Scriptie Kimberly Letter: Tegenstrijdige belangen

Page 1

TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

EEN ONDERZOEK NAAR HET SPANNINGSVELD TUSSEN DIERENWELZIJN EN HET BEHOUD VAN DIERENVERBLIJVEN MET EEN MONUMENTENSTATUS

Kimberly Letter

Reinwardt Academie juni 2014


Colofon Nederland 2014 Afstudeerscriptie Titel: Tegenstijdige belangen Ondertitel: Een onderzoek naar het spanningsveld tussen dierenwelzijn en het behoud van dierenverblijven met een monumentenstatus. Auteur: Kimberly Letter k.letter.1991@gmail.com Studentnummer: 100610101 Opdrachtgever: Reinwardt Academie, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten Druk: G.O.B. Houten Plaats: Houten


VOORWOORD Toen ik aangaf iets met dierentuinen te willen doen voor mijn afstuderen raadde mijn begeleider Margriet Oomens mij aan om in gesprek te gaan met Jorna Kniese, de docente op de Reinwardt die daar het meeste van weet. Jorna vertelde mij over dierenverblijven met een monumentenstatus en de belemmering die zij kunnen vormen voor de dierentuinen. Een onderzoek naar deze verblijven zou eigenaren kunnen helpen om in de toekomst makkelijker door het renovatieproces heen te gaan. Toen ik vervolgens bij een lezing in de Arnhemse dierentuin Burgers’ ZOO hoorde over een monumentaal verblijf in Londen, dat ondanks de geringe ruimte die de tuin heeft leeg staat omdat er geen pinguïn meer in wil wonen en de dierentuin wegens de monumentenstatus niets aan het verblijf mag veranderen was ik vastbesloten dit onderwerp aan te grijpen. Graag richt ik een woord van dank aan alle mensen die mij persoonlijk of via de mail te woord hebben willen staan tijdens dit onderzoek. In het bijzonder bedank ik: René Reusen, projectmanager in Diergaarde Blijdorp, die mij maar liefst twee keer welkom heeft geheten om te praten over de verbouwing van het oude Giraffenhuis en mij toestemming heeft gegeven om op het bouwterrein te gaan kijken. Thea van Hemert, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam, die mij in Diergaarde Blijdorp een rondleiding heeft gegeven langs verschillende monumentale verblijven en mij inzicht heeft gegeven in de kant van de monumentenzorg. Harrie Knol, projectleider van de renovatie van het Apenhuis en Vogelhuis in Artis, die mij heeft meegenomen naar de verblijven en daar openhartig heeft verteld over de geschiedenis van en veranderingen aan deze verblijven. Tot slot richt ik een woord van dank aan Margriet Oomens die mij nu al voor de derde keer begeleid en ook wel eens genoemd mag worden. Dankzij haar feedback en vertrouwen weet ik mijzelf iedere keer te verbazen over mijn eigen kunnen.

Kimberly Letter 19 mei 2014



SAMENVATTING Dierentuinen die in het bezit zijn van verblijven met een monumentenstatus moeten voldoen aan de Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit. Wanneer volgens het Dierentuinenbesluit het dierenwelzijn niet te waarborgen is, moet het verblijf worden aangepast. Dit is echter in een monumentaal verblijf niet altijd mogelijk. De hoofdvraag die in deze scriptie wordt beantwoord is daarom: Welke problemen ontstaan er bij het veranderen van een nog bewoond dierenverblijf met een monumentenstatus en hoe kunnen de eigenaren van deze nog in gebruik zijnde dierenverblijven aan de eisen van zowel het Dierentuinenbesluit als de Monumentenwet voldoen? In Nederland zijn Artis en Blijdorp de enige dierentuinen met rijksmonumenten. Om een betere vergelijking te maken in de omgang met deze monumentale verblijven zijn ook de dierentuinen van Antwerpen en Londen in het onderzoek betrokken. Wat iets tot monument maakt is per gebouw verschillend. De belangrijkste elementen worden genoemd in de redengevende beschrijving in het rijksmonumentenregister. Voor een verbouwing aan een monument plaatsvindt wordt vaak een bouwhistorisch onderzoek gedaan om de precieze waarde van alle elementen zichtbaar te maken. Dit onderzoek is leidend bij het verkrijgen van een vergunning en de planvorming van de verbouwing. Verbouwingen aan de elementen met een hoge monumentwaarden dienen te worden voorkomen. Elementen met een lage monumentwaarde laten ruimte voor verandering. De Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit bevatten geen punten die direct haaks op elkaar staan omdat de artikelen per monument of diersoort een andere betekenis kunnen hebben. Toch zitten de punten elkaar wel in de weg en kan de Monumentenwet ervoor zorgen dat de eisen van het Dierentuinenbesluit niet gerealiseerd kunnen worden. Stakeholders zijn het met elkaar eens dat het dierenwelzijn belangrijk is, maar dat de regels voor het monument de doorslag geven. Een diersoort kan immers worden vervangen terwijl het pand moet blijven staan. Uit het onderzoek blijkt dat het ‘probleem’ waar in de hoofdvraag over wordt gesproken een te groot woord is. Ook al komt er meer bij kijken dan bij een verbouwing aan andere verblijven, er wordt altijd gezocht naar een passende oplossing. Na het bezoeken van vier dierentuinen met monumentale verblijven is gebleken dat deze oplossing ook altijd wordt gevonden. In welke vorm dit gebeurd verschilt per verblijf omdat geen gebouw hetzelfde is en de redenen voor benoeming, en daarmee de waardevolle elementen, per monument verschillen. Bij verbouwingen aan monumentverblijven is samenwerking tussen de dierentuin en de monumentenzorg erg belangrijk. Het openstaan voor elkaars belangen en deze helder kunnen communiceren zorgt voor een oplossingsgerichte denkwijze die over het algemeen leidt tot een uitkomst waar beide partijen tevreden mee zijn. Door alle aspecten van de problematiek te belichten, draagt deze scriptie bij aan dit wederzijdse begrip.



SUMMARY Zoos containing exhibits with a monumentenstatus, comparable to the British Listed Grade, must meet the requirements of the Monumentenwet, the law for listed buildings, and the Dierentuinenbesluit, the law for keeping wild animals in a zoo. When the animal welfare cannot be guaranteed, the exhibit has to be renovated. Howerver, changes cannot always be made to a listed building. Therefore this thesis answers the question: Which problems occur when changes are necessary at listed grade exhibits and how can a zoo fulfil both the Dierentuinenbesluit and the Monumentenwet? In the Netherlands only two zoos, Diergaarde Blijdorp and Artis, asset these exhibits. To make a better comparison on handling these buildings, ZOO Antwerpen and the London Zoo were included in this thesis. What makes a building special enough for a listed grade is different in each case. The most valuable architectural elements are mentioned in the national heritage list, but when a renovation is acquired, complementary research is often done to point out the significance of each individual element. The results of these examinations have to be consulted when a license for renovation is requested or planned. Some elements are to be left the way they are, where others can be changed. The Monumentenwet and the Dierentuinenbesluit do not directly collide. The sections of law leave room for discussion because their meaning can be different for each species of animals and each building. Still, the Monumentenwet can prevent a needed renovation. Stakeholders agree that animal welfare is important, but the Monumentenwet is final. After all, a species can be replaced and the building has to be preserved. The thesis concludes that the word ‘problem’ is a bit too strong. Even though renovating a listed building is more complex then renovating a normal exhibit, a solution that pleases both parties will always be sought after. After four case studies it turns out collaboration is the key. Zoos and the cultural heritage management have be clear about their interests and open to each other’s. Continuous communication and mutual understanding will make sure this solution is always found. What this solution means is different in every renovation because the reasons for nomination, and the significance of the architectural elements, are different for each exhibit. By examining all aspects of this issue, this thesis contributes to enhancing mutual understanding.


INHOUD Voorwoord ........................................................................................................................................ 3 Samenvatting .................................................................................................................................... 5 Summary ........................................................................................................................................... 7 Inleiding ........................................................................................................................................... 13 aanleiding tot onderzoek ........................................................................................................... 13 relevantie ..................................................................................................................................... 13 doel............................................................................................................................................... 15 probleem- en vraagstelling ........................................................................................................ 15 opbouw scriptie .......................................................................................................................... 16 1. Methode van onderzoek ............................................................................................................. 19 1.1 literatuur ................................................................................................................................. 19 1.2 casestudies ............................................................................................................................ 20 1.3 interviews .............................................................................................................................. 20 1.4 surveyonderzoek ................................................................................................................... 21 2. Dierenverblijven ......................................................................................................................... 25 2.1 de eerste dierencollecties .................................................................................................... 25 2.2 dierentuinen en -bescherming ........................................................................................... 26 2.3 huidige visie .......................................................................................................................... 27 2.4 53 rijksmonumentverblijven in Nederland ....................................................................... 27 2.5 verblijven in Blijdorp en Artis ............................................................................................ 27 3. Monumenten ............................................................................................................................... 31 3.1 een monument ....................................................................................................................... 31 3.2 geschiedenis ......................................................................................................................... 32 3.3 benoeming ............................................................................................................................ 34 3.4 waardestelling ...................................................................................................................... 34 3.5 restauratie en herbestemming ............................................................................................ 38 3.6 een vraag beantwoord ......................................................................................................... 38


4. Spanningsveld door wetten en richtlijnen ............................................................................... 41 4.1 de Monumentenwet .............................................................................................................. 41 4.2 het Dierentuinenbesluit ...................................................................................................... 42 4.3 richtlijnen voor dierenwelzijn ............................................................................................ 43 4.4 een vraag beantwoord ......................................................................................................... 45 5. Stakeholders ............................................................................................................................... 49 5.1 betrokkenen .......................................................................................................................... 49 5.2 gelijke gedachten ................................................................................................................. 49 5.3 andere reacties ...................................................................................................................... 51 5.4 een vraag beantwoord .......................................................................................................... 51 6. Voorbeelden uit het veld ........................................................................................................... 55 6.1 Artis ....................................................................................................................................... 56 6.1.1 de dierentuin .................................................................................................................. 56 6.1.2 de monumentenstatus .................................................................................................. 56 6.1.3 renovatie van het Apenhuis en Vogelhuis .................................................................. 57 6.2 ZOO Antwerpen .................................................................................................................. 62 6.2.1 de dierentuin ................................................................................................................. 62 6.2.2 monumentenstatus ...................................................................................................... 62 6.2.3 verblijven toen en nu ................................................................................................... 63 6.3 London Zoo .......................................................................................................................... 72 6.3.1 de dierentuin ................................................................................................................. 72 6.3.2 the Listed Grade ........................................................................................................... 73 6.4 Diergaarde Blijdorp ............................................................................................................. 76 6.4.1 de dierentuin ................................................................................................................. 76 6.4.2 monumentenstatus ...................................................................................................... 76 6.4.3 renovatie restaurant en leeuwenverblijf .................................................................... 78 6.4.5 kort samengevat ........................................................................................................... 84 6.5 een vraag beantwoord ......................................................................................................... 85


7. Conclusie..................................................................................................................................... 89 antwoord op de hoofdvraag ...................................................................................................... 89 de belangrijkste punten ............................................................................................................ 90 8. Reflectie ...................................................................................................................................... 95 Literatuurlijst.................................................................................................................................. 98 illustratieverantwoording............................................................................................................. 101 Bijlagen........................................................................................................................................... 102 Bijlage 1 - Interview met de heer Bosman over de benoeming van een monument .......... 102 bijlage 2 - Vragenlijst Stakeholders.........................................................................................106 bijlage 3 - Waardestelling Giraffenhuis ................................................................................... 113 bijlage 4 - Interne waardestelling Giraffenhuis ...................................................................... 115




INLEIDING | 13

INLEIDING AANLEIDING TOT ONDERZOEK Meer dan een museum heeft een dierentuin het imago van amusement en gezinsuitjes. Toch is het doel van een dierentuin veel breder dan het aanbieden van een gezellig dagje 1 uit. Naast recreatie spelen educatie, conservatie en het dierenwelzijn een grote rol. Voor elk van deze onderdelen zijn aparte codes en regels opgesteld. Op het gebied van dierenwelzijn is de kwaliteit van dierenverblijven een belangrijk onderdeel en hierover gaat deze scriptie. Wanneer blijkt dat het verblijf waar een dier in leeft niet meer aan alle eisen voldoet moet hier iets aan gebeuren, maar het opnieuw leefbaar maken van de verblijven is niet voor alle 2 dierentuinen eenvoudig. De oudere dierentuinen die betekenis geven aan een stad of in het bezit zijn van bijzondere architectuur zijn (deels) benoemd tot monument. Monumenteigenaren moeten zorg steken in het onderhoud van hun monument en moeten voldoen aan de regels van de monumentenwet. Volgens deze wet mag een monument niet zonder toestemming worden 3 verbouwd, gerestaureerd of aangepast. Als een dierenverblijf een monumentenstatus heeft, kan dit dus zorgen voor botsingen in het beleid. Wat kan een dierentuin doen als een dierenverblijf met een monumentenstatus vanwege afspraken over het dierenwelzijn moet veranderen? Aangezien mijn afstudeerstage ook al enige raakvlakken had met monumentenzorg leek een onderzoek naar deze dierenverblijven mij een goede manier om mijn kennis en vaardigheden als erfgoedprofessional zowel te verdiepen als te verbreden.

RELEVANTIE In Nederland zijn twee dierentuinen die in het bezit zijn van rijksmonumenten. Dit zijn Artis en Diergaarde Blijdorp. Zij hebben te maken met het probleem dat in de vorige paragraaf werd geschetst. Zij moeten voldoen aan de punten uit het Dierentuinenbesluit, de wet die de eisen aan het houden, huisvesten, verzorgen en tonen van wilde dieren in 4 dierentuinen stelt. Daarnaast is er de overkoepelende organisatie Nederlandse Vereniging van Dierentuinen afgekort NVD, waar ook Artis en Blijdorp bij aangesloten zijn, die een 5 aantal codes heeft opgesteld. Twee punten uit hun ethische code gaan bijvoorbeeld specifiek over dierenverblijven:

1

Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, “NVD” http://www.nvddierentuinen.nl/nvd/, geraadpleegd 16 februari 2014. 2 Ibidem. 3 Monumentenwet 1988.(versie: 11 december 2013) 4 Dierentuinenbesluit 2002. (versie: 26 mei 2011) 5 Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, “NVD”.


14 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Punt 1: ‘Dierentuinen presenteren hun dieren in een omgeving met zoveel mogelijk elementen uit hun natuurlijke leefomgeving om hen het soorteigen gedrag zo goed als mogelijk te laten 6 tonen.’ Punt 4: ‘Dierentuinen huisvesten en verzorgen de dieren uit hun collectie op een zodanige 7 wijze dat zij zo veel als mogelijk soorteigen gedrag kunnen ontplooien’ Wat soorteigen gedrag inhoud is per diersoort verschillend en van niet alle dieren is evenveel bekend. Wat deze punten inhouden is dan ook afhankelijk van de laatste onderzoeken naar een diersoort. Omdat de eisen hiermee in beweging zijn, bestaan er verblijven die in het verleden gebouwd zijn en hier niet meer aan voldoen. Volgens het 8 Dierentuinenbesluit en de NVD Ethische Code zouden dierentuinen als ze de diersoorten 9 in hun collectie willen behouden iets aan deze verblijven moeten veranderen. Bij het grootste deel van de Nederlandse verblijven vormen deze codes bij een verbouwing geen probleem. Er zijn echter, zoals eerder al duidelijk werd, dierenverblijven in Nederland met een monumentenstatus en voor die verblijven is een verbouwing niet zo vanzelfsprekend. Monumenteneigenaren moeten voldoen aan de monumentenwet waarin staat dat wanneer de eigenaar zijn monument wil restaureren of verbouwen, er hiervoor 10 altijd een monumentenvergunning moet worden aangevraagd bij de gemeente. In 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten, geschreven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, staat over monumenten het volgende stuk te lezen: ‘Monumenten zijn eenvoudig niet weg te denken uit ons bestaan. Ze zijn onderdeel van ons collectief geheugen en vormen de verbindende schakel tussen verleden, heden en toekomst. Ze spelen een belangrijke rol in hoe we de dagelijkse leefomgeving beleven en waarderen. Ze herinneren aan onze geschiedenis, omdat ze in hun verschijningsvorm zichtbaar anders zijn. Tegelijkertijd is hun aanwezigheid juist heel vertrouwd en vanzelfsprekend. De verschillende provincies in Nederland hebben ieder hun eigen

6

Nederlandse Vereniging van Dierentuinen. NVD Ethische code (2010). http://www.nvddierentuinen.nl/wpcontent/uploads/2011/04/NVDEthischeCode_2010.pdf, geraadpleegd 19 februari 2014. 7 Ibidem. 8 Ibidem. 9 Dierentuinenbesluit 2002. (versie: 26 mei 2011); Nederlandse Vereniging van Dierentuinen. NVD Ethische code (2010). 10 Werkgroep monumentenpublicaties/ federatie welstand. 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten.(Amsterdam, 2008), http://oud.ruimtelijkekwaliteit.nl/redactie/files/10VUitgangspuntenMonumentenLRZB.pdf, geraadpleegd 11 februari 2014. 2.


INLEIDING | 15

bijzondere karakter. In die monumentale schoonheid van dorp, stad en land 11 herkennen we tastbare getuigen van onze identiteit.’ Terecht wordt hier duidelijk gemaakt dat het behoud van monumenten erg belangrijk is. Wanneer monumenten verloren gaan, of op zo’n manier worden aangepast dat de waarde en beleving veranderen, wordt de nu nog tastbare geschiedenis onzichtbaar voor de komende generaties.

DOEL Het doel van dit onderzoek is om het spanningsveld tussen het dierenwelzijn en het beheer en behoud van dierenverblijven met een monumentenstatus zo goed mogelijk in kaart te brengen. Het onderzoek kan in de toekomst handvatten bieden aan dierentuinen en monumentenzorgers die door de status en functie van een verblijf genoodzaakt zijn samen 12 te werken. Dit kan zijn bij dierentuinen die nu al in het bezit zijn van monumenten, maar ook bij dierentuinen die in de toekomst tot monument worden benoemd en daar een passend beleid bij moeten vinden. Deze scriptie kan helpen het wederzijds begrip van dierentuinen en monumentenzorgers te vergroten waardoor er meer openheid ontstaat voor elkaars belangen. Het doel van deze scriptie is niet het opstellen van een strikt te volgende procedure die leidt tot de perfecte oplossing, maar geeft inzicht in de situatie die zich bij deze verblijven voordoet. Er worden verschillende cases getoond waar dieper wordt ingegaan op de omgang met dit soort monumenten, de plannen, de samenwerking en het resultaat.

PROBLEEM- EN VRAAGSTELLING Het is duidelijk dat zowel het dierenwelzijn als het behoud van monumenten belangrijk is voor de samenleving en dat dierenverblijven met een monumentenstatus door kruisende belangen zich in een lastige situatie bevinden. De probleemstelling die in deze scriptie wordt beantwoord is daarom de volgende: Welke problemen ontstaan er bij het veranderen van een nog bewoond dierenverblijf met een monumentenstatus en hoe kunnen de eigenaren van deze nog in gebruik zijnde dierenverblijven aan de eisen van zowel het Dierentuinenbesluit als de Monumentenwet voldoen?

11

Ibidem. 10. Monumentenzorg(ers): De verschillende organiaties en instanties die opkomen voor de belangen van het monument zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Bureau Monumenten en Archeologie en Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam. 12


16 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

OPBOUW SCRIPTIE De probleemstelling is opgedeeld in een zestal deelvragen die in de hier op volgende hoofdstukken worden behandeld. Tezamen zorgen zij ervoor dat er een zo compleet mogelijk antwoord kan worden gegeven op de probleemstelling. De hoofdstukken in deze scriptie zijn er op gericht de verschillende deelvragen te beantwoorden. Hoofdstuk 1 begint met de methode van onderzoek om helder te maken wat er allemaal is gebeurd om deze scriptie te kunnen schrijven en te verantwoorden waarom er voor bepaalde methodes is gekozen. Hoofdstuk 2 geeft een introductie op dierenverblijven en de geschiedenis van dierentuinen. Deze blik in het verleden geeft inzicht in de dierentuinen van vandaag. Ook gaat dit hoofdstuk in op dierenverblijven met een monumentenstatus in Nederland en beantwoord het de eerste deelvraag: Welke dierenverblijven in Nederland hebben een monumentenstatus en welke hiervan worden nog door dieren bewoond? Hoofdstuk 3 vertelt over de ontstaansgeschiedenis van de monumentenzorg en de manieren om een monument te waarderen. Het hoofdstuk geeft een antwoord op de tweede deelvraag: Wat maakt deze verblijven tot monument en welke veranderingen hebben invloed op de boodschap en waarde van deze monumenten? Hoofdstuk 4 licht uit welke wetten en regels er gelden voor dierenverblijven met een monumentenstatus en laat zien waar de knelpunten zitten. In dit hoofdstuk wordt de derde deelvraag beantwoord: Wat houden de Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit in en wat betekenen deze wetten voor dierenverblijven met een monumentenstatus? Hoofdstuk 5 laat de ervaringen en meningen van enkele stakeholders horen over verbouwingen aan monumentverblijven en beantwoord daarmee de vierde deelvraag: Wie zijn de direct- en indirect betrokken partijen en hoe staan zij tegenover dit probleem? Hoofdstuk 6 gaat in op vier verschillende dierentuinen in binnen en buitenland waar is gekeken naar de omgang met monumentverblijven. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vraag: Hoe zijn dierentuinen in binnen- en buitenland tot nu toe omgegaan met noodzakelijke veranderingen aan monumentale dierenverblijven? en Welke voorbeelden zijn er van renovaties en verbouwingen waar de drie partijen tevreden mee zijn en kunnen de gebruikte procedures ook toegepast worden op andere verblijven? In hoofdstuk 7 wordt met behulp van conclusies uit voorgaande hoofdstukken een antwoord gegeven op de hoofdvraag. Ten slotte geeft hoofdstuk 8 een persoonljke reflectie op het onderzoek.




