1
inhoudstabel PROLOOG 1. De slavernij 1.1. Inleiding 1.2. De slavernij en de slavenhandel 1.3. Het leven als slaaf in Noord Amerika 2. De oorsprong van de jazz: de verschillende invloeden 2.1. Afrikaanse invloeden 2.1.1. De Afrikaanse invloed op het ritme 2.1.2. De Afrikaanse invloed op de melodie 2.1.3. De Afrikaanse invloed op de vorm 2.1.4. De Afrikaanse invloed op de muziekpraktijk 2.2. Westerse invloeden 2.2.1. De Westerse invloed op het instrumentarium 2.2.2. De Westerse invloed op het ritme 2.2.3. De Westerse invloed op de melodie 2.1.4. De Westerse invloed op de vorm 2.1.5. De Westerse invloed op de harmonie 2.1.6. De Westerse invloed op het repertoire 2.3. Latijns-Amerikaanse invloeden 3. De eerste vormen van Afro-Amerikaanse muziek: de voorlopers van de jazz in de 19de eeuw 3.1. Het zingen tijdens de arbeid op de plantages: de Worksongs en de Hollers 3.2. Het zingen tijdens de liturgie: Negro Spiritual en Gospel 3.3. De wereldlijke Afro-Amerikaanse muziek: Country Blues 3.3.1. Terminologie 3.3.2. Ontstaan 3.3.3. Algemene kenmerken van de blues 3.3.4. Typische kenmerken van de country blues 3.3.5. Belangrijke figuren uit de country blues “Papa” Charlie Jackson “Blind” Lemom Jefferson Huddie “Lead Belly” Ledbetter Big Bill Broonzy Robert Johnson 3.4. Afro-Amerikaanse instrumentale pianomuziek: Ragtime 3.4.1. Terminologie 3.4.2. Kenmerken van de ragtime 3.4.3. Evolutie van de ragtime Ontstaan Ragtime songs Instrumentale ragtime 3.3.4. Voornaamste figuren uit de klassieke ragtime
2
Scott Joplin Tom Turpin James Hubert “Eubie” Blake” James Scott Joseph lamb 3.3.5. Ragtime invloeden bij klassieke componisten 3.5. Minstrel show DEEL 1: EARLY JAZZ 1900-1917: NEW ORLEANS, Crescent City 1. Inleiding 2. New Orleans als centrum 2.1. De vermenging van culturen 2.2. New Orleans als havenstad en The Red Light District, Storyville 2.3. Het muzikale leven in New Orleans 3. Kenmerken van de New Orleans-stijl 3.1. Algemene kenmerken 3.2. Organisatie van de collectieve improvisatie 4. Vergelijking tussen de brassband van Sousa en het New Orleans-ensemble 5. Belangrijkste figuren 5.1. De eerste drie ’Kings’ Buddy Bolden Freddie Keppard Joe “King” Oliver 5.2. Anderen Oscar “Papa” Celestin Jelly Roll Morton Bunk Johnson Fate Marable Kid (Edward) Ory Clarence Williams 5.3. White bands Papa Jack Laine Original Dixieland Jazz Band 5.4. Figuren buiten New Orleans Will Marion Cook James Europe Reese 5.5. De eerste solisten Sidney Bechet Louis Armstrong
3
DE JAREN ’20: THE JAZZ AGE, CHICAGO EN NEW YORK 1. Chicago, Windy City 1.1. Tijdsbeeld 1.2. De verschillende stijlen in Chicago 1.2.1. Boogie Woogie 1.2.2. New Orleans-stijl 1.2.3. Chicago-stijl 1.3. De belangrijkste figuren uit de Chicago-stijl Bix Beiderbecke Frank Trumbauer Milton “Mezz” Mezzrow Pee Wee Russell Eddie Condon Bud Freeman Frank Teschemacher Mugsy Spanier Jimmy McPartland 2. New York, The Big Apple 2.1. White New Yorkers Jack Teagarden Eddie lang Joe Venuti Red Nichols 2.2. East Coast Ragtime of de Harlem pianisten James P. Johnson Willie “The Lion” Smith Fats Waller 2.3. Klassieke blues Mamie Smith “Ma” Rainey Bessie Smith Ida Cox Bertha “Chippie” Hill W.C. Handy 2.4. Voorlopers van de Big Band Era Jean Goldkette Paul Whiteman Fletcher Henderson DEEL 2: DE JAREN ’30: THE SWING ERA 1. Inleiding 2. Kenmerken
4
3. De belangrijkste figuren uit de Swing Era 3.1. New York: Harlem Edward Kennedy “Duke” Ellington Cab Calloway Jimmy Lunceford Chick Webb 3.2. New York: White bands Benny Goodman James “Jimmy” Dorsey Thomas “Tommy” Dorsey Glenn Miller Artie Shaw 3.3. Kansas City 3.3.1. Situering 3.3.2. Kenmerken van de Kansas City-stijl 3.3.3. Voornaamste figuren Bennie Moten William “Count” Basie 4. De belangrijke solisten uit de swing era Coleman Hawkins Lester Young Vergelijking tussen Coleman Hawkins en Lester Young Ben Webster Roy Eldridge Art Tatum Teddy Wilson Nat “King” Cole Charlie Christian Django Reinhardt Lionel Hampton Red Norvo Billie Holiday
