datum
13-12-2011
volgnr.
2011-2012/3
Advies Zorg voor kinderen in pleegzorg Advies bij de conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in Vlaanderen Conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in Vlaanderen, Parl. St.Vl.Parl. 2010-11, nr. 1192/1.
Commissie Welzijn,Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Kinderrechtencommissariaat Leuvenseweg 86 1000 Brussel tel.: 02-552 98 00 fax: 02-552 98 01 kinderrechten@vlaamsparlement.be www.kinderrechten.be
“Het is niet het verhaal van een koekoeksjong dat in een mussennest geboren wordt. En zichzelf een wat groot uitgevallen mus vindt. Het is een mus die weet dat hij een mus is en in een eksternest moet leven. Hij wordt bedolven onder de zilverpapiertjes, glimmende kroonkurkjes en stukjes glas. Maar eigenlijk wil hij terrasjes afschuimen op zoek naar broodkruimels of een restje pannenkoek.� (Brigitte Minne, Een mussenjong in het eksternest, Hasselt, Uitgeverij Clavis, 1999, p.100.)
1 Pleegzorg in Vlaanderen De conceptnota1 over pleegzorg wil het pad effenen voor een decreet dat deze zorgvorm verder uitbouwt in Vlaanderen. Ze haalt input uit het internationaal congres ‘taking care of foster care’ en uit de commissie Jeugdzorg. Daarnaast haalt de nota ook het onderzoeksrapport aan van het Kenniscentrum Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en dat van LUCAS over gezinsverpleging. Met dit advies vraagt het Kinderrechtencommissariaat aandacht voor de betrokken kinderen en hun rechten. We analyseren de nota vanuit kinderrechtenperspectief. We belichten internationale kinderrechtenstandaarden die over pleegzorg gaan. En brengen de stem en het perspectief van de pleegkinderen zelf. Dit doen we door de signalen die onze ombudsdienst krijgt over pleegzorg(situaties) uit te diepen. Ook ander (inter)nationaal onderzoek dat pleegkinderen zelf bevraagt, werd verwerkt.2 Daarnaast geven we ook kinderen van pleegzorgers zelf een plek in dit advies. Ze staan vaak in de schaduw eerder dan in de schijnwerpers.3
2 Internationale kinderrechtenstandaarden In dit deel belichten we de internationale kinderrechtenstandaarden die richting geven aan pleegzorg. In de conceptnota worden ook al een aantal principes aangehaald, zoals de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de aanbeveling uit 1987 van de Raad van Europa over pleeggezinnen (pg. 15, 18 en 19). Dit internationale perspectief op pleegzorg vullen we graag verder aan. 2.1. Pleegzorg en het Kinderrechtenverdrag Artikel 20 van het Kinderrechtenverdrag geeft bijzondere bescherming en bijstand aan kinderen die niet in hun eigen familie-omgeving kunnen opgroeien.
1
Conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in Vlaanderen, Parl. St.Vl.Parl. 2010-11, nr.
1192/1. 2
H. GRIETENS, Kleine stemmen, grote verhalen!? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek,
Antwerpen, Garant, 2011, 54 p.; F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, 111 p.; E. FERNANDEZ , “How children experience fostering outcomes: participatory research with children”, Child and Family Social Work 2007, 12, 349–359; E. BRUGMAN & K. SLAGTER , ‘Door de ogen van een pleegkind’, Een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen en bevindingen van kinderen in een pleeggezin, masterthesis Orthopedagogiek Rijksuniversiteit Groningen, 2011, 109 p.; C. BURGESS, F. ROSSVOLL, B. W ALLACE & B. DANIEL, “‘It ’s just like another home, just another family, so it’s nae different’. Children’s voices in kinshipcare: a research study about the experience of children in kinshipcare in Scotland”, Child and Family Social Work 2010,15, 297–306. 3
OPVANG VZW, Plezant & Ambetant. Getuigenissen van eigen kinderen uit een pleeggezin, 2010, 60 p;
F. VAN BEEK en J. MEERDINK, Het is heel knap van de kinderen. Onderzoek naar de mening en beleving van kinderen van pleegouders, WESP Onderzoek, Voorhout, 2001, 119 p.; N. BUYL, Onderzoek naar de beleving van eigen kinderen van pleegouders die het gezin verlaten hebben, licentiescriptie Pedagogische wetenschappen U.Gent, 2005-06, 61 p.
2
Opvang in een pleeggezin (kafalah volgens het Islamitisch recht) wordt als eerste genoemd.4 Een kind dat uit huis geplaatst werd, heeft volgens artikel 25 van het Kinderrechtenverdrag recht op een regelmatige evaluatie van alle aspecten ervan. Daarnaast zijn volgende verdragsartikelen extra relevant: - artikel 3: Bij alle maatregelen die het kind aangaan, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. - artikel 9: Wanneer een kind wordt gescheiden van zijn ouders, moeten alle betrokken partijen de gelegenheid krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voor te brengen. Bovendien heeft het kind in dat geval het recht om rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind. - artikel 12: Het recht van het kind om zijn mening te kennen te geven en het recht op het feit dat met deze mening rekening wordt gehouden in elke aangelegenheid of procedure die het kind betreft. Het recht op een eigen mening en het recht om deze te uiten. - artikel 5 en 18: De overheid eerbiedigt de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders. Ouders of wettige voogden hebben de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. 2.2. VN-aanbeveling over alternatieve zorg De VN-aanbeveling over alternatieve zorg geeft op dit vlak verder invulling aan de geformuleerde rechten in het Kinderrechtenverdrag.5 Pleegzorg zoals gedefinieerd in de conceptnota, is volgens deze aanbeveling een vorm van ‘formele zorg’, die zowel ‘kinship care’ als ‘foster care’6 omvat. Deze recente aanbeveling wil: - waarborgen dat kinderen niet onnodig in ‘alternatieve zorg’ worden geplaatst; - voorzien in passende omstandigheden en een type opvang dat overeenstemt met het belang van het kind, wanneer plaatsing buitenshuis toch noodzakelijk is. Deze uitvoerige aanbeveling is in zijn geheel zeer belangrijk. Het Kinderrechtencommissariaat raadt aan om een grondige analyse te maken in functie van de verdere uitwerking van deze conceptnota.7 Het Comité voor de Rechten van het Kind vraagt in zijn landenrapport van 2010 België overigens om aan deze aanbeveling aandacht te besteden.8
4
Zie ook preambule van het Kinderrechtenverdrag: “Erkennende dat het kind, voor de volledige en har-
monische ontplooiing van zijn (of haar) persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip.” 5
UN-Resolutie van 24 februari 2010 ‘Guidelines for the Alternative Care for Children”, UN Doc.
A/RES/64/142 (2010), te raadplegen op http://www.unicef.org/aids/files/UN_Guidelines_for_alternative_care_of_children.pdf. Deze aanbeveling wordt verder aangeduid met: UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. 6
Kinship care: family-based care within the child’s extended family or with close friends of the family
known to the child (…); Foster care: situations where children are placed by a competent authority for the purpose of alternative care in the domestic environment of a family other than the children’s own family that has been selected, qualified, approved and supervised for providing such care (UNGuidelines for the alternative care of children (64/142), 2010). 7
Een handig werkdocument is terug te vinden op de website van ISS (http://www.iss-
ssi.org/2009/assets/files/guidelines/guidelines%20launch%20paper.pdf). 8
CRC, Concluding Observations: Belgium, CRC/C/BEL/CO/3-4, § 47.
