datum
11-06-2007
volgnr.
2006-2007/7
Advies Een opvoedingsondersteuning met oog voor de gezinscontext, de betrokken kinderen, de rechten van ouders en kinderen en specifieke doelgroepen Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Advies naar aanleiding van het voorstel van decreet van de heer Tom Dehaene, mevrouw Vera Jans, de heren Robert Voorhamme en Bart Caron en mevrouw Vera Van der Borght en Helga Stevens, houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning, Parl. St., Vl. Parl., stuk 1178 (2006-2007) – nr. 1.
Kinderrechtencommissariaat Leuvenseweg 86 1000 Brussel tel.: 02-552 98 00 fax: 02-552 98 01 kinderrechten@vlaamsparlement.be www.kinderrechten.be
1 Situering Het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning schetst de organisatie van de opvoedingsondersteuning vanuit het aanbodperspectief. Het decreet definieert opvoedingsondersteuning als ‘de laagdrempelige, gelaagde ondersteuning van opvoedingsverantwoordelijken bij de opvoeding van kinderen’. Zowel op lokaal als op stedelijk en Vlaams niveau komen er actoren en initiatieven die elk een taak in die opvoedingsondersteuning vervullen. Tweejaarlijks zal de Vlaamse regering rapporteren over de werking en de activiteiten van de betrokken actoren aan het Vlaams parlement. 1.1. Opvoedingsondersteuning op lokaal niveau Op lokaal niveau komt een lokaal overleg opvoedingsondersteuning en een coördinator opvoedingsondersteuning. De coördinator nodigt minstens het OCMW, huisartsen, kleuter-, basis- en secundaire scholen, het CLB, het maatschappelijk opbouwwerk, ouderverenigingen, diensten voor gezinszorg, de lokale politie, verenigingen waar armen het woord nemen, het sociaal-cultureel vormingswerk en Kind en Gezin voor het overleg uit. Samen ontwikkelen ze, op basis van afstemming en in het kader van het sociaal lokaal beleid, acties rond opvoedingsondersteuning. Ze informeren, sensibiliseren en detecteren opvoedingsvragen en –problemen. Een coördinator wordt aangesteld door het OCMW of de gemeente. Hij organiseert het lokaal overleg, probeert het lokale aanbod aan opvoedingsondersteuning op de vraag af te stemmen, en rapporteert aan het lokaal overleg en het Expertisecentrum. 1.2. Opvoedingsondersteuning in 13 centrumsteden1 Op stedelijk niveau krijgen actoren subsidies en ondersteuning voor een opvoedingswinkel. Hiervoor moeten ze een samenwerkingsverband aangaan en deelnemen aan het lokaal overleg opvoedingsondersteuning. Volgende opdrachten moeten ze vervullen: info over opvoeding ter beschikking stellen, algemene opvoedingsvragen beantwoorden, advies geven bij specifieke opvoedingsvragen, opvoedingsproblemen detecteren, doorverwijzen en kwantitatieve gegevens verzamelen. Ze moeten een ruimte creëren waar opvoedingsverantwoordelijken elkaar kunnen ontmoeten, opleiding, vorming of training kunnen volgen en op een lichte ambulante ondersteuning kunnen rekenen. De principes die de opvoedingswinkels in hun werking moeten respecteren zijn: toegankelijkheid, vraaggerichtheid, subsidiariteit, multidisciplinair en differentiatie in het aanbod naar specifieke doelgroepen en naar de leeftijd van het kind. Om over de kwaliteit van de opvoedingswinkel te waken, kent de Vlaamse regering kwaliteitslabels toe2.
1
Concreet gaat het om de grootsteden Antwerpen en Gent en de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk,
Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, die optreedt als bevoegd bestuur voor de het tweetalige gebied BrusselHoofdstad. 2
Ook aan actoren die niet in een centrumstad liggen en die aan de voorwaarden van een
opvoedingswinkel voldoen, wordt een kwaliteitslabel toegekend.