DEEL 3: MODERNE JAZZ 1941-1955: BEBOP 1. Inleiding 2. Oorzaken van het einde van de big bands en de opkomst van bebop 2.1. De Tweede Wereldoorlog 2.2. Het standpunt van de musici
5
2.3. De opnamestop 2.4. Het racisme 3. Voorlopers 4. Minton’s Playhouse 5. De vernieuwingen van de bebop 5.1. De melodie 5.2. De frasering 5.3. De improvisatie 5.4. De changes 5.5. Het slagwerk .6. De pianobegeleiding 5.7. De bas 5.8. Het repertoire 6. Het onderscheid tussen bop en swing 6.1. Onderscheid in uitvoeringspraktijk 6.2. Onderscheid in stilistische elementen 7. Bebop als kunstvorm 8. Populariteit van bebop 9. De voornaamste figuren 9.1. Charlie Parker 9.2. Dizzy Gillespie 9.3. Thelonious Monk 9.4. Bud Powell 9.5. J.J. Johnson 9.6. Theodore “Fats” Navarro 9.7. Kenny Clarke 10. Varianten van het bebopgenre 10.1. Afro-Cuban Jazz of Cubop 10.2. Progressieve Jazz
6
PROLOOG “Jazz came to America three hundred years ago in chains” Paul Whiteman 1 1. DE SLAVERNIJ 1.1. Inleiding Jazz is een muziekvorm die in de Verenigde Staten is ontstaan in het begin van de twintigste eeuw uit een vermenging van Afrikaanse muziek en Europese klassieke- en volksmuziek. In dit vermengingsproces spelen de slavernij en de slaven van Afrikaanse afkomst een belangrijke rol. De wederzijdse beïnvloeding gebeurde enerzijds via het werk, de slavenarbeid op de plantages en anderzijds via de religie. Zowel tijdens het werk als tijdens de godsdienstvieringen werd er immers gezongen zodat er vermenging en wederzijdse beïnvloeding ontstaat. 1.2. De slavernij en de slavenhandel De geschiedenis van de jazz begint met één van de meest tragische gebeurtenissen in de geschiedenis van de menselijke beschaving: in 1619 worden door een Hollandse zeevaartkapitein in Jamestown, Virginia de eerste Afrikanen verkocht op het Amerikaanse vasteland2. “About the last of August, Came a Dutch man-of-warre that sold us twenty Negars.”3 Zo wordt het beschreven door kapitein John Smith in zijn Generall Historie of Virginia, het ging om drie vrouwen en zeventien mannen. Deze feiten zijn een voorbode van een bloeiende slavenhandel waarbij hele scheepsladingen naar Zuid- en Noord-Amerika werden gebracht. De zwarte slaven werden ingevoerd vanuit verschillende delen van Afrika maar de meeste kwamen van de westkust ten zuiden van de Sahara. De streek kreeg de naam de ‘Slavenkust’. Het gaat onder andere om Gambia, Sierra Leone, Ghana, Nigeria, Kameroen, Togo, de Democratische Republiek Congo, de Goudkust en de Ivoorkust. De schepen waren Nederlands, Engels of Deens. Ze voeren langs de kust totdat een makelaar van slaven op het strand verscheen. Ook in forten op de Afrikaanse kust waar slaven werden samengebracht kon worden gekocht. De daar aangeboden slaven bestonden vooral uit in oorlogen tussen Afrikaanse staten buit gemaakte krijgsgevangenen, maar het konden ook mensen zijn die als slaaf geboren waren of die door een misdaad of schuld in slavernij waren gekomen. “Het grootste aantal der negeren welke aan de schepen worden verkocht, zyn geboren slaven, of die in den oorlog gevangen zynde, vervolgens allen tot slaven gemaakt worden. Eertyds waren zy gewoon een aanmerkelyk getal dezer laatsten te dooden: doch sedert de slavenhandel plaatsheeft, is het een algemeen gebruik geworden om die allen, zoodra mogelyk, tot voordeel te verkoopen.”4 1
M. COOKE, The Chronicle of Jazz, Londen, 1997, p. 17. Van Bamboula tot bebop, o.l.v. G. TIEBOSCH, Utrecht, 1961, p. 25: De eerste slaven waren slechts enkele zwarten die door Hollandse zeevaarders geruild werden voor proviand. 3 B. WYMAN, Bill Wyman’s Blues Odyssey. A Journey to Music’s Heart & Soul, New York, 2001, p. 18. 4 D. GALLANDAT, Noodige onderrichtingen voor de slaafhandelaren, Middelburg, 1769. 2
7