METHODE VAN ONDERZOEK | 19

1. METHODE VAN ONDERZOEK In deze scriptie wordt het spanningsveld tussen het dierenwelzijn en het beheer en behoud van dierenverblijven met een monumentenstatus in kaart gebracht. De vraag is: ‘Welke problemen ontstaan er bij het veranderen van een nog bewoond dierenverblijf met een monumentenstatus en hoe kunnen de eigenaren van deze nog in gebruik zijnde dierenverblijven aan de eisen van zowel het Dierentuinenbesluit als de Monumentenwet voldoen?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden is informatie nodig over zowel de standaarden van het dierenwelzijn als de standaarden wat betreft monumentenzorg. Daarnaast is het belangrijk om zo veel mogelijk informatie te winnen uit bestaande voorbeelden van dierenverblijven met een monumentenstatus. Voor dit onderzoek is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. Doormiddel van interviews, literatuur- en observatieonderzoek is geprobeerd zo veel mogelijk over dit onderwerp boven tafel te krijgen. Daarnaast is er een survey verspreid onder direct- en indirect betrokken partijen om hun meningen en standpunten wat betreft dierenverblijven met een monumentenstatus te verkrijgen.

1.1 LITERATUUR Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van literatuur en artikelen. Een deel hiervan is doormiddel van zoektermen via internet verkregen maar het grootste deel is aangeraden door experts op het gebied van monumenten en dierenmanagement die in het kader van dit onderzoek zijn benadert. Zij raadde titels aan als A Different Nature van David Hancocks en ZOO van Eric Baratay en Elisabeth Hardouin- Fugier waarin de algemene geschiedenis van 13 dierentuinen is te vinden. Ook werden titels aangeraden die meer specifiek informatie gaven over één dierentuin zoals The Chant of Paradise door Roland Baetens en The ZOO 14 door J. Barrington- Johnson. Aan de hand van deze bronnen is kennis opgedaan over de ontstaansgeschiedenis van dierentuinen. Door deze geschiedenis te bestuderen is duidelijk geworden hoe in het begin met verblijven en dierenwelzijn werd omgegaan en hoe dit door de jaren heen is ontwikkeld tot de huidige visie. Ook is informatie opgedaan over de ontstaansgeschiedenis van de monumentenzorg waardoor het belang van monumenten en de drang om deze te bewaren helder wordt. Deze informatie is verkregen uit artikelen als Het fundament onder het Monument van Jaqueline von Santen die werden aangeraden door

13

D. Hancocks, A Diffrent Nature.The Paradoxical World Of Zoos And Their Uncertain Future.(California: University of California Press, 2001).; E. Baratay en E. Hardouin- Fugier, ZOO, A History Of Zoological Gardens In The West.(Londen: Reaktion Books Ltd, 2002). 14 R. Baetens, The Chant Of Paradis. The Antwerp Zoo: 150 years of history. (Tielt: Lonnoo, 1993).; J. Barrington- Johnson, The ZOO. The Story of London Zoo. (Londen: Robert Hale, 2005).


20 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN 15

Frank Altenburg, senior beleidsmedewerker bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Als derde punt is er gekeken naar verschillende wetten en codes die bij dit onderwerp van belang zijn. Door deze regels naast elkaar te leggen is duidelijk geworden waar de knelpunten zich bevinden.

1.2 CASESTUDIES De beste manier om te kijken naar de huidige situatie, de meest gebruikte procedures en gevolgen van de botsende eisen, is om te kijken naar de praktijk. In dit onderzoek worden daarom meerdere dierenverblijven met een monumentenstatus besproken. Aan de hand van de dierentuinen in Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Londen is gekeken naar de monumenten en de staat waarin zij nu verkeren, welke rol monumentale verblijven hebben en hoe een verbouwing wordt aangepakt.

1.3 INTERVIEWS Om meer over dit probleem te weten te komen is een gesprek gevoerd met Erik A. de Jong, Artis hoogleraar cultuur, landschap en natuur aan de Universiteit van Amsterdam, adviseur van Artis en curator van het Groote Museum. Met hem is gesproken over de verblijven in Artis en of de monumentenstatus van deze verblijven nu ook echt een belemmering vormt. Met Harrie Knol, projectmanager vernieuwingen in Artis, is vervolgens een afspraak gemaakt om te praten over de renovatie van het Apenhuis en Vogelhuis die in 2011 is afgerond. Hij heeft verteld over de historie van de gebouwen en het verloop van de samenwerking met Bureau Monumenten en Archeologie (BMA). In Blijdorp is een interview gehouden met projectmanager René Reusen en Thea van Hemert en Astrid Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam. Met hen is de situatie in de Diergaarde besproken. De heer Reusen heeft verteld over het acceptatieproces dat heeft plaatsgevonden na de benoeming tot monument en mevrouw van Hemert heeft verteld over de waardestelling van monumenten. Daarnaast is inzicht verkregen in hun samenwerking als het gaat om de verbouwing van een monument in Diergaarde Blijdorp. In een tweede gesprek met René Reusen is een goede basis gelegd voor de case over de verbouwing van het monumentale giraffenverblijf tot leeuwenverblijf, dat nu volop aan de gang is.

15

J. von Santen, “Het fundament onder het monument”, Tijdschrift van de RCE. (2013), http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rce_tijdschrift_3_2013.pdf, geraadpleegd 11 februari 2014.


METHODE VAN ONDERZOEK | 21

Daarnaast zijn er vragen gesteld via email aan medewerkers van dierentuinen, Architectenbureaus en de overheid.

1.4 SURVEYONDERZOEK ÉÊn van de deelvragen gaat in op de mening en standpunten van direct- en indirect betrokken partijen als bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging Dierentuinen en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Het is interessant om te weten wat zij precies van de situatie vinden en waar hun prioriteiten liggen. Er zijn zowel partijen van de kant van monumenten als van de kant van het dierenwelzijn benadert. Naast hun prioriteiten is ook gevraagd of zij ooit betrokken zijn geweest bij een verbouwing aan een monumentdierenverblijf en hoe zij de samenwerking in dat proces hebben ervaren. Er is hier gekozen voor een surveyonderzoek om zoveel mogelijk partijen te kunnen benaderen en een zo groot mogelijk hoeveelheid aan meningen te verzamelen. De diepgaande informatie is opgedaan in persoonlijke interviews. Alle bronnen die in dit onderzoek zijn gebruikt, zijn geannoteerd volgens de door de Schrijfwijzer vastgestelde richtlijnen. Voor een compleet overzicht van alle gebruikte bronnen wordt verwezen naar het bronnenoverzicht achter in dit document.


22 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN




DIERENVERBLIJVEN | 25

2. DIERENVERBLIJVEN In dit hoofdstuk word de ontstaansgeschiedenis van dierentuinen besproken. Door deze geschiedenis te bestuderen is inzicht verkregen in de ontwikkeling van de eerste gedomesticeerde dieren tot de heersende visie tot omgang met dieren. Daarnaast zal de vraag: Welke dierenverblijven in Nederland hebben een monumentenstatus en welke hiervan worden nog door dieren bewoond? worden beantwoord en wordt uitgelegd waarom er voor dit onderzoek een aantal Nederlandse dierenverblijven buiten beschouwing zijn gebleven.

2.1 DE EERSTE DIERENCOLLECTIES David Hancocks, auteur van A Different Nature, zegt dat het ontstaan van dierentuinen terug gaat naar het paleolithische tijdperk waarin mensen begonnen met het domesticeren van wilde honden. Een hond zorgde voor extra veiligheid, hielp bij de jacht en was een prima speelmaatje. Daarnaast had de eigenaar van de hond een hogere status en meer 16 macht. Wat een persoon bezit en het tentoonstellen van deze eigendommen is altijd een belangrijk onderdeel geweest van de status van een mens. De eerste collecties van wilde dieren waren dan ook vooral een symbool van prestige. Dierentuinen hebben zich los van elkaar over de hele wereld in veel verschillende culturen ontwikkeld. De eerste dierentuin ontstond 4300 jaar geleden in de Sumerische stad Ur. Egyptische koningen hadden collecties van duizenden dieren. Maar ook in China 3000 jaar geleden en in Griekenland 2400 jaar geleden 17 waren in veel steden uitgebreide dierentuinen te vinden. Jaren later in het Romeinse Rijk zijn er twee totaal verschillende manieren van het houden van dieren zichtbaar. Er waren menageries aan de rand van de stad waar dieren werden 18 gehouden om ze goed van dichtbij te kunnen observeren en ervan te genieten. De andere kant omvat de amfitheaters in het centrum van de stad. De spektakels die in het Colosseum plaatsvonden betekende de dood van vele dieren. De toeschouwers gruwelden er niet van, maar wilde juist meer. Op een zekere dag werden er in Rome’s Circus Maximus 63 leeuwen, 40 beren en een onbekend aantal olifanten afgeslacht en het publiek wilde alleen maar meer. In het jaar 80 werd door Pompey een voorstelling gefinancierd die de dood betekende voor 20 olifanten, 600 leeuwen, meer dan 400 luipaarden, een neushoorn en enkele apen.

16

Hancocks, Different Nature, 6. Ibidem. 7. 18 Ibidem. 12. 17


26 |TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

De dubieuze eer van het record staat op naam van Trajan die, om een militaire overwinning 19 te vieren, 11000 dieren afmaakte. Na de val van het Romeinse Rijk verdwijnen de bibliotheken, botanische tuinen en 20 menageries voor een groot gedeelte. In de middeleeuwen zijn er nog maar weinig te zien. Halverwege de 1752 wordt Tiergarten Schönbrunn opgericht in Wenen. Het is de eerste 21 dierentuin in Europa.

2.2 DIERENTUINEN EN -BESCHERMING In een bepaald opzicht lijkt een dierentuin op een museum. Er is namelijk spraken van een collectie en van collectiebeleid. De bezoekers bekijken die collectie en leren of genieten hiervan of in het beste geval beide. In het begin van de dierentuinen waren er zelfs galerijen. Een wand met alle kooien naast elkaar waar je als bezoeker langs kon lopen. In Artis is de katten galerij nu nog te zien. De verblijven zijn natuurlijk al een aantal keer aangepast en de dieren hebben veel meer ruimte dan bij de opening van de galerij, maar toch vertelt Artis hoogleraar Erik A. de Jong in een gesprek dat dit voor de bezoekers een van de plekken is 22 die ze het liefste anders zouden zien. In 1824 wordt in Brittannië de eerste organisatie voor dierenbescherming opgericht. Dit is de ‘Royal Society for the Preservation of Cruelty to Animals’. Parijs volgt in 1845, België in 23 1863 en Nederland in 1864 met de ‘Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren’. e In het midden van de 20 eeuw zijn alle landen in Europa en Noord Amerika het er over 24 eens dat dieren op een georganiseerde manier beschermd moeten worden. In de grootte en ontwikkeling van de collectie is aan het einde van de 20 eeuw een verandering te zien. Tot die tijd streefde tuinen vooral naar groei van de collectie. In Antwerpen is na 1985 het streven naar minder dieren ingevoerd. Op die manier zijn er voor 25 de dieren die over blijven meer mogelijkheden om een natuurlijk leefgebied te creëren. Het welzijn van de dieren komt boven de beleving van de bezoeker te staan.

19

Ibidem. 9-11. Ibidem. 12. 21 K. de Jonge, “Geschiedenis van dierentuinen en het houden van exotische dieren”, http://www.isgeschiedenis.nl/nieuws/geschiedenis-van-dierentuinen-en-het-houden-van-exotische-dieren/, (10 september 2013), geraadpleegd 20 maart 2014. 22 E. A. de Jong, Artis hoogleraar cultuur, landschap en natuur aan de Universiteit van Amsterdam, adviseur van Artis en curator van het Groote Museum geïnterviewd door K. Letter op 28 januari 2014 tijdens een bezoek aan Artis. 23 Baetens, Chant of Paradise, 20. 24 Ibidem. 21. 25 Ibidem. 186. 20


DIERENVERBLIJVEN | 27

2.3 HUIDIGE VISIE De gebeurtenissen uit de voorgaande paragraven hebben geleid tot het beeld dat er nu van dierentuinen heerst. De maatschappelijke rol van dierentuinen is erg veranderd. Bij de oprichting was verzamelen een belangrijk aspect en werd er geprobeerd een collectie zo compleet mogelijk te maken. Tegenwoordig is de educatieve rol veel belangrijker en moet het houden van dieren te verantwoorden zijn. Dan kan er gevraagd worden of het houden van drie verschillende mensapen nodig is om het verhaal van de mensaap te vertellen. Is één 26 soort dan niet genoeg? De vraag of dierentuinen überhaupt nog wel te verantwoorden zijn is bij dit onderzoek meermaals naar voren gekomen. Deze uiterst interessante vraag is zeker nader onderzoek waard, maar omdat die discussie geen toegevoegde waarde heeft voor dit onderzoek is hier verder niet op ingegaan. Om er zeker van te zijn dat dierentuinen streven naar het hoogst mogelijke welzijn voor dieren, zijn er verschillende wetten en codes geschreven waarin de eisen aan de huidige dierverzorging zijn opgesteld. Deze regels worden besproken in hoofdstuk 4.

2.4 53 RIJKSMONUMENTVERBLIJVEN IN NEDERLAND In het Nederlandse monumentenregister is “dierenverblijf” een subcategorie die aangegeven kan worden in de zoekopdracht. Hieruit volgen 53 resultaten. 23 Monumenten uit deze lijst zijn losstaande monumenten die zich niet binnen een dierentuin bevinden. Ook is het in veel gevallen onduidelijk wat de huidige functie van deze verblijven is en of er nog dieren in worden gehouden. Omdat zij ook niet onder het Dierentuinenbesluit vallen en het daar in de hoofdvraag wel over gaat, is besloten deze verblijven niet mee te nemen in het onderzoek en volledig te richten op de rijksmonumentverblijven in dierentuinen. De 30 27 andere verblijven zijn dan ook op te delen tussen Artis en Blijdorp.

2.5 VERBLIJVEN IN BLIJDORP EN ARTIS Diergaarde Blijdorp kent zowel gemeentelijke- als rijksmonumenten. Omdat er in de hoofdvraag over de botsingen met de Monumentenwet wordt gesproken beperkt deze scriptie zich tot de rijksmonumenten. Dit zijn samen met de beschermde stads- en dorpsgezichten de enige monumenten die onder de bescherming van de Monumentenwet 28 vallen.

26

H. Knol, projectmanager vernieuwingen in Artis geïnterviewd door K. Letter op 14 mei 2014 tijdens een bezoek aan Artis. 27 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, “Monumentenregister”, http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/php/main.php, geraadpleegd op 27 april 2014. 28 Rijksoverheid, “Wat is een monument en welke typen monumenten zijn er?”, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/monumenten-en-erfgoed-archeologie/vraag-en-antwoord/watis-een-monument-en-welke-typen-monumenten-zijn-er.html, geraadpleegd op 30 april 2014.


28 |TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Het eerste rijksmonument van Blijdorp is niet een gebouw, maar de tuinaanleg met zijn kenmerkende centrale as die eindigt bij het giraffenhuis en de theeschenkerij die bij de 29 cases in deze scriptie zullen worden besproken. Van de overige rijksmonumenten bestaat een deel uit dienstgebouwen en een deel uit (houten) verblijven. Niet al deze verblijven 30 worden op het moment bewoond. Op het terrein van Artis staan gebouwen die ouder zijn dan de tuin zelf doordat het terrein 31 bestaat uit samengevoegde tuinen en stukjes grond. De bouwstijl van sommige verblijven e 32 is uniek voor Amsterdam omdat ze stammen uit de vroege jaren van de 19 eeuw. De verbouwing van het Apenhuis dat is gebouwd in 1908 wordt besproken als case in hoofdstuk 33 6. Nederland heeft dus twee dierentuinen met rijksmonumenten. Toch is er voor gekozen om ook buitenlandse dierentuinen in dit onderzoek te betrekken. Dit is gedaan om een vergelijking te kunnen maken met de omgang met monumenten in het buitenland en waar mogelijk een voorbeeld te nemen aan de tegengekomen oplossingen of om te leren van eventueel gemaakte fouten.

29

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, “Monumentenregister”. T. van Hemert en A. Karbaat, Consulenten architectuurhistorie, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. 31 Artis, “Artis van A tot Z”, www.artis.nl/ontdek-artis/artis-a-z, geraadpleegd op 30 april 2014. 32 E. A. de Jong, Artis hoogleraar cultuur, landschap en natuur aan de Universiteit van Amsterdam, adviseur van Artis en curator van het Groote Museum geïnterviewd door K. Letter op 28 januari 2014 tijdens een bezoek aan Artis. 33 Ibidem. 30



30 |TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

‘Monumenten zijn eenvoudig niet weg te denken uit ons bestaan. Ze zijn onderdeel van ons collectief geheugen en vormen de verbindende schakel tussen ons verleden, heden en toekomst. Ze spelen een belangrijke rol in hoe we de dagelijkse leefomgeving beleven en waarderen. Ze herinneren aan onze geschiedenis, omdat ze in hun verschijningsvorm zichtbaar anders zijn. Tegelijkertijd is hun aanwezigheid juist heel vertrouwd en vanzelfsprekend. De verschillende provincies in Nederland hebben ieder hun eigen bijzondere karakter. In die monumentale schoonheid van dorp, stad en land herkennen we tastbare getuigen van onze identiteit.’ 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten


MONUMENTEN | 31

3. MONUMENTEN Om achter het behouden van een monument te kunnen staan is het belangrijk te weten waarom een monument wordt bewaard. Met die informatie is duidelijk wat er aan een monument wel en niet veranderd kan worden en welke invloed dat heeft op de waarde van een monument. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op wat een monument precies is en hoe de zorg voor deze bouwwerken is begonnen. Daarnaast wordt besproken hoe het benoemingsproces van een gebouw tot monument eruit ziet en hoe de waarde van een monument wordt bepaald. Met al deze informatie kan de deelvraag: Wat maakt verblijven tot monument en welke veranderingen hebben invloed op de boodschap en waarde van deze monumenten? worden beantwoord.

3.1 EEN MONUMENT Het woord monument doet veel mensen denken aan kerken en standbeelden. Toch zijn er nog veel meer bouwwerken die tot monument kunnen worden benoemd. Boerderijen, bunkers, fabrieksgebouwen, bruggen en zoals in deze scriptie te lezen is ook dierenverblijven. Er is eigenlijk maar één uitzondering. Roerende bouwwerken kunnen 34 volgens de monumentenwet niet tot rijksmonument worden benoemd. Naast het rijk kunnen ook de gemeente of provincie monumenten aanwijzen. Zo kunnen bouwwerken die niet voldoen aan de eisen van de monumentenwet, maar wel belangrijk zijn voor de gemeente toch worden beschermd. Die bescherming houdt in dat er zonder toestemming 35 van de gemeente niet zomaar iets aan het bouwwerk veranderd mag worden. Jaqueline von Santen vertelt in haar artikel van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed dat ondanks de bescherming monumenten er niet uit blijven zien zoals ze oorspronkelijk zijn bedoeld. ‘Bouwwerken zijn niet statisch. Dat geldt evenzeer voor de bijzondere, historische bouwwerken die als rijksmonument zijn beschermd. Niet alleen zijn monumenten aan slijtage onderhevig, maar ook het gebruik ervan verandert in de loop der jaren. De fabriek fungeert niet meer als fabriek. Op de school wordt geen les meer gegeven en in de stal staan geen dieren meer. Monumenten moeten in gebruik gehouden worden om het behoud op lange termijn te garanderen. In de fabriek komen ateliers, in de school gaat gewoond worden, in de stal komt een restaurant. Daarvoor moeten

34

Monumentenwet 1988.(versie: 11 december 2013). M. Stokroos, Stichting Open Monumentendag, Alles wat je altijd al wilde weten over monumenten en bouwstijlen. (Amsterdam: Thoth, 2006). 35


32 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

ze worden aangepast. De vraag is hoe dat kan gebeuren zonder dat de monumenten 36 datgene kwijtraken wat ze bijzonder maakt.’ In Nederland zijn er vijf verschillende soorten monument. De belangrijkste hiervan is het rijksmonument. Rijksmonumenten zijn van nationaal en soms zelfs internationaal belang 37 en worden beschermd door de Monumentenwet. Daarnaast zijn er beschermde stads- en dorpsgezichten die ook onder de monumentenwet vallen. Niet alle panden binnen zo’n beschermd gebied hoeven overigens een monumentenstatus te hebben. Drenthe en NoordHolland bezitten provinciale monumenten en individuele gemeenten hebben gemeentelijke monumenten. De laatste categorie is mobiel erfgoed. Dit omvat al het erfgoed dat 38 beweegt.