3
Verder in dit advies verwerken we belangrijke regels uit deze aanbeveling. 2.3. General Comment 12 van VN Comité voor de Rechten van het Kind In zijn General comment over ‘the right of the child to be heard’ benadrukt het Comité voor de Rechten van Kind dat rekening gehouden moet worden met de stem van kinderen om te bepalen wat het ‘belang van het kind’ is. Overheden moeten maatregelen nemen zodat kinderen hun mening kunnen geven en er aan die mening voldoende gewicht gegeven wordt bij beslissingen over hun uithuiszetting.9
3 Stem van kinderen en jongeren 3.1. Stem van pleegkinderen “I would like to remind you of one of the greatest difficulties that we experience in the placement of a child - namely our problems about seeing things through his eyes, and adequately understanding and being sensitive to the real meaning of what he is trying to tell us through his verbal and non-verbal behaviour. We can never effectively help a child unless we understand his reactions to his past and his fears for his future.”10 Onderzoek waarin pleegkinderen aan het woord komen, is schaars. Hans Grietens bundelde onderzoek waarin dit wel gebeurde en haalde er enkele grote krachtlijnen uit.11 Hieronder volgt een korte schets van ervaringen van kinderen die op het moment van de bevraging in een pleeggezin verbleven. Wat hebben zij te vertellen over pleegzorg?12 Pleegkinderen ervaren pleegzorg als positief Veel onderzoeken tonen aan dat pleegkinderen hun verblijf in een pleeggezin overwegend als positief ervaren. Geen onbelangrijke vaststelling. Het is niet al kommer en kwel in de jeugdzorg. Vooral de goede zorg, liefde, rust en veiligheid die het pleeggezin biedt, wordt als positief ervaren. Het familiegevoel wordt gewaardeerd. ”Je hoort erbij” en “Je doet ertoe”. “Mijn steun en toeverlaat? Dat is mijn pleegvader.”13 Bij oudere kinderen groeit het besef dat hen door pleegzorg kansen worden gegeven om zich te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het vlak van studies.
9
CRC, General Comment ‘The right of the child to be heard’, 2009, te raadplegen op
http://www2.ohchr.org/english/bodies/crc/comments.htm. 10
N. LITTNER, “Some traumatic effects of separation and placement”, Child Welfare League of America
1956, New York, 31, aangehaald in H. GRIETENS, Kleine stemmen, grote verhalen!? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek, Antwerpen, Garant, 2011, 11. 11
H. GRIETENS, Kleine stemmen, grote verhalen!? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek,
Antwerpen, Garant, 2011, 54 p. 12 In wat volgt, nemen we de indeling en formulering van H. GRIETENS quasi letterlijk over. Het leek ons correcter om dicht bij de bron te blijven aangezien dit op zijn beurt al een vertaling en samenvatting is van tal van andere onderzoeken. De citaten komen uit het onderzoek van F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN. 13 F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 37.
4
Sommigen beseffen dat dit voor hen de beste oplossing was, beter dan het leven in een onveilige thuissituatie en het leven in een instelling, een wereld vol vreemden en in groep. “Dan hadden we echt niet zoveel aandacht en liefde gekregen. Liefde misschien wel, maar geen goede opvoeding. Ten minste als je moeder in de war is, kan ze je dat niet geven.”14 Pleegkinderen zijn bezorgd Toch is niet alles peis en vree voor pleegkinderen. Waar ze bijvoorbeeld over piekeren is of het liedje van pleegzorg wel blijft duren. Zal ik worden weggehaald? Mag ik blijven? Vooruit denken is moeilijk en confronterend. Leven van dag tot dag is vaak de oplossing. Ook hebben ze twijfels over hun plek in het pleegzin: zien ze mij wel graag? Maar ook: wat na de pleegzorgsituatie? Zal ik mijn pleeggezin nog zien? Kan ik nog op hen rekenen? Wat gebeurt er als ik meerderjarig word? Bijna alle pleegkinderen geven aan het contact met hun ouder of ouders te willen behouden of te herstellen. Maar dit is vaak confronterend en loopt dikwijls niet van een leien dakje. Daarnaast missen ze ook hun broers en zussen, die nog wel thuis wonen of ook elders zijn geplaatst. Een andere verlieservaring. “Ik leef nu hier en misschien is het stom, maar ik vind het goed zo. Ik wil natuurlijk wel met mij moeder contact hebben. Maar het liefst zou ik gewoon om een hoekje kijken van hoe ze eruit ziet en hoe ze is.”15 “Ik hoef niet echt contact met mijn moeder. Maar ik doe het een beetje voor mijn broertje”.16 Tot slot rijst er onzekerheid door een gebrek aan informatie. Pleegkinderen snappen niet wat er gebeurt en weten niet hoe het systeem in elkaar zit. Het is voor hen weinig transparant en doorzichtig. Het is hen vaak niet uitgelegd, of toch niet in een taal die ze verstonden, of op een moment dat het niet tot hen doordrong. Het overkomt hen. Hun lot wordt bepaald door vreemde mensen. “Ik wist niet wat een pleeggezin was. Ik dacht gewoon dat het adoptie was, ik kende het verschil niet tussen pleeg- en adoptiekind. Niemand legde dat ook uit.17” Pleegkinderen ervaren ontevredenheid Soms is het verlies groot en wordt het gemis van ouders, broers en zussen als zeer ‘massaal’ ervaren. Naast verdriet voelen pleegkinderen ook veel boosheid. Deze gevoelens van verdriet en boosheid kunnen samen met schuldgevoelens en een gevoel dat niemand luistert, lang duren en leiden tot opstandig, en (auto)destructief gedrag.
14
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 22. 15
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 69. 16
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 78. 17
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 15.
5
“Ik zie ze echt heel weinig. Twee keer heb ik een brief geschreven naar mijn stiefmoeder en een brief terug gekregen. Dan schrijft ze op van ‘je krijgt de groeten van je broertjes dan en van je zusje’. Dan ben ik natuurlijk weer helemaal in de zevende hemel. Ja, daar blijft het meestal bij.”18 Sommige kinderen vinden het niet fijn in hun pleeggezin en willen liefst terug naar hun gezin van oorsprong. Het pleegezin voelt niet aan als ‘thuis’. Ze zijn soms ook ontevreden over de manier waarop ze in het pleeggezin terecht zijn gekomen. Het gaat dan onder meer over de gebrek aan voorbereiding, of informatie of over het feit dat de plaatsing hals over kop gebeurt of zonder voldoende tijd voor kennismaking. Frequente, bruuske, ongeplande en laattijdig meegedeelde herplaatsingen maken pleegkinderen boos. Tot slot blijkt dat sommige pleegkinderen zich evenmin veilig voelen in hun pleeggezin. Ze hebben het dan over (verborgen) geweld tussen gezinsleden of geweld waarvan ze zelf het slachtoffer zijn. Pleegkind zijn is complex Pleegkind zijn is dubbel. Aan de ene kant ben je een gewoon kind en wil je ook zo bekeken en aangesproken worden. Aan de andere kant is er het besef dat het toch niet allemaal zo gewoon en normaal verlopen is. Je woont elders en wordt groot bij de gratie van vreemden. Ze balanceren tussen ‘ik ben blij met mijn pleeggezin’ en ‘het liefst zou ik terug naar huis gaan.’ “Ik zag het gewoon als een normaal gezin waar je dan bij kwam te wonen.”19 “Dat ze je thuis laten voelen. Dat ze je gewoon als normaal zien, zeg maar. Niet als een pleegkind, maar als gewoon kind zoals iedereen.”20 “In het begin, toen we aan het eten waren, mocht ik altijd als eerste opscheppen, en toen vond ik dat eigenlijk niet zo leuk want het leek, of ik dacht , dat ik altijd een gast was of zo.”21 Deze spanning vertaalt zich ook in de behoeftes. Enerzijds geven ze aan dat ze helemaal niet zo verschillend zijn en dezelfde dingen willen als andere kinderen. Anderzijds maken pleegkinderen duidelijk dat ze bijzondere noden hebben: een goede voorbereiding bij een nieuwe plaatsing, behoefte ook aan professionele hulp om te leren praten over wat ze hebben meegemaakt, om zichzelf beter te leren kennen en zich beter te voelen. Ook geven ze zelf aan dat ‘het pleegkind’ niet bestaat. 3.2. Stem van kinderen van pleegzorgers Onderzoek naar de ervaring en beleving van kinderen van pleegzorgers is evenmin dik gezaaid. We geven een korte impressie van een Nederlandse onderzoek
18
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 77. 19
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 15 20
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 28 21
F. VAN BEEK en M. HAMEETMAN, Hoe ze er gewoon zijn voor mij. Pleegkind Kwaliteitscriteria t.a.v. de
pleegzorg, WESP Onderzoek, Voorhout, 1998, p. 21.