1.3. Opvoedingsondersteuning op Vlaams niveau Op Vlaams niveau komen er Vlaamse coördinatoren opvoedingsondersteuning en komt er een Expertisecentrum. Het centrum verzorgt de inhoudelijke uitbouw van de opvoedingsondersteuning. Het heeft een info- en documentatiecentrum, ontwikkelt en verspreidt methodieken, vormt en traint professionals, ontwikkelt basisinformatie en ander tekstueel of audiovisueel materiaal over de opvoeding van kinderen in diverse levensfases, volgt wetenschappelijk onderzoek op, verzekert een telefonische dienstverlening voor opvoedingsvragen en werkt mee aan opvoedingsondersteunende televisieprogramma’s3. De Vlaamse coördinatoren ondersteunen de lokale coördinatoren in de uitoefening van hun opdracht, moedigen gemeentes aan om een lokale opvoedingscoördinator aan te duiden en stemmen samen met de lokale coördinatoren het bovenlokaal aanbod aan opvoedingsondersteuning af. Zelf worden ze door de provincie ondersteund en hebben ze ten hoogste één provincie als werkingsgebied. 1.4. Initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming en training Naast de bovenstaande initiatieven kunnen verenigingen die een voorlichtings-, vormings-, of trainingsactiviteit rond de opvoeding van kinderen organiseren een forfaitaire tegemoetkoming aanvragen. 1.5. Het voorstel van decreet schept een kader, geen inhoud Omschrijven we het decreet naar inhoud in één woord dan is ‘kaderdecreet’ het meest gepaste woord. Het decreet somt op wie de actoren in de opvoedingsondersteuning zijn, geeft aan hoe deze actoren met elkaar verbonden zijn en stelt wat hun taken en werkingsprincipes zijn. Het decreet spreekt zich niet expliciet uit over belangrijke inhoudelijke vragen. Zo wordt niet uitgesproken hoe het beleid naar gezinnen kijkt. Is de relatie tussen ouder en kind een geïsoleerd gebeuren waarin de ouder de enige verantwoordelijke is? Of bepalen ook tal van structureel maatschappelijke factoren, waar ouder noch kind een invloed op hebben, die relatie? Waar het Kinderrechtencommissariaat zeer nadrukkelijk die link met de context erkend wil zien, is het decreet hier onduidelijk over. Het decreet zegt ook niet wat opvoeding is. Zien we opvoeding als een éénrichtingsrelatie en stelt de ondersteuning zich enkel voor ouders open? Of erkennen we het als een wederzijdse beïnvloedende relatie waarin ouders en kinderen bij wijze van spreken elkaar opvoeden? Zoja, kunnen dan ook kinderen, samen met de ouder of alleen, beroep doen op ondersteuning? Het Kinderrechtencommissariaat kiest voor deze laatste invulling. Het decreet omschrijft niet wat een ‘goede’ opvoeding is. Dat is maar goed ook, indien we ouders in hun rechten en in hun rol willen respecteren. Maar ook al zijn er geen mirakelrecepten van wat een ‘goede’ opvoeding is, toch moeten in de opvoedingsrelatie ook de rechten van de kinderen gerespecteerd worden en moeten hun belangen gestimuleerd worden. Het decreet duidt echter nergens aan hoe de rechten van het kind een plaats krijgen in de werking van de opvoedingsondersteunende actoren.
3
We mogen dan wel hopen dat deze programma’s voldoende respect opbrengen voor de rechten van
de betrokken kinderen, en meer bepaald voor hun recht op inspraak en toestemming en hun rechten op privacybescherming.
3
Het voorstel focust ook enkel op de ouder-kind-verhouding alsof kinderen en jongeren enkel thuis opgevoed worden. Zelf geven jongeren aan hoe ook de samenleving, de school, jeugdbewegingen, vrije tijdsvoorzieningen, ‘de straat’… mee vorm geven aan hun opgroeien4. De ruimere maatschappelijke context en randvoorwaarden voor een harmonieus opgroeien komen in dit decreet niet aan bod. Het antwoord op deze vragen is een taak van het Expertisecentrum. Het adviescomité5 van het Expertisecentrum verstrekt advies over de inhoudelijke aspecten van opvoedingsondersteuning.