3.2 GESCHIEDENIS e

De aanleiding tot het beschermen van monumenten ontstond in de tweede helft van de 19 eeuw. Nederland kende een periode van economische bloei en steden groeide. Veel gebouwen die de groei in de weg stonden werden gesloopt om ruimte te maken voor nieuwe gebouwen. Het ging naast woningen bijvoorbeeld ook om kantoren en hotels. Deze 39 slooptrend was niet bij iedereen geliefd. Jonkheer meester Victor Eugène Louis de Stuers was de eerste in Nederland die zich met monumenten bezig hield. Hij rondde een rechtenstudie af en had grote interesse voor kunst en cultuur. Hier schreef hij in 1873 het artikel ‘Holland op zijn smalst’ over. In het artikel zegt hij dat in alle bevolkingslagen een passieve houding heerst als het gaat om kunstonderwijs en de bescherming van gebouwen. Mede door dit artikel wordt Stuers benoemd tot referendaris aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken als chef van een nieuwe afdeling Kunsten en Wetenschappen. Hij plaatst met een aantal vrijwilligers gebouwen die volgens hem de moeite waard zijn om te bewaren op een lijst. Hier is dan nog geen wet aan verbonden, maar hij maakt zich wel sterk voor deze gebouwen en weet er ook een aantal te redden van de sloop. Een voorbeeld hiervan is de Grote kerk van Veere. Hij 40 kocht de kerk op waarmee deze het eerste rijksmonument van Nederland werd. In 1903 kwam er een speciale rijkscommissie onder leiding van P.J.H. Cypers. In 1947 wordt de Rijksdienst voor Monumentenzorg opgericht die tot een aantal jaar geleden heeft

36

Santen von, Fundament onder het monument. Rijksoverheid, “Wat is een monument en welke typen monumenten zijn er?”. 38 Ibidem. 39 Stokroos, Alles wat je altijd al wilde weten over monumenten en bouwstijlen. 40 R.M. Belder, Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer in de PKN, “Victor Stuers, oprichter monumentenzorg in Nederland”, http://www.kerkrentmeester.nl/site/index.php/artikelen/gebouwen/gebouwen_kerken/Monumentaal/Vict or_de_Stuers_oprichter_monumentenzorg_in_Nederland (15 januari 2008), geraadpleegd op 30 april 2014. 37


MONUMENTEN | 33

bestaan en als belangrijkste taak had de monumenten te beschermen en in stand te 41 houden. In 1961 werd de Monumentenwet van kracht. Hierin stonden de bevoegdheden van de overheid en de regels waar een eigenaar van een beschermd monument zich aan moet houden. In 1988 werd de wet vervangen door de Monumentenwet 1988. Dat is de wet, die nu nog steeds geldt. Wel wordt er inmiddels gekeken of de wet niet moet worden aangepast en op welke punten dit mogelijk en wenselijk is. Het grootste verschil tussen de twee wetten is waar het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid ligt. In de wet van 1961 liggen de taken vooral bij de monumentenzorg zelf terwijl de wet van 1988 veel taken overdraagt aan de betreffende gemeenten. Ook hebben de eigenaren een grotere rol gekregen. Ze moeten beter worden geïnformeerd over hetgeen zij bezitten en ook de verantwoordelijkheid die zij 42 hiervoor hebben groeit. Carolin Driedijk, medewerker bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verwoordt in een email de ontwikkeling als volgt: ‘In de eerste periode lag vooral de nadruk op ‘behoud’ (vastleggen, beschrijven, behouden van monumenten). De laatste jaren is de zorg voor monumenten steeds meer onder de mensen gekomen. Belangrijk is daarbij een verschuiving in ‘taal’. Zo wordt door velen niet langer over monumentenzorg gesproken, maar over Cultuurhistorie. En in plaats van behoud, spreekt men van ‘ontwikkeling’. Het lijkt er dus op dat de ontwikkeling van plekken, omgevingen en gebouwen steeds meer in een dynamische context wordt beschouwd. In plaats van het statische ‘behoud’, is er sprake van een dynamische inpassing in de wensen van vandaag de dag. Dat betekent dat het beleidsterrein Cultuurhistorie, steeds meer raakvlakken heeft met andere beleidsterreinen, zoals Ruimtelijke Ordening. De wortels die begin 1900 zijn geschoten, hebben geleid tot de bloei van een terrein waarvan we dagelijks de 43 vruchten plukken.’ Met het verdwijnen van het statische behoud is en meer ruimte voor ontwikkeling en staan monumentenzorgers open voor de mogelijkheden van herbestemming. Meer raakvlakken met cultuurhistorie betekent dat meer samenwerking nodig is tussen verschillende partijen. In dit onderzoek is dat voornamelijk de samenwerking met dierentuinen.

41

C. Driedijk, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, e-mail bericht aan auteur, 14 maart 2014. Ibidem. 43 Ibidem. 42


34 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

3.3 BENOEMING e

Al sinds het begin van de 20 eeuw zijn er dus gebouwen tot monument benoemd en vastgelegd op een lijst met bouwwerken die behouden dienen te blijven. In deze paragraaf wordt aan de hand van informatie die verkregen is uit een interview met Dr.ir. Jos Bosman, universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie, duidelijk gemaakt waar een gebouw aan moet voldoen om aan deze lijst met monumenten te worden toegevoegd. Het interview is in 2006 met hem gehouden door Jim Heirbaut, wetenschapsjournalist, voor Cursor 22, een publicatie van de 44 Technische Universiteit Eindhoven. Het gehele interview is terug te vinden in bijlage 1. Wanneer een gebouw 50 jaar oud is, komt het in aanmerking om tot monument te worden benoemd. Een gebouw bevindt zich dan namelijk vaak op en keerpunt. De eigenaar ziet de veroudering van het gebouw en wil graag verder. Dit kan door verbouwing of zelfs sloop. De bevolking of gemeente kan van dat gebouw juist graag willen dat het behouden blijft. Zij kunnen dan het gebouw voordragen om tot monument te worden benoemd. Dit voordragen kan gebeuren door externe personen, de gemeente of de monumentencommissie zelf. Het voorstel gaat dan naar de burgemeesters en wethouders 45 die uiteindelijk beslissen wat er met de status van het gebouw gebeurd. Bij zo’n voorstel wordt altijd goed gekeken naar wat de meest waardevolle en karakteristieke punten van een gebouw zijn. Deze mogen na de benoeming tot monument 46 niet zomaar meer worden aangepast. De belangrijkste reden om gebouwen en cultuur in het algemeen te behouden is de instandhouding voor het nageslacht. Hierbij wordt gelet op wat cultuurhistorisch gezien 47 belangrijk is en een monument is dan ook niet per definitie ‘mooi’. In het kader van dit onderzoek is gevraagd om een reactie van de heer Bosman over de relevantie van deze informatie. Gezien het interview stamt uit 2006 bestaat namelijk de mogelijkheid dat het benoemingsproces er nu anders uit ziet. Helaas heeft hij geen reactie gegeven en een recenter artikel is niet gevonden.

3.4 WAARDESTELLING Ieder gebouw heeft een eigen waarde. Deze waarde wordt mede bepaald door zijn historie, soort en ontwerper. Voordat er aan een monument iets wordt veranderd wordt er onderzoek gedaan naar de specifieke belangrijke kenmerken van een gebouw. Zo wordt in 44

J. Bosman, universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie geïnterviewd door J. Heirbaut in 2006 voor Cursor 22. 45 Ibidem. 46 Ibidem. 47 Ibidem.


MONUMENTEN | 35

kaart gebracht wat juist dit monument waardevol maakt. Als dit onderzoek goed is uitgevoerd, kunnen er plannen worden gemaakt voor de verbouwing en kan het juiste 48 maatwerk worden geleverd door specialisten. Allereerst wordt er bij zo’n onderzoek gekeken naar de redengevende beschrijving die bij de registratie van het monument staat vermeld. Dit is over het algemeen een beknopte beschrijving waarin de belangrijkste kenmerken van het pand staan. In sommige gevallen is het een heel uitgebreid en goed beschrijvend verhaal en is verder onderzoek niet nodig. Vaak is de beschrijving echter vooral juridisch georiënteerd en is de waardebeschrijving kort en misschien onvolledig. In dat geval is aanvullend onderzoek wel gewenst. Het nadere onderzoek richt zich dan op de bouwkundige, (bouw) historische, kunst- en 49 architectuurhistorische aspecten die het gebouw bijzonder maken.” Een onafhankelijke partij doet onderzoek naar de bouwhistorie, cultuurhistorie en architectuurhistorie. Als onderdeel van dit onderzoek wordt een waardestelling gemaakt. Een waardestelling bestaat vaak uit drie onderdelen: 1.

2. 3.

De monumentwaarden. Op basis van de bouw- en architectuurhistorische verschijningsvorm wordt een waarde gegeven aan de constructie, het exterieur en het interieur. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar de bouwmassa, kapconstructie, trappen en haarden. De constructie van een gebouw kan meer vertellen over de tijd waarin het monument is gebouwd, over de streek waarin het monument staat of de functie die het heeft gehad. De uitkomsten van dit 50 onderzoek dragen bij aan het beeld van vakmanschap uit een bepaalde periode. De historische waarden. Onder deze historie vallen de betrokken opdrachtgevers en architecten maar ook eventuele bijzondere omstandigheden en verhalen. De stedenbouwkundige (of landschappelijke) waarden. Hier wordt gekeken of de 51 context bepalend is voor het historische pand.

Van een gebouw kan daarna de waardestelling in kaart worden gebracht. Met kleuren worden de drie verschillende waarden aangegeven: 1. 2. 3.

48

Hoge waarden, waarvan het behoud noodzakelijk is; positieve waarden, waarvan het behoud wenselijk is; 52 en indifferente waarden.

Emmens onderzoek en advies Bouwhistorie Cultuurhistorie Architectuurhistorie, “Waardestelling”, http://www.emmensbca.nl/page10.html, geraadpleegd op 19 maart 2014. 49 Werkgroep monumentenpublicaties/ federatie welstand. 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten. 3. 50 Ibidem.9. 51 Emmens onderzoek en advies Bouwhistorie Cultuurhistorie Architectuurhistorie, “Waardestelling”. 52 Ibidem.


36 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Op afbeelding 1 is een voorbeeld te zien van een waardestellingstekening.

1. Voorbeeld van een waardestellingstekening.

De meningen kunnen verschillen over zo’n waardestelling, maar het vormt wel de basis van de planvorming bij een verandering aan een monument. De oorspronkelijke delen worden waar mogelijk in ere hersteld en worden verder met rust gelaten. Bij latere toevoegingen aan het gebouw is meer speling en kan gekeken worden naar de mogelijkheden voor 53 verandering. Een waardering is een momentopname. Onder ‘waarderen’ in relatie tot erfgoed verstaan de RCE: ‘Het doen van beargumenteerde en verifieerbare uitspraken over de waarde van 54 erfgoed.’ Op de museale weegschaal, van de RCE, geeft een andere manier om waarde te bepalen. Dit document is gericht op museale en daarmee roerende collectie. Waarom dit document hier toch wordt genoemd is omdat er in duidelijk wordt gemaakt dat waarde onderhevig is aan tijd en daarom af en toe op nieuw moet worden bekeken en bepaald. Dit is een vernieuwende gedachte die veel breder toepasbaar is dan alleen op museale collectie.

53

T. van Hemert en A. Karbaat, Consulenten architectuurhistorie, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. 54 Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Op de museale weegschaal. Collectiewaardering in zes stappen. (Werkendam: Drukkerij Damen, 2013), 4.


MONUMENTEN | 37

De waardering in dit document wordt gedaan aan de hand van zes stappen. Deze zijn lettertlijk overgenomen uit de publicatie: stap 1: Formuleer de aanleiding en vraagstelling en leg deze vast op het waarderingsformulier. stap 2: Bepaal wat u gaat waarderen, binnen welk referentiekader en wie de belanghebbenden zijn – gebruik desgewenst het referentiekaderformulier als hulpmiddel. stap 3: Bepaal welke criteria voor de waardering relevant zijn en definieer het waarderingskader – leg dit vast op het waarderingsformulier. stap 4: Ken waardescores toe en onderbouw ze met argumenten – leg dit vast op het waarderingsformulier. stap 5: Verwerking van de toetsing. stap 6: Besluit of actie.

55

Door van deze stappen gebruik te maken kan een monument gewaardeerd worden naar de huidige tijd. De uitslag ervan kan dienen als aanvulling op, of vervanging van de redengevende beschrijving van een monument.

55

Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Museale weegschaal.


38 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

3.5 RESTAURATIE EN HERBESTEMMING In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk werd al gezegd dat bouwwerken niet statisch zijn. Het weer zorgt voor achteruitgang van het materiaal en daarmee voor verandering in uiterlijk. Restauratie hiervan kan het uiterlijk terugbrengen naar zijn oorspronkelijke aangezicht, maar vermindert de authenticiteit van het gebouw. Daarom wordt er bij restauraties altijd goed vooronderzoek gedaan naar de bouwhistorie en zullen bij de restauratie zoveel mogelijk oorspronkelijke materialen en technieken worden gebruikt. Een ander aspect dat zorgt voor verandering aan het gebouw is de verandering van functie. Herbestemming komt steeds vaker voor. Daarbij is het belangrijk dat er gezocht wordt naar een balans tussen het monument en het gebruik ervan. De belangrijkste elementen die in de waardestelling naar voren komen mogen niet worden veranderd en daardoor is een gebouw misschien niet voor alle functies geschikt. Het is de taak van de Rijksdienst om de effecten die een herbestemming heeft te beoordelen en ondersteunend advies te geven aan de eigenaar. Op die manier wordt geprobeerd de aanpassing zo goed mogelijk te laten verlopen. Bij veranderingen aan een monument wordt niet alleen gekeken naar de fysieke kenmerken maar ook naar de invloed die een verandering heeft op de culturele betekenis 56 ervan. Ook bij dierenverblijven met een monumentenstatus is herbestemming aan de orde. Dat lijkt in eerste instantie misschien niet zo omdat het vaak wel een verblijf blijft, maar er komt een andere diersoort in. Iedere diersoort heeft zijn eigen eisen en daardoor is ook verandering van bewonerssoort wel degelijk herbestemming.

3.6 EEN VRAAG BEANTWOORD In de redengevende beschrijving van het rijksmonumentenregister staat aangegeven waarom een bepaald monument van belang is en waarom dit tot monument is benoemd. Wanneer veranderingen aan een monument wenselijk zijn, wordt er, aanvullend op de redengevende beschrijving, uitgebreid onderzoek gedaan naar de waarde van een monument. In dit bouwhistorisch onderzoek krijgen alle bouwelementen een waarde gradatie en wordt duidelijk welke elementen van een monument het belangrijkste zijn. Veranderingen aan die toonaangevende elementen zullen de waarde van het monument aantasten en aanpassingen aan deze onderdelen, anders dan restauratie, moeten dan ook zoveel mogelijk worden vermeden. Elementen die een minder hoge waarde hebben, bijvoorbeeld omdat ze later zijn toegevoegd, mogen eventueel wel worden aangepast.

56

Santen von, Fundament onder het monument.


MONUMENTEN | 39



SPANNINGSVELD DOOR WETTEN EN RICHTLIJNEN | 41

4. SPANNINGSVELD DOOR WETTEN EN RICHTLIJNEN Voor dierentuinen is dierenwelzijn van het allergrootste belang. Wanneer dit in het geding komt zal er zo goed mogelijk worden geprobeerd om de situatie weer optimaal te maken. Als dit betekent dat aanpassing aan het verblijf wenselijk is, stuiten eigenaren van dierenverblijven met een monumentenstatus op een probleem. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de wetten en regels die in deze situatie van toepassing zijn. Door alle regels naast elkaar te leggen wordt een antwoord gezocht op de vraag: Wat houden de Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit in en wat betekenen deze wetten voor dierenverblijven met een monumentenstatus?

4.1 DE MONUMENTENWET In eerste instantie lijken twee wetten de hoofdrol te spelen. Dit zijn de Monumentenwet 57 58 van 1988 en het Dierentuinenbesluit van 2002 . Dit zijn de wetten waar een dierentuin die in het bezit is van verblijven met een monumentenstatus zich aan zal moeten houden. Bij het uitpluizen van deze wetten blijkt echter dat er helemaal niet zoveel botsingen in deze documenten staan. In Artikel 2 lid 1 van de Monumentenwet staat dat bij de toepassing van 59 deze wet rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. Deze uitspraak verzacht alle “harde” eisen die in de wet staan en laten een hoop ruimte over voor discussie per geval. In Artikel 11 lid 1 van de Monumentenwet staat dat het verboden is om een 60 beschermd monument te beschadigen of vernielen. Ook dit zijn termen die ruimte laten voor discussie, omdat wat de één ziet als vooruitgang of herstel van een monument door een ander als beschadiging gezien kan worden. Volgens de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenvorderingen moet bij 61 ingrepen aan een beschermt monument altijd een vergunning worden aangevraagd. Zo’n aanvraag moet altijd worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie van 62 deskundigen. Ook moet er een bouwplan worden ingediend. In 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten staat dat voordat een vergunning wordt gegeven er altijd gevraagd zal worden naar de volgende documenten: 

57

Redengevende beschrijving van het monument,

Monumentenwet 1988. Dierentuinenbesluit 2002. 59 Monumentenwet 1988. Artikel 2 lid 1. 60 Ibidem. Artikel 11 lid 1. 61 Werkgroep monumentenpublicaties/ federatie welstand. 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten. 11. 62 Ibidem. 12. 58


42 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN   

Tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand (situatie, plattegronden, gevelaanzichten, langs- en dwarsdoorsneden, details), Foto’s van het monument, Foto’s van de directe omgeving van het monument.

Daarnaast kan gevraagd worden naar de volgende documenten:    

Een schriftelijke toelichting met (bouw)historische gegevens, Inspectierapport Monumentenwacht o.i.d., Fotomateriaal van vroegere situaties, 63 Werkomschrijving of bestek.

Sinds 2007 wordt al over de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) gesproken. In 2009 64 was de Beleidsbrief klaar. In het artikel Het Fundament Onder het Monument door projectleider interventie-ethiek bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Jaqueline von Santen verwijst de auteur naar de huidige ontwikkelingen van betreft het restauratieadvies: ‘De Rijksdienst herformuleert momenteel de uitgangspunten voor adviezen. De gedachte daarbij is dat de adviezen ruimte bieden aan de nodige veranderingen en de 65 waarde van het monument toch voldoende wordt gerespecteerd.’

4.2 HET DIERENTUINENBESLUIT In het dierentuinenbesluit zijn vooral de artikelen over soorteigen gedrag van belang omdat die naar voren komen bij de eisen aan een verblijf. Zo zegt Artikel 7a dat het soorteigen gedrag zoveel mogelijk moet worden gerespecteerd en in stand moet worden gehouden. En Artikel 7b dat bewegingsvrijheid niet op zodanige wijze mag worden beperkt dat het dier onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Volgens artikel 7d moeten alle dieren voldoende ruimte hebben en mag de bezetting van de verblijven en de materiële capaciteit van de dierentuin niet overschreden worden. Daarnaast moet er volgens artikel 7e rekening 66 worden gehouden met de behoeften van elk individueel dier. Wat al deze punten betekenen is afhankelijk van het diersoort en alle onderzoeken die naar dat diersoort zijn uitgevoerd. De kennis over soorteigen gedrag is tijdsgebonden. Er is nu immers veel meer bekend over gedrag dan 100 jaar geleden of zelfs in 2002 toen het Dierentuinenbesluit van kracht werd. Daarmee zijn ook de eisen die gesteld worden aan de verblijven steeds in

63

Ibidem.11. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg.(2009). 65 Santen von, Fundament onder het monument. 66 Dierentuinenbesluit 2002. Artikel 7. 64


SPANNINGSVELD DOOR WETTEN EN RICHTLIJNEN | 43

beweging en moet er steeds opnieuw worden gekeken of verblijven nog voldoen aan alle eisen die bij het inwonende diersoort horen. Artikel 8 van het Dierentuinenbesluit richt zich specifiek op de inrichting van dierenverblijven. Volgens lid 1 van dit artikel moet er rekening gehouden worden met: a. het soorteigen bewegingsgedrag, door het verblijf te voorzien van zoveel mogelijk elementen lijkend op de natuurlijke leefomgeving; b. het klimaat waarin de diersoort van nature leeft en het soorteigen bioritme, door het verblijf te voorzien van adequate beschutting en bescherming tegen voor de desbetreffende diersoort extreme weersomstandigheden en een adequate klimaatbeheersing en verlichting; c. het soorteigen sociale gedrag, door het verblijf bij solitaire huisvesting te voorzien van een voor de diersoort geschikte rusten schuilplaats en bij groepshuisvesting te voorzien van een rust- en schuilplaats die een dier de mogelijkheid biedt zich af te zonderen van de andere dieren; d. het soorteigen paringsgedrag, door de dieren op adequate wijze van elkaar te scheiden of in het verblijf waarin de dieren gedurende de paringstijd worden gehouden voorzieningen aan te brengen waardoor het soorteigen paringsgedrag mogelijk wordt gemaakt; e. het soorteigen uitscheidingsgedrag, door het verblijf indien nodig te voorzien van een 67 voor de diersoort geschikte mestplaats. Wanneer een dierentuin een nieuw verblijf laat bouwen is het praktisch dat deze regels er zijn en kunnen ze puntsgewijs afgewerkt worden tijdens de ontwerpfase. Bij een bestaand verblijf is dit al lastiger en als het verblijf ook nog een beschermd monument is, lijken sommige onderdelen onmogelijk te verwezenlijken.

4.3 RICHTLIJNEN VOOR DIERENWELZIJN Naast de twee wetten die hiervoor werden genoemd, bleek uit het onderzoek dat er op dit gebied ook een aantal richtlijnen zijn opgesteld. Voor dierentuinen zijn er verenigingen waarbij ze zich aan kunnen sluiten. Wanneer zij dit doen gaan zij akkoord met de richtlijnen die deze vereniging stelt. In Nederland is de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) de grootste vereniging voor dierentuinen. Er zijn op dit moment twaalf dierentuinen die zich hierbij hebben aangesloten. Zij hebben toegezegd zich aan bepaalde regels te houden. Op hun website introduceert de NVD zich met de onderstaande doelstelling:

67

Dierentuinenbesluit 2002. Artikel 8 lid 1.


44 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

‘De Nederlandse Vereniging van Dierentuinen is de overkoepelende organisatie voor Nederlandse dierentuinen en is opgericht in 1966. Zij houdt zich bezig met belangenbehartiging, kwaliteitsbewaking en het bevorderen van de gezamenlijkheid bij de leden. De dierentuinen van de NVD werken nauw samen op het gebied van fokprogramma’s, educatie, natuurbescherming en onderzoek. De aangesloten dierentuinen hebben samen richtlijnen en codes opgesteld voor een verantwoord beheer van de diercollecties. Lidmaatschap van de NVD kan dus gezien worden als 68 een kwaliteitskeurmerk voor een dierentuin.’ In een dierentuin leert de bezoeker waarom dieren en de natuur belangrijk zijn voor de wereld en dat de mensheid er bewust mee om moet gaan. Dierentuinen hebben dus niet alleen de taak om voor het dierenwelzijn te zorgen, ze vervullen ook een grote educatieve rol. Aangesloten dierentuinen moeten dankzij deze doelstelling onder andere aan een bepaalde kwaliteit wat betreft educatie en dierenwelzijn voldoen. Zo kent de NVD een ethische code die is opgesteld in 2010. Punt 1 en 4 uit deze code gaan specifiek over dierenverblijven. Punt 1: Dierentuinen presenteren hun dieren in een omgeving met zoveel mogelijk elementen uit hun natuurlijke leefomgeving om hen het soorteigen gedrag zo goed als mogelijk te laten tonen. Punt 4: Dierentuinen huisvesten en verzorgen de dieren uit hun collectie op een zodanige 69 wijze dat zij zo veel als mogelijk soorteigen gedrag kunnen ontplooien. Deze punten lijken een samenvatting te zijn van wat er artikel 7 en 8 van het Dierentuinenbesluit uit 2002 staat. De overlap wat huisvesting betreft is bij de wetten en richtlijnen groot. Toch zijn deze richtlijnen niet overbodig. De ethische code is geschreven in overleg met alle dierentuinen en alle dierentuinen hebben toegezegd deze richtlijnen te volgen. Hiermee geven ze aan dat zij erkennen wat er in het Dierentuinenbesluit staat en dat zij er ook alles aan zullen doen op zich zo goed mogelijk aan deze punten te houden. Naast dat de dierentuinen nationaal samenwerken om dit doel zo goed mogelijk te bereiken, zien zij ook het belang in van internationale samenwerking. Alle twaalf NVD dierentuinen zijn daarom ook aangesloten bij the European Association of ZOOs and 70 Aquaria (EAZA). Bij de EAZA zijn maar liefst 345 dierentuinen aangesloten uit 41 landen. Ook deze vereniging heeft een duidelijke doelstelling:

68

Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, “NVD”. Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, NVD Ethische code (2010). 70 Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, “NVD”. 69


SPANNINGSVELD DOOR WETTEN EN RICHTLIJNEN | 45

EAZA’s mission is to facilitate co-operation within the European zoo and aquarium community with the aim of furthering its professional quality in keeping animals and presenting them for the education of the public, and of contributing to scientific research and to the conservation of global biodiversity. It will achieve these aims through stimulation, facilitation and co-ordination of the community’s efforts in education, conservation and scientific research, through the enhancement of co-operation with all relevant organisations and through influencing relevant legislation within the EU.’71 Het Dierentuinenbesluit is een nationale wet en zal daarom op sommige punten anders zijn dan wetten met betrekking tot dierenwelzijn uit andere landen. De EAZA zet een Europese standaard. Door samenwerking zorgen dierentuinen door heel Europa ervoor dat de kwaliteit van zorg voor dierentuindieren zo hoog mogelijk is.