6
uit 2001 waarin een groep kinderen van pleegzorgers bevraagd werd.22 Dit vullen we aan met enkele citaten uit het boekje ‘Plezant & Ambetant’23, dat ervaringen van deze groep samenbracht. “Als er een nieuw kind komt, is dat natuurlijk het interessantste voor de omgeving. Je hoort ook altijd reacties van: “oh wat knap van je ouders”. Dat je pleeggezin bent, weet je wel. Dan denk ik: Potverdorie zij kozen ervoor, ik niet.” Dat is misschien weer een ander onderwerp, maar goed. Dat hoor ik zo vaak. En nu durf ik gewoon zeggen: “ja, maar het is ook heel knap van de kinderen, vind je niet?” De meeste kinderen van pleegzorgers geven aan zelf veranderd te zijn door de pleegzorg, de helft in positieve zin. Ook de posities in het gezin zijn gewijzigd volgens hen. 70% ervaart pleegzorg als overwegend positief, 30% als negatief. “Het is als een broertje erbij hebben.” “Je ouders delen is heel moeilijk.” Elementen die zwaar doorwegen, zijn de sfeer in huis, de mate van zeggenschap die ze krijgen, de leeftijd van de pleegkinderen op het moment van de plaatsing, de veranderde posities thuis, de steun van ouders en leeftijdsgenoten en de voldoening die ze al dan niet ervaren. Meer dan de helft van de jongeren ervaart het samenwonen met pleegkinderen overwegend als ongewoon. De jongeren in het onderzoek herinneren zich niet veel meer over hun betrokkenheid bij de beslissing om pleeggezin te worden. Drie vierde vindt dat ze betrokken (hadden) moeten worden. Als ouders overwegen om pleegzorger te worden vinden ze het belangrijk dat ze dit met hun kinderen bespreken. Ze geven aan dat goede informatie nodig is over hoe het er aan toegaat als je pleeggezin wordt en bent en wat de te verwachten voor- en nadelen zijn. De ‘pleegzorgwerker’ speelt nauwelijks een rol in het leven van de kinderen van pleegzorgers. De meerderheid vindt wel dat de pleegzorgwerker zo nu en dan aandacht moeten hebben voor hen. Tot slot geven ze aan dat ze (meer) behoefte hebben aan contact met lotgenoten.
4 Overwegingen van het Kinderrechtencommissariaat 4.1. Advies bij de conceptnota De conceptnota24 over pleegzorg wil het pad effenen voor een decreet dat deze zorgvorm verder uitbouwt in Vlaanderen. Het toekomstige decreet wil onder andere de vier bestaande aanbieders van pleegzorg (Bijzondere Jeugdbijstand, Kind en Gezin, Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, en het OPZ Geel voor psychiatrische gezinsverpleging) op elkaar afstemmen. Het uiteindelijke doel is één erkende intersectorale dienst voor pleegzorg en dit per provincie die ver22
F. VAN BEEK en J. MEERDINK, Het is heel knap van de kinderen. Onderzoek naar de mening en bele-
ving van kinderen van pleegouders, WESP Onderzoek, Voorhout, 2001, 119 p. 23
OPVANG VZW , Plezant & Ambetant. Getuigenissen van eigen kinderen uit een pleeggezin, 2010, 60 p.
24
Conceptnota voor nieuwe regelgeving over pleegzorg in Vlaanderen, Parl. St.Vl.Parl. 2010-11, nr.
1192/1.
7
schillende pleegzorgvormen aanbiedt. Daarnaast moet er een vereniging komen waarbinnen pleegzorgers zich kunnen organiseren. Andere pijlers van de nota zijn: verder differentiëren van pleegzorg, verhogen van de combineerbaarheid van pleegzorg met andere hulp en voorrang geven aan pleegzorg wanneer gezinsvervangende zorg voor kinderen onder 6 jaar noodzakelijk is. Tot slot willen de indieners van de nota inzetten op een rechtspositie voor pleegzorgers. Een pleegzorger is wat men vroeger pleegouder noemde. Ze schetsen hiervoor een aantal federale oplossingen. De nota omschrijft pleegzorg als een vorm van hulpverlening waarbij een pleegzorger onder begeleiding van een daartoe erkende dienst voor pleegzorg en tegen een vergoeding, een pleegkind en/of pleeggast tijdelijk opneemt. Bij ‘netwerkpleegzorg’ verblijft het kind in een pleeggezin binnen het eigen netwerk (grootouders, familieleden, leraren, vrienden,…) of het wordt ernaar georiënteerd. Bij ‘bestandspleegzorg’ is de voorafgaande band er niet. Verder onderscheidt de nota vier types pleegzorg: de ondersteunende pleegzorg, de perspectiefzoekende pleegzorg, de perspectiefbiedende pleegzorg en de behandelingspleegzorg. Bij ondersteunende pleegzorg wordt voor een korte periode of op een onderbroken periode ondersteuning geboden aan een pleegkind en/zijn gezin. Perspectiefzoekende pleegzorg biedt zorg voor een afgebakende, eenmalig verlengbare periode, in tegenstelling tot perspectiefbiedende pleegzorg. Hier is het de bedoeling dat een pleegkind voor een langere termijn opgenomen wordt in een pleeggezin dat een stabiele leefwereld biedt. Tot slot kan een pleegkind opgevangen worden door (een) specifiek getraind(e) pleegzorger(s) binnen behandelingspleegzorg (pg. 3-4).
4.2. Pleegzorg als tweede te overwegen hulpvorm 4.2.1. Formalisering van pleegzorg als tweede optie De conceptnota vraagt een formalisering van het principe ‘pleegzorg als prioriteit voor kinderen jonger dan zes jaar’. De eerste overweging die gemaakt moet worden is of het kind niet in zijn eigen familie-omgeving kan blijven. Het Kinderrechtenverdrag geeft de voorkeur aan opgroeien in de eigen context. De aanbeveling over alternatieve zorg formuleert het zo: “The family being the fundamental group of society and the natural environment for the growth, well-being and protection of children, efforts should primarily be directed to enabling the child to remain in or return to the care of his/her parents, or when appropriate, other close family members. The State should ensure that families have access to forms of support in the caregiving role.”25 In de eerste plaats gaat het om de uitbouw van een voldoende groot ambulant aanbod.26 Alleen zo kunnen kinderen thuis blijven, als dit mogelijk is.
