MADE BY CHILDREN KI N DER AR BE I D VROEGE R E N N U
HILDE LANGER AERT
WENDY VANÂ HOORDE
MADE BY CHILDREN KI N DER AR BE I D VROEG E R E N N U
HILDE LANGERAERT WENDY VANÂ HOORDE
7 Proloog
Annelies Storms
9
Drie eeuwen kinderarbeid in België
Hilde Langeraert
29 Kinderarbeid wereldwijd
Kristoffel Lieten
45 Veertien kinderen, veertien verhalen
Hilde Langeraert & Wendy Van Hoorde Ignaas Snauwaert Jean Caeluwaert Jozef Balthazar & Marie Daeninck Juliana De Corte Louise De Cock Mathilda van Ballart Norbertine De Cock Pieter Decausemaeker Rudi Sterkendries Sandra Kim Charles Mariana Momena Shoaib Akhtar
103
Epiloog: Kijken naar kinderen
Bruno Vanobbergen
46 50 54 60 64 68 72 76 80 84 88 92 95 98
5
PROLOOG
6
Een engelachtig meisje kijkt ons met een doordringende blik aan. Vuile handjes omsluiten een baksteen. Speelt ze met de stenen? Bouwt ze een huisje, samen met haar broer? Of is ze aan het werk? Doet ze zware arbeid, of werkt ze als hulpje? Onze kinderen zijn ons hoogste goed, zegt men wel eens. Wanneer we over kinderen en hun kindertijd spreken, vergeten we vaak dat deze begrippen verbonden zijn met hun maatschappelijke context. Elke samenleving en iedere tijd dichten het kind en de kindertijd bepaalde kenmerken toe. Ze creëren zo, keer op keer, beelden van hoe het kind en de kindertijd zouden moeten of kunnen zijn. Net als deze beelden is onze kijk op kinderarbeid doorheen de tijd veranderd. In 1979 was kinderarbeid het thema van één van de eerste tentoonstellingen van het MIAT. In de daaropvolgende jaren wist het museum zich met de expo en het bijhorende boek internationaal te manifesteren en het thema op de kaart te zetten. In 2001 gaf Amsab-ISG een publicatie uit die het debat rond kinderarbeid aanzwengelde. Het beoogde een verruiming en nuancering van het thema. Bovendien keken de auteurs over de landsgrenzen heen en kwamen er ook actuele cases aan bod. Vandaag nemen we het thema opnieuw onder de loep. Kinderarbeid is en blijft een beladen onderwerp. Een welomlijnde definitie geven is onmogelijk. Een zwart-wit verhaal is het allerminst. ‘Het verbod op kinderarbeid’ prediken we als een historische verworvenheid van het geïndustrialiseerde, rijke Westen. Tegelijk schuifelen we wat ongemakkelijk op onze stoel bij het nieuws dat kinderhanden het kobalt voor onze smartphone delven. Veertien verhalen van kinderen staan centraal in dit boek. Wendy Van Hoorde en Hilde Langeraert schrijven de geschiedenis van kinderarbeid van onderuit. Via uitgebreid historisch onderzoek trokken ze de levenslopen van veertien kinderen na. Het zijn intrigerende en soms verrassende portretten, verhalen van vroeger en nu. Uit de textielindustrie, de steenbakkerijen en de showbizz. Verhalen van bij ons en verhalen van kinderen uit het Zuiden. Een veelzijdigheid van geschiedenissen en lokale realiteiten, met tegelijk ook universele en tijdloze kenmerken. 7
We nemen in dit boek geen stelling in. Op basis van historische feiten en unieke getuigenissen tonen we aan dat kinderarbeid een complex fenomeen is, dat je best niet eenzijdig benadert. Naast deze veertien verhalen schetst Hilde Langeraert de geschiedenis van drie eeuwen kinderarbeid in België. Vervolgens werpt Prof. Dr. Kristoffel Lieten een blik op de actualiteit, in een internationale context. Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen sluit af met een bijdrage over onze beeldvorming van kinderen, vroeger en vandaag. We bedanken de auteurs en iedereen die met hun getuigenis of het uitlenen van documenten en onderzoeken bijdroegen aan dit boek: families Balthazar – Capiteyn, Florence Loriaux, Inez Van Loon, Marc en Annick Beun – De Cleermaecker, Norbertine De Cock, Rudi Sterkendries, Sandra Caldarone, Prof. Dr. Ali Khan en Prof. Dr. Thijs Lambrecht. Onze dank gaat ook uit naar de volgende instellingen: Algemeen Rijksarchief Gent, Amsab – ISG, CARHOP, Dienst Bevolking Stad Gent, EMABB, Erfgoedcellen