4.4 EEN VRAAG BEANTWOORD Dierentuinen moeten zich aan alle regels houden die in dit hoofdstuk aan de orde zijn gekomen en moeten aan alle eisen voldoen die hieruit volgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een dierentuin niet erg enthousiast wordt wanneer deze tot monument wordt benoemd. De status brengt een aantal beperkingen met zich mee waar een dierentuin die gericht is op groei vanzelfsprekend niet op zit te wachten. Wanneer een dierenverblijf volgens het Dierentuinenbesluit of een van de opgestelde richtlijnen niet meer voldoet zal een dierentuin daar iets aan moeten doen. Wanneer het verblijf een monument betreft zorgt de monumentenwet ervoor dat veranderingen aan het verblijf niet zomaar kunnen worden gemaakt. Dat een verbouwing niet vanzelfsprekend is en dat dierentuinen daar veel energie in steken blijkt uit de cases die besproken worden in hoofdstuk 6.

71

European Association of Zoos and Aquaria, http://www.eaza.net/about/Pages/Introduction.aspx, geraadpleegd 16 februari 2014.


46 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN




STAKEHOLDERS | 49

5. STAKEHOLDERS Bij de verbouwing van een monument zijn er verschillende partijen met ieder eigen belangen. In het geval van dierenverblijven zijn er naast de belangen van monumentenzorgers er pandeigenaren ook belangen vanuit de dieren die een rol spelen. Om de vraag: Wie zijn de direct- en indirect betrokken partijen en hoe staan zij tegenover dit probleem? te beantwoorden zijn doormiddel van een survey verschillende partijen benadert.

5.1 BETROKKENEN Onder direct betrokken partijen wordt iedereen verstaan die betrokken is (geweest) aan de verbouwing van een monumentverblijf. Dit zijn naast de dierentuinen zelf bijvoorbeeld de architecten van Broekbakema die projecten doen voor Diergaarde Blijdorp en onderzoeksbureaus als Lisette Kappers Onderzoek & Architectuur die voor diezelfde dierentuin een bouwhistorisch onderzoek heeft uitgevoerd. De indirect betrokken partijen zijn zelf niet verbonden (geweest) aan de verbouwing van een monumentverblijf, maar er wordt wel van ze verwacht dat ze een duidelijke mening hebben over het probleem. Dit zijn partijen als de Nederlandse Vereniging voor Dierentuinen, Rijksdienst Cultureel erfgoed en de Partij voor de Dieren. Omwonenden en leden van de dierentuin zouden ook als indirect betrokken partijen kunnen worden gezien, deze zijn buiten beschouwing gebleven omdat zij geen overkoepelende woordvoerder hebben die benaderd kon worden.

5.2 GELIJKE GEDACHTEN Doordat er partijen uit verschillende invalshoeken zijn benaderd was de verwachting dat er verschillende standpunten naar voren zouden komen. De meningen komen echter op veel punten overeen. Hierbij is het belangrijk om te vermelden dat vier partijen hebben gereageerd en slechts twee daarvan ook echt antwoorden hebben gegeven op de vragen. Een conclusie is met zo weinig respons moeilijk te trekken. Wel kunnen een aantal gegeven argumenten worden uitgelicht van Broekbakema, een architectenbureau dat meewerkt aan verbouwingen in Blijdorp en Daniëlle Takens, Consulent architectuurhistorie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die beide wel uitgebreid antwoord hebben gegeven op de 72 vragen.

72

M.H.J. Voets, architectenbureau Broekbakema,enquête ingevuld in april 2014; D, Takens, Consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, enquête ingevuld op 5 mei 2014. 8 mei 2014.


50 |TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Volgens beide partijen moeten alle soorten gebouwen tot monument kunnen worden benoemd. Ook werd hen gevraagd of zij vinden dat de monumentenstatus iets toevoegt aan de dierentuin. De RCE zegt hierover: ‘De cultuurhistorische waarde die ten grondslag ligt aan de monumentenstatus draagt bij aan de kwaliteit en eigenheid van de dierentuin. Een beschermde status 73 vormt een bevestiging van die betekenis op nationaal niveau.’ Broekbakema voegt hieraan toe dat het ook een andere doelgroep aantrekt: ‘Je merkt echter dat dierentuin nu nog vooral bezig zijn met alleen dieren, dit moet 74 nog meer indalen.’ Beide zijn dus van mening dat de monumentenstatus wel degelijk meerwaarde geeft aan de dierentuinen. Broekbakema heeft een goed punt wat betreft de nieuwe doelgroep. De dierentuinen zouden meer gebruik kunnen maken van hun historische elementen en meer informatie kunnen geven over de gebouwen. Hier is nu nog weinig over terug te vinden. Ook als het gaat om het zoeken naar oplossingen, denken ze in dezelfde richting. Als na onderzoek blijkt dat het gebouw kan worden gemoderniseerd voor de huidige bewoners, zonder dat daarmee het monumentale karakter verloren gaat, geniet dat de voorkeur. Wanneer echter het welzijn van een dier niet langer gegarandeerd kan worden in een verblijf, moet het verblijf een andere functie krijgen. Dit kan betekenen dat er een ander, bijvoorbeeld kleiner, diersoort in komt te leven of dat het zelf helemaal zijn functie als 75 verblijf verliest en wordt gebruikt voor bijvoorbeeld exposities of horeca. Broekbakema verwijst hier naar Diergaarde Blijdorp: ‘Er zijn altijd andere diersoorten die wel in zo’n dierenverblijf zijn te huisvesten. Diergaarde Blijdorp is daarvan een goed voorbeeld, waarbij de dikhuidenvleugel niet meer voldeed voor olifanten maar waar nu zwarte neushoorns zijn gehuisvest (met behoud van monumentaal karakter). Ook het voormalig giraffenhuis waar indertijd 76 de okapi's stonden, wordt nu gerestaureerd als dierverblijf voor Aziatische leeuwen.’ Blijdorp is inderdaad een goed voorbeeld als het gaat om verbouwingen aan monumentverblijven en het gegeven voorbeeld van het voormalig giraffenhuis wordt in deze scriptie als case gebruikt. Op de vraag welk aspect nu de hoogste prioriteit heeft, dierenwelzijn of de zorg voor het monument, gaf Daniëlle Takens een helder antwoord: 73

Takens, Consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Voets, architectenbureau Broekbakema. 75 Takens, Consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. 76 Voets, architectenbureau Broekbakema. 74


STAKEHOLDERS | 51

‘In de praktijk is niet zozeer sprake van prioriteit. Het toetsingskader bij de monumententoets van de Omgevingsvergunning geeft wel aan dat de vergunning alleen verleend wordt “als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet” (art. 2.15 Wabo). Dit betekent een belangenafweging. De gevolgen die de werkzaamheden hebben voor de monumentale waarden staan hierbij voorop, waarbij het belang van het monument in redelijkheid wordt afgewogen tegen de belangen van de eigenaar en derden. In de advisering over wijzigingen aan monumenten gaat de RCE ervan uit dat eigentijds gebruik mogelijk moet blijven, soms betekent dat wel wat creativiteit zodat veranderingen met respect voor de cultuurhistorische waarden van het monument (en in het geval van dierverblijven vaak ook de omringende 77 tuinaanleg).’ Hoewel er van prioriteit dus eigenlijk geen sprake is, staan wel de monumentale waarden voorop. Dit is één van de punten waarom er eerder wordt gekozen voor het plaatsen van een ander diersoort dan voor het aanpassen van het verblijf. Van zowel Broekbakema als Daniëlle Takens zijn alle gegeven antwoorden opgenomen als bijlage 2.

5.3 ANDERE REACTIES Naast de reacties vanuit de RCE en architectenbureau Broekbakema kwamen ook reacties binnen vanuit de Nederlandse Vereniging voor Dierentuinen en de Partij voor de Dieren. De NVD zegt dat dit zaken zijn die door de individuele leden worden opgenomen en de 78 NVD geen centrale mening heeft als het gaat om de gestelde vragen. De PvdD zegt dat het toekennen van de monumentenstatus niet onder hun takenpakket valt en dat zij daarom ook niet de vragen kunnen beantwoorden. Wellicht is het doel en de richting van de vragen niet helemaal helder overgekomen en hebben zij daarom een ander antwoord gegeven. Van hen werd namelijk wel een betoog ontvangen over het vermeende nut van dierentuinen, de aantasting van het dierenwelzijn en hun voorstel gefaseerd een 79 einde te maken aan het bestaan van de huidige commerciële dierentuinen. Een heel interessant onderwerp dat wellicht ooit in een ander onderzoek behandeld kan worden.

5.4 EEN VRAAG BEANTWOORD In tegenstelling tot de verwachting hebben niet alle benaderde partijen een uitgesproken mening over het onderwerp. Vooral de indirect betrokken partijen zijn terughoudend met het geven van hun mening. De reden hiervoor is onduidelijk. 77

Takens, Consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, e-mail bericht aan auteur, 18 maart 2014. 79 Partij voor de Dieren, e-mail bericht aan auteur, 26 maart 2014. 78


52 |TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Hoewel prioriteiten in de praktijk wegvallen wordt er toch een belangenoverweging gemaakt als een monument aangepast moet worden. Diergaarde Blijdorp wordt als goed voorbeeld genoemd van het omgaan met dit soort situaties. Zij verbouwen niet direct het verblijf maar kijken of het mogelijk is om een andere diersoort in het monument te plaatsen waardoor drastische verbouwingen aan het verblijf niet meer nodig zijn.




VOORBEELDEN UIT HET VELD | 55

6. VOORBEELDEN UIT HET VELD In dit hoofdstuk wordt aan de hand van vier cases geprobeerd om de laatste twee deelvragen: Hoe zijn dierentuinen in binnen- en buitenland tot nu toe omgegaan met noodzakelijke veranderingen aan monumentale dierenverblijven? en Welke voorbeelden zijn er van renovaties en verbouwingen waar de drie partijen tevreden mee zijn en kunnen de gebruikte procedures ook toegepast worden op andere verblijven? te beantwoorden. De doelstelling was om van vier dierentuinen een verblijf te nemen en het verbouwingsproces tot in detail te bespreken. Hierbij zou de focus liggen op de samenwerking tussen de direct betrokken partijen omdat zij de verschillende belangen vertegenwoordigen. Tijdens het onderzoek liep het contact echter niet met alle partijen goed en bleek het niet haalbaar om van alle vier de tuinen de gewenste informatie te krijgen. Omdat de vier benaderde dierentuinen wel allemaal interessant zijn voor dit onderzoek is besloten om bij iedere dierentuin de focus op een ander onderwerp te leggen. De eerste case gaat over de verbouwing van het Apenhuis en Vogelhuis van Artis dat is 2011 volledig is gerenoveerd. Dit verblijf heeft nog min of meer dezelfde bewoners maar voldoet nu wel weer aan de huidige eisen. De tweede case speelt zich af in de dierentuin van Antwerpen. Het is helaas niet gelukt om met hen in contact te komen maar er is wel een bezoek aan de tuin gebracht. Hierbij is uitgegaan van foto’s uit het dierentuinarchief en is gekeken naar hoe deze monumenten er nu uit zien. De derde case in die van de London Zoo met in het bijzonder het verhaal van de Penguin Pool. Dit verblijf met een Listed Grade kwam een aantal jaar geleden leeg te staan en bleek ook niet meer geschikt te zijn voor andere diersoorten. In deze case wordt besproken hoe de dierentuin daarmee om is gegaan. In de vierde en laatste case wordt een verblijf van Diergaarde Blijdorp besproken. Het ouder giraffenverblijf bevindt zich midden in een verbouwing en zal binnenkort te bezoeken zijn als leeuwenverblijf. Hier komt aan bod welke aanpassingen hiervoor nodig zijn en hoe deze binnen een monument mogelijk worden gemaakt.


56 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

6.1 ARTIS 6.1.1 DE DIERENTUIN Natura Artis Magistra werd in 1838 opgericht door drie heren. Met de London Zoo als voorbeeld besloten ze algemeen toegankelijk te zijn voor de gegoede burgerij en niet alleen voor verenigingsleden. In de eerste jaren breidde niet alleen de grondoppervlakte van de tuin uit, maar ook de collectie dieren werd beetje bij beetje omvangrijker. Ook de “dode” 80 collectie groeide en speciaal daarvoor werd een museum gebouwd. e

Aan het begin van de 20 eeuw ging het financieel erg slecht met de tuin en toen in 1939 het faillissement dreigde, deden ze de grond over aan de gemeente en de voorwerpencollectie aan de Universiteit van Amsterdam. Voor een symbolisch bedrag kon de dierentuin de grond huren en zo bleef het voortbestaan gegarandeerd. Na de oorlog ging het steeds beter 81 met Artis en in 1997 mag het eindelijk uitbreiden naar de oevers van het Entrepotdok. De missie van Artis is sinds de oprichting weinig veranderd: ‘Artis is een nationaal instituut, met een stadspark waar mensen, dieren, microben, bomen, planten, sterren, musea, kunst en erfgoed samen komen en waar mensen 82 geïnspireerd raken, zich verwonderen en leren over de natuur en zichzelf.’ De manier van huisvesten en de omgang met dieren is wel erg veranderd in de afgelopen jaren en daarmee draagt Artis, net als andere dierentuinen die al zo lang bestaan, het 83 belangrijke maatschappelijke thema van de verschuivende relatie tussen mens en dier.

6.1.2 DE MONUMENTENSTATUS Artis beschrijft op de website in het erfgoed a-z 68 objecten. In deze lijst zijn de beelden 84 opgenomen die in het park te zien zijn maar ook de gebouwen. Op het terrein van Artis staan 35 kleine en grote gebouwen. Hoewel er door de jaren heen een aantal zijn e bijgebouwd, stamt driekwart van de gebouwen uit de tweede helft van de 19 eeuw en de Eerste Wereldoorlog. Van deze gebouwen zijn er 26 terug te vinden op de 85 Rijksmonumentenlijst.

80

Artis, “Artis van A tot Z”. Ibidem. 82 Ibidem. 83 Brochure Modernisering Monumentenzorg (2007). Informatie verkregen via Erik A. de Jong. 84 Artis, “Artis van A tot Z”. 85 N. Denekamp en J. P. Schutten, in samenwerking met Natura Artis Magistra, Ik hou van Artis. Het park, de dieren, de mensen.(Amsterdam: Rubenstein, 2013), 76. 81


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 57

In het kader van dit onderzoek is gesproken met Artis professor Erik A. de Jong die vertelde 86 over de monumenten van de tuin. De benoeming van de verblijven is niet in een keer gegaan. Er is steeds per monument een aanvraag gedaan. Het gaat niet alleen om gebouwen, maar ook om stukjes groen. Bij gebouwen gaat het dan weer alleen om de 87 gebouwen en niet om het stukje land er omheen. De tuinaanleg van Artis is ook erfgoed. 88 Het Groote Museum wordt nu na zestig jaar leegstand weer hersteld. Harrie knol, projectmanager vernieuwingen in Artis, zegt over de monumenten: ‘De monumenten zijn belangrijk in Artis. Echter, tijdens transformaties en restauraties kunnen de belangen van het monument soms conflicteren met de huidige inzichten ten aanzien van dierenwelzijn. De monumenten zijn ook de kracht van Artis en door met alle specialisten samen te werken is het meestal mogelijk een goede oplossing te vinden. Artis is vergeleken met andere dierentuinen relatief klein. Door meer te focussen op andere elementen, zoals het Groote Museum, de toekomstige microZOO en de monumenten krijgt het iets extra’s. Zonder die 89 elementen is het gewoon een kleine dierentuin.’ Onder de huidige directeur, Haig Balian, zijn al vele monumenten gerestaureerd en gerenoveerd. Toen hij begon aan zijn periode in Artis is hij met een team van specialisten terug gegaan naar de kern van het park. Ze stelden de vragen:   

Wat wás Artis? Waar staat Artis voor? Wat maakt Artis uniek?

Met de antwoorden op die vragen konden plannen gemaakt worden voor de toekomst.

90

6.1.3 RENOVATIE VAN HET APENHUIS EN VOGELHUIS Een concreet voorbeeld voor een renovatie in Artis is die van het Apenhuis en Vogelhuis die in 2010-2011 zijn gerestaureerd. Het Apenhuis is een rijksmonument uit 1908 dat toen op dezelfde plek is gebouwd als het eerste Apenhuis in 1851. Het Vogelhuis is een 91 gemeentemonument uit 1910 dat gebouwd is op de fundering van het Vogelhuis uit 1852. Tot nu toe zijn in deze scriptie gemeentemonumenten buiten beschouwing gebleven, maar omdat de renovatie van het Vogelhuis zo sterk verbonden is de renovatie aan het Apenhuis 86

E. A. de Jong, Artis hoogleraar cultuur, landschap en natuur aan de Universiteit van Amsterdam, adviseur van Artis en curator van het Groote Museum geïnterviewd door K. Letter op 28 januari 2014 tijdens een bezoek aan Artis. 87 Ibidem. 88 Ibidem. 89 H. Knol, interview, 14 mei 2014. 90 Denekamp en Schutten, Ik hou van Artis, 181-184. 91 H. Knol, e-mail bericht aan auteur, 19 mei 2014.


58 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

en de partijen waarmee samen is gewerkt hetzelfde zijn, wordt deze verbouwing toch meegenomen in de case. Over de renovatie van het Apenhuis en Vogelhuis is gesproken met 92 Harrie Knol, projectmanager bij de renovatie.

2 In het Apenhuis in Artis is bewust de aanzet van een verwijderde muur zichtbaar gebleven.

92

H. Knol, interview, 14 mei 2014. Artis, “Artis van A tot Z�. 94 H. Knol, interview, 14 mei 2014. 93

In het Apenhuis woonde Orang-oetangs, Java93 en Laponderapen, kuifmakaken en gibbons. Het verblijf had al eerder renovaties ondergaan, maar nog niet een als deze. Bij het maken van de eerste plannen was al duidelijk dat er in het Apenhuis geen grote mensapen meer te zien zouden zijn. Het houden van deze dieren was binnen dit verblijf niet meer op een verantwoorde manier te doen. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) Amsterdam, die het monument vertegenwoordigde, wilde in eerste instantie graag het oorspronkelijke vloerplan behouden. Dit hield in dat de verblijven langs de muren te zien zouden zijn en de bezoeker een ruim pad zou bewandelen in het midden. Al snel bleek dat dit toch niet ideaal was wat betreft het dierenwelzijn en zo ontstond het idee om de bezoeker tussen de dieren door te laten lopen. De verandering van het vloerplan is een discussiepunt geweest, maar BMA zag uiteindelijk in dat dit de beste oplossing zou zijn. Een ander punt waren de, in voorgaande renovaties al vaker gerestaureerde, muurtjes tussen de pilaren (afb. 2). In het vernieuwde verblijf zou dit enorm in de weg zitten maar BMA wilde het graag behouden. Als middenweg is het muurtje verwijderd maar is de aanzet ervan op de pilaren zichtbaar 94 gebleven.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 59

De orang-oetans zijn bij deze renovatie tijdelijk uit de dierentuin collectie verdwenen. Alle 95 andere apen hebben op verschillende plekken in het park een nieuw thuis gevonden. In 96 het vernieuwde Apenhuis zijn nu kleine apen en andere tropische diersoorten te zien. Het aaneengesloten Vogelhuis is een gemeentelijk monument dat gelijktijdig gerenoveerd is. In de jaren zeventig is in dit gebouw het plafond verlaagt. Waarschijnlijk gebeurde dit om het klimaat beter te kunnen beheersen. Bij deze renovatie is de oorspronkelijke kap weer tevoorschijn gebracht. Het terugbrengen van dit soort architectonische elementen heeft bij het Apenhuis geen rol gespeeld omdat daar alles nog vrijwel authentiek was. Er is voorafgaand aan deze renovatie een beperkte waardestelling gemaakt door de restauratiearchitect. Het Vogelhuis heeft nooit een eigen in- en uitgang gehad. De twee huizen waren verbonden met een trap die later is gewijzigd in een hellingbaan. Met het wegbreken van de helling kwam de oorspronkelijke trap met de nog authentieke tegels tevoorschijn. Omdat deze niet goed paste bij het nieuwe interieur dat al gekozen was, is besloten om de trap goed in te pakken en deze onder de nieuwe vloer te leggen. De trap blijft dus behouden maar is voor de bezoeker niet te zien. Bij andere projecten wordt over het algemeen wel een 97 bouwhistorisch onderzoek met waardestelling gemaakt.

6.1.4 DE SAMENWERKING Vanaf de eerste plannen voor de renovatie speelt het afwegen van belangen een grote rol. De dieren, het publiek, de verzorgers, de dierenartsen, BMA en de RCE zijn allemaal partijen die wensen hebben voor het nieuwe verblijf. De uitdaging is om hier de juiste balans in te vinden. Bij de renovatie is vooral samengewerkt met BMA. Omdat het Apenhuis een rijksmonument is valt dit onder de RCE, maar de BMA heeft als delegatie ook het overleg bij dit verblijf op zich genomen. Die samenwerking is door Harrie Knol positief ervaren. ‘BMA zag in dat de dieren niet op dezelfde manier gehouden konden worden en ze willen toch graag dat een monument zijn oorspronkelijke functie behoud. Om te voorkomen dat de verblijven bijvoorbeeld in een fietsenstalling zouden veranderen zijn ze meegegaan Fmet de vernieuwde inzichten wat betreft dierenverblijven.’