Het feit dat het hier ging om mensen die in de Afrikaanse maatschappij reeds slaaf of krijgsgevangene waren werd uiteraard door voorstanders van de slavernij in hun voordeel uitgelegd. ” Indien men niet aanmerkt, dat door den slavenhandel een groot aantal nuttigen menschen in ’t leven behouden worden; dat de slaven een veel beter leven in onze Amerikaanse landen hebben dan in hun vaderland; dat het voordelig is voor de negervolkeren, dat hunne misdadigers door deze handel voor altoos weg gevoerd worden; en indien men daar en boven gade slaat de voordeelen, welke daar uit spruiten voor onze Amerikaanse volksplantingen, alwaar de negers tot den landbouw veel bekwamer zyn dan de blanke of de Americaanen, zal men moeten bekennen, dat het voordeel, ’t welk daaruit voortkomt, zoo wel voor de negervolkeren als voor de slaven, voor de kooplieden in ’t algemeen, en voor de volksplantingen in ’t byzonder, de ongevoeglykheden of alle andere tegenwerpingen, welke men te berde zou kunnen brengen, verre te boven gaat”.5 Maar men moet toch ook in aanmerking nemen dat door de slavenhandel en de toenemende vraag naar slaven er ook georganiseerde slavenraids in het binnenland werden gehouden en mensen daarenboven ook sneller tot slaaf werden veroordeeld bij een misdrijf. Het kon weken of zelfs maanden duren voordat het schip vol was en de oversteek van de Atlantische Oceaan kon worden aangevangen. Op een schip zaten 300 tot soms wel 700 slaven, dicht opeengepakt en vaak ziek. De overtocht duurde 60 tot 150 dagen. Gemiddeld stierf 16 tot 17% van de slaven tijdens deze tocht. De voornaamste doodsoorzaken waren dysenterie, pokken, tuberculose en scheurbuik. Wanneer ze opstandig waren werd er met een mes in hun vlees gekerfd waarna er azijn en peper in de open wonde werd gesmeerd om ze zo tot de orde te roepen. Indien het al te erg werd werden ze overboord gegooid. Het vervoer van slaven verliep meestal via de driehoeksroute. Dit was een route tussen drie werelddelen waarbij vermeden werd dat een schip leeg een overtocht zou maken. Vanuit Europa vetrokken schepen met geweren, ijzeren staven en alcohol voor West-Afrika. Hier werden dan slaven aangekocht en verscheept naar Zuid- en Noord-Amerika. Amerikaanse producten zoals suiker, rum, katoen en tabak, werden dan op hun beurt naar Europa verscheept. De meeste wetenschappelijke schattingen van het aantal Afrikanen dat overzee is gevoerd lopen uit een van 9 à 10 miljoen tot 15 miljoen. De meeste slaven gingen naar Zuid-Amerika. Naar de Engelse koloniën in Noord-Amerika werden er zo een 550.000 verscheept. Aan het eind van de achttiende eeuw groeide, met name in Frankrijk en Engeland, het verzet tegen de slavernij. Dit verzet richtte zich in de eerste plaats tegen de slavenhandel. In Engeland werd in 1787 de Society for the Abolition of the Slave Trade opgericht, in 1788 in Frankrijk de Société des Amis des Noirs. Engeland vaardigde in 1807 een algemeen verbod op de slavenhandel uit. Engeland was daarmee niet het eerste land dat de slavenhandel verbood, Denemarken en Zweden waren haar voorgegaan. De Engelsen hebben echter wel een belangrijke rol gespeeld door andere landen onder druk te zetten eveneens de slavenhandel af te verbieden. De Verenigde Staten schaften op 1 januari 1808 de slavenhandel af. Dit betekende in de praktijk dat het importeren van slaven naar de VS door de wet verboden was, een feit waar veel slavenhandelaren zich weinig van aantrokken. Voor de Zuidelijke plantageeigenaars was het slechts een ongemak want door voortplanting konden ze hun slavenbestand eenvoudig in stand houden. Frankrijk en Nederland volgen respectievelijk met afschaffing van slavenhandel in 1848 en 1863. De formele afschaffing van de slavenhandel betekende echter niet dat de handel ten einde kwam. De illegale handel naar vooral Brazilië en Cuba duurde voort tot in de jaren 1860. William Wilberforce, die medeoprichter was geweest van de Society for the Abolition of the Slave Trade, richtte in 1823 de Anti-Slavery Society op en 5