CO7, Comeet en Haspengouw, Gemeentearchief Boom, FOD Werkgelegenheid Toezicht op de Sociale Wetten, KADOC-KU Leuven, Kinderrechtencommissariaat, Liberaal Archief, MOT, Musée de la Vie wallonne, Musée de la Photographie Charleroi, Museo dello Spazzacamino, School van Toen, Stadsarchief Gent, Stadsarchief Lokeren, Stadsmuseum Lokeren, Studio Globo, Universiteitsbibliotheek Gent, Vormen vzw. Dit boek wil de bestaande kennis van kinderarbeid aanvullen en in vraag stellen. Maar ‘Made by children’ wil bovenal aanzetten tot nieuw (historisch) onderzoek. En laat ons hierbij het perspectief van de kinderen zelf zeker niet vergeten. Annelies Storms, Schepen van Cultuur, Toerisme en Evenementen
8
Drie eeuwen kinderarbeid in België Hilde Langeraert
In een stoffige spinnerij rapen jonge kinderen al kruipend katoenafval van de fabrieksvloer. Door het zware werk zijn ze zo vermoeid dat ze in slaap vallen en de machine hen vermorzelt. Tengere kindjes van een jaar of zes sjouwen bakstenen onder een loden zon. De meest rampzalige beelden en verhalen over kinderarbeid plakken in ons collectief geheugen. Op basis van een film als Daens over het lot van arme textielarbeiders in de negentiende eeuw en bewustmakingscampagnes of televisiereportages over hedendaagse kinder arbeid vormen we een beeld en formuleren we een mening over kinderarbeid. Het is een beladen thema, dat heel wat vragen oproept. Het is moeilijk om een definitie te geven. Wat is een kind? Wanneer spreek je echt van werken? Is werken altijd slecht voor kinderen? Heel wat studies legden de voorbije jaren de complexiteit van het fenomeen bloot. Er is een groeiend inzicht in de verschillende dimensies van kinderarbeid. We moeten er ons ook van bewust zijn dat het een sociale constructie is. De definitie en de betekenis van kinderarbeid veranderden doorheen tijd en ruimte. Het begrip krijgt telkens weer een nieuwe inhoud, ook afhankelijk van de politieke behoeften. In wat volgt, lees je de geschiedenis van kinderarbeid in België. Wat zijn de belangrijkste evoluties van de afgelopen drie eeuwen? Historisch onderzoek naar kinderarbeid focuste aanvankelijk vooral op werkende kinderen in de industrie. Vandaag is het (nagenoeg) algemeen aanvaard dat kinderarbeid geen nieuw en uniek fenomeen van de industriële periode was. We maken ook duidelijk dat er heel wat factoren de afname van kinderarbeid in België kunnen verklaren. Tot slot maken we kanttekeningen bij enkele stereotiepe denkbeelden over kinderarbeid in België. Zo schetsen we dat het fenomeen niet helemaal verdween na de wet op de kinderarbeid van 1889 en de invoering van de leerplicht in 1914. Dit boek gaat uit van een meer integrale benadering van kinderarbeid, waarbij we het begrip kinderarbeid niet vernauwen tot economische activiteiten die met exploitatie te maken hebben. Dit ruimere perspectief omvat ook werk van kinderen dat in degelijke omstandigheden gebeurt. Werk dat 9
niet noodzakelijk schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het brede perspectief van de universele kinderrechten wordt dan als uitgangspunt genomen. De benadering blijft voor discussie zorgen, omdat ze ook vragen van normatieve aard oproept. Want wat is het verschil tussen ‘goed’ en ‘slecht’ of ‘schadelijk’ en ‘bevorderlijk’ werk? Verder historisch onderzoek naar de verschillende vormen van kinderarbeid en de achterliggende mechanismen van het fenomeen, kan meer inzicht geven in dit multidimensionale vraagstuk. Kinderarbeid, eeuwenoud Al sinds de prehistorie werken kinderen mee in het gezin. Ze trekken erop uit om voedsel te verzamelen, helpen op het land of bij ambachtelijke taken. Op het einde van de achttiende eeuw leeft nog 80% van de bevolking in de Zuidelijke Nederlanden van de landbouw. In de vruchtbare polders, op de leemgronden van Henegouwen en Haspengouw, de streek tussen Samber en Maas en de Condroz komen grote en sterke