95

H. Knol, interview, 14 mei 2014. Artis, “Artis van A tot Z”. 97 H. Knol, interview, 14 mei 2014. 98 Ibidem. 96

98


60 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Dat de samenwerking goed is verlopen betekend volgens hem niet dat er niks aan de hand is. Een renovatie aan een monument is wel degelijk verschillend van een verandering aan een ander verblijf. Er zijn soms conflicten die vanuit de dierentuin niet worden verwacht. Wat voor hen een betekenisloos muurtje is, kan vanuit BMA gezien worden als belangrijk architectonisch element. Over ieder afzonderlijk punt wordt discussie gevoerd en een belangenafweging gemaakt. Maar de ervaring van Harrie Knol is dat door goed te blijven 99 communiceren er uiteindelijk een uitweg wordt gevonden.

99

Ibidem.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 61

6.1.5 MONUMENT IN BALANS

3. Het monument en het verblijf lopen in het Apenhuis van Artis in elkaar over.

Door in het Apenhuis de hokken te verwijderen en de dieren vrij te laten binnen het monument is dit gebouw één van de mooiste voorbeelden wat betreft balans tussen het dierenwelzijn en het behoud van een monument. De vloer is opengebroken om in het gebouw een tuin aan te leggen waar de dieren zich in thuis voelen (afb. 3). Hierdoor vloeit het gebouw als het ware over in het verblijf en andersom. Artis is erin geslaagd om een biotoop te creëren waarin alle belangrijke architactonische elementen, ook waar ze zijn veranderd of zelfs verwijderd, nog op een bepaalde manier zichbaar zijn. Zo zijn bijvoorbeeld de aanzet van verwijderde muurtjes getoond en is de kleur van de vloer afgestemd op de historisch oorspronkelijke kleur.


62 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

6.2 ZOO ANTWERPEN 6.2.1 DE DIERENTUIN Geïnspireerd na een bezoek aan de Amsterdamse dierentuin Artis was Jan Frans Loos, schepen en Antwerps burgemeester van 1848 tot 1863, er van overtuigd dat Antwerpen ook zoiets moet hebben. Samen met Jacques Kets, die een kabinet van natuurlijke curiositeiten 100 bezit, richt hij de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (KMDA) op. 101 In 1843 zorgt deze maatschappij voor de opening van ZOO Antwerpen. Vandaag de dag hebben zij een missie met drie pijlers: recreatie, educatie en conservatie. Hierbij geven zij aan de recreatie centraal staat en dat zij verwondering willen bieden aan 102 de bezoekers, maar dat ze tegelijkertijd veel meer willen bieden dan dieren kijken alleen. Het tweede doel van de KMDA is de bezoeker meer te leren over het dier waar ze naar kijken. Dit doen ze met behulp van allerlei borden en interactieve middelen. Ook is het mogelijk om een rondleiding te krijgen. Het derde punt is Conservatie. Het geld dat dankzij bezoekers wordt opgehaald wordt teruggestopt in het park en het onderzoekscentrum van de KMDA. Deze volgorde in pijlers word expliciet benoemd en dat is opmerkelijk omdat de meeste Nederlandse dierentuinen de nadruk juist leggen op conservatie en educatie. Duurzaamheid speelt in de beleidsplannen een grote rol en dat dragen de tuinen ook uit. Dat is bij ZOO 103 Antwerpen niet anders. Het heeft zelfs de groene sleutel mogen ontvangen. Een prijs die je alleen krijgt als de organisatie een ambitieus milieubeleidsplan heeft, zuinig met water en energie omgaat, aan afvalpreventie doet, afval sorteert en bezoekers aanzet tot 104 milieubewust gedrag.

6.2.2 MONUMENTENSTATUS ZOO Antwerpen werd in 1983 geklasseerd als monument. Vanaf dat monument zijn de 105 gebouwen en de tuin beschermd patrimonium. Monumentenzorg is in België een gewestelijke bevoegdheid en valt daarmee onder drie verschillende overheden. Het Vlaams 106 gewest, het Waals gewest en de Brussels Hoofdstedelijk gewest. Omdat ZOO Antwerpen onder het Vlaams gewest valt wordt deze onderzocht.

100

ZOO Antwerpen, http://www.zooantwerpen.be/, geraadpleegd op 17 mei 2014. Baetens, Chant Of Paradise, 9. 102 ZOO Antwerpen, http://www.zooantwerpen.be/. 103 Ibidem. 104 Groene Sleutel, http://www.groenesleutel.be/, geraadpleegd 2 mei 2014. 105 ZOO Antwerpen, http://www.zooantwerpen.be/. 106 Portaal Belgium, Informatie en diensten van de overheid, “De bevoegdheden van de gewesten”, http://www.belgium.be/nl/over_belgie/overheid/gewesten/bevoegdheden/, geraadpleegd op 2 mei 2014. 101


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 63

Onroerend Erfgoed is een speciaal agentschap van de Vlaamse overheid dat zich bezig houdt met de monumentenzorg. In België is nog geen overkoepelende wet voor al het onroerende 107 erfgoed en heeft daarom nog verschillende wetten, decreten en regels. Een overzicht hiervan is te vinden op de website van het agentschap. In het online artikel ZOO en Planckendael kijken met vertrouwen naar de toekomst staat een stukje over de monumenten van de ZOO: ‘Samen met Onroerend Erfgoed (Monumenten en Landschappen) houden wij dit monument in stand en maken het toegankelijk. Onze nijlpaarden bijvoorbeeld zitten in een prachtig historisch gerenoveerd gebouw, onze olifanten wonen in de Egyptische tempel uit 1853 en de okapi’s voelen zich thuis in de Moorse Tempel die datert van 1865. De voortdurende combinatie van dieren in geklasseerde gebouwen is 108 bijzonder en vormt mee de unieke charme van onze ZOO.’ De tuin benadrukt hier de meerwaarde van monumenten in een dierentuin en laat weten dat dieren zich thuis voelen in de oude monumenten.

6.2.3 VERBLIJVEN TOEN EN NU Wegens gebrek aan goede contactpersonen is het onderzoek naar ZOO Antwerpen niet naar wens verlopen en is helaas geen informatie opgedaan over de verbouwing van één specifiek verblijf. Dit is jammer want er wordt op dit moment zoveel verbouwd in de tuin dat er zelfs korting wordt gegeven op de entreekaarten en zou wat voorbeelden betreft verschillende casestudies kunnen bieden. In plaats van de verbouwing van een case te bespreken is er in dit hoofdstuk daarom voor gekozen een klein vergelijkend onderzoek binnen de tuin te doen. Aan de hand van vier verblijven is te zien hoe de tuin zijn best doet om de monumenten zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat te houden. Op de uitgebreide beeldbank die op de website van ZOO 109 Antwerpen te vinden is, is gezocht naar oude afbeeldingen van deze verblijven. Tijdens een bezoek aan de tuin is geprobeerd een foto te maken op dezelfde locatie om een goede vergelijking te kunnen maken. Helaas wordt bij het overgrote deel van de afbeeldingen op de beeldbank geen informatie gegeven. Hierdoor ontbreken bij de meeste afbeeldingen de naam van de maker en het jaartal waarin de foto is gemaakt. Wat opvalt bij deze foto’s is dat de diersoorten die te zien zijn juist helemaal niet zijn verandert. Wellicht bied de afwezigheid van een overkoepelende nationale 107

Onroerend Erfgoed, “wet-, decreet- en regelgeving”, https://www.onroerenderfgoed.be/nl/wetgeving/wet-en-regelgeving, geraadpleegd 2 mei 2014. 108 ZOO Antwerpen, “ZOO en Planckendael kijken met vertrouwen naar de toekomst”, http://www.zooantwerpen.be/nl/nieuws/zoo-en-planckendael-kijken-met-vertrouwen-naar-de-toekomst, (25 mei 2014), geraadpleegd 3 mei 2014. 109 ZOO Antwerpen, Beeldbank, http://www.zooantwerpen.be/nl/beeldbank, geraadpleegd 3 mei 2014.


64 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

dierentuinenorganisatie, zoals de NVD in Nederland, meer speling wat betreft dierenwelzijn en is het daardoor mogelijk om dieren langer binnen een monument te houden. Dit is echter speculatie en zou door een gesprek met een verantwoordelijke binnen ZOO Antwerpen in een vervolgonderzoek verheldert kunnen worden.

D E M OORSE TEMPEL

4. Okapi verblijf Foto: Six V. Beeldbank ZOO Antwerpen.

5. Okapi verblijf 2014

Het gebouw werd door Charles Servais ontworpen als verblijf voor de struisvogels. ZOO Antwerpen was de eerste tuin die Okapi’s hield. Op dit moment zijn zij 110 stamboekhouder van de soort.

110

ZOO Antwerpen, Bezoekersgids. Wegwijs tussen dieren, planten, architectuur en kunst in een tuin uit de duizend.(Antwerpen: Anja Stats, 2013), 12-13.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 65

E GYPTISCHE TEMPEL - GIRAFFEN

6. Giraffenverblijf Foto: Borner W. Beeldbank ZOO Antwerpen.

7. Giraffenverblijf 2014

De Egyptische tempel is waarschijnlijk het meest bekende gebouw in het park. Het werd gebouwd in 1856 door architect Servais. De hiĂŤrogliefen die op het gebouw te zien zijn vertellen het verhaal over de dieren, de tempel en de geschiedenis van de tuin. Ondanks de esthetische waarde van de tekens zijn de beschilderingen niet geschikt voor het natte 111 klimaat en hebben ze vaak onderhoud nodig.

111

ZOO Antwerpen, Bezoekersgids.19.


66 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

E GYPTISCHE TEMPEL - OLIFANTEN

8. Olifantenverblijf 1930 foto: onbekend. Beeldbank ZOO Antwerpen.

9. Olifantenverblijf 2014

Tussen deze twee foto’s is bijna geen verschil te zien. De vloeren, de deuren, het rechter hekwerk en de ramen lijken nog exzact hetzelfde als in 1930. De schilderingen zijn iets aangepast en plantenbakken zijn vervangen door exemplaren die duidelijk geïnspireerd zijn op de oorspronkelijke.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 67

10. Olifantenverblijf Foto: Six V. Beeldbank ZOO Antwerpen.

11. Olifantenverblijf 2014

Het hekwerk aan de andere kant van de ruimte is wel veranderd. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de verplaatsing van de bariÍre. Deze staat iets verder weg van de verblijven dan de oorspronkelijke. Met het afwijkende moderne hek laat de tuin zien dat er iets aan het monument is veranderd. Ook is op deze foto’s te zien dat de verblijven zijn aangepast. Er zijn hogere hekken en voederruiven geplaatst.


68 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Aquarium

12. Aquarium foto: onbekend. Beeldbank ZOO Antwerpen.

13. Aquarium 2014

Het aquarium werd in 1911 gebouwd naar het ontwerp van ZOO-architect Emile Thielens. Het was het eerste gebouw met gewapend beton in BelgiĂŤ. Het gebouw is nu ruim honderd jaar en opende dit voorjaar na grondige renovatie weer voor publiek. De grandeur is zoveel mogelijk hersteld maar tegelijkertijd zijn de nieuwste technieken toegepast voor de 112 aquaria. In deze ruimte komt anno 2014 bijna geen daglicht meer binnen. Als kunstlicht is gekozen voor een sfeervol zacht blauw licht door de hele ruimte.

112

ZOO Antwerpen, Bezoekersgids. 27.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 69

14. Aquarium Foto: onbekend . Beeldbank zoo Antwerpen.

15. Aquarium 1988 Foto: Peeters L. Beeldbank ZOO Antwerpen

16. Aquarium 2014

Drie deuren leiden de bezoeker naar de grote hal. Op de foto uit 1988 is te zien dat de deuren er niet meer zijn, de middelste opening niet meer bestaat en er een extra plek voor beplanting is gecreĂŤerd. Op de foto uit 2014 is deze opening weer te zien, maar de plantenbak is behouden.


70 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

17. Ingang aquarium 1905 Foto: Hermans G. Beeldbank zoo Antwerpen.

Hoewel de stad en de bomen om het gebouw heen zijn gegroeid is de ingang van het monumentale Aquarium nog vrijwel authentiek.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 71

18. Ingang aquarium 2014


72 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

6.3 LONDON ZOO 6.3.1 DE DIERENTUIN De London ZOO is onderdeel van The Zoological Scociety of London (ZSL) die werd opgericht in 1826. Net als de bij andere dierentuinen die waren verbonden aan een sociĂŤteit was deze niet open voor het gewone publiek, maar alleen voor aangesloten leden. De 27 jarige Decimus Burton werd aangesteld als architect en hij ontwierp zowel de indeling van 113 de tuin als de eerste verblijven. ZSL was een pionierende vereniging die veel zelf moest uitvinden wat betreft de dierverzorging en huisvesting. Als een van de eerste tuinen wisten ze vaak niet meer dan de basale dingen van een bepaalde diersoort. Het kwam dan ook meer dan eens voor dat het verblijf dat ze voor een diersoort maakte niet geschikt bleek te zijn. Als dat gebeurde veranderde ze niet het verblijf, maar de diersoort die erin zat, precies zoals dat nu bijna 200 114 jaar later nog steeds gaat. ZSL bouwde werelds eerste aquarium en het eerste insectenhuis. In 1912 werd het Insectenhuis vervangen door een ruimte waarin de bakken werden verlicht en de bezoekers 115 in het donker bleven, een concept dat nog veel toegepast zou worden. ZSL wilde het dierenwelzijn van dierentuinen door het hele land helpen verbeteren. In 1965 waren ze daarom betrokken bij de oprichting van The Federaition of Zoos die leidde tot de 116 door de overheid gesponsorde Zoo Licensing Act in 1981. In 1992 ging het met de dierentuin financieel zo slecht dat de conclusie werd getrokken dat ze zouden moeten sluiten. Het plan was om zich volledig te richten op de Whipsnade Zoo, een zuster tuin waar meer ruimte was voor uitbreiding en de kosten lager waren. Ook kende 117 die tuin nog geen listed buildings die voor beperkingen konden zorgen. Op de aankondiging van het sluiten kwamen reacties van over de hele wereld. Ineens leken mensen zich te beseffen wat een gemis het zou zijn als de tuin zou sluiten. In brieven vanuit andere dierentuinen werd gezegd dat het onbegrijpelijk was waarom de overheid de tuin niet steunde terwijl het een van de beste tuinen in de wereld was en een voorbeeld voor vele

113

J. Barrington- Johnson, The ZOO. The Story of London Zoo. (Londen: Robert Hale, 2005), 19. Ibidem. 25. 115 Ibidem. 36-37. 116 Ibidem. 158. 117 Ibidem. 179. 114


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 73

anderen. Schenkingen volgde en de bezoekersaantallen stegen met als gevolg dat de tuin nu 118 nog steeds open is zonder hulp van de overheid.

6.3.2 THE LISTED GRADE In Engeland kennen ze the listed grade. Dit is vergelijkbaar met onze monumentenstatus. Een gebouw kan een listed grade krijgen als het ouder is dan 30 jaar. Dat is dus jonger dan de 50 jaar die er in Nederland voor staat. Een gebouw dat stamt uit de tijd voor 1700 en nog kenmerken heeft van zijn oorspronkelijke uiterlijk krijgt automatisch een listed grade. Voor de gebouwen uit de periode 1700 - 1840 geldt vrijwel hetzelfde. Bouwwerken van na 1945 119 kennen een strenge selectie. In Nederland maken we zoals in het hoofdstuk over monumenten is besproken onderscheid tussen verschillende waarde in monumenten . Ook in Engeland zijn er voor een monument verschillende gradaties: 

 

Grade II gaat over bijzondere gebouwen met nationaal belang. 92% van de listed grade buildings heeft deze status. Huiseigenaren met een listed grade pand vallen bijna altijd in deze categorie. Grade II* omvat de gebouwen die meer dan speciaal zijn. 5,5 % van de listed grade buildings heeft deze status. Grade I omvat de gebouwen die buitengewoon belangrijk worden gevonden voor het binnenland en ook internationaal gezien waarde hebben. 2,5% van de listed 120 grade buildings heeft deze status.

19. Het pinguïnverblijf in Londen staat leeg

118

Ibidem. 182. English Heritage, “Listed Buildings”, http://www.english-heritage.org.uk/caring/listing/listed-buildings/, geraadpleegd op 21 april 2014. 120 Ibidem. 119


74 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

De London ZOO heeft tien grade II en twee grade I gebouwen. Aangezien slecht 2,5% van alle monumenten een grade I status heeft is dit best bijzonder. De twee grade I Buildings zijn beide ontworpen door het architectenbureau Tecton onder leiding van Berthold Romanovich Lubetkin. De meest bekende van de twee, misschien wel het bekendste verblijf 121 in de London ZOO, is het oude pinguïnverblijf (afb. 19).

6. 3.3 HERBESTEMMING VAN DE P ENGUIN P OOL De tuin heeft in het verre verleden geprobeerd om pinguïns en zeeleeuwen in één verblijf te houden. Dit ging een hele tijd goed tot op de een dag tijdens voedertijd een zeeleeuw en een pinguïn hun oog op dezelfde vis hadden laten vallen. De zeeleeuw slokte niet alleen de vis, maar ook de pinguïn op. De pinguïn was zo goed in de smaak gevallen dat niet lang 122 daarna de pinguïns zijn verhuist naar een eigen verblijf. The Penguin Pool werd ontworpen in 1934 en was een van de eerste gebouwen waarin gewapend beton werd gebruikt. De architecten gebruikten een modern design met speelse en elegante vormen (afb. 20).123 Door de monumentenstatus zijn bepaalde dingen onmogelijk geworden. Zo hadden ze graag een net gespannen over de bovenkant zodat de meeuwen de vis niet konden stelen en voor de veiligheid van de kinderen zou het beter zijn geweest als er een reling werd geplaatst. Maar de Listed Grade maakt dit soort dingen 124 ontoelaatbaar. In 2004 verhuisden de pinguïns wegens onderhoud aan het gebouw naar de eendenvijver. De pinguïns leken zo gelukkig met deze nieuwe plek dat er is besloten ze niet meer terug te plaatsen in het oude verblijf.125

121

20. Door gebruik te maken van gewapend beton hebben de schanzen in de Pinguin Pool geen ondersteuning nodig.

ZSL, “Architecture at ZSL Regent’s Park”, http://www.zsl.org/about-us/landmarks-in-zslhistory/architecture-at-zsl-regent's-park, geraadpleeg oop 21 april 2014. 122 Barrington- Johnson. The ZOO, 75. 123 Architectuul, “Penguin Pool, London Zoo”, http://architectuul.com/architecture/penguin-pool-londonzoo, geraadpleegd 21 april 2014. 124 Barrington- Johnson. The ZOO, 119. 125 Architectuul, “Penguin Pool, London Zoo”.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 75

De pinguïns hebben nu een nieuw verblijf waarin ze zich helemaal kunnen uitleven. Het water is er drie keer dieper en het verblijf is maar liefst vijf keer groter. Het nieuwe verblijf is het thuis voor vier verschillende pinguïnsoorten die ieder een gedeelte hebben dat het beste 126 bij ze past maar het water samen delen. In het oude verblijf zijn geen andere dieren komen te wonen zoals dat bijvoorbeeld in de case van Artis het geval was. De reden hiervoor is niet bekend, maar gezien de uiterlijke vorm van het verblijf en de beperkingen die de Listed Grade heeft opgelegd zou het goed kunnen dat het plaatsen van een andere soort gewoonweg niet mogelijk was. Aangezien de Penguin Pool zo’n grote culturele waarde heeft mogen zij dit verblijf niet slopen om er een ander verblijf voor in de plaats te zetten. De dierentuin is dus op zoek gegaan naar een andere functie. De beroemde Penguin Pool is nu een fontein. De London Zoo heeft wel veel aandacht geschonken aan het feit dat het een monument is. Zo is de geschiedenis op verschillende informatieborden terug te vinden (afb. 21). Dit hebben ze niet alleen gedaan bij deze Penguin Pool maar ook op andere plaatsen door het park. Het is een zeer informatieve toevoeging aan de beleving van het park en andere oude stadsparken zouden hier een voorbeeld aan kunnen nemen.

21. Één van de ‘heritage’ borden in de London Zoo.

126

ZSL - Zoological Society of London, 'ZSL London Zoo keeper tells us about the brand new penguin exhibit', YouTube video, 2:01, (26 mei 2011), https://www.youtube.com/watch?v=mY-LlMea72c Geraadpleegd op 21 april 2014.


76 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

6.4 DIERGAARDE BLIJDORP 6.4.1 DE DIERENTUIN Diergaarde Blijdorp werd opgericht in het centrum van Rotterdam. De stad groeide en voor de dierentuin was eigenlijk geen plaats meer. Op 3 oktober 1937 kreeg architect Van Ravesteyn de opdracht een nieuwe diergaarde te schetsen voor een gebied van 13 hectaren 127 noordwesten van Rotterdam. Van Ravesteyn heeft gezegd dat het zijn levenswerk is geworden. Hij ontwierp de tuin op een centrale as die begint in de zuidelijke hoek met het berentheater en doorloopt langs het roofdierengebouw. Daarna gaat hij door de Rivièrahal en de uitkijktoren en loopt hij verder langs het zeeleeuwen- en ijsberenverblijf. Uiteindelijk loopt de Papagaaienlaan naar het terras, aan het einde van de as, waar zich aan weerszijden de theeschenkerij en het giraffenverblijf bevinden. Vanaf deze centrale as liepen paden naar de randen van de tuin. Verder schetste hij houten verblijven voor dieren op de weides en 128 ontwierp hij een apenrots en een bergdierenrots. Voor die tijd was het een zeer vooruitstrevende opzet naar voorbeeld van Hellabrum in Munchen. Van Ravesteyn liet zich inspireren door de barok en gaf hiermee een decorachtige vormgeving aan het park en de dierenverblijven. Hij paste het daarin het Nieuwe Bouwen toe maar ook zijn kenmerkende gebogen lijnen. Voor de beeldhouwwerken die hij in de tuin liet plaatsen vroeg hij 129 verschillende kunstenaars.