25
UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. Naar voren gebracht door het Kinderrechtencommissariaat in de Commissie Jeugdzorg van 20 oktober 2010. 26
8
Het thuismilieu als optie 1 is nu al bepaald in de regelgeving. Wat ons meer zorgen baart is dat de keuze voor pleegzorg of residentiële zorg niet geëxpliciteerd is, wanneer zorg in de thuiscontext niet kan.27 We sluiten dus aan bij de piste uit de conceptnota om pleegzorg expliciet als tweede ‘in overweging te nemen optie’ naar voren te schuiven wanneer dit in het belang van het kind is. Maar niet alleen voor kinderen jonger dan 6 jaar. Alle kinderen en jongeren hebben recht dat verwijzers minstens de mogelijkheid van pleegzorg ernstig overwegen wanneer dit in het belang van het kind is. Het Kinderrechtenverdrag maakt geen onderscheid tussen groepen of leeftijden. 4.2.2. Ook waarmaken in de praktijk Naast een formalisering van ‘pleegzorg als tweede optie’, steunen we de inspanning om dit ook waar te maken in de praktijk. In dit opzicht zijn de extra inspanningen waar de conceptnota het over heeft om pleegzorg van kinderen onder de zes jaar te faciliteren zinvol. Nu al zijn er pleegzorgers tekort. Want het gaat hier om de opvang van jonge, vaak nietschoolgaande kinderen waarvoor de inzet van pleegzorgers groot is, de oplopende kosten hoog (box, kinderwagen,…) en flankerende sociale rechten zoals kinderopvang, tijdskrediet ontbreken.28 Wil men meer pleegzorgers vinden voor jonge kinderen, is het bovendien cruciaal om in te zetten op (flexibele) vormen van kinderopvang. Volgens Pleegzorg Vlaanderen kunnen de diensten van pleegzorg slechts 1/3 van de vragen naar pleegzorg voor minderjarigen beantwoorden.29 Wil men pleegzorgers vinden, moet er ingezet worden op public relations. Kwaliteitsvolle werving als noodzakelijke voorwaarde voor een voldoende groot aanbod van en differentiatie in pleegzorgers. Telkens moet onderzocht worden of netwerkpleegzorg mogelijk is. ‘Bestandspleegzorg’ komt pas nadien in beeld. Dit sluit opnieuw aan bij het Kinderrechtenverdrag: de familiale omgeving heeft de voorkeur als dit mogelijk is.
4.3. Plek voor pleegkinderen: recht op inspraak Van netwerkpleegzorg zonder inspraak richting instelling Een paar jaar geleden vroeg de jeugdrechter de grootouders van de 9-jarige Jason of zij voor hun kleinzoon wilden zorgen. Moeder kon de zorg voor het kind niet aan en toonde zich weinig betrokken. In de jaren die volgen, komt moeder maar sporadisch op bezoek en toont ze weinig belangstelling voor haar kind. Jason heeft nooit een band met zijn moeder kunnen opbouwen. Jason is ondertussen erg gehecht aan zijn grootouders en dat zorgt steeds meer voor conflicten met moeder. Moeder vraagt de consulent om Jason in een instelling te plaatsen. Zonder Jason of zijn grootouders daarin te horen, adviseert de consulent een herziening van de plaatsing. Jason is helemaal
27
K. VERRETH, Pleegzorg: wanneer? Deel 1. (Rechts)vergelijkend onderzoek naar beleid en wetgeving
in Vlaanderen en enkele Europese landen, Kenniscentrum WVG, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, 2009, p. 65, te raadplegen op https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/kindengezin/studie_id.asp?id=17. 28
Verslag hoorzitting Commissie Jeugdzorg, Parl. St. Vl. Parl. 2010-11, nr. 872/14, p. 7 en nr. 872/19,
p. 27. 29
www.Pleegzorgvlaanderen.be (meest gestelde vragen).
9
overstuur en kwaad op zijn moeder. Jason zit nu in een instelling en moeder is nog maar één keer op bezoek geweest. Hij weigert nu elk contact met haar.
De conceptnota besteedt aandacht aan de participatie van de pleegzorgers (pg. 1719). Maar waar is de aandacht voor die van het pleegkind? Het Comité wijst erop dat kinderen de kans moeten krijgen hun zeg te doen over beslissingen die te maken hebben met een uithuiszetting. Het beveelt staten aan om te verzekeren dat: “through legislation, regulation and policy directives, that the child’s views are solicited and considered, including decisions regarding placement in foster care or homes, development of care plans and their review, and visits with parents and family.”30 Belangrijk hierbij is dat er voorzien wordt in bijstand en voldoende informatie.31 Het Kinderrechtencommissariaat klaagde in het verleden al aan dat er nog te weinig aandacht besteed wordt aan de inspraak van minderjarigen in de hulpverlening. De diensten moeten een duidelijk kader aanbieden zodat het recht op inspraak van de minderjarigen een duidelijke plaats krijgt en maximaal geoperationaliseerd wordt. Door bijvoorbeeld tijd en ruimte te krijgen om met jongeren meermaals in gesprek te gaan, de minderjarige te informeren over dit recht en te motiveren op welke wijze er passend belang gehecht werd aan de mening van het kind of waarom zijn mening niet gevolgd werd.32 4.4. Plek voor pleegkinderen op mesoniveau: uitwisseling van ervaringen en getuigenissen met andere pleegkinderen Uit het behoefte-onderzoek bij pleegzorgers blijkt dat er bij hen een grote behoefte bestaat aan uitwisseling van ervaringen met en getuigenissen van andere pleegzorgers.33 Het kan zinvol zijn om deze piste eveneens te onderzoeken voor pleegkinderen en kinderen van pleegzorgers (zie ook volgende punt). 4.5. Plek voor pleegkinderen op macroniveau: onderzoek met en over pleegkinderen en kinderen van pleegzorgers Het Kenniscentrum heeft in samenwerking met de Koning Boudewijnstichting de laatste jaren veel en belangrijk wetenschappelijk onderzoek naar pleegzorg in Vlaanderen verricht.34
30
CRC, General Comment 12 ‘The right of the child to be heard’, 2009, § 54.
31
UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. Naar voren gebracht door het Kinderrechtencommissariaat in de Commissie Jeugdzorg van 20 oktober 2010. 33 Factsheet 4 ‘Voortraject en de vorming van Vlaamse pleegzorgers’ in Behoefteonderzoek bij pleeg32
zorgers in Vlaanderen, 2010-11, https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/algemeen/studie_id.asp?id=26. 34
Kenniscentrum WVG i.s.m. Koning Boudewijnstichting, Behoefteonderzoek bij pleegzorgers in Vlaan-
deren, 2010-11, https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/algemeen/studie_id.asp?id=26.