4
CARRETTE, V., Opvoedingsondersteuning belicht vanuit een kinder- en jongerenperspectief, e
Tijdschrift voor Welzijnswerk, 29 jg., nr. 269, juli 2005, p. 32. 5
Het adviescomité bestaat uit opvoedingsexperten en vertegenwoordigers van de Vlaamse regering.
4
2 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is een juridisch document dat de rechten voor kinderen uittekent. Het is een internationaal bindende minimumnorm, die sturend is voor het beleid inzake de rechten van het kind. Het Verdrag is geen handboek over opvoeding. Wel omvat het o.m. rechten van kinderen in, op en door het gezin, rechten die de relatie tussen ouder en kind mee vorm geven, en rechten die de relatie tussen ouder en kind mee ondersteunen. Welbepaalde artikelen omschrijven fundamentele rechten van kinderen die ook in de gezinscontext waargemaakt moeten worden. Kinderen hebben o.m. recht op inspraak (art. 12), vrijheid van meningsuiting (art. 13), vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (art. 14), privacy (art. 16) en informatie (art. 17). Ze hebben recht op vrijheid van vereniging (art. 15), gezondheid en gezondheidszorg (art. 24), sociale zekerheid (art. 26) en recht op vrije tijd, ontspanning en culturele activiteiten (art. 31). Opvoedingsondersteunende acties en initiatieven kunnen en moeten deze rechten ook mee bevorderen. Een aantal bepalingen verwijzen ook naar verplichtingen van de overheid met betrekking tot de ouder-kindrelatie. Artikel 2: Non-discriminatie Het principe dat alle rechten van toepassing zijn op alle kinderen zonder enige uitzondering, en de verplichting van de Staat om kinderen tegen om het even welke vorm van discriminatie te beschermen. De Staat mag geen enkel recht schenden en moet positieve acties ondernemen om alle rechten te bevorderen. Artikel 3: Het belang van het kind Alle acties met betrekking tot het kind dienen ten volle rekening te houden met zijn of haar belang. De Staat is verplicht adequate zorgen te verlenen wanneer ouders of andere verantwoordelijken ter zake in gebreke blijven. Artikel 5: De leiding door ouders en de groeiende capaciteiten van het kind De plicht van de Staat tot respect voor de rechten en verantwoordelijkheden van ouders (en van de ruimere familie) om het kind leiding te geven overeenkomstig zijn groeiende capaciteiten. Artikel 9: Recht op ouders en op contact met beide ouders Het recht van het kind om met zijn/haar ouders samen te leven, tenzij geoordeeld wordt in overeenstemming met de toepasselijke procedures dat dit onverenigbaar is met zijn/haar belang en het recht om contact te onderhouden met beide ouders, wanneer het kind gescheiden leeft van één of beide ouders. Artikel 18: Verantwoordelijkheden van ouders Het principe dat beide ouders gezamenlijk de eerste verantwoordelijken zijn voor de opvoeding van hun kinderen, en dat de Staat hen bij deze taak dient te ondersteunen.
5
 Artikel 19: Recht op bescherming tegen mishandeling en verwaarlozing De verplichting van de Staat om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind, en om in verband hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogrammaʚs op te zetten.  Artikel 27: Recht op een passende levensstandaard Het recht van kinderen om een passende levensstandaard te genieten, de primaire verantwoordelijkheid van de ouders hiervoor, en de plicht van de Staat om er voor te zorgen dat deze verantwoordelijkheid kan opgenomen worden en ook opgenomen wordt.