6.4.2 MONUMENTENSTATUS In 1993 kreeg de diergaarde een monumentenstatus van de gemeente. Oud directeur Ton Dorresteijn zegt hierover in een documentaire dat de gemeente hiermee besloot dat alles bevroren moest worden terwijl diezelfde gemeente net had ingestemd voor de ontwikkeling van een biotopentuin. Hij vindt Van Ravesteyn nog steeds leuk en de Rivièrahal bijzonder, maar meer omdat het de Rivièrahal is en niet omdat Van Ravesteyn hem heeft gemaakt. Van Ravesteyn is ‘de slagroom op een toetje’, maar verder had die monumentenstatus wat 130 hem betreft niet gehoeven.

127

L. Kappers, onderzoek & architectuur, Diergaarde Blijdorp. Giraffenhuis en Theeschenkerij. Bouwhistorische verkenning. (Rotterdam: 2010). 128 Ibidem. 129 Recources, “Ravesteijn, Sybolt van (1889-1983)”, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn5/ravesteijn, geraadpleegd op 22 april 2014. 130 TIVIproducties, ‘150 jaar diergaarde in Rotterdam, deel 1’, Youtube video, 18:50, (25 januari 2012), http://www.youtube.com/watch?v=r1JdAAAmET0 Geraadpleegd op 3 december 2013.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 77

In het kader van dit onderzoek is in Blijdorp een interview gehouden met Projectmanager van de dierentuin René Reusen en Thea van Hemert en Astrid Karbaat, Bureau 131 Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam. Toen de dierentuin de monumentenstatus ontving bestond het masterplan om van de tuin een biotopentuin te maken al. Het idee dat heerste was dat de gebouwen oud waren en het tijd was voor iets nieuws. Als het geen 132 monumenten waren was een groot deel ervan waarschijnlijk gesloopt. Een dierentuin wil zich ontwikkelen en Blijdorp wilde in de toekomst graag de dierencollectie opdelen en in verschillende continenten laten zien. De dieren zouden dan verblijven krijgen die zoveel mogelijk op hun eigen leefomgeving leek. Een gebouw hoort daar eigenlijk niet in en een 133 monument al helemaal niet. De mensen die met het biotopenplan bezig waren geweest zagen de monumentenstatus dus als een grote belemmering. Het initiatief om tot 134 monument benoemd te worden is dus ook zeker niet vanuit Blijdorp gekomen. René 135 Reusen zegt in het interview: ‘Collega’s die er toen ook al waren hebben heel erg aan het idee moeten wennen. Ze dachten het helemaal op de schop te kunnen gooien, totdat allerlei onderdelen ineens werden vastgepind. Dus het idee “verdorie monumenten, niks mag, niks kan” heeft best wel een tijd gespeeld. Dat is toch het idee wat je van monumenten hebt. Toen kwam daar in 2007 nog de rijksmonumentstatus overheen.’ Sinds enkele jaren ziet de dierentuin de monumentenstatus met andere ogen. Er wordt alleen nog gedacht in oplossingen en ze proberen er zoveel mogelijk positieve dingen uit te halen. Er wordt gekeken naar mogelijke subsidies en hypoteken en ze proberen de 136 monumenten zoveel mogelijk te integreren in het biotopenplan dat er oorspronkelijk lag. Thea van Hemert zegt hierover: ‘Het verschil is, er wordt nu gedacht: ik heb een gebouw. Wat kan ik ermee? Wat voor dieren passen erin? Dus er wordt niet meer gedacht: ik wil díé dieren op díé plaats hebben. Ik heb een gebouw. Welke eisen stellen we? Welke dieren? Wat past in het bestaande gebouw? Wat je bijvoorbeeld bij de Rivièrahal merkt is dat er steeds kleinere dieren inkomen, omdat ieder dier steeds meer vierkante meters nodig heeft. Dus in plaats van de grote nijlpaarden zitten er nu dwergnijlpaarden, want die zijn ongeveer een derde van die grote. Het gebouw kan niet groter; het dier kan wel kleiner. Dus dat is eigenlijke het spel wat je dan speelt.’

131

T. van Hemert en A. Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. 132 Ibidem. 133 Ibidem. 134 Ibidem. 135 Ibidem. 136 Ibidem.


78 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

René Reusen vult nog aan: ‘We hebben ons nu echt verzoend met het idee van de monumenten. Het zit nu ook echt in de denkwijze en we proberen daar met zoveel mogelijk respect mee om te gaan. En om Blijdorp is ook nog wat ruimte, anders dan bij Artis. Die beperking is 137 hier toch iets minder. Het is nu een gegeven, het zit bij iedereen wel in het hoofd.’ Ondank de uitdagingen die het met zich mee brengt lijkt Blijdorp nu dus vrede te hebben met de monumentenstatus. In samenwerking met de gemeente zoeken zij steeds naar geschikte oplossingen als er iets aan een monument moet veranderen. Een ander belangrijk punt dat ze noemen is geld. Soms zijn het niet de wetten die ervoor zorgen dat iets niet kan, maar het budget. De apenrots staat nu bijvoorbeeld leeg omdat hij zo vervallen is en geld is 138 de reden dat daar op het moment niets aan gedaan kan worden.

6.4.3 RENOVATIE RESTAURANT EN LEEUWENVERBLIJF

Boven: 22 Aanzicht Giraffenhuis vanaf het terras tijdens de renovatie in 2014. Onder: 23 Aanzicht Giraffenhuis en colonnade tijdens de renovatie in 2014.

137

Ibidem. Ibidem. 139 Kappers, Diergaarde Blijdorp, 22-36. 138

De leeuwen gaan weg uit hun oude monumentale verblijf om hun welzijn te vergroten. Er wordt dus niet voor gekozen om hun huidige verblijf aan te passen aan de behoefte van de diersoort maar gezocht naar een locatie waar dat wel mogelijk is. Het pand waar de leeuwen hun nieuwe thuis zullen vinden, het oude giraffenhuis, is echter ook een monument. Bij de ontwikkeling van een nieuw leeuwenverblijf word er dan ook gezocht naar een juiste balans tussen het dierenwelzijn en het monument waarin dit verblijf geplaatst zal worden. Deze is via een colonnade verbonden aan de oude theeschenkerij en bevinden zich tezamen in de Noordwest hoek van de tuin. Omdat de twee gebouwen onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden zullen ze in deze case beide worden behandeld. De focus ligt echter op het nieuwe leeuwenverblijf omdat alleen daar dieren te zien zullen zijn. Alle informatie over de voorgaande veranderingen aan deze gebouwen is 139 verkregen uit het bouwhistorisch onderzoek.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 79

VOORGAANDE VERANDERINGEN

De veranderingen die nu aan het gebouw plaatsvinden zijn niet de eerste. Sinds de oplevering van de panden zijn er al meerdere keren veranderingen aangebracht aan de indeling en functie van de gebouwen en het tussenliggende terras. Doordat er veel tekeningen van de oorspronkelijke situatie bewaard zijn gebleven is er goed te zien wat authentiek is en wat niet. Op de tekeningen is het ontwerp te zien van twee gebouwen met een terras die zich op een gebogen lijn bevinden. De achterzijde van het terras wordt afgesloten door een colonnade die ook de twee gebouwen verbindt. De bouwwerken staan aan het einde van de Papagaaienlaan, op de diagonale as, en het terras biedt een panoramisch uitzicht op de tuin. Het giraffenverblijf en de theeschenkerij zijn ontworpen als elkaars spiegelbeeld en zien er van buiten dan ook bijna identiek uit. Er is wel een duidelijk verschil tussen de voor- en achterkant. De voorgevel is zoveel mogelijk 140 transparant terwijl de achterzijde volledig is dichtgemetseld. In 1954 wordt de conclusie getrokken dat er zo weinig bezoekers naar de theeschenkerij komen dat het misschien beter is om een andere functie voor de ruimte te zoeken. Aangezien de tuin graag een Reptielenhuis wilde hebben werd besloten dat de theeschenkerij daar de beste plek voor is. De verbouwingsplannen worden gemaakt door een leerling van Van Ravesteyn, architect H.D Bakker. Hij was tijdens de oorlog de huisarchitect van Blijdorp geworden. Gelijk met de verbouwing aan de theeschenkrijk verplaatst de dierentuin de loopweide van de giraffen naar het voormalige en nu overbodige terras tussen de twee panden in. De ruimte wordt met zand verhoogd en er worden muurtjes met hekken omheen geplaatst. Aan het giraffenverblijf zelf verandert er op een 141 andere uitgang na eigenlijk niets. In 1975 verandert opnieuw de functie van de theeschenkerij. Het Reptielenhuis maakt plaats voor de giraffen die succesvol fokken en meer ruimte nodig hebben. Dit is mogelijk omdat de reptielen kunnen verhuizen naar de nieuwe reptielen- en krokodillenverblijven in de Rivièrahal dankzij de renovatieplannen van directeur Dick van Dam. Bij deze verbouwing wordt ook de loopweide van de giraffen uitgebreid richting de Papagaaienlaan en maakt de 142 muur plaats voor een greppel.

140

Ibidem. 15. Ibidem. 23. 142 Ibidem. 29. 141


80 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

De tot nu toe laatste verbouwing vond plaats in 1995. Het giraffenverblijf verandert hier voor het eerst sinds de opening van functie. De giraffen komen in het voormalig olifantenverblijf van de Rivièrahal terecht en hun oude verblijf wordt gevuld met okapi’s. Deze hoefdieren lijken perfect te passen in het verblijf en er zijn bijna geen veranderingen nodig. Alleen de hoogte van de voederruiven moeten op hun lengte worden aangepast. Ook de theeschenkerij krijgt weer een nieuwe functie. Er is inmiddels behoefte aan een extra horecapunt en de theeschenkerij wordt omgedoopt tot de lotusserre om dit te verwezenlijken. De loopweide wordt terras en dit terras is dus groter dan het oorspronkelijk was. De symmetrische as is in deze tijd al verdwenen en met het plaatsen van 143 plantenbakken en -perkjes wordt hier dan ook geen rekening meer mee gehouden.

WAARDESTELLING

In het hoofdstuk over monumenten werd uitgelegd wat een waardestelling is en hoe deze wordt gebruikt. In het bouwhistorisch onderzoek is vaak een waardestelling opgenomen. Dat is ook bij deze case het geval. In deze paragraaf wordt kort op de waardestelling ingegaan. De gehele waardestelling is terug te vinden als bijlage 3. Er wordt hierin gekeken naar de contextuele waardestelling en de interne waardestelling. Bij de interne waardestelling ligt de focus puur op het gebouw. Alle onderdelen van het gebouw krijgen een categorie en daarmee een waarde toegekend: categorie 1, hoge monumentwaarde, behoud noodzakelijk categorie 2, positieve monumentwaarde, behoud wenselijk categorie 3, indifferente monumentwaarde, aangepaste vervanging mogelijk. De contextuele waardestelling heeft in het geval van deze case een grote overlap met de 144 redengevende omschrijving in het rijksmonumentenregister. Volgens dit register zijn het Giraffenhuis en de theeschenkerij van algemeen belang omdat de objecten een architectuurhistorische waarde hebben verkregen door het materiaalgebruik, de toegepaste verhoudingen, de vormgeving en de verzorgde detaillering. Ook is het een voorbeeld van multidisciplinaire kunsttoepassingen. De objecten hebben stedenbouwkundige en ensemblewaarde vanwege de functionele situering op de centrale as en vanwege de samenhang met andere complexonderdelen, evenals de visueel ruimtelijke waarde als 145 beëindiging van de centrale as aan de noordzijde van het complex.

143

Ibidem. 33. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, “Monumentenregister”. 145 Ibidem. 144


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 81

Waardestellingstekening van het giraffenverblijf en de colonnade. 1 Onderdeel van de waardestellingstekening BG

De interne waardestelling bevat alle onderdelen van de gebouwen. In bijlage 4 zijn al deze onderdelen terug te lezen. Wanneer alle onderdelen een categorie toebedeeld hebben gekregen kunnen ze in kaart worden gebracht. Dit heet een waardestellingstekening. Hierin zijn de drie categorieĂŤn met een kleur aangegeven en daardoor is goed te zien waar er ruimte is om iets te veranderen en waar de focus vooral op restauratie moet worden 146 gelegd.

Op afbeelding 24 is bijvoorbeeld te zien dat de de gemetselde borstweringen tussen de kolommen van de colonnade en het betonnen beeld van L. Bolle een hoge monumentwaarde hebben terwijl de glazen puien een indifferente waarde hebben. 24 Waardestellingstekening giraffenverblijf en colonnade Blijdorp.

De conclusie die in dit BHO wordt getrokken is dat ondanks de voorgaande verbouwingen en de herbestemmingen die hebben plaatsgevonden, de functie van de gebouwen nooit ver is geweken van de oorspronkelijke en het exterieur van beide gebouwen is redelijk intact gebleven al bevinden sommige onderdelen zich in een slecht onderhouden staat. De contextuele waarde is wel veranderd omdat de rol die dit gebouw speelde in de symmetrie van de tuin bijna volledig is verdwenen. Daarbij is de beplanting in de tuin dusdanig dat de onderlinge symmetrie van de gebouwen al moeilijk te herkennen is. Wel 146

Kappers, Diergaarde Blijdorp, 41-43.


82 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

blijft het belangrijk dat deze onlosmakelijk zijn verbonden aan de door Van Ravesteyn 147 ontworpen tuin. TOEKOMSTIG LEEUWENVERBLIJF

Het verblijf bevat veel onderdelen met waarde categorie 1 en 2 en daar is in de vernieuwde situatie goed rekening mee gehouden. Het complex is door de aanleg van een heel nieuw stuk dierentuin niet langer het gebouw dat een afsluiting vormt op de centrale as. Bezoekers die vanaf de nieuwe, en meest gebruikte, ingang komen lopen bij hun bezoek tegen de 148 zijmuur van het verblijf aan. Een idee om de bezoeker via die muur door het verblijf heen te leiden was een te drastisch voorstel waarbij te veel aan het monument zou veranderen. Er is daarom in de renovatieplannen besloten de bezoeker om het gebouw heen te laten lopen 149 en zo van achter op het terras uit te laten komen. Daarnaast zijn er nog enkele onderdelen betrokken bij de renovatie. De bestaande architectuur zal zoveel mogelijk worden behouden, maar de gebouwen worden ook 150 gemoderniseerd zodat ze geschikt zijn voor de nieuwe functies. Het glazen windscherm dat tussen de colonnade stond zal weer worden hersteld en ook de bijbehorende banken 151 worden teruggebracht. Het van oorsprong giraffenverblijf zal het nieuwe thuis worden van de leeuwen (afb. 25-27). Er zal een uitbouw worden gemaakt zodat de leeuwen goede nachtverblijven hebben. Omdat de uitbouw het aangezicht van het monument verandert zal deze zoveel mogelijk 152 worden verstopt achter groene beplanting. Deze uitbouw komt ook aan de Lotusserre, op plek te bieden voor een grotere keuken, waardoor de symmetrie tussen de gebouwen 153 behouden blijft.

147

Ibidem. 45. T. van Hemert en A. Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. 149 Ibidem. 150 Siebold Nijenhuis, Architect, “Restaurant en Leeuwenverblijf Diergaarde Blijdorp”, http://sieboldnijenhuisarchitect.nl/?portfolio=lotuserre-en-giraffenhuis-blijdorp, geraadpleegd op 25 april 2014. 151 Ibidem. 152 T. van Hemert en A. Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. 153 Siebold Nijenhuis, Architect, “Restaurant en Leeuwenverblijf Diergaarde Blijdorp”. 148


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 83

25 Giraffenhuis 1940 Archief Diergaarde Blijdorp

26 Giraffenhui tijdens de verbouwing in 2014

27 Giraffenhuis als leeuwenverblijf. Impressietekening Kees Rouw, Broekbakema


84 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

6.4.5 KORT SAMENGEVAT Omdat deze case zoveel informatie bevat worden in deze paragraaf de vijf belangrijkste punten nog eens kort genoemd: 

Doordat de dierentuin is verhuist naar de rand van de stad heeft het meer uitbreidingsmogelijkheden dan bijvoorbeeld Artis waardoor de plicht om de monumenten te behouden minder gevolgen heeft.

Hoewel het personeel niet bepaald om de monumentenstatus stond te springen is de benoeming nu geaccepteerd en wordt er gedacht in oplossingen.

Soms is te weinig geld de reden om niet direct een gebouw te veranderen.

Het giraffenverblijf heeft al eerder nieuwe bewoners gezien, maar de verandering van diersoort die nu plaats gaat vinden zal veel drastischer zijn.

Het verblijf heeft algemeen belang vanwege architectuurhistorische waarden. Grote delen van het verblijf hebben een positieve monumentwaarde en dienen zo min mogelijk te veranderen. Het verblijf bied ook ruimte om te verbouwen door de aanwezige onderdelen met indifferente monumentwaarde.

Een verbouwingsvoorstel dat als te drastisch werd ervaren is afgekeurd, maar door goed samen te werken is er een ontwerp ontstaan waar alle partijen tevreden over zijn. Een geplande uitbouw die het aangezicht dreigde te veranderen kan toch worden verwekelijkt omdat het achter beplanting verstopt zal worden.


VOORBEELDEN UIT HET VELD | 85

6.5 EEN VRAAG BEANTWOORD Zodra verandering noodzakelijk is vanwege de huidige bewoner van het verblijf wordt gekeken of het mogelijk is om met minimale aanpassingen een verblijf weer geschikt te maken is. Als grotere verbouwingen nodig zijn waarbij het monument in gevaar komt zal er worden gekeken of er misschien een ander diersoort is dat in het verblijf kan waarbij deze aanpassingen niet nodig of minimaal zijn. Wanneer er aan het monument iets gaat veranderen wordt er een meestal bouwhistorisch onderzoek gedaan. Dit help te waardevolle onderdelen van het monument aan te wijzen en laat zien waar ruimte is voor verandering. Aan de hand van dit onderzoek kunnen de dierentuin en de monumentenzorgers samen tot een geschikte oplossing zien te komen en cases van Artis en Blijdorp laten zien dan dit ook heel goed mogelijk is. Bij de case van Londen is het moeilijk voor te stellen dat dit is wat de tuin het liefste met het verblijf had gedaan. Aan de andere kant is deze dierentuin op verschillende locaties bezig met de geschiedenis van de tuin en wordt de aandacht op de monumenten gevestigd. Daarmee is het voor de tuin passend dat het verblijf er nog staat. In Artis en Blijdorp wordt nauw samengewerkt met de monumentenzorgers wanneer er een verbouwing aan een monument gaat plaatsvinden. Door goed met elkaar te blijven communiceren en elkaar op de hoogte te stellen van de belangen kan gewerkt worden naar een resultaat waarbij alle partijen tevreden zijn. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van een vaste procedure. Ieder monument heeft een eigen verhaal en waarde en dat maakt iedere verbouwing uniek. In de zoektocht naar een goede balans heeft Artis in het Apenhuis een verblijf gecreĂŤrd waar die dieren vrij in het gebouw kunnen bewegen volgens alle eisen aan het dierenwelzijn en het monument toch zijn waarde heeft kunnen behouden. Deze renovatie zou in de toekomst als voorbeeld kunnen dienen voor andere tuinen.


86 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN



‘De vele monumenten die in het park staan, krijgen voortaan de aandacht die ze verdienen. Jarenlang werden de stokoude gebouwen vooral als een last gezien. Nieuwe moderne gebouwen zouden veel efficiënter zijn. Maar nu alle oude panden in volle glorie hersteld worden valt op hoe mooi ze samen zijn. Artis heeft diverse gebouwen die tot de mooiste van Amsterdam gerekend kunnen worden, zowel vanbinnen als vanbuiten. Daarnaast blijkt hoe perfect ze passen in een park dat niet alleen de wetenschap wil laten zien, maar ook de geschiedenis van die wetenschap.’ Ik hou van Artis


CONCLUSIE | 89

7. CONCLUSIE In de inleiding werd de hoofdvraag gegeven: Welke problemen ontstaan er bij het veranderen van een nog bewoond dierenverblijf met een monumentenstatus en hoe kunnen de eigenaren van deze nog in gebruik zijnde dierenverblijven aan de eisen van zowel het Dierentuinenbesluit als de Monumentenwet voldoen? Om deze vraag te beantwoorden is gekeken naar de geschiedenis en ontwikkeling van de dierenzorg als de monumentenzorg en is aan de hand van een enquête de mening gevraagd van verschillende direct- en indirect betrokken partijen. Daarnaast is bij vier verschillende dierentuinen gekeken naar de omgang met dierenverblijven met een monumentenstatus. Dit waren Natura Artis Magistra en Diergaarde Blijdorp in Nederland, de Londen Zoo in Engeland en ZOO Antwerpen in België.

ANTWOORD OP DE HOOFDVRAAG Na dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het spreken over een ‘probleem’ te ver gaat. Een ‘moeizaam proces’, zoals de heer de Jong in een gesprek zei is passender. Ook al komt er meer bij kijken dan bij een verbouwing aan andere verblijven, er wordt altijd gezocht naar een passende oplossing. Na het bezoeken van de vier dierentuinen is gebleken dat deze oplossing ook altijd wordt gevonden. In welke vorm dit gebeurd verschilt per verblijf omdat geen verblijf hetzelfde is en de redenen voor benoeming, en daarmee de waardevolle elementen, per verblijf verschillen. Zo kan een verblijf volledig bestaan uit oorspronkelijke elementen met een hoge monumentwaarde waardoor een verandering vrijwel onmogelijk is. Het pinguïn verblijf uit de London Zoo is hier een voorbeeld van. Het proces heeft daar geleid tot het geheel weglaten van dieren en het verblijf een educatieve en decoratieve rol te geven. Een verblijf zoals in de case van Blijdorp naar voren kwam kan nog wel gebruikt worden als verblijf. Het gebouw heeft genoeg elementen waar mogelijkheden zijn voor verandering waardoor het voormalige giraffenverblijf aangepast kan worden tot leeuwenverblijf. Wanneer een aanpassing aan een monumentverblijf noodzakelijk is verschilt de verbouwingsprocedure van een “normaal” verblijf. Niet alle onderdelen van het gebouw mogen zomaar worden aangepast en er moet een vergunning worden aangevraagd. Een bouwhistorisch onderzoek inclusief een waardestelling van het gebouw is noodzakelijk om precies aan te kunnen geven welke elementen wel en niet veranderd mogen worden, welke elementen moeten blijven zoals ze zijn, of weer moeten worden zoals ze waren. Ook kan het onderzoek voor een groot deel voorkomen dat de betrokkenen voor een verassing komen te staan tijdens de renovatie.