landbouwbedrijven voor. In Vlaanderen en het westelijke deel van Brabant zijn het vooral arme keuterboeren die een klein lapje grond pachten. Overleven, daar draait het in de eerste plaats om. Overal groeit de groep gezinnen die volledig of voor een deel van loonarbeid moet leven. Ze krijgen het moeilijk om het hoofd boven water te houden en moeten extra inkomsten zoeken. Het werk op het land combineren ze steeds meer met bijkomende arbeid. Zo merkt de Engelse reiziger Joseph Marshall in 1772 op: ‘De bevolking van het platteland is actief en werkzaam. Het dienstpersoneel, de boer en zijn zonen weven ’s avonds en tijdens regenachtige dagen als er niet buiten kan gewerkt worden op het land.’ De linnennijverheid is het vlaggenschip van de economie. De kleine boer verbouwt en verwerkt het vlas zelf of koopt het op. Meisjes en vrouwen spinnen het vlas, (jonge) mannen weven het tot lijnwaad. Kooplieden-ondernemers brengen het vervolgens op de markt. Voor h onderdduizenden gezinnen vormt die vlasnijverheid een onontbeerlijk extra inkomen. Hoe meer werkende gezinsleden, hoe meer brood op de plank. Veel gezinnen schakelen hun kinderen in. Op onderwijs bespaart men, want dat kost te veel tijd en geld voor het huishouden. Almaar meer kinderen leren nooit lezen en schrijven. Vanaf vier à vijf jaar werken ze mee en doen ze gemakkelijke taakjes, zoals het garen opwinden. Meisjes van acht of negen jaar leren spinnen. Op hun tiende zijn ze al volleerde spinsters. Jongens starten tussen hun twaalfde en veertiende aan het weefgetouw. Boedelbeschrijvingen leren ons dat huishoudens vaak meer dan 10
Fig. 1 Zomer, Abel Grimmer. Collectie Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. © www.lukasweb.be – Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens
Fig. 2 Visite à la manufacture de tabacs, Léonard Defrance (1735–1805). © La Boverie, Luik
11
Norbertine De Cock
1954 -…
Een kind in de Lokerse haarsnijderijen Het werken in en voor een haarsnijderij krijgt Norbertine met de paplepel mee. Haar vader Emiel werkt als haarsnijder in één van de vele Lokerse fabrieken. Moeder Leontine zorgt voor het huishouden en bewerkt thuis de staarten en poten van hazen en konijnen. Al vroeg helpen Norbertine en haar broers en zussen mee. Het gezin huurt een huis van de bazin van vader Emiel in de wijk Heirbrug; niet ver van de fabriek. Mevrouw Anna Cogen leidt haarsnijderij Epouse Jacobs-Cogen met strenge en kordate hand. Vader en moeder De Cock zien in dat hun dochter Norbertine graag en goed werkt. Ze stippelen haar toekomst uit. Zij zal in de haarsnijderij werken wanneer ze de vereiste leeftijd heeft behaald. En zo geschiedde ook. Norbertine start bij Madame Anna op haar veertiende. Wanneer Norbertine wordt geboren, is Lokeren gekend als haarsnijdersregio. In een haarsnijderij komen vellen van tamme en wilde hazen en konijnen binnen. Ze worden gesorteerd naar gelang hun soort, kwaliteit en herkomst. Frankrijk, Groot-Brittannië, Australië, Oost-Europa en LatijnsAmerika leveren vellen aan. In Lokeren werkt men voornamelijk met wilde konijnenvellen. Het productieproces om haar en huid van elkaar te scheiden en zoveel mogelijk en kwaliteitsvol haar over te houden telt veel stappen. Daarbij herhaalt men veelvuldig het nat maken en drogen van de vellen. Elk bedrijf heeft zijn eigen secreet of strijksel, waarmee een strijker vellen bewerkt. Secreten zijn gebonden aan geheimhouding, maar in de oplossingen is steeds kwiknitraat te vinden. De jarenlange blootstelling aan kwik zorgt voor veel gezondheidsproblemen en vervuilde gronden. Eén van de laatste stappen in het proces is het snijden van haren van vellen. Dit is een taak die vrouwen vaak op zich nemen. Op een werkblad of spiegel vangt de snijdster het haar op. Dit haar geeft ze op een metalen plaat aan de stukkenuittrekster die de laatste onzuiverheden wegwerkt. Naast haar zit een buikaftrekster die het buikhaar wegneemt. Tot slot maakt de vliesmaakster bolletjes van het haar. Deze bollen haren of vliezen stopt men in papieren zakken voor export naar hoedenmakers. In het begin van de twintigste eeuw bewerken arbeiders gemiddeld duizend vellen per week in een werkweek van ongeveer 60 uren. Naast het 72