6
3 Overwegingen van het Kinderrechtencommissariaat 3.1. De plaats van de maatschappelijke context van het gezin in de opvoedingsondersteuning De relatie tussen ouder en kind is geen geïsoleerd gebeuren. Tal van factoren, waarover ouder noch kind controle hebben, beïnvloeden deze relatie. Een zwakke sociaal economische positie, gezondheidsproblemen, een gebrek aan fysieke en psychische ruimte zijn maar drie voorbeelden van beïnvloedende factoren. Zitten ouders met opvoedingsvragen dan hebben ze recht op ondersteuning. Artikel 18 van het Verdrag stelt dat ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijken zijn en dat de Staat hen daarbij dient te ondersteunen. Deze ondersteuning kan verschillende vormen aannemen. Bijvoorbeeld: veilige ruimtes voor kinderen buiten het gezin, financiële steun via de kinderbijslag, dienstverlening via Kind & Gezin, preventieve kindergeneeskunde, onderwijs, sociale huisvesting, … en ook informatie en advies over de relatie tussen ouder en kind bij opvoedingsvragen en –spanningen. Deze laatste vorm van steun aan ouders is geen overbodige luxe. Steeds meer ouders hebben behoefte aan deze vorm van ondersteuning. Dat is niet alleen zo voor problematische gezinssituaties maar ook voor opvoedingsvragen in de dagelijkse gezinscontext. Veel ouders voelen zich onzeker. Ongeveer 46% heeft het gevoel de opvoeding niet goed in de hand te hebben en 28% van de ouders twijfelt soms of ze het wel aankunnen6. Het Kinderrechtencommissariaat bracht deze nood aan ondersteuning al geregeld onder de aandacht. In boeken, jaarverslagen, adviezen en op studiedagen pleiten we voor een laagdrempelige, eenvoudige, niet-stigmatiserende, niet-sturende, vraaggerichte informatieve steun. We leggen het accent op opvoedingsondersteuning als basisvoorziening voor alle gezinnen. Dit is een voorziening die zich buiten alle hulpverlening bevindt. De aanleiding voor een vraag is het louter deel uitmaken van een gezin, vereist niet steeds het hebben van een (afgelijnd) ‘probleem’. We benadrukken het belang van een ruime, diverse en flexibele steun die de context van het gezin respecteert. Hierbij dient opvoedingsondersteuning ouders te respecteren in hun ouderrol en moet dit empowerend zijn eerder dan ouders opnieuw in een afhankelijkheidspositie te brengen of, erger nog, hen te culpabiliseren. We pleiten voor een steun die ingaat op vragen zoals die bij ouders en kinderen leven. We leggen de nadruk op het aanspreken van de deskundigheid van de betrokkenen. En we hechten belang aan het zoeken naar oplossingen die het gezin bij een specifieke situatie vooruit brengt. Dat kunnen opvoedingstips en ambulante ondersteuning zijn maar ook informatie over diensten die instaan voor financiële steun, huisvesting, spel en vrijetijdsactiviteiten, school en kinderopvang, gezondheidszorg, mantelzorg, …
6
DE RYCKE, L. (2003); ‘Beleving van het gezin: de relatie tussen ouders en kinderen.’, in ACKAERT,
L., BRANTS, P., DE RYCKE, L. en VAN DEN BERGH, B., Kom je dat thuis eens vertellen? Visies van ouders en kinderen over het dagelijkse leven in het gezin, Leuven, Acco, p. 128. Zie ook CARRETTE, V., o.c., p. 25 en verwijzingen aldaar.