Zie ook
K. VERRETH, Pleegzorg: wanneer? Deel 1. (Rechts)vergelijkend onderzoek naar beleid en wetgeving in Vlaanderen en enkele Europese landen, Kenniscentrum WVG, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, 2009 en V. AUDENAERT, Pleegzorg: wanneer? Deel 2. Voor welk kind is pleegzorg de beste optie? Een literatuurstudie naar predictoren voor voortijdig afgebroken pleegzorgplaatsingen
10
Een belangrijke kanttekening hierbij is dat het perspectief van pleegkinderen zelf afwezig is35, zelfs wanneer het gaat over de kwaliteit van de relatie tussen het pleegkind en de pleegzorgomgeving.36 Ook op internationaal vlak is de stem van pleegkinderen bijna onzichtbaar.37 We vragen onderzoek waar ruimte is voor het perspectief van pleegkinderen. We stellen vast dat sommige organisaties uit de sector zelf onderzoek doen, ook bij pleegkinderen. Het gaat vooral over tevredenheidonderzoek en dit is zeker toe te juichen. Toch is het daarnaast ook nodig om onafhankelijk onderzoek te voeren om het beleid en de praktijk te kunnen bijsturen. Verschillende vragen met een verschillende gelaagdheid moeten daarbij aan bod komen. Hoe ervaren kinderen de scheiding? Wat vinden zij belangrijk? Wat zijn hun noden en behoeften? Uiteindelijk gaat het over hen. Niemand kan beter vertellen hoe het met hen gaat, dan zijzelf. Uit deze verhalen duiken onderbelichte thema’s op. Ook kan er zo een theorie over pleegzorg vanuit kindperspectief ontwikkeld worden.38 Een andere vaststelling is dat ook kinderen van pleegzorgers even zelden aan bod komen in onderzoeken.39 Ook hun visie moet mee in rekening gebracht worden. Zij zijn evenzeer belangrijke pleegzorgactoren.
4.6. Intersectorale provinciale pleegzorgpunten bieden kansen De conceptnota voorziet in één pleegzorgpunt per provincie dat meteen alle pleegzorgvormen aanbiedt. De doorgedreven afstemming en samenwerking tussen de bestaande sectoren is aan te moedigen en spoort met de internationale aanbeveling over alternatieve zorg op dit vlak.
en indicatiestelling voor pleegzorg, Kenniscentrum WVG, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, 2010, beide te raadplegen op https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/kindengezin/studie_id.asp?id=17. 35
In Nederland werd dit 10 jaar geleden al eens gedaan: F. VAN BEEK en J. MEERDINK, Het is heel knap
van de kinderen. Onderzoek naar de mening en beleving van kinderen van pleegouders, WESP Onderzoek, Voorhout, 2001, 119 p. Voor Vlaanderen vonden we enkel tevredenheidsonderzoeken terug die de diernsten voor pleegzorg uitvoerden. Het nadeel – naast het gebrek aan openbaarheid - is dat er werd gewerkt met gesloten vragen en alleen peilde naar ‘tevredenheid’ *** (+ alle sectoren?***). 36
Zie factsheet nr. 6 ‘De informele ondersteuning en sociale relaties in de pleegzorgomgeving, in het
aangehaalde onderzoek ‘Behoefteonderzoek bij pleegzorgers in Vlaanderen’. 37
H. GRIETENS, Kleine stemmen, grote verhalen!? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek,
Antwerpen, Garant, 2011, 54 p. 38
H. GRIETENS, Kleine stemmen, grote verhalen!? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek,
Antwerpen, Garant, 2011, p. 24 39
Een Vlaamse kleinschalig onderzoek: N. BUYL, Onderzoek naar de beleving van eigen kinderen van
pleegouders die het gezin verlaten hebben, licentiescriptie Pedagogische wetenschappen U. Gent, 2005-06, 61 p. Een Nederlands voorbeeld: F. VAN BEEK en J. MEERDINK, Het is heel knap van de kinderen. Onderzoek naar de mening en beleving van kinderen van pleegouders, WESP Onderzoek, Voorhout, 2001, 119 p.
11
“All State entities involved in the referral of, and assistance to, children without parental care, in cooperation with civil society, should adopt policies and procedures which favour information-sharing and networking between agencies and individuals in order to ensure effective care, aftercare and protection for these children. The location and/or design of the agency responsible for the oversight of alternative care should be established so as to maximize its accessibility to those who require the services provided.”40 Deze verregaande samenwerking zorgt volgens ons voor nieuwe kansen. Eenzelfde aanbod en dezelfde rechten voor alle pleegkinderen Elk pleegzorgpunt zal alle modules aanbieden. Onverantwoorde verschillen tussen sectoren vallen weg. Pleegkinderen veranderen soms van sector. Zo blijkt gezinsondersteunende pleegzorg soms onvoldoende en wordt de bijzondere jeugdzorg ingeschakeld. Pleegkinderen die thuishoren in het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (verder: VAPH) komen vaak eerst terecht in de bijzondere jeugdbijstand (verder: BJB).41 En net dan wordt er verwarring gecreëerd, niet in het minst bij de pleegkinderen zelf. Ook de verschillende behandeling op het vlak van onkostenberekening, kinderbijslag, klachtenbehandeling,… tussen de sectoren en dus tussen pleegkinderen onderling is vaak niet te verantwoorden. Een afstemming zorgt voor gelijke rechten van alle pleegkinderen. Geen zakgeld meer Een meisje van 14 jaar meldt ons dat zij nu plots geen zakgeld meer krijgt. Na onderzoek blijkt dat zij vroeger geplaatst was via het comité voor bijzondere jeugdzorg. Het comité heeft dit dossier gesloten en de pleegzorgsituatie wordt nu gerealiseerd door het VAPH. Maar het gaat nog steeds om hetzelfde meisje met dezelfde noden, in hetzelfde pleeggezin. Een ander gevolg van de voorgestelde intersectorale afstemming is een harmonisering van het recht op zakgeld. Nu is het zo dat pleegkinderen met een handicap niet altijd zakgeld krijgen. Dit is enkel het geval als ze zijn doorverwezen door het comité voor bijzondere jeugdzorg of de jeugdrechtbank. Pleegkinderen die verblijven in een pleeggezin zonder tussenkomst van één van deze verwijzende instanties, maar met een erkenning van het VAPH, krijgen geen zakgeld.42 Binnen eenzelfde pleeggezin krijgt het ene kind soms wel, en het andere geen zakgeld. Een meer accurate matching Een meer accurate matching van pleegkind en pleegzorger, waardoor beter rekening gehouden kan worden met zowel de noden en behoeften van pleegkinderen als de sterktes en zwaktes van de pleegzorgers.
40
UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010.
41
Pleegzorg in de bijzondere jeugdbijstand is niet geprogrammeerd.
42
B. Vl. Reg. 10 juli 2008 houdende de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag en de
toekenning ervan aan de minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening geboden wordt, ter uitvoering van een beschikking van de jeugdrechtbank of van een advies van het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, in voorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, BS 21 oktober 2008.