D. GALLANDAT, Noodige onderrichtingen voor de slaafhandelaren, Middelburg, 1769.
8
bleef sterke druk uitoefenen om nu tot een algemene afschaffing van de slavernij te komen. In 1834 was de emancipatie in de Britse koloniën een feit. Engeland was daarmee de eerste Europese natie die de slavernij afschafte. Twee gebieden die al vanaf het begin van de Atlantische slavenhandel als afzetgebied van slaven hadden gegolden, Brazilië en Cuba, waren de laatste die slavenhandel en slavernij afschaften. In Brazilië gold pas vanaf 1830 een verbod op de aanvoer van Afrikaanse slaven en in Cuba vanaf 1835. De laatste gebieden in de Nieuwe Wereld waar de slavernij werd afgeschaft waren Puerto Rico in 1873, Cuba in 1886 en uiteindelijk Brazilië in 1888. In de Verenigde Staten was er reeds een einde gekomen aan de slavernij met het einde van de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865). Op 31 januari 1865 nam de Senaat van de VS het dertiende Amendement op de Constitutie aan, waarin de slavernij in de gehele VS officieel werd afgeschaft. Hierdoor kwam er een einde aan het conflict tussen de Noordelijke, vrije staten en de Zuidelijke, slavenhoudende staten. 1.3. Het leven als slaaf in Noord-Amerika In het zuiden stond de plantage centraal in de landbouw maar niet elke blanke bezat slaven, één op vier blanken bezat slaven en slechts een minderheid hiervan, zo een vijftien percent bezat meer dan twintig slaven. Rond 1850 waren er 380.000 slavenbezitters, waarvan ongeveer 50.000 met meer dan 20 slaven. Over het algemeen was het leven voor de slaaf beter op de kleinere plantages. Vele plantages hadden niet meer dan een vijftiental slaven en soms zelfs maar één of twee. Naast katoen werd er ook rijst, tabak en suikerriet geteeld. Het zuiden van de Mississippi delta, met zijn warme en vochtige klimaat, was echter uitermate geschikt voor het verbouwen van katoen. Men spreekt er van ‘King Cotton’. Het telen van katoen is een harde en arbeidsintensieve bezigheid. Op de grote plantages werkten de slaven in ‘gangs’ geleid door een opzichter, een ‘driver’, vaak zelf ook een slaaf en op kleine plantages nam de eigenaar deze taak zelf waar. Wanneer een slaaf een hem opgelegde taak niet goed uitvoerde lag zijn lot in de handen van de driver of van de blanke meester. Falen werd bestraft met geseling en dit gold voor iedereen, jong en oud, mannelijk zowel als vrouwelijk en ook bejaarden en zwangere vrouwen werden niet ontzien. De blanke meesters deden de geseling ofwel zelf ofwel werd deze taak uitbesteed aan mensen die hiervan hun broodwinning hadden gemaakt en een geselhuis uitbaatten. Soms werden slaven zelfs doodgeslagen, een nieuwe slaaf was immers niet zo duur en kon het slachtoffer gemakkelijk vervangen. Er werden door sommigen pogingen gedaan om het slaan enigszins te controleren en te beperken maar dit was moeilijk want getuigenissen van een zwarte had geen rechtsgeldigheid in de rechtszaal. In 1793 vond Eli Witney de ‘cotton gin’ uit. Het is een machine om de katoenvezels van de zaden te scheiden. Deze uitvinding is een enorme stap voorwaarts in de arbeidsintensieve katoenindustrie, maar heeft voor de slaven enkel tot gevolg dat er meer katoen kan worden geoogst en er meer winst kan worden gemaakt. De katoenindustrie groeit en er zijn dus nog meer slaven nodig. Naast het planten en het oogsten deden de slaven ook ander werk: de zorg voor het vee, het onderhoud van de machines, sommigen werkten als schrijnwerker of als smid anderen als huisbedienden. De vrouwen kookten en deden huiselijke taken zoals spinnen en naaien. Blanke kinderen werden vaak gezoogd door zwarte ‘mammies’. De slaven met taken in het huis van de blanke meester hadden dan wel fysisch lichter werk en een beter leven dan deze op het veld maar stonden meer bloot aan constante controle en kritiek. De slaven maakten de blanke plantage-eigenaars rijk en deze domineerden hierdoor het politieke en sociale leven. Rond 1810 waren er 1,38 miljoen slaven in Noord-Amerika en in 1850 waren er reeds 3,6 miljoen slaven. Dit betekende 16% van de bevolking. De import van slaven was dan wel afgeschaft maar niet het houden van slaven en kinderen uit slaven geboren werden uiteraard automatisch ook slaaf. Slaven werden gekocht en verkocht zonder rekening te houden met hun familiale situatie. Slaven