7
We pleiten zowel voor formele basisvoorzieningen als voor informele ontmoetingsmomenten waar ouders en kinderen terecht kunnen met hun vragen of ideeën over hun relatie, ‘good practices’7 die verder uitgebouwd en ondersteund worden, gratis telefoonlijn voor ouders en kinderen, activiteiten voor ouders en kinderen in de rand van de kinderopvang, de school, ... Het voorstel van decreet gaat duidelijk in op een algemene vraag naar ondersteuning die bij ouders leeft. Afhankelijk van de goodwill van de gemeente of het OCMW komt er een lokaal overleg opvoedingsondersteuning en worden opvoedingsondersteunende acties georganiseerd. Aan welke werkingsprincipes deze acties moeten voldoen, wordt in het voorstel van decreet echter niet geduid. Ook voor de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming of training rond de opvoeding van kinderen worden geen werkingsprincipes toegelicht. Enkel de opvoedingswinkels krijgen een reeks van werkingsprincipes mee, m.n.: toegankelijkheid, vraaggerichtheid, subsidiariteit, multidisciplinair en differentiatie in het aanbod naar specifieke doelgroepen en de leeftijd van het kind. Het Kinderrechtencommissariaat stelt voor om naast deze werkingsprincipes ook respect voor de rechten van de ouder en het kind en respect voor de context van gezin als werkingsprincipes op te nemen. En dit zowel voor de opvoedingswinkels als voor de lokale acties en de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming. Deze principes moeten ook het werk van het Expertisecentrum inspireren. 3.2. De plaats van kinderen in de opvoedingsondersteuning Artikel 5 van het Verdrag stelt dat de staat de plicht heeft de rechten en de verantwoordelijkheden van de ouders (en de ruimere familie) van het kind om leiding te geven, te respecteren. Artikel 18 van het Verdrag zegt dat de staat hen bij deze verantwoordelijkheid moet ondersteunen. Het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning komt expliciet tegemoet aan artikel 5 en 18. Dit is helaas niet het geval voor artikel 12. Kinderen worden in dit voorstel niet erkend als actor in de ouder-kindrelatie8. Het Kinderrechtencommissariaat, de Kinder- en Jongerentelefoon en ook Teleonthaal wijzen nochtans elk jaar op de vele gezinsvragen die ze van minderjarigen krijgen. Zowel bij het Kinderrechtencommissariaat als bij Teleonthaal staan deze vragen in aantal bovenaan. De meeste meldingen over het gezin bij het Kinderrechtencommissariaat gaan over concrete opvoedingssituaties, waar minderjarigen en volwassen op zoek gaan naar oplossingen voor gezinsproblemen. Het gaat over kleine meningsverschillen, zware conflicten, geweld en alle gradaties daartussen. Minderjarigen melden dat ze hun betrokkenheid bij afspraken en beslissingen in het gezin belangrijk vinden. Ze kaarten hun gebrek aan privacy in hun gezin aan. De meldingen over het gezin beperken zich niet alleen tot de ouders. Kinderen hebben ook heel wat contacten met de rest van de familie: grootouders, ooms en tantes, broers en zussen spelen vaak ook een belangrijke rol in hun opvoeding. 7
Vb: infoavond over taalontwikkeling in de crèche, voordracht over leerstoornissen van het
Oudercomité, kindvriendelijke ruimtelijke ordening… 8
Zie ook CARRETTE, V., o.c., p. 25-35. De auteur heeft het onder andere over het feit dat jongeren zelf
aangeven dat ze vaak de oplossingsvaardigheden van het eigen gezin waarderen, niet steeds of niet te snel hulp van buitenaf willen, maar wel een positieve betrokkenheid van steunfiguren appreciëren wanneer ze het moeilijk hebben.
8
Ook daar kunnen problemen ontstaan. Twee soorten klachten vinden we in de meldingen terug: het gebrek aan contact met hun familie en problemen in de relatie tussen het kind en zijn familie. Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat ook minderjarigen met tal van ouder-kind relatie vragen zitten. Ouder en kind beïnvloeden elkaar. Beiden hebben vragen bij het gedrag van de andere. Beiden voelen aan wat een fijne of geen fijne ouder-kind relatie is. En beiden vragen wel eens raad aan derden. Niet onbelangrijk is dat kinderen niet enkel als vragende partij een rol kunnen spelen, maar zeker ook als deel van de oplossing. De ondersteunende rol die kinderen spelen binnen een gezin wordt hier sterk onderschat. Het voorstel van decreet definieert opvoedingsondersteuning enkel als de laagdrempelige, gelaagde ondersteuning van opvoedingsverantwoordelijken. Het decreet spreekt zich niet uit over een aanbod dat ook voor minderjarigen openstaat en lijkt dat daarmee uit te sluiten. Het Kinderrechtencommissariaat is van mening dat de deuren van opvoedingswinkels niet voor minderjarigen mogen gesloten blijven. Ook zij zitten met vragen omtrent de ouder-kind relatie. Reeds vaker spraken we deze wens uit in onze jaarverslagen. Ook in ons verkennend gesprek met het kabinet van minister Vervotte over de invulling van opvoedingsondersteuning hebben we o.a. daarop accent gelegd. Definiëren we opvoedingsondersteuning als ‘de laagdrempelige, gelaagde ondersteuning van de ‘relatie’ tussen de opvoedingsverantwoordelijken en hun kinderen’, dan hebben zowel de opvoedingsverantwoordelijken als de betrokken kinderen evenveel kans om tot hun recht te komen. Tevens komen we met deze suggestie tegemoet aan de bereidheid die reeds bij sommige opvoedingswinkels leeft. In onderzoek9 lezen we dat minderjarigen de weg naar de opvoedingswinkels nog niet echt vinden, maar als ze hem vinden, worden ze wel verder geholpen. 3.3. De plaats van preventie in de opvoedingsondersteuning Het voorstel van decreet spreekt zich niet uit over wat opvoeding of wat goede opvoeding is. Het voorstel van decreet gaat niet expliciet in op voorwaarden en (maatschappelijke) doelstellingen bij het recht op ondersteuning. Dat is positief. Al te vaak worden te hoge doelstellingen toegedicht aan dergelijke ondersteuning: de kinderen moeten tijdig worden ‘bijgestuurd’, latere delinquentie moet voorspeld en vermeden worden, gezondheidsrisico’s moeten genoteerd worden. Zonder oog te hebben voor de ruimere context, leiden dergelijke doelstellingen ertoe dat de ouders al te snel als enige verantwoordelijken worden ‘aangepakt’ indien het dan toch fout loopt, alsof enkel zij aan de basis liggen van mogelijk probleemgedrag van hun kinderen. Problemen bij kinderen en jongeren kunnen namelijk ook meer structurele oorzaken hebben (bijvoorbeeld: slechte huisvesting, weinig of geen toegang tot voorzieningen...) . Een waarlijk basisaanbod stelt deze doelgebonden eisen niet. Wel kent het voorstel van decreet detectie- en doorverwijzingstaken aan de opvoedingsondersteunende actoren toe. En participeert de politie aan het lokaal overleg opvoedingsondersteuning. 9
Regionale Stuurgroep Limburg. (2003). Onderzoek naar leereffecten van de werking van de
opvoedingswinkel in Genk in functie van regionale aanmelding en netwerkvorming. Zie: http://www.jeugdhulp.vlaanderen.be/14_limburg/definitieve_documenten/rtj-onderzoek_leereffecten.pdf.
9
Hier treedt het risico van functieverwarring op. Ook op het vlak van deontologie en beroepsgeheim kunnen hier problemen opduiken. Het lokaal overleg opvoedingsondersteuning detecteert opvoedingsproblemen, de opvoedingswinkels detecteren opvoedingsproblemen en verwijzen, indien nodig, door. Deze detectie en doorverwijzing heeft positieve en negatieve kanten. Dit is positief, zolang de detectie en de doorverwijzing de rechten van kinderen en ouders respecteert. Detectie kan de gezinscontext en de schending van de rechten van ouders en kinderen in kaart brengen. Ze kan het gebrek aan ondersteuning door maatschappelijk structurele problemen blootleggen. Doorverwijzing kan de toegang tot de sociale, economische en culturele grondrechten10 helpen garanderen. Dit kan negatief zijn, wanneer daardoor de leiding en de opvoedingsverantwoordelijkheid gefnuikt wordt van de ouders (en de ruimere familie) van het kind. Vraag is tegelijk hoe de actoren in de opvoedingsondersteuning het vertrouwen zullen blijven behouden van de gezinnen, indien zij weten dat de ‘ondersteuners’ tegelijk de ‘detectors’ zijn. Dit probleem stelt zich zeker voor de politie, die bij het lokaal overleg betrokken is. Dit kan ouders en kinderen weerhouden van tijdig aan te kloppen. Wat is de rol van de politie bij dit overleg? Kan dit het vertrouwen van de gebruikers niet aantasten? Ook de plaats en de functie van de preventieteams werpt deze vragen op. Dreigt de opvoedingsondersteuning zo toch niet te veel het ‘voorgeborgte’ van de hulpverlening te worden?