12
Verenigde kracht Een som is meer dan geheel van de verschillende delen. De sterktes en know-how van de verschillende diensten worden samengebracht. Afstemming kan zorgen voor inhoudelijke vernieuwing en kruisbestuiving. Zo kan er worden gekeken hoe het wonen met ondersteuning van een particulier (WOP), inspirerend of optimaliserend kan werken voor de al her en der bestaande projecten voor minderjarigen. WOP is een ambulante vorm van pleegzorg waarbij de persoon in kwestie zelfstandig woont en daarbij ondersteuning krijgt van een nietprofessionele hulpverlener. Dit kan een vertrouwenspersoon uit de buurt zijn, een vriend(in) of een familielid.43 Ook een uitbreiding van psychiatrische pleegzorg voor jongeren verdient in dit verband bijzondere aandacht.44 Een oefening in afstemming tussen verschillende sectoren doet ook stilstaan bij eerder getrokken grenzen. Waarom staat gezinsondersteunende pleegzorg (GOP) enkel open voor min 12-jarigen?45 Er zijn gevallen denkbaar waar het aangewezen kan zijn om deze (rechtstreeks toegankelijke) zorgvorm op te starten of verder te laten lopen na de leeftijd van 12 jaar. De afstemming zal bovendien ook toelaten dat de overgang tussen minder- en meerderjarigen, tussen pleegkinderen en pleeggasten minder abrupt verloopt. Hierbij is het dan weer belangrijk om geen nieuwe breuklijnen te installeren. Zo staat GOP dicht bij opvoedingsondersteuning, en andere laagdrempelige dienstverlening. Het incorporeren van GOP mag er niet voor zorgen dat het opgeslorpt wordt door de zwaardere hulpvormen. Verdere differentiatie van het aanbod is nodig Door de schaalvergroting komt er ruimte voor (verdere) differentiatie in pleegzorgvormen. In de conceptnota (pg. 6) wordt beschreven dat Zweden, Nederland en Engeland uitdrukkelijk aandacht schenken aan ‘nieuwe’ doelgroepen zoals allochtonen, asielzoekers en ook ouderen. Is het de bedoeling dat Vlaanderen hier even uitdrukkelijk aandacht aan besteedt? En zal Vlaanderen het aanbod dan ook even uitdrukkelijk verder differentiëren? Nieuwe terminologie De bijhorende gelijkschakeling van terminologie valt alleen maar toe te juichen. Pleegzorg wordt gedefinieerd als een vorm van hulpverlening waarbij een pleegzorger onder begeleiding van een daartoe erkende dienst voor pleegzorg en tegen een vergoeding, een pleegkind en/of pleeggast tijdelijk opneemt of ondersteunt. Maar hoe moeten we deze ondersteuning begrijpen? Wordt hiermee de nazorg bedoeld die diensten voor pleegzorg aanbieden? Of heeft men hier ook andere zorgvormen voor ogen?46
43
Zie http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/337050-
Wonen+onder+begeleiding+van+een+particulier+(WOP).html. 44
Er loopt momenteel een innovatieproject waarbij MPI Oosterlo (VAPH) en OPZ Geel samenwerken
rond psychiatrische pleegzorg. Zie ook bijdrage van dr. Lieve Vandewalle (OPZ Geel) tijdens de hoorzitting van 23 november 2011. 45
Dit is ook één van de bedenkingen in het onderzoek over GOP (L. VANHEE, B. DEMEYER & J. CORVE-
LEYN,
Je kind in een ander gezin. Private gezinsplaatsing en kansarme gezinnen, Garant, Antwerpen,
2003, 138-139). 46
Zie ook bijdrage van prof. dr. Johan Vanderfaeillie (VUB) tijdens de hoorzitting van 23 november
2011.
13
Een nieuw decreet laat ook toe om na te denken over nieuwe terminologie. Zo heeft de nota het over ‘pleegzorger’ in plaats van ‘pleegouder’ en wordt er een andere – minder stigmatiserende – benaming gezocht voor ‘bestandzorg’. 4.7. Betere combineerbaarheid van zorgvormen 4.7.1. Combineerbaarheid zorgt voor een flexibel aanbod op maat Flexibele inzet van thuisbegeleiding? Een jongen van 7 jaar verbleef eerst in een pleeggezin. Moeder ontmoet na een tijdje een nieuwe partner en de gezinssituatie stabiliseert. De partner biedt ondersteuning voor de psychische problematiek van moeder en neemt heel wat praktische zaken op zich. Omwille van deze positieve evolutie en de ontstane stabiliteit, keert de jongen terug naar huis. Het pleeggezin wordt onthaalgezin en de jongen kan er tijdens bepaalde weekends en vakantieperiodes terecht ter ontlasting van moeder en haar partner. In het moederlijk milieu wordt via het comité voor bijzondere jeugdzorg thuisbegeleiding ingesteld om het opvoedingsproces te begeleiden en te ondersteunen. De ondersteuning van de partner en de thuisbegeleiding zorgen ervoor dat de situatie zeer goed loopt tot er op een bepaald moment een grote verandering plaats vindt in de gezinssituatie. De relatie tussen moeder en partner wordt verbroken en ze staat er terug alleen voor. De psychische toestand van moeder gaat achteruit en de relatie tussen haar en de zoon loopt weer moeizaam. Moeder doet meer en meer beroep op het onthaalgezin waardoor in samenspraak met het comité voor bijzondere jeugdzorg beslist wordt om het gezin opnieuw als pleeggezin te laten fungeren. Hierdoor valt de thuisbegeleiding bij moeder weg. De bezoeken van het kind bij moeder lopen zonder die ondersteuning steeds meer uit de hand, terwijl ze met de ondersteuning van thuisbegeleiding wel goed verliepen. (hulpverlener) Het Kinderrechtencommissariaat merkt dat het niet kunnen combineren van hulpverleningsvormen een groot gebrek is. Hierdoor wordt te veel fragmentarisch gewerkt met een gezin. Dit beantwoordt niet aan een flexibel hulpverleningsaanbod waarbij steeds het belang van de minderjarige vooropgesteld zou moeten worden.47 We pleiten ervoor om de combinatie van pleegzorg met andere zorgvormen toe te laten zoals in de conceptnota, maar ook voor combineerbaarheid van andere zorgvormen onderling (bv. thuisbegeleiding en een dagcentra). 4.7.2. Rechtsreeks toegankelijke modules binnen BJB en VAPH Een aantal modules rechtstreeks toegankelijk maken binnen de BJB en het VAPH, zoals de conceptnota overweegt (pg. 15), past in dezelfde filosofie, namelijk flexibel kunnen inspelen op bepaalde noden. Op die manier kan in de vakantieperiodes bijvoorbeeld inderdaad soepel ingespeeld worden op de noden en een pleeggezin gezocht worden, zonder altijd langs de toegangspoort te gaan.48 Uiteraard op voorwaarde dat er geen minder ingrijpende oplossing voorhanden is.
47
Knelpunt al aangehaald door het Kinderrechtencommissariaat in de Commissie Jeugdzorg van 20 oktober 2010. 48 Verslag hoorzitting Commissie Jeugdzorg, Parl. St. Vl. Parl. 2010-11, nr. 872/19, p. 25.
14
4.8. Ondersteuning van de pleegzorgbegeleider en diensten voor pleegzorg Volgens de aanbeveling over alternatieve zorg bestaat het takenpakket van de bevoegde diensten uit: (a) Ensuring that the rights of the child are protected and, in particular, that the child has appropriate care, accommodation, health-care provision, developmental opportunities, psychosocial support, education and language support; (b) Ensuring that the child has access to legal and other representation where necessary, consulting with the child so that the child’s views are taken into account by decision-making authorities, and advising and keeping the child informed of his/her rights; (c) Contributing to the identification of a stable solution in the best interests of the child; (d) Providing a link between the child and various organizations that may provide services to the child; (e) Assisting the child in family tracing; (f) Ensuring that, if repatriation or family reunification is carried out, it is done in the best interests of the child; (g) Helping the child to keep in touch with his/her family, when appropriate. De aanbeveling stelt ook dat nazorg tot het takenpakket behoort: “Special preparation, support and counselling services for foster carers should be developed and made available to carers at regular intervals, before, during and after the placement.”49 Een hele boterham voor onze Vlaamse pleegzorgbegeleiders en diensten voor pleegzorg. Willen ze dit goed (kunnen) doen, dan moeten ze ook voldoende ondersteund worden. Onbereikbare diensten belemmeren contact moeder Petra verblijft al sinds ze drie is bij haar grootmoeder. Haar moeder maakte toen een moeilijke periode door. Petra is nu 16 en heeft ondertussen een goede band opgebouwd met haar moeder. Al vaak hebben Petra en haar moeder gevraagd om de bezoeken uit te breiden. Elke keer krijgen ze te horen dat ze nog even geduld moeten hebben tot de consulent tijd kan maken om de situatie te evalueren. Petra en haar moeder zijn het na meer dan een jaar beu dat ze genoegen moeten nemen met de uitleg dat de consulent en de dienst voor pleegzorg het te druk hebben om hun vraag te bekijken. Een goede relatie en samenwerking tot stand brengen of in stand houden tussen pleegzorgers en ouders is cruciaal voor het kind. Het vergt veel onderhandelingscapaciteiten, een intensieve opvolging van het pleeggezin en frequente contacten met de ouders en kinderen. Dit laatste lijkt er in de praktijk bij in te schieten.50 Ook in het organiseren bijvoorbeeld van bezoeken tussen broers en zussen die bij verschillende pleegzorgers of instellingen verblijven kruipt veel energie. Toch is die tijd en ruimte vanuit de diensten voor pleegzorg noodzakelijk wil men pleegzorg volwaardig en respectvol ten aanzien van alle betrokkenen uitbouwen.