90 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Daarnaast bleek dat dierentuinen met monumentverblijven niet alleen aan de Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit moeten voldoen, maar ook aan de richtlijnen die worden gesteld door overkoepelende nationale- en internationale dierentuinorganisaties. Tezamen vormen zij een pakket aan eisen waar dierentuinen een goede balans in moeten zien te vinden. Directe botsingen zijn er in deze regels niet omdat de monumentenwet aangeeft rekening te houden met de functie van het gebouw. Dit wil niet zeggen dat alle veranderingen door de functie zijn geoorloofd. Tijdens het renovatie proces zijn monumentenzorgers betrokken om de waardevolle elementen van het verblijf zoveel mogelijk te behouden. Wat zij zeggen is doorslaggevend, maar uit de cases is gebleken dat ze open staan voor de ideeën en wensen vanuit de dierentuin. Dierentuincollecties zijn voortdurend in beweging. Nieuwe dieren worden aangeschaft en andere diersoorten verdwijnen. De diersoorten zijn dan ook niet permanent verbonden aan het verblijf waar ze in te zien zijn. Bij de cases werd duidelijk dat, hoewel er ook uitzonderingen zijn, de bewoners van dierenverblijven veranderen. Door de diersoort in een verblijf te veranderen kan de noodzaak tot aanpassen van een monument worden uitgesteld. Een verblijf voldoet misschien niet meer aan de eisen voor het diersoort dat er nu in zit, het kan prima geschikt zijn voor een ander diersoort. Het spanningsveld is dus niet zo groot als aan het begin van dit onderzoek werd gedacht. Hierbij wordt wel door meerdere personen benadrukt dat dit niet betekent dat er niets aan de hand is. Een verbouwing aan een monument verloopt langzamer en van ieder afzonderlijk element moet worden gekeken wat de waarde is en wat er in het toekomstige verblijf mee mogelijk is en wordt er een belangenafweging gemaakt. Er wordt gekeken wat de dierentuin er mee wil, wat het beste is voor de dieren en wat er mogelijk is vanuit het monumentbehoud.

DE BELANGRIJKSTE PUNTEN Tijdens het onderzoek naar de deelvragen in de voorgaande hoofdstukken kwamen de volgende punten als belangrijkste naar voren:  

In Nederland zijn Artis en Blijdorp de enige dierentuinen met rijksmonumenten. Dit zijn niet alleen verblijven, maar ook tuinaanleg en dienstgebouwen. Wat iets tot monument maakt is per gebouw verschillend. De belangrijkste elementen worden genoemd in de redengevende beschrijving in het Rijksmonumentenregister. Voor een verbouwing aan een monument plaatsvindt wordt vaak een bouwhistorisch onderzoek gedaan om de precieze waarde van alle elementen zichtbaar te maken. Dit onderzoek is leidend bij het verkrijgen van een vergunning en de planvorming van de verbouwing.


CONCLUSIE | 91

 

Verbouwingen aan de elementen met een hoge monumentwaarden dienen te worden voorkomen. Elementen met een lage monumentwaarde laten ruimte voor verandering. De Monumentenwet en het Dierentuinenbesluit bevatten geen punten die direct haaks op elkaar staan omdat de artikelen per monument of diersoort een andere betekenis kunnen hebben. Toch zitten de punten elkaar wel in de weg en kan de Monumentenwet ervoor zorgen dat de eisen van het Dierentuinenbesluit niet gerealiseerd kunnen worden. Stakeholders zijn het met elkaar eens dat het dierenwelzijn belangrijk is, maar dat de regels voor het monument de doorslag geven. Een diersoort kan immers worden vervangen terwijl het pand moet blijven staan. Dierentuinen zouden meer aan educatie kunnen doen als het gaat om monumenten. De London Zoo zou hierbij als voorbeeld kunnen dienen. Bij verbouwingen aan monumentverblijven is samenwerking tussen de tuin en de monumentenzorg erg belangrijk. Het openstaan voor elkaars belangen en deze helder kunnen communiceren zorgt voor een oplossingsgerichte denkwijze die over het algemeen leidt tot een uitkomst waar beide partijen tevreden mee zijn.


92 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN




REFLECTIE | 95

8. REFLECTIE Tijdens dit laatste deel van de Reinwardt Academie heb ik onderzoek gedaan naar het spanningsveld bij dierenverblijven met een monumentenstatus. Bij dit onderzoek was ik niet verbonden aan een bepaalde dierentuin, maar heb ik vanuit huis een netwerk opgebouwd met zoveel mogelijk directe betrokkenen. Ik heb ervaren dat het vinden van de juiste contactpersonen een grote uitdaging is en het onderhouden van een breed netwerk niet eenvoudig is. Ook heb ik ondervonden dat het uitblijven van een goede contactpersoon bij een organisatie een enorme beperking geeft op het vergaren van informatie. Diergaarde Blijdorp en Artis hebben mij hun medewerking verleend waardoor ik de huidige situatie van heel dichtbij heb kunnen aanschouwen. Voor dit onderzoek ben ik begonnen met het maken van een theoretisch kader. Door me te verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van dierentuinen en de zorg voor het dierenwelzijn ben ik de huidige visie beter gaan begrijpen. Dit heb ik ook gedaan op het gebied van monumentenzorg. Het zijn twee aparte werelden die hier door deze bijzondere verblijven samenkomen en beide verantwoordelijk zijn voor het voorbestaan ervan. Naast de geschiedenis heb ik me ook verdiept in de wet- en regelgeving op beide gebieden. Deze regels waren veel minder zwart- wit dat ik had verwacht. Dit betekende een verzachting van het probleem en heel veel ruimte voor discussie bij veranderingen in de praktijk. Ik denk dat dit goed is omdat ieder monument en ieder diersoort uniek is. Door de regels daarop aan te passen kan bij iedere situatie gekeken worden wat de beste oplossing is en kan een goede balans worden gezocht tussen de belangen van alle partijen. Er is geen vaststaand goed of fout waardoor vooruitgang en ontwikkeling voor dierentuinen mogelijk blijft. Ik heb mij vooral gefocust op Artis, Blijdorp en de RCE omdat dat naar mijn idee op dit gebied de grootste partijen in Nederland zijn. Achteraf gezien had ik dit misschien beter anders aan kunnen pakken omdat de informatie nu wellicht te eenzijdig is. Gaandeweg ontdekte ik dat de monumentenzorg, ondanks de overkoepeling van de RCE, voornamelijk geregeld wordt door regionale of gemeentelijke organisaties. Achteraf gezien was het goed geweest om die organisaties direct te benaderen in plaats van alleen de dierentuinen naar de samenwerking met hen te vragen. Die directe benadering had ik ook kunnen gebruiken voor betrokken architecten en aannemers. Door het onderzoek dat ik heb gedaan is gebleken dat de dierentuinen die op dit moment in het bezit zijn van rijksmonumenten zelf niet willen spreken van een spanningsveld of een probleem. Zij zijn inmiddels gewend aan het idee zich te moeten ontwikkelen met deze monumenten in het park en wanneer een verandering aan een verblijf noodzakelijk is wordt er oplossingsgericht samengewerkt met monuemtenzorgers. Ik denk dat Artis op het moment meer ĂŠĂŠn is met zijn monumenten dan Blijdorp. Ik zou Artis een monumentale


96 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

dierentuin noemen en Blijdorp een dierentuin met monumenten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een verschil in visie en beleid, maar ook met de uitbreiding die Blijdorp heeft kunnen doen en in de toekomst nog kan doen. Blijdorp is veel minder een vaststaand gegeven. Toen ik mij melde op het kantoor bij Jorna Kniese om een gesprek te voeren over mogelijke afstudeeronderwerpen in relatie met dierentuinen had ik nog nooit van monumentale dierenverblijven gehoord. Naar mijn idee was een dierencollectie statisch. Nu weet ik dat de verschuiving van de maatschappelijke rol van dierentuinen in de laatste honderd jaar ervoor heeft gezorgd dat de collectie in beweging is waarbij het waarborgen van het dierenwelzijn een belangrijkere rol in neemt dat ik aanvankelijk vermoedde. Ook was ik ervan overtuigd dat de diersoort in een monument onderdeel was van de waarde van een monument omdat het onderdeel is van de geschiedenis van een gebouw en van de beleving die de bezoeker erbij heeft. Dat betekent dat een verblijf dat van oorsprong is gebouwd voor giraffen iets van zijn waarde verliest als er okapi’s of leeuwen in komen te wonen. Toen ik mijn idee hierover voorlegde in Blijdorp, vertelde Thea van Hemert mij dat dit juist geen onderdeel is van een monument en dat de beleving van de bezoeker los staat van de waarde van een monument. Voor de waarde van het monument wordt puur gekeken 154 naar de waardestelling en de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Haar collega Astrid Karbaat vertelde dat dit een beetje aan het verschuiven is en dat zie je gelukkig op sommige plaatsen, zoals bij het Apenhuis en Vogelhuis in Artis, terug. Ik geloof namelijk sterk dat het diersoort wel degelijk verbonden is aan het monument en dat het verdwijnen van leeuwen uit een van oorsprong leeuwenverblijf iets veranderd aan de authenticiteit van het verblijf en daarmee aan de waarde die het verblijf heeft. Dit onderzoek heeft me doen beseffen dat de dierencollecties in de toekomst nog heel veel zullen veranderen. Het ontzamelen dat in de museale wereld gebeurd ook in dierentuinen. Het goed kunnen zorgen voor een paar dieren is belangrijker dan het hebben van veel dieren en de tuinen beperken zich tot het houden van dieren die iets toevoegen aan het verhaal dat de dierentuin wil vertellen. De vraag is wat dit betekent voor de collectie van de toekomst. Is het houden van dieren überhaupt noodzakelijk voor het vertellen van een verhaal? Wellicht zijn in dierentuinen straks alleen nog dieren te zien die in het kader van soortbehoud in gevangeschap leven. Ik heb hier geen antwoord op, maar er zijn interessante discussies over te voeren. Een ander punt waar ik in de scriptie weinig aandacht aan besteed omdat het geen verband heeft met de hoofdvraag maar voor dierentuinen wel interessant is om in te verdiepen, is de 154

T. van Hemert en A. Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam Rotterdam, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp.


REFLECTIE | 97

zichtbaarheid van de geschiedenis van het park richting de bezoeker. In de London Zoo zie je duidelijk dat de tuin de bezoeker ook iets wil vertellen over het verleden van bepaalde verblijven of delen van het park. Op grote borden staat met het woord ‘heritage’ aangegeven dat er op een bepaalde plek iets bijzonders is. Ook bij het vergelijken van de websites van de tuinen valt op dat Antwerpen en Londen meer aandacht besteden aan de monumentale verblijven. Ik hoop na mijn afstuderen nog meer te kunnen doen met het cultureel erfgoed van dierentuinen. Het is een onderdeel dat weinig ter sprake komt als je denkt aan erfgoed omdat de meest bekende dierentuincollectie, de dieren, een speciale zorg vereist die nu eenmaal niet op de Reinwardt wordt onderwezen. In deze scriptie wordt echter duidelijk dat dierentuinen veel meer zijn dan een collectie dieren en dat ook een Reinwardter een rol kan spelen binnen de tuin. Ik wil nog erg graag meer te weten komen over museale dierentuincollecties. Dit staat los van het onderwerp in deze scriptie maar heeft voor mij een enorme aantrekkingskracht omdat het voor de bezoeker bijna altijd onzichtbaar blijft. Het Groote Museum in Artis gaat hier verandering in brengen, maar ik weet dat ook andere dierentuinen een museale collectie hebben die ik graag voor de schermen zou halen.


98 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

LITERATUURLIJST Architectuul, “Penguin Pool, London Zoo”, http://architectuul.com/architecture/penguinpool-london-zoo. Artis, “Artis van A tot Z”, www.artis.nl/ontdek-artis/artis-a-z. Baetens, R., The Chant Of Paradis. The Antwerp Zoo: 150 years of history. Tielt: Lonnoo, 1993. Baratay, E. en E. Hardouin- Fugier, ZOO, A History Of Zoological Gardens In The West. Londen: Reaktion Books Ltd, 2002. Barrington- Johnson, J., The ZOO. The Story of London Zoo. Londen: Robert Hale, 2005. Barrington- Johnson, J., The ZOO. The Story of London Zoo. Londen: Robert Hale, 2005. Belder, R.M., Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer in de PKN, “Victor Stuers, oprichter monumentenzorg in Nederland”, http://www.kerkrentmeester.nl/site/index.php/artikelen/gebouwen/gebouwen_kerken/Mo numentaal/Victor_de_Stuers_oprichter_monumentenzorg_in_Nederland (15 januari 2008). Bosman, J., universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie geïnterviewd door J. Heirbaut in 2006 voor Cursor 22. Brochure Modernisering Monumentenzorg (2007). Informatie verkregen via Erik A. de Jong. Denekamp, N. en J. P. Schutten, in samenwerking met Natura Artis Magistra, Ik hou van Artis. Het park, de dieren, de mensen. Amsterdam: Rubenstein, 2013. Dierentuinenbesluit 2002. Driedijk, C., Rijksdienst Cultureel Erfgoed, e-mail bericht aan auteur, 14 maart 2014. Emmens onderzoek en advies Bouwhistorie Cultuurhistorie Architectuurhistorie, “Waardestelling”, http://www.emmensbca.nl/page10.html. English Heritage, “Listed Buildings”, http://www.englishheritage.org.uk/caring/listing/listed-buildings/. European Association of Zoos and Aquaria, http://www.eaza.net/about/Pages/Introduction.aspx. Groene Sleutel, http://www.groenesleutel.be/. Hancocks, D., A Diffrent Nature.The Paradoxical World Of Zoos And Their Uncertain Future. California: University of California Press, 2001.


| 99

Hemert van, T. en A. Karbaat, Bureau Monumenten en Cultuurhistorie Rotterdam, R. Reusen, projectmanager in Blijdorp geïnterviewd door K. Letter op 26 februari 2014 tijdens een bezoek aan Diergaarde Blijdorp. Geaccordeerd op 19 maart 2014. Jong de, E. A., Artis hoogleraar cultuur, landschap en natuur aan de Universiteit van Amsterdam, adviseur van Artis en curator van het Groote Museum geïnterviewd door K. Letter op 28 januari 2014 tijdens een bezoek aan Artis. Geen reactie op verzoek tot accordering. Jonge de, K., “Geschiedenis van dierentuinen en het houden van exotische dieren”, http://www.isgeschiedenis.nl/nieuws/geschiedenis-van-dierentuinen-en-het-houden-vanexotische-dieren/ (10 september 2013). Kappers, L., onderzoek & architectuur, Diergaarde Blijdorp. Giraffenhuis en Theeschenkerij. Bouwhistorische verkenning. Rotterdam: 2010. Knol, H., e-mail bericht aan auteur, 19 mei 2014. Knol, H., projectmanager vernieuwingen in Artis geïnterviewd door K. Letter op 14 mei 2014 tijdens een bezoek aan Artis. Geaccordeerd op 19 mei 2014. Monumentenwet 1988. Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, “NVD” http://www.nvddierentuinen.nl/nvd/. Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, e-mail bericht aan auteur, 18 maart 2014. Nederlandse Vereniging van Dierentuinen. NVD Ethische code (2010). http://www.nvddierentuinen.nl/wp-content/uploads/2011/04/NVDEthischeCode_2010.pdf. Onroerend Erfgoed, “wet-, decreet- en regelgeving”, https://www.onroerenderfgoed.be/nl/wetgeving/wet-en-regelgeving. Partij voor de Dieren, e-mail bericht aan auteur, 26 maart 2014. Portaal Belgium, Informatie en diensten van de overheid, “De bevoegdheden van de gewesten”, http://www.belgium.be/nl/over_belgie/overheid/gewesten/bevoegdheden/. Recources, “Ravesteijn, Sybolt van (1889-1983)”, http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn5/ravesteijn. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, “Monumentenregister”, http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/php/main.php. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg.(2009). Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Op de museale weegschaal. Collectiewaardering in zes stappen. Werkendam: Drukkerij Damen, 2013.


100 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

Rijksoverheid, “Wat is een monument en welke typen monumenten zijn er?”, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/monumenten-en-erfgoed-archeologie/vraag-enantwoord/wat-is-een-monument-en-welke-typen-monumenten-zijn-er.html. Santen von, J., “Het fundament onder het monument”, Tijdschrift van de RCE. (2013), http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rce_tijdschrift_3_2013.pdf. Siebold Nijenhuis, Architect, “Restaurant en Leeuwenverblijf Diergaarde Blijdorp”, http://sieboldnijenhuisarchitect.nl/?portfolio=lotuserre-en-giraffenhuis-blijdorp. Stokroos, M., Stichting Open Monumentendag, Alles wat je altijd al wilde weten over monumenten en bouwstijlen. Amsterdam: Thoth, 2006. Takens, D., Consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, enquête ingevuld op 5 mei 2014. 8 mei 2014. Geaccordeerd op 8 mei 2014. TIVIproducties, ‘150 jaar diergaarde in Rotterdam, deel 1’, Youtube video, 18:50, (25 januari 2012), http://www.youtube.com/watch?v=r1JdAAAmET0. Voets, M.H.J., architectenbureau Broekbakema,enquête ingevuld in april 2014 Werkgroep monumentenpublicaties/ federatie welstand. 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten.(Amsterdam, 2008), http://oud.ruimtelijkekwaliteit.nl/redactie/files/10VUitgangspuntenMonumentenLRZB.pdf. Werkgroep monumentenpublicaties/ federatie welstand. 10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten. ZOO Antwerpen, “ZOO en Planckendael kijken met vertrouwen naar de toekomst”, http://www.zooantwerpen.be/nl/nieuws/zoo-en-planckendael-kijken-met-vertrouwennaar-de-toekomst (25 mei 2014). ZOO Antwerpen, Beeldbank, http://www.zooantwerpen.be/nl/beeldbank. ZOO Antwerpen, Bezoekersgids. Wegwijs tussen dieren, planten, architectuur en kunst in een tuin uit de duizend. Antwerpen: Anja Stats, 2013. ZOO Antwerpen, http://www.zooantwerpen.be/. ZSL - Zoological Society of London, 'ZSL London Zoo keeper tells us about the brand new penguin exhibit', YouTube video, 2:01, (26 mei 2011), https://www.youtube.com/watch?v=mY-LlMea72c. ZSL, “Architecture at ZSL Regent’s Park”, http://www.zsl.org/about-us/landmarks-in-zslhistory/architecture-at-zsl-regent's-park.


| 101

ILLUSTRATIEVERANTWOORDING Voorblad en Hoofdstuktitels: Auteur, 2014. 1: Neef de, I., IDEN 2012. Historische waardenstellende rapportage van een lagere school aan de Akkerstraat te Eindhoven voor de maatschappij tot nu van ’t algemeen aldaar. http://iden2012.nl/wp-content/uploads/2012/12/Boek-Akkerstraat-te-Eindhoven.pdf, 42. 4, 6, 8, 10, 12, 14- 15, 17: ZOO Antwerpen, Beeldbank, http://www.zooantwerpen.be/nl/beeldbank. (Geen verdere specificatie bekend. ) 24: Kappers, L., onderzoek & architectuur, Diergaarde Blijdorp. Giraffenhuis en Theeschenkerij. Bouwhistorische verkenning. Rotterdam: 2010. 25: Kappers, L., onderzoek & architectuur, Diergaarde Blijdorp. Giraffenhuis en Theeschenkerij. Bouwhistorische verkenning. Rotterdam: 2010. (Via Blijdorp Archief) 27: Rouw, K., Broekbakema, presentatie MT renovatie voormalig giraffenhuis en theeschenkerij. (Rotterdam: 4 juni 2013), 11. Overige afbeeldingen: Auteur, 2014.