Fig. 61 Reclamekaart Epouse Jacobs. © Stadsarchief Lokeren
Fig. 62 Norbertine aan het werk in haarsnijderij Epouse Jacobs, jaren 1970. © Stadsarchief Lokeren
73
van veertien wennen. Ze krijgt een plaatsje bij de snijdsters. Aanvankelijk werkt ze 45 uren per week. Niet lang na haar start in de fabriek maakt ze de omwenteling mee naar de 40-uren werkweek. De boekhoudster houdt nauwkeurig bij hoeveel vellen iedere werknemer per maand verwerkt. De aantallen vermeldt ze op hun loonstrookjes. Haar loonstrookje en het verdiende geld geeft Norbertine aan haar moeder. Een zeer spaarzame vrouw die zorgt dat haar kinderen niets tekort komen. Alle meisjes van het gezin doen hun communie in een witte jurk en krijgen een foto, gemaakt door een professionele studiofotograaf. Norbertine blijft er werken tot de allerlaatste dag dat het bedrijf actief is. In september 1980 legt Epouse Jacobs de boeken neer. Door de jarenlange blootstelling aan het kwikmengsel en het niet al te nauw nemen van hygiënische normen, ondervindt ook Norbertine gezondheidsklachten.
‘Een kindertijd of jeugd had ik eigenlijk niet. Ze gooiden mij onmiddellijk in de volwassenwereld. Ik leerde op een andere manier. Niet meer op school maar in het dagelijkse leven.’ Fig. 63 Haarsnijden in de thuisnijverheid, foto Antony Neuckens, 1910. © Musée de la Photographie
werk in fabrieken is er veel thuisarbeid. Vrouwen en kinderen snijden haar van staarten en poten. De onregelmatige vormen van deze delen zijn immers ongeschikt voor de machines in bedrijven. De steirtjessnijdsters installeren zich in een woonkamer of buiten. Meer dan een tafel en een schaar hebben ze niet nodig om hun taken uit te voeren. Fotograaf Antony Neuckens (1875–1948) krijgt in 1909 de opdracht om de thuisnijverheid in België te documenteren. Het onderzoek naar de thuiswerkers mondt uit in een aantal grote tentoonstellingen. De foto’s van Neuckens leggen de thuiswerkende haarsnijders op de gevoelige plaat vast.
Kinderarbeid in de thuisnijverheid blijft nog lang voortbestaan. Dit blijkt uit het verhaal van Norbertine. Vanaf haar zevende helpt ze thuis mee om het gezinsinkomen aan te vullen en de studies van oudere broers en zussen te financieren. Wanneer ze op haar twaalfde haar communie doet, stopt ze met school en helpt ze haar moeder voltijds met het huishouden. Lang na de invoering van de wet op de leerplicht (1914) blijft Norbertine weg van school om thuis te werken. Haar start bij Epouse Jacobs is voor een jonge puber
74
75
Charles *
2002 -…
Op zoek naar mineralen Smartphones, tablets, laptops en batterijen in elektrische wagens zijn samengesteld uit mineralen. Enkele daarvan bevinden zich in grote aantallen in de Democratische Republiek Congo. Mijnwerkers ontginnen de mineralen met de hand. Ze gebruiken slechts een aantal basisinstrumenten. Deze zogenaamde creuseurs dragen weinig of geen bescherming. Veiligheids- en gezondheidsnormen staan niet hoog op de agenda. Kinderen vanaf zeven jaar staan mannen bij in de zoektocht naar het gegeerde ‘goud’. Charles is een kind dat zijn verhaal wil vertellen aan de onderzoekers van Amnesty International en African Resources Watch (Afrewatch). Hij is 13 jaar op het moment dat de onderzoekers rondreizen (2015) in Congo om de herkomst van mineralen in kaart te brengen. Charles is afkomstig uit Kolwezi, een stad in het zuiden van Congo. In en rond Kolwezi zijn er heel wat mijnsites. Charles werkt samen met zijn vader François in en rond verlaten industriële mijnen. Veelal doet hij dit in de namiddag, maar het gebeurt dat hij er volledige dagen werkt. In het weekend en