49
UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. Verslag hoorzitting Commissie Jeugdzorg, Parl. St. Vl. Parl. 2010-11, nr. 872/14, p. 7. In dezelfde zin: “Ondanks het feit dat meestal expliciet in wetgeving is vermeld dat ouders moeten betrokken worden, dat overleg met hen moet gebeuren en dat hun instemming moet worden gevraagd, blijken zij niet altijd effectief meegenomen in het beslissingsproces rond pleegzorg.” (K. VERRETH, Pleegzorg: wanneer? Deel 1. (Rechts)vergelijkend onderzoek naar beleid en wetgeving in Vlaanderen en enkele Europese landen, Kenniscentrum WVG, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, 2009, p. 224, te raadplegen op https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/kindengezin/studie_id.asp?id=17). 50
15
Pleegzorgers geven aan dat het gebrek aan samenwerking met de dienst voor pleegzorg tot de top drie van redenen behoort waarom ze stoppen met pleegzorg.51 Het is dus cruciaal om in de contacten en ondersteuning te investeren. Investeren in relaties Een dienst voor pleegzorg begeleidt een jongen van 17. Zijn pleegzorgers vragen of hij na het bijwonen van een optreden bij zijn 16-jarige vriendin en haar ouders mag blijven slapen. Voor de ouders van de jongen is dat een zwaar beladen kwestie. Het pleeggezin weet dat zijn ouders het echt niet willen. Het zou goed zijn als de begeleider nogmaals met de ouders kan gaan samen zitten om die weerstand te bespreken.
4.9. Behoud van een kwaliteitsvolle selectie en screening van en toezicht op pleegzorgers De conceptnota vraagt zich af hoe vermeden kan worden dat geschikte kandidaatpleegzorgers worden afgeschrikt door een selectieprocedure. Bovendien neemt – aldus de nota - de hele voorbereiding enkele maanden in beslag, waardoor niet snel tot plaatsing kan worden overgegaan (pg. 15). We vinden het belangrijk dat pleegzorgers ook in de toekomst grondig worden geselecteerd. Ook inwonende kinderen van pleegzorgers moeten betrokken worden bij de selectie. En ja, dit vraagt inspanning en tijd. Maar er is geen alternatief. Deze selectie is zwaar, maar pleegzorg ‘in actie’ is waarschijnlijk nog zwaarder. We vragen dat de lat voldoende hoog blijft liggen. Bovendien zorgt de tijdspanne voor een noodzakelijk rijpingsproces. Voor netwerkpleegzorgers geldt hetzelfde: de screening dient zorgvuldig en grondig te gebeuren. Het is belangrijk dat netwerkpleegzorgers ook de tijd krijgen om een doordachte keuze te maken op een vraag die er meestal plots is. We ondersteunen ook de geplande kritische doorlichting van de bestaande toezichtsmechanismen voor pleegzorg. Pleegkinderen moeten veilig kunnen opgroeien. Hierbij is het van belang dat er verschillende vormen van toezicht bestaan (bv. tevredenheidsonderzoek, controle ter plaatse,…). Het uitklaren van de rol van de verschillende actoren (consulenten, diensten voor pleegzorg, en Zorginspectie) is eveneens een zeer zinvolle oefening (pg. 15). 4.10. Rechtspositie voor pleegzorgers? De conceptnota vraagt uitgebreid aandacht voor de rechtspositie van pleegzorgers (pg. 17). Deze rechtspositie valt uiteen in twee luiken. Het eerste facet gaat over de uitwerking van een sociaal- en fiscaalrechtelijk statuut. Een vraag die we onderschrijven. Pleegzorgers hebben nood aan duidelijkheid over pleegzorgverlof, tijdskrediet, cumulatiemogelijkheid van pleegzorg met het werkloosheidsstatuut, opbouw van pensioenrechten,…. Dit komt pleegkinderen rechtstreeks ten goede. Het tweede element gaat over de (gezags)verhouding van pleegzorgers ten aanzien van ouders en pleegkind. Een minder eenduidige zaak. We gaan er dieper op in.
51
Factsheet 7 uit Behoefteonderzoek bij pleegzorgers in Vlaanderen, 2010-11,
https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/algemeen/studie_id.asp?id=26.
16
4.10.1. Betrekken is niet beslissen Net als de conceptnota vragen we dat pleegzorgers inspraak krijgen zowel bij keuzes tijdens de pleegzorgsituatie als bij de herziening of beëindiging ervan.52 De aanbeveling over alternatieve zorg benadrukt dat een eventuele terugkeer naar de familie onderzocht moet worden “in consultation with the different actors involved (the child, the family, the alternative caregiver), so as to decide whether the reintegration of the child in the family is possible and in the best interests of the child, which steps this would involve and under whose supervision.”53 Aansluitend bij Kinderrechtenverdrag, hebben ouders, of naargelang het geval de rechter, finaal het laatste woord bij een conflict over de opvoeding van het pleegkind. Een plaatsing in een pleeggezin ontneemt ouders niet van hun rol als opvoedingsverantwoordelijke. In deze conflicten zien wij een zeer belangrijke (bemiddelende) taak weggelegd voor de diensten (zie 4.7). Toch is inspraak niet hetzelfde als een recht om te beslissen. 4.10.2. Beslissen in het belang van het pleegkind De ombudsdienst krijgt klachten over de stopzetting van een pleegplaatsing omdat de ouders een conflict hebben met de pleegzorgers. Als een terugkeer naar huis nog niet kan, wordt het kind overgeplaatst naar een residentiële voorziening om tegemoet te komen aan de vraag van de ouders. Een conflict met de pleegzorgers maakt het moeilijker om te werken aan de terugkeer naar huis. Opnieuw zien we in deze situaties dat ongenuanceerd streven naar terugkeer naar huis het welbevinden van het kind in de weg staat. Het belang van het kind dat zich goed voelt in het pleeggezin, wordt zo ondergeschikt aan de wensen van zijn ouders. Het is niet gemakkelijk om in deze complexe situaties een goede afweging te maken. Het is niet altijd zo evident wat dit ‘belang van het kind’ betekent. Wel duidelijk is dat de belangen van pleegzorger en (pleeg)kind niet per definitie samenvallen of gelijklopen, zoals de conceptnota soms nochtans doet uitschijnen. We geven een aantal randvoorwaarden54 mee die enige richting kunnen geven: - inspraak van het pleegkind, rekening houdend met zijn groeiende bekwaamheid (‘evolving capacities’) - inspraak van ouders en pleegzorgers - kwaliteitsvol multidisciplinair onderzoek - kwaliteitsvolle juridische bijstand van een jeugdavocaat die het belang van het pleegkind naar voren brengt op de zitting. - beschikbaar stellen van alle noodzakelijke informatie Ook het type van pleegzorg (ondersteunende, perspectiefzoekende, perspectiefbiedende of behandelingspleegzorg) moet mee in overweging genomen worden. Het spreekt voor zich dat pleegzorgers in een perspectiefzoekende pleegzorgsituatie een andere positie innemen dan bij een perspectiefbiedende pleegzorgsituatie.