3.4. De plaats van specifieke doelgroepen in de opvoedingsondersteuning Het Kinderrechtencommissariaat pleit voor een basisvoorziening voor alle gezinnen, in en buiten de centrumsteden, voor kleuters, tieners, adolescenten, ter ondersteuning van algemene en erg specifieke behoeften…. 3.4.1. Opvoedingsondersteuning voor kinderen die niet in een centrumstad leven Woont een gezin in een centrumstad dan kan dit gezin op een opvoedingswinkel rekenen. Het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning kent subsidies toe aan actoren in een centrumstad wanneer ze voor een opvoedingswinkel kiezen. Gezinnen die niet in een centrumstad wonen hebben minder ondersteuningsgaranties. Het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning laat de ondersteuning (te veel?) van de goodwill van de gemeente of het OCMW afhangen.
10
Sinds 12 februari 1994 bevat de Belgische grondwet met artikel 23 een bepaling over sociale,
economische en culturele grondrechten. Als overkoepelend grondrecht erkent de grondwetgever het recht op een menswaardig leven. Hij expliciteert dit algemeen sociaal grondrecht verder in: het recht op arbeid en vrije beroepskeuze, het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand, het recht op een behoorlijke huisvesting, het recht op bescherming van een gezond leefmilieu, en het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.
10
Stellen zij geen lokale opvoedingscoördinator aan, organiseren ze geen lokaal overleg opvoedingsondersteuning en maken ze geen centen vrij (bv. een opvoedingswinkel) dan moet dit gezin naar een centrumstad gaan om op zijn ondersteuning te kunnen rekenen. 3.4.2. Opvoedingsondersteuning voor alle leeftijden Onderzoek11 over opvoedingsondersteuning stelt dat opvoedingsondersteuning vooral georganiseerd wordt voor ouders met jonge kinderen tot 12 jaar. Gezinnen met adolescenten krijgen in de praktijk te weinig12 ondersteuning. Dit voorstel van decreet komt enigszins tegemoet aan dit hiaat. ‘Kind’ definieert het decreet als: de persoon bedoeld in artikel 1 van het Verdrag inzake Rechten van het Kind aangenomen te New York op 20 november 1989. Zowel de opvoedingswinkels als het Expertisecentrum moeten oog hebben voor de diverse levensfasen van kinderen. Het Expertisecentrum zal informatie ontwikkelen over de opvoeding van kinderen in diverse levensfasen. Deze informatie is bestemd voor het lokale overleg opvoedingsondersteuning en de opvoedingswinkels. De opvoedingswinkels moeten basisinformatie ter beschikking stellen over het opvoeden van kinderen in diverse levensfasen. Initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming of training rond de opvoeding van kinderen krijgen deze opdracht niet mee. Het Kinderrechtencommissariaat suggereert om ook bij deze initiatieven rekening te houden met de diverse levensfasen. 3.4.3. Opvoedingsondersteuning voor kinderen van een specifieke doelgroep Artikel 2 van het Verdrag stelt op formele wijze dat de lidstaten alle rechten van kinderen moeten waarborgen ‘zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere voorkeuren, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, vermogen, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn (of haar) ouder of wettige voogd.’ Dit voorstel van decreet komt tegemoet aan artikel 2 van het Verdrag. Het decreet sluit niemand uit en waar nodig moeten de opvoedingswinkels hun aanbod differentiëren naar specifieke doelgroepen. Het Expertisecentrum, de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming of training rond de opvoeding van kinderen en ook het lokale overleg opvoedingsondersteuning krijgen deze opdracht spijtig genoeg niet expliciet mee. In ons verkennend gesprek met het kabinet van minister Vervotte over de invulling van opvoedingsondersteuning hebben we ook expliciet aandacht gevraagd voor ouders en kinderen uit gescheiden gezinnen, gezien dev frequentie en ernst van de vragen in deze materie.