102 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

BIJLAGEN BIJLAGE 1 - INTERVIEW MET DE HEER BOSMAN OVER DE BENOEMING VAN EEN MONUMENT

Monumentenkwestie/Jim Heirbaut De stichting Wederopbouwerfgoed Eindhoven wil dat het Auditorium, het Hoofdgebouw, de W-hal en het ketelhuis de monumentenstatus krijgen. Het College van Bestuur is mordicus tegen. Het verlenen van de monumentenstatus vormt een grote belemmering bij het uitvoeren van de voorgenomen plannen voor renovatie en sloop. Een goed moment om eens een kijkje te nemen in de wereld van de monumentencommissie. Wat komt er allemaal kijken bij een aanvraag voor de monumentenstatus? Cursor vroeg het aan dr.ir. Jos Bosman, universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie. Wat is een monument precies? Gebouwen die we belangrijk vinden voor het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn gemeentelijke monumenten, zoals de Witte Dame, die door de gemeente belangrijk worden geacht. Daarnaast zijn er rijksmonumenten, zoals de Lichttoren, waar de Rijksdienst voor Monumentenzorg zorg voor draagt. En nu vergeet ik er trouwens bijna één: wereldmonumenten of World Heritage Sites. Een voorbeeld daarvan is de binnenstad van Amsterdam. Wanneer kan een gebouw tot monument worden verklaard? Pas als een gebouw vijftig jaar oud is, komt het in aanmerking voor de status ‘monument’. Heel af en toe wordt daar een uitzondering op gemaakt. Zo is de Bijenkorf nu al een monument. Vijftig jaar is een belangrijk punt en vormt een toetsmoment. Je zit dan op een mogelijk irritatievlak: de eigenaar van het gebouw wil verder, maar het publiek kan de architectuur juist weer mooi vinden en wil het in dat geval beschermen. In ieder geval heeft de eigenaar van een gebouw nooit méér dan het publiek iets te zeggen over het al of niet toekennen van de monumentenstatus. Hoe verloopt die route naar de monumentenstatus? Objecten die in aanmerking komen voor de monumentenstatus worden voorgedragen door externe personen of door de gemeente, maar het kan


| 103

ook vanuit de monumentencommissie zelf komen. Het voorstel wordt vervolgens aan B en W voorgelegd. We stellen bij elk als monument voorgesteld gebouw een matrix op van meer of minder waardevolle aspecten. Na toekenning van de monumentenstatus mag een gebouw vervolgens op de meest karakteristieke punten niet meer zomaar veranderd worden. Is een gebouw eenmaal een monument, dan komt het vanuit de gemeente of het Rijk in aanmerking voor subsidiabele kosten voor onderhoud en eventuele aanpassingen. Wat heeft het eigenlijk voor nut, een gebouw tot monument maken? Het doel van het toekennen van de monumentenstatus aan gebouwen is het in stand houden van de cultuurhistorische erfenis voor het nageslacht. Zodat je kunt aflezen aan de gebouwen en de omgeving wat er gebeurd is. In de monumentenzorg is de term ‘collectieve herinnering’ geen vaag begrip, want die creëren we zelf. We zijn één van de armen van de politiek en daarmee indirect van het volk. Maar we zijn ook een adviesorgaan, dat een positief of negatief advies uitbrengt aan B en W van de stad. Die beslissen uiteindelijk over de handhaving van de monumentenstatus. Wat maakt een gebouw interessant? Bij monumenten gaat het over de opvatting wat cultuurhistorisch belangrijk is. Soms wordt een gebouw pas interessant doordat het het enige is dat over is van een bepaalde stijl. Dan heeft het waarde als documentatie van een tijdsbeeld. Zo kan ook iets lelijks toch de monumentenstatus krijgen. Neem nou de Witte Dame. Nu vinden we dat een bijzonder gebouw, maar toen het gebouwd werd, was het een puur functioneel productiegebouw in een zakelijke stijl. Het is toen waarschijnlijk niet als mooi of belangrijk betiteld. Nu vinden we het waard om te bewaren. Dat is de dimensie van de cultuurhistorie. Hoe ziet de monumentencommissie eruit en wat doet die precies? In de Eindhovense monumentencommissie zitten we met negen man, met ieder zijn specialisme. Mensen uit de hoek van de kunstgeschiedenis, architecten en architectuurhistorici, zoals ik. Vier dagen in de week werk ik op de TU/e en één keer per maand vergaderen we een ochtend met de commissie. Voor het bijwonen van de vergaderingen ontvangen we een vergoeding. Een deel doe je ook in je vrije tijd, omdat je het leuk vindt. Die interesse moet je echt hebben. De meeste andere leden zijn wat ouder dan ik en hebben daardoor ook wat meer tijd. Een kleine kern, de zogenaamde kleine commissie, komt wekelijks bij elkaar om aanvragen bij te houden voor de renovatie en verbouwing van monumenten. Eén van de taken van de commissie is het beschermen van gebouwen tegen bijvoorbeeld vastgoedontwikkelaars. Vastgoed is één van de meest winstgevende bedrijfstakken en men walst nogal eens gemakkelijk over belangrijke architectuur heen. Hier zijn wij als commissie alert op.


104 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

De monumentenstatus maakt deel uit van de publieke meningsvorming. Dat is een taai proces, want je moet monumenten handhaven tegen de versnelling van de vernieuwing in. Wij adviseren de gemeente niet alleen gebouwen tot monument te verklaren, we denken ook voortdurend: ‘Moet dit nog wel op de lijst blijven staan’. En af en toe ontdekken we ook nieuwe dingen. Eindhoven heeft toch niets bijzonders aan gebouwen staan? Eindhoven is stedenbouwkundig gezien een armoedige stad. Rafelig eigenlijk, want je denkt er een figuur in te herkennen, maar dat lukt net niet. Neem nou de Markt. Dat is in Eindhoven het bekendste plein. Toch is het niet sterk vormgegeven. Eindhoven is een jonge stad en er zijn wel historische panden, maar die zijn van een ander kaliber dan in veel andere steden. Hier gaat het ook vaak om scholen of boerderijen, mede door de late overgang van agrarisch naar stedelijk. Al is het geen monument, maar zelf ben ik bijvoorbeeld heel blij dat we nu in Vertigo zitten, want hier kun je studenten tenminste weer motiveren. In dat oude, versleten en slordige Hoofdgebouw was het gevoel voor design ver te zoeken. Wat vindt u van de hele kwestie met de voorgedragen TU/e-gebouwen? Ik vind het persoonlijk een beetje cynisch. De stichting had kunnen weten dat de TU/e er niet op zit te wachten. Op deze manier forceer je dat de TU/e er blij mee moet zijn. Het CvB heeft het gevoel dat het een deel van zijn macht kwijtraakt, en daardoor is dit niet de meest productieve manier om erover te praten. Het hele verhaal heeft één voordeel, namelijk dát er nu over de gebouwen van de TU/e wordt gepraat en nagedacht. Wat ik nog het vreemdste vind, is dat in de reactie van het CvB doorklinkt: ‘als de gebouwen eenmaal monumenten zijn, dan kunnen we er niets meer aan verbouwen’. Want dat is niet zo. Een monument mag altijd veranderd worden op de minder karakteristieke kenmerken. Maar bovenal begrijp ik de keuze van de gebouwen die zijn voorgedragen niet. De oorspronkelijke hoofdlijn van het terrein is de diagonaal waarop het Hoofdgebouw en het voormalige T-hoog en E-hoog staan. Die gebouwen zijn met opzet niet in lijn neergezet, maar ten opzichte van elkaar versprongen. De monumentenstatus is nu aangevraagd voor een recht strookje met daarop Auditorium, Hoofdgebouw, W-hal en ketelhuis. Ik zie daar de logica niet van in. Als je naar een monumentenstatus wil kijken, moet je dat voor de oorspronkelijke monumentale figuur doen, en de manier waarop die figuur in staat blijkt te zijn om veranderingen in de tijd op te nemen. De TU/e heeft als mogelijk monument veel meer samenhang dan bijvoorbeeld de TU Delft. De kern van de TU/e is in één keer gebouwd en ligt relatief dicht bij het stadscentrum. En hoe nu verder? Twee weken geleden hebben we over de TU/e-gebouwen gesproken, maar


| 105

de interne besluitvorming is nog niet afgerond. We hebben de te hanteren argumenten nog niet volledig doorgesproken. Verder zou mijn suggestie zijn in dit lustrumjaar een discussie te organiseren met aandacht voor de monumentenstatus. Daarin kunnen we meningen nu eens zorgvuldig naast elkaar zetten, in plaats van het alleen maar via de media te spelen. Ik ben wel benieuwd hoe de bestuurders, docenten en studenten, en met name die van Bouwkunde, aankijken tegen de cultuurhistorische waarde van de gebouwen van de TU/e en wat we zouden moeten behouden./. Dr.ir. Jos Bosman volgde een opleiding tot architect aan de THE. In de jaren ’80 werkte hij voor de Rijksdienst voor Monumenten-zorg. Met voornamelijk kunsthistorici als collega’s kreeg hij daar, zoals hij zelf zegt, zijn tweede opleiding. Bosman was vervolgens als onderzoeker verbonden aan het Institut für Geschichte und Theorie der Architektur (GTA) van de ETH Zürich. Nu geeft hij aan de TU/e les in architectuur en architectuurgeschiedenis.155

155

J. Bosman, universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie geïnterviewd door J. Heirbaut in 2006 voor Cursor 22.


106 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

BIJLAGE 2 - VRAGENLIJST STAKEHOLDERS

Naam: MHJ Voets Functie: Bedrijf: Broekbakema 

Waarom vindt u dat monumenten behouden moeten blijven? o Emotionele waarde o Esthetische waarde o Identiteit van de omgeving o Anders. Namelijk: Kunt u uw antwoord toelichten? Gebouwen kunnen vanwege de architectuurstijl en de tijd waarin ze gebouwd zijn van belang zijn om als monument te worden beschermd. Zeker als blijkt dat in dat oevre weinig meer behouden gebleven is.

Bent u van mening dat alle soorten gebouwen, en dus ook dierenverblijven, tot monument moeten kunnen worden benoemd? O Ja O nee Kunt u uw antwoord toelichten? Dierenverblijven als gebouw kunnen dat zeker, als een dierenverblijf als ruimte(verblijf als onderdeel van dat gebouw) dat is dan is de vraag daarbij of je die ruimte nog wel als verblijf moet gebruiken,, want het mag het dierenwelzijn nooit nadelig beïnvloeden. Maar soms zijn andere diersoorten natuurlijk ook prima hierin te huisvesten.

Voegt de monumentenstatus van een dierenverblijf volgens u iets toe aan een dierentuin? O Ja O nee Kunt u uw antwoord toelichten? Dierentuinen hebben met een monument een ander bijzondere toegevoegde waarde in hun programma wat ook andere doelgroepen aantrekt en de


| 107

dierentuin onderscheidend maakt t.o.v. andere. Je merkt echter dat dierentuin nu nog vooral bezig zijn met alleen dieren, dit moet nog meer indalen. 

Wat zou u het liefst zien dat er gebeurt als een dierenverblijf niet langer voldoet aan de eisen die aan het diermanagement worden gesteld? Er zijn altijd andere diersoorten die wel in zo,n dierenverblijf zijn te huisvesten. Diergaarde Blijdorp is daarvan een goed voorbeeld, waarbij de Dikhuidenvleugel niet meer voldeed voor olifanten maar waar nu zwarte neushoorns zijn gehuisvest(met behoud van monumentaal karakter. Ook het voormalig Giraffenhuis waar indertijd de Okapi\'s stonden, wordt nu gerestaureerd als dierverblijf voor Aziatische leeuwen.

Verandert uw mening als het dierenverblijf een monumentenstatus heeft, of blijft deze gelijk? Kunt u uw antwoord toelichten? Nee, zie vraag 9

Bent u/uw organisatie wel eens betrokken geweest bij de verbouwing of restauratie aan een dierenverblijf met een monumentenstatus? O ja O nee

Is uw organisatie in het bezit van een dierenverblijven met een monumentenstatus? O Ja O nee

Hoeveel zijn dit er?___________

Heeft u aan een van deze verblijven wel eens iets verandert of gerestaureerd? O ja O nee

Welke partijen waren, naast u, betrokken bij deze verbouwing of restauratie? Diergaarde Blijdorp,\r\nRaadgevend Ingenieursbureau Deerns

Hoe verliep deze samenwerking? Zeer goed.

Waar liep u tegenaan? geen noemenswaardigheden


108 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN 

Iets er iets binnen of rondom het verbouwingsproces dat u graag anders zou zien? nee

Wat heeft in uw ogen de hoogste prioriteit? o Dierenwelzijn o monumenten behoud o gelijkwaardig


| 109

Naam: D.Takens Functie: cons. architectuurhistorie Bedrijf: RCE 

Waarom vindt u dat monumenten behouden moeten blijven? o Emotionele waarde o Esthetische waarde o Identiteit van de omgeving o Anders. Namelijk: Kunt u uw antwoord toelichten? Monumenten zijn (volgens de Monumentenwet 1988) vervaardigde zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. De specifieke betekenis van een monument wordt beschreven met behulp van vaste waarderingscriteria, die uitgaan van een aantal hoofdgroepen zoals cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde en stedenbouwkundige waarde (vandaar hierboven meer opties aangekruist). Meer in het algemeen vertegenwoordigen monumenten een maatschappelijke en sociale betekenis; erfgoed kan ervoor zorgen dat mensen zich verbonden voelen, draagt bij aan de kwaliteit van de omgeving en kan identiteit aan een plek geven. Dit kan ook economisch tot uiting komen.



Bent u van mening dat alle soorten gebouwen, en dus ook dierenverblijven, tot monument moeten kunnen worden benoemd? O Ja O nee Kunt u uw antwoord toelichten? Ja. Cultuurhistorische betekenis ontlenen monumenten mede aan de oorspronkelijke functie waarvoor ze zijn vervaardigd, al is het actuele gebruik vaak een andere geworden. Woonhuizen vormen de grootste groep beschermde monumenten, maar daarnaast zijn zeer uiteenlopende gebouwde en aangelegde monumenten op de monumentenlijst vertegenwoordigd. Denk aan kastelen, watertorens, fabrieken, lichtopstanden, ziekenhuizen en schouwburgen of bruggen, gemalen, standbeelden, historische tuinen of hooibergen.


110 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN 

Voegt de monumentenstatus van een dierenverblijf volgens u iets toe aan een dierentuin? O Ja O nee Kunt u uw antwoord toelichten? De cultuurhistorische waarde die ten grondslag ligt aan de monumentenstatus draagt bij aan de kwaliteit en eigenheid van de dierentuin. Een beschermde status vormt een bevestiging van die betekenis op nationaal niveau. Daarnaast kan de status, als het nodig is, ertoe bijdragen dat de bijzondere kwaliteit ook op langere termijn behouden blijft.

Wat zou u het liefst zien dat er gebeurt als een dierenverblijf niet langer voldoet aan de eisen die aan het diermanagement worden gesteld? Onderzoeken of het verblijf zou kunnen worden aangepast aan modern gebruik –met behoud van de monumentale karakteristiek. Voor de bestaande bewoners als dat kan, of anders voor kleinere of andere diersoorten. Ook kan gekeken worden naar een andere functie voor de dierentuin (expositie/informatieoverdracht, horeca, …). Om een goede oplossing te vinden kan het nodig zijn om niet alleen naar één verblijf te kijken, maar mogelijkheden voor hergebruik te bekijken binnen de totaalvisie voor de dierentuin. In de afweging zullen in de praktijk ook andere factoren een rol spelen dan alleen de eisen vanuit de wetgeving op het gebied van dierentuinen en de monumentenstatus. Zo komt een aanpassingsplan vaak ook voort uit nieuwe ideeën over de presentatie van diersoorten aan het publiek, de noodzaak voor een restauratie, ideeën over routing etc.

Verandert uw mening als het dierenverblijf een monumentenstatus heeft, of blijft deze gelijk? Kunt u uw antwoord toelichten? -

Bent u/uw organisatie wel eens betrokken geweest bij de verbouwing of restauratie aan een dierenverblijf met een monumentenstatus? O ja O nee

Is uw organisatie in het bezit van een dierenverblijven met een monumentenstatus? O Ja O nee


| 111

Hoeveel zijn dit er?___________

Heeft u aan een van deze verblijven wel eens iets verandert of gerestaureerd? O ja O nee

Welke partijen waren, naast u, betrokken bij deze verbouwing of restauratie?

Hoe verliep deze samenwerking? Betrokkenheid in vorm van wettelijke advisering i.k.v. de Omgevingsvergunning, toets monument (en het hierbij behorende vooroverleg)

Wat heeft in uw ogen de hoogste prioriteit? Dierenwelzijn, monumenten behoud, gelijkwaardig In de praktijk is niet zozeer sprake van prioriteit. Het toetsingskader bij de monumententoets van de Omgevingsvergunning geeft wel aan dat de vergunning alleen verleend wordt “als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet” (art. 2.15 Wabo). Dit betekent een belangenafweging. De gevolgen die de werkzaamheden hebben voor de monumentale waarden staan hierbij voorop, waarbij het belang van het monument in redelijkheid wordt afgewogen tegen de belangen van de eigenaar en derden. In de advisering over wijzigingen aan monumenten gaat de RCE ervan uit dat eigentijds gebruik mogelijk moet blijven, soms betekent dat wel wat creativiteit zodat veranderingen met respect voor de cultuurhistorische waarden van het monument (en in het geval van dierverblijven vaak ook de omringende tuinaanleg). Bij een aantal recente verbouwingsplannen voor dierenverblijven valt op dat de monumentwaarden al vroeg in kaart werden gebracht en als vanzelfsprekend en volwaardig onderdeel van het planvormingsproces meewogen bij de beslissingen over het nieuwe programma in het dierenverblijf en het ontwerp voor de aanpassing. Er werd historisch onderzoek gedaan (onderzoek naar bouwhistorie, architectonische kenmerken en kleurafwerking van het dierverblijf) en door de dierentuin of de betrokken architecten werd een restauratiespecialist betrokken. Het herkenbaar houden


112 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

van de oorspronkelijke kwaliteiten blijft ondanks zorgvuldige voorbereiding vaak een uitdaging- vanwege specifieke eisen en wensen. In het vergunningentraject of (beter) tijdens vooroverleg vindt daarom vaak nog discussie plaats over gekozen oplossingen en worden plannen verfijnd of aangepast.


| 113

BIJLAGE 3 - WAARDESTELLING

GIRAFFENHUIS

Inleiding Het Giraffenhuis en de theeschenkerij - onderdelen van diergaarde Blijdorp kwamen naar het ontwerp van S. van Ravesteyn tot stand in 1939-1941. Het gebouw is gesitueerd aan het noordelijke eind van de centrale as. De gebouwen kwamen tot stand in functionalistische stijl gecombineerd met neobarokke elementen. De gebouwen hebben als gevolg van veranderd functiegebruik hun oorspronkelijke indeling en afwerking grotendeels verloren. De vensters bezitten thans aluminiumprofielen in plaats van stalen roedenverdeling. Van oorsprong bevond zich tussen beide objecten een betegeld terras met een betonnen borstwering. Omschrijving GIRAFFENHUIS en THEESCHENKERIJ (6) zijn gespiegeld aan elkaar tot stand gekomen en zijn vergelijkbaar qua opzet en afwerking. Ze kennen een rechthoekige, licht convex gebogen plattegrond. De paviljoens kennen telkens een hoofdvolume onder een zadeldak met een serreachtige aanbouw onder een plat dak aan de voorzijde en smalle aanbouw aan de achterzijde. Een colonnade van acht kolommen met een symmetrisch gebogen verloop verbindt de paviljoens met elkaar. In het midden boven de colonnade staat een geabstraheerde betonsculptuur met giraffen, ontworpen door de beeldhouwer L. Bolle. Het terras v贸贸r de colonnade en tussen de paviljoens is later vernieuwd. De constructie van de paviljoens bestaat uit een betonnen skelet. Dit is bij de voor- en zijgevels dichtgezet met glazen puien op een gemetselde borstwering. De achtergevels zijn geheel opgetrokken uit gele verblendsteen. De hoofdvolumes worden bekroond door licht ingezwenkte zadeldaken die bekleed zijn met rode dakpannen. De lagere aanbouwen bezitten een plat dak. Het westelijke paviljoen, van oorsprong het Giraffenhuis, bezit in het hoofdvolume de giraffenstal. In het serreachtige volume, waarvan de zijgevels zijn dichtgezet met metselwerk, was de publieksruimte gevestigd. In de uitbouw aan de achterzijde bevond zich een verwarmingsinstallatie. In het oostelijke paviljoen is de theeschenkerij ondergebracht, waarvan de keuken zich bevindt in de smalle uitbouw aan de achterzijde. Het paviljoen is gedeeltelijk onderkelderd. Intern waren beide gebouwen voorzien van dezelfde kolommen en verlichting.


114 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN Waardering Het GIRAFFENHUIS en de THEESCHENKERIJ zijn van algemeen belang: - de objecten hebben architectuurhistorische waarde vanwege het materiaalgebruik, de toegepaste verhoudingen, de vormgeving en de verzorgde detaillering; - als karakteristiek voorbeeld van multidisciplinaire kunsttoepassingen; - de objecten hebben stedenbouwkundige en ensemblewaarde vanwege de functionele situering op de centrale as en vanwege de samenhang met andere complexonderdelen; - de objecten hebben visueel-ruimtelijke waarde als beëindiging van de centrale as aan de noordzijde van het complex. 156

156

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, “Monumentenregister”.


| 115

BIJLAGE 4 - INTERNE WAARDESTELLING GIRAFFENHUIS

- de objecten hebben een hoge cultuurhistorische waarde vanwege hun plek in het ‘gesamtkunstwerk’ Diergaarde Blijdorp. - de objecten hebben hoge cultuurhistorische waarde vanwege de plek van Diergaarde Blijdorp in het oeuvre van de architect. - de constructie van het giraffenverblijf, de colonnade en de theeschenkerij hebben een hoge monumentwaarde. - de glazen puien van giraffenhuis en theeschenkerij zowel extern als intern hebben een indifferente monumentwaarde. - het metselwerk van de theeschenkerij en het giraffenhuis (incl. schoorsteen), hoewel hier en daar aangepast, hebben een hoge monumentwaarde. - de gemetselde borstwering tussen de kolommen van de colonnade en het betonnen beeld van L. Bolle hebben een hoge monumentwaarde. - de gemetselde plantenbakken op het terras hebben een indifferente monumentwaarde. - de bestrating van het terras heeft een indifferente monumentwaarde. - de natuursteen afwerkingen en het natuursteenpleister hebben een hoge monumentwaarde. - de houten kozijnen en de diagonaal beplaatte houten deuren en luiken hebben een hoge monumentwaarde. - de dakpannen en houten dakrandafwerkingen van de zadeldaken hebben een hoge monumentwaarde. - de beplatingen van de kopgevels hebben een indifferente monumentwaarde. - de kleine stalen ronde raampjes en de stalen kelderraampjes hebben een hoge monumentwaarde. - de buitentrap naar de kelder (voormalige herentoiletten) inclusief de keermuur hebben een hoge monumentwaarde. - de aanbouw aan achterzijde van de theeschenkerij en de nieuwe betonnen trap hebben een indifferente monumentwaarde. Mogelijk dat hieronder nog de oorspronkelijke trap aanwezig is, deze heeft dan een hoge monumentwaarde.


116 | TEGENSTRIJDIGE BELANGEN

- de vloerafwerkingen in de theeschenkerij hebben een indifferente monumentwaarde. - de interieurafwerkingen (zijnde vensterbanken, gestuukte plafondplaten, armaturen, alle inbouw van 1995) in de theeschenkerij hebben een indifferente monumentwaarde. - de grotendeels oorspronkelijke indeling van het giraffenverblijf heeft een hoge monumentwaarde. - de vloerafwerkingen in het publieksgedeelte en het dienstgedeelte van het giraffenverblijf hebben een hoge monumentwaarde. - de hekwerken ter afscheiding van de hokken in het giraffenverlijf hebben een positieve monumentwaarde, deze zijn deels nog origineel. - het leidingwerk in het interieur van de theeschenkerijzaal en de giraffenverblijven dat langs de dakrand van de brede zijbeuk loopt heeft een hoge monumentwaarde. - het verdere leidingwerk en de radiatoren in het interieur van de theeschenkerijzaal en de giraffenverblijven hebben een indifferente monumentwaarde. - de technische inbouw in de achteruitbouw van het giraffenverblijf en op de verdiepingen van beide gebouwen hebben een indifferente monumentwaarde. - de inbouw van de keuken, de bergkelder en de toiletruimtes alsmede de lift in de 157 theeschenkerij hebben een indifferente monumentwaarde.

157

Kappers, Diergaarde Blijdorp, 41-43.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.