52
Een belangrijk aspect: m.b.t. de duurzaamheid van pleegzorg: geen inspraak behoort tot de top 3 om
te stoppen met pleegzorg (factsheet 7 uit Behoefteonderzoek bij pleegzorgers in Vlaanderen, 2010-11, https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/algemeen/studie_id.asp?id=26). Een meerderheid van de pleegzorgers geeft aan dat zij meer inspraak zouden moeten hebben in de beslissing wat er na pleegzorg gebeurt (factsheet 5 uit hoger aangehaald onderzoek). UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. 54 Gebaseerd op de criteria uit UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010. 53
17
Het overleg en samenwerking tussen pleegzorgers en ouder(s) zal bij een perspectiefbiedende pleegzorgsituatie intenser en frequenter zijn dan bij een perspectiefbiedende pleegzorgsituatie. In dit laatste geval is de pleegzorger de belangrijkste opvoeder. We zijn geen voorstander van een uitgewerkt statuut waarbij de pleegzorger (een aantal) aspecten van het ouderlijke gezag overneemt. Dit zal geen sluitende of werkbare oplossing bieden. Het staat buiten kijf dat pleegzorgers moeten kunnen optreden in dagelijkse aangelegenheden en hun opdracht als opvoeder en verzorger kunnen uitoefenen. Het is aan de diensten voor pleegzorg om dit proces en taakverdeling tussen ouder en pleegzorger te begeleiden. Met het belang van het kind als leidraad. (zie 4.7). Een uitgewerkt statuut waarbij een deel van het ouderlijk gezag wordt overgedragen aan de pleegzorger kan de weerstand van ouders om in te stappen in pleegzorg nog verhogen. Ook zal een dergelijke benadering niet kunnen vermijden dat ouders hun kind plots weghalen uit het pleeggezin. Wanneer een plaatsing in vrijwilligheid gebeurt, is dat de laatste noodkreet die ouders kunnen geven. 4.10.3. Aanstelling van een voogd Wanneer ouders helemaal uit beeld zijn en blijven, kan de figuur van voogdij een optie zijn. Voogdij over een minderjarige ontstaat wanneer beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn maar ook als ze in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen. Deze onmogelijkheid moet worden vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg, op verzoek van het openbaar ministerie (ambtshalve) of van iedere belanghebbende persoon.55 Deze piste sluit aan bij de oplossing die wordt gesuggereerd in de aanbeveling over alternatieve zorg: “In situations where the child’s parents are absent or are incapable of making day-to-day decisions in the best interests of the child, and the child’s placement in alternative care has been ordered or authorized by a competent administrative body or judicial authority, a designated individual or competent entity should be vested with the legal right and responsibility to make such decisions in the place of parents, in full consultation with the child.56
5 Advies Kinderrechtencommissariaat Kinderen mogen niet onnodig in alternatieve zorg geplaatst worden. De eigen familieomgeving is altijd de eerste optie. Wanneer plaatsing buitenhuis zich toch opdringt, is pleegzorg de tweede optie, wanneer dit in het belang van het kind is. Daarbij moeten de passende omstandigheden gecreëerd en gewaarborgd worden om de rechten van kinderen - op bijzondere bescherming en bijstand - maximaal te garanderen. Het pleegkind bestaat niet. Maar er kunnen wel heel wat randvoorwaarden gecreeerd worden zodat de pleegkinderen de gepaste zorg, nazorg en bescherming krijgen en zich goed voelen, goed geïnformeerd zijn, respectvol betrokken worden en hun rechten gerespecteerd zien.
55
Art. 389 BW en art. 1236bis Ger. W.
56
UN-Guidelines for the alternative care of children (64/142), 2010.
18
Vanuit het internationale kinderrechtenkader en het perspectief van kinderen en jongeren komen we tot de volgende adviezen: -
-
-
-
-
Zorg voor een voldoende uitgebouwd ambulant aanbod. Op die manier kunnen kinderen in hun thuismilieu de zorg krijgen die ze nodig hebben. Formaliseer ‘pleegzorg als tweede, te overwegen optie’ in de regelgeving voor alle kinderen, als dat in het belang van het kind blijkt. Maak pleegzorg als tweede optie waar voor alle kinderen in de praktijk door extra inspanningen voor kinderen jonger dan 6 jaar te leveren. Geef participatie van minderjarigen een duidelijke plaats binnen pleegzorg en ruimer binnen de hele hulpverlening, door met jongeren in gesprek te gaan, hen te informeren en de genomen beslissing te motiveren en terug te koppelen. Ten slotte hebben ze hier recht op volgens het Kinderrechtenverdrag en Decreet Rechtspositie. Onderzoek of er nood is aan fora waar pleegkinderen en kinderen van pleegzorgers ervaringen kunnen uitwisselen met eigen ‘lotgenoten’. Zorg voor één intersectoraal, provinciaal pleegzorgpunt. Dit is de beste garantie voor een gelijke behandeling van alle pleegkinderen. Bovendien is zo een meer accurate matching, kruisbestuiving en inhoudelijke vernieuwing mogelijk. Denk aan ‘nieuwe’ doelgroepen zoals niet-begeleide en allochtone minderjarigen die (meer) aandacht binnen pleegzorg moeten krijgen. Herzie getrokken grenzen: waarom geen gezinsondersteunende pleegzorg voor plus-12-jarigen? Zoek een nieuwe benaming voor ‘bestandspleegzorg’. Maak de combinatie van pleegzorg met andere zorgvormen mogelijk, net zoals de combinatie van andere zorgvormen onderling. Maak een aantal modules van pleegzorg uit de bijzondere jeugdbijstand en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap rechtstreeks toegankelijk. Geef de diensten voor pleegzorg voldoende tijd en ruimte om een goede relatie tot stand te brengen of in stand te houden tussen ouders, pleegzorgers en pleegkinderen. Zorg voor een kwaliteitsvolle selectie en screening van pleegzorgers. De procedure versnellen is geen optie. Licht de bestaande toezichtsmechanismen kritisch door. Zorg voor verschillende vormen van toezicht (tevredenheidsonderzoek, controle ter plaatste,…). Maak werk van een sociaal- en fiscaalrechtelijk statuut voor pleegzorgers. Dat komt ook de pleegkinderen rechtstreeks ten goede. Zorg voor inspraak van pleegzorgers, al is dit niet hetzelfde als beslissen.
Het Kinderrechtencommissariaat raadt de leden van de commissie aan: - om een grondige analyse te maken van de VN-richtlijn over alternatieve zorg bij de verdere uitwerking van de nota. - om zowel pleegkinderen als kinderen van pleegouders te horen en nauw te betrekken wanneer ze de nota verder concretiseren. Om het beleid en de praktijk rond pleegzorg op te volgen en bij te sturen is onafhankelijk onderzoek naar het perspectief en de ervaringen van pleegkinderen én kinderen van pleegzorgers broodnodig.
19