11
FLAMENT, I. & VANDERFAEILLE, J. (2006). Opvoedingsondersteuning… en (allochtone) gezinnen
met adolescenten. Tijdschrift voor Welzijnswerk, jaargang 30, 278, p. 31-38. 12
Er zijn ook uitzonderingen. Zie o.m. Regionale Stuurgroep Limburg. (2003). Onderzoek naar
leereffecten van de werking van de opvoedingswinkel in Genk in functie van regionale aanmelding en netwerkvorming. Zie: http://www.jeugdhulp.vlaanderen.be/14_limburg/definitieve_documenten/rtjonderzoek_leereffecten.pdf.
11
Jaar na jaar trekken we aan dezelfde alarmbel13. Een op de vier meldingen bij het Kinderrechtencommissariaat gaat over problemen van kinderen van wie de ouders niet samenwonen of beslisten om uit elkaar te gaan. Ze hebben klachten over de verblijfs- en omgangsregeling, spreekrecht, onderhoudsplicht, verloop/duur van de procedure, parentale ontvoering en de relatie tussen ouder en kind. Als ouders uit elkaar gaan, blijven ze samen verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. Maar vaak zitten ouders zo met elkaar in conflict dat dit zich ook laat voelen in de ouder-kind relatie. Ze slagen er niet om met elkaar een open gesprek te hebben of hun ouderschap te reorganiseren. Ze willen of kunnen deze problematiek niet voor de rechtbank brengen. Op het advies om hulpverlening in te schakelen, antwoorden ze meestal negatief. Hulpverlening impliceert het akkoord en de medewerking van beide ouders en dit ontbreekt meestal. Het Kinderrechtencommissariaat hoopt dat het lokaal overleg opvoedingsondersteuning, de opvoedingswinkels, het Expertisecentrum en de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming of training rond de opvoeding van kinderen ook deze gezinnen (blijven) ondersteunen.
13
Zie ook www.kinderrechten.be, doorklikken op ‘ouder dan 18’, actie rechten thuis met alle informatie
over kinderen en scheiding.
12
4 Advies van het Kinderrechtencommissariaat In het kader van het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning vraagt het Kinderrechtencommissariaat: • Opvoedingsondersteuning te herdefiniëren als: de laagdrempelige, gelaagde ondersteuning van de ‘relatie’ tussen de opvoedingsverantwoordelijken en hun kinderen. Dankzij deze herdefiniëring hebben zowel de betrokken kinderen als de opvoedingsverantwoordelijken evenveel kans om tot hun recht te komen. • De lijst van de werkingsprincipes voor alle actoren14 in de opvoedingsondersteuning uit te breiden met ‘respect voor de rechten van ouders en kinderen’, en ‘respect voor de gezinscontext’. • De detectietaak van het lokaal overleg opvoedingsondersteuning en de opvoedingswinkels en de doorverwijzingstaak van de opvoedingswinkels meer specifiek te definiëren en af te lijnen. Met name de rol van de politie dient in deze uitgeklaard te worden. • De initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming rond de opvoeding van kinderen moeten aandacht hebben voor de diverse levensfasen van kinderen. • Gezinnen die niet in een centrumstad wonen moeten evenveel ondersteuningsgaranties hebben. Het mag niet enkel afhankelijk gesteld worden van de goodwill van de gemeente of het OCMW. • Het lokaal overleg opvoedingsondersteuning, het Expertisecentrum en de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming rond de opvoeding van kinderen moeten ook aandacht hebben voor specifieke doelgroepen. • Het voorstel van decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning duidt niet wat de specifieke doelgroepen zijn. We hopen dat het lokaal overleg opvoedingsondersteuning, de opvoedingswinkels, het Expertisecentrum en de initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming of training rond de opvoeding van kinderen ook gescheiden gezinnen (blijven) ondersteunen.
14
Acties van het lokaal overleg opvoedingsondersteuning, de initiatieven inzake voorlichting, opleiding,
vorming rond de opvoeding van kinderen, het Expertisecentrum, …
13