid over criteria van wanneer een bemiddeling geslaagd is? • Macht van het slachtoffer kan te ver uitdienen • Fictie van vrijwilligheid, als er toch een stok-achter-de-deur blijft bestaan • Non bis in idem? Als herstelpoging mislukt (wie bepaalt dat?) kan er alsnog vervolgd worden • Legaliteitsprincipe? • Principe van onschuld wanneer herstelbemiddeling op parketniveau al kan. • Onduidelijkheid inzake proportionaliteit Meer algemeen lijkt het ook vast te staan dat ‘diversion’ vaak ook effecten van netwidening veroorzaakt. (vb: BAS! Heeft al kinderen van 7 j begeleid!). waar volwassenen voor bepaalde feiten niet vervolgd of waarschijnlijk vrijgesproken zouden worden, vallen minderjarigen toch onder ernstige interventies.
Kritieken op het jeugdbeschermingsrecht ( wet 1965) •
Vertrekpunt ‘gevaarsnotie’ leidde ertoe dat er een gepedagogiseerd systeem ontwikkeld werd waarin weinig onderscheid gemaakt werd tussen MOF en POS: zelfde instanties, zelfde maatregelen, zelfde grote interventiemogelijkheden… weinig differentiatie: ‘ le meilleur se contamine sans que le pire s’améliore’ (C. Maes)
•
En dan hebben we het hier nog niet over de toenemende complexiteit, die op grond van de uiteenlopende doelstellingen, nog verder vertaald wordt in bevoegdheidstechnische problemen.
•
Gebaseerd op een fictie: minderjarigen kunnen geen misdrijven plegen en dus ook niet gestraft worden. Dan maar andere terminologie, MOF en maatregel, desnoods wel met zelfde gevoel van straf. Vande Kerckhove, reeds in ’77: mystification du language. Maatregelen zijn in feite hetzelfde als straffen, maar dan zonder begrenzing door rechtswaarborgen en fundamentele principes van het strafrecht. Of nog, zoals een rechter in de VS het stelde: there may be grounds for concern that the child receives the worst of both worlds; he gets neither protections accorded to adults, nor the solicitous care and regenerative treatment postulated for children” (gecit. in Dumortier)
•
Helaas werden hiermee ook de rechtswaarborgen mee overboord gegooid: legaliteit, proportionaliteit, subsidiariteit, fair trial edm. Vb: maatregelen tijdens de voorlopige fase vs. vermoeden van onschuld. Vb: ingrepen op basis van statusdelicten Vb: verlengbaarheid van maatregelen naargelang de minderjarige het al of niet goed doet. Vb: eenzelfde rechter oordeelt in zowel de voorlopige en de definitieve fase en beheert dan ook nog eens de uitvoering van de maatregelen. Cartuyvels in zijn artikel over de kritieken van Van de Kerckhove op de Wet 1965: “het recht verliest terrein en het juridisch debat verandert: van een forum voor een tegensprekelijk debat met conflicterende belangen, wordt de gerechtelijke scène een forum voor
uitwisseling en samenwerking tussen de verschillende actoren (rechters, OM, advocaten en experts) die worden ingeroepen om gezamenlijk zich over het belang van het kind te buigen. In een dergelijke rechtspleging van deskundig onderzoek is het risico van algemene verwarring inzake rolverdeling en van ondermijning van de kaders van het proces niet gering. “ •
En toch: eigenaardige uitzonderingen, die meteen ook het falen van de JB aanwijzen, nl de uithandengeving en verkeerszaken. Dus: soms zijn minderjarigen toch wel bekwaam om misdrijven te plegen en daarvoor ook gestraft te worden? Of: het systeem kan sommige gedragingen door minderjarigen niet aan???
•
Lange tijd staat de persoon van de minderjarige centraal, niet het gepleegde feit of het slachtoffer.
•
Interventies kunnen onbegrensd worden en erg arbitrair op grond van de vanzelfsprekendheid dat de ingrepen pedagogisch verantwoord en ‘in het belang van de minderjarige’ zijn.
•
Zelfs binnen een pedagogisch kader moet men durven onder ogen zien dat een ‘gedwongen’ pedagogische aanpak niet de gewenste resultaten oplevert. Tegelijk moet ook toegegeven worden dat ook het beschermingskader repressief van inhoud en effecten kan zijn (en zeker als dusdanig wordt beleefd door de minderjarige).
Al bij al kunnen we na decennialang van kritieken, bijkomend ook stellen dat het jeugdbeschermingsrecht van de wet van 1965 niet langer voldoet aan de vereisten uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere VN Richtlijnen. Essentie daarvan: - specifiek Jeugdrechtsysteem voor àlle minderjarigen - positieve doelstellingen - minimum garanties voor rechtswaarborgen - ondergrens qua leeftijd - ADR in combinatie met rechtswaarborgen
-
Variatie van maatregelen met vrijheidsberoving als ultimum remedium.
In deze context dient dan ook gesteld te worden dat de JBW niet echt zo’n passend antwoord biedt voor de meeste gevallen van jeugddelinquentie zoals in de toelichting bij het ontwerp Onkelinx aangehaald wordt. Wat zeggen jongeren zelf? Zonder te stellen dat nu de minderjarigen zelf maar een eigen systeem moeten gaan uitwerken, is het misschien toch niet nutteloos om te horen wat zij te zeggen hebben over jeugddelinquentie en de aanpak ervan. De drie jeugdraden in BelgiÍ voerden vorig jaar een onderzoek uit bij jongeren in de jeugdbescherming. Wat duidelijk naar voor kwam waren volgende behoeften: 1. vaste en betrouwbare contactpersonen 2. goede informatie 3. duidelijkheid over maatregelen 4. aangepast onderwijs en begeleiding 5. betere doorverwijzing en gerichte opvang 6. vraag naar alternatieve maatregelen 7. toekomstperspectief
Ankie Vandekerckhove Kinderrechtencommissaris Januari 2005