in schoolvakanties is hij tien tot twaalf uren op mijnsites aan het werk. Op hellingen en in valleien zoekt hij naar stenen die mineralen bevatten. Naast goud en koper zijn coltan en kobalt noodzakelijk voor het goed functioneren van elektronische apparaten. Coltan heeft commerciële, industriële en militaire toepassingen. Condensatoren van elektronica bevatten coltan. Kobalt komt als bijproduct van koper en nikkel uit mijnen. Het is vaak in batterijen te vinden maar wordt ook in de medische sector gebruikt en is nodig om glas een blauwe kleur te geven. Charles sorteert, wast en zeeft de gesteenten in beken en meren rondom de mijnsites. Bruikbare mineralen gaan in zakken naar tussenhandelaars. Het sjouwen met gevulde zakken is zwaar werk. Het geld dat Charles verdient, zo’n 1000 à 2000 Congolese Franc of 0,75 à 1,50 euro per maand, dient om zijn schoolgeld te betalen. Ouders betalen ongeveer 7,50 à 22,50 euro per maand aan lonen voor leerkrachten, uniformen en schoolmateriaal. Voor veel ouders is dit een groot bedrag, waardoor het extra inkomen van hun kinderen welkom is.
Fig. 74 Charles sorteert mineralen. © Amnesty International en Afrewatch
Fig. 75 Still uit de film Blood in the Mobile, Frank Poulsen, 2010. © Movies that Matter
88
* waargebeurd verhaal, fictieve naam op vraag van de getuige
89
In 2002 probeert de Congolese overheid nieuw leven te blazen in de mijnsector en buitenlandse investeerders aan te trekken. Veel mijnsites komen in handen van Westerse en Chinese bedrijven. Voor de artisanale mijnwerkers is er geen plaats meer. Ze proberen vaak illegaal binnen te dringen op mijnsites die in handen zijn van internationale bedrijven. Tussen het ontginnen, sorteren en verzamelen van mineralen en het uiteindelijke elektronische eindproduct, zijn er heel wat stappen en tussenpersonen. De gehele keten is weinig transparant. Er zijn vele spelers, elk met eigen belangen, op de markt. Het onderzoek naar de herkomst van mineralen, de omstandigheden waarin de arbeiders werken en het inzetten van kinderen is complex en moeilijk. In hun onderzoeksrapport This is what we die for uit 2016 klagen Amnesty International en Afrewatch de slechte werkomstandigheden en kinderarbeid in de kobaltindustrie in Congo aan. Ze volgen de weg die mineralen afleggen van mijn tot elektronisch apparaat. Ze confronteren een aantal multinationals met de gevonden resultaten. Een aantal ontkennen, een aantal geven toe en antwoorden dat ze naar oplossingen zoeken. Beide organisaties vragen van de Congolese overheid en van de elektronicaproducenten een grotere transparantie en betere arbeidsovereenkomsten. In 2010 trekt de Deense documentairemaker Frank Poulsen naar Oost-Congo om er met eigen ogen vast te stellen op welke manier kinderen mineralen ontginnen. Hij stelt vast dat onderzoekers, journalisten en filmmakers zo veel mogelijk worden geweerd. Deze industrie verdraagt weinig externe blikken. De confrontatie met de rauwe werkelijkheid die Poulsen ziet, brengt hij naar de hoofdzetel van Nokia. Hoopvol verwacht hij oplossingen. Aanvankelijk krijgt hij geen gehoor. Daarna volgt dat ze naar oplossingen zullen zoeken. Teleurgesteld trekt Poulsen de deur achter zich dicht en brengt hij de documentaire Blood in the Mobile uit over zijn ervaringen. De vraag naar eerlijke elektronica dringt zich meer en meer op. In 2010 start een groep Nederlandse ondernemers het bedrijf Fairphone op. Ze onderzoeken de weg die diverse grondstoffen afleggen voor de productie van een telefoon. Ze engageren zich voor duurzaamheid, recyclage, conflictvrije materialen en goede werkomstandigheden voor alle arbeiders. Charles zelf hoopt op een andere toekomst. Zijn vader François is overtuigd van het belang van een goede opleiding en doet al het mogelijke om zijn zoon die toekomst te geven.
Fig. 76 Still uit de film Blood in the Mobile, Frank Poulsen, 2010. © Movies that Matter
90
91