syllabus Latijn-kcv / Grieks-kcv
“EPOS”
Bij verlies of beschadiging dient een vergoeding van 15 euro te worden betaald. Deze syllabus blijft eigendom van de school!
Het Griekse epos heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van de Europese literatuur. De dichter Homerus kennen we inmiddels allemaal. In deze syllabus komen vier schrijvers, Homerus, Hesiodus, Vergilius en Apollonius Rhodius, aan bod. We lezen delen van hun werken in vertaling omdat we niet in staat zijn om deze in een beperkt aantal lessen in de originele taal te lezen. Het is de bedoeling dat je de teksten zelfstandig doorneemt en dat je de vragen bij de teksten maakt. Dit alles gaat in een vrij snel tempo. De docent spreekt met de klas af op welke dagen “het epos” wordt besproken. Leerstof: uit Synopsis hoofdstuk 5A.1 en 5A.4 (alleen Vergilius), hoofdstuk 9, hoofdstuk 16.5; de inleidingen in dit boekje en de toelichting bij de teksten die in dit boekje staan. De begrippenlijst in elk hoofdstuk helpt jou bij het leren. Per jaar kan van de stofomschrijving worden afgeweken (zie studiewijzer!) Dit is een geheel herziene versie (september 2011) en niet te gebruiken bij eerdere versies. Bibliografie Bij het samenstellen van deze tekst is dankbaar gebruik gemaakt van: - Artikelen uit Hermeneus - Artikelen op Wikipedia - E. Jansen e.a., Pallas, Leeuwarden 1996 - H. Bremer e.a., Tantae molis erat, Emmeloord 1996 - R. Artz e.a., De eer van Achilles, Leeuwarden 1998 - W.A. Camps, An Introduction to Virgil's Aeneid, Oxford 1969 - Duurzamer dan brons (supplement Vergilius), Amsterdam 1996 - H.W. Pleket, H.W. Singor en H.S. Versnel, korte maatschappijgeschiedenis van de antieke wereld, Groningen 1983 - W. Kassies, Hesiodus, De geboorte van de goden/Werken en dagen, Amsterdam 2002 - W. Kassies, Apollonius van Rhodos, De tocht van de Argonauten, Amsterdam 1996 De teksten zijn overgenomen uit:
- M.A. Schwartz, Vergilius' Aeneïs, Amsterdam 1989 - H.J. De Roy van Zuydewijn, Homerus Ilias, de wrok van Achilles, Amsterdam 2004; vertaling Odyssee: - Imme Dros, Odysseia, de reizen van Odysseus, Amsterdam 1996; - W. Kassies, Hesiodus, De geboorte van de goden/Werken en dagen, Amsterdam 2002 - W. Kassies, Apollonius van Rhodos, De tocht van de Argonauten, Amsterdam 1996
Inhoudsopgave: Inleiding en bibliografie Hoofdstuk 1 Homerus en Vergilius 1.1 Wat is epos? 1.2 Het ontstaan van het Griekse epos 1.3 Van Homerus naar Vergilius 1.4 Vergelijkingen van de Ilias en de Odyssee met de Aeneïs 1.4.1 Begrippenlijst 1.5 Fragmenten ter vergelijking 1.6 Het verhaal van de Cycloop 1.7 De onderwereld 1.8 De Ilias, boek 1
blz 2 blz 3 blz 3 blz 4 blz 5 blz 6 blz 8 blz 9 blz 10 blz 21 blz 37
Hoofdstuk 2 Hesiodus 2.1 De start van de Griekse wereld 2.2 Hesiodus 2.3 Lijst van belangrijke begrippen 2.4 Werken en Dagen (tekst)
blz 48 blz 48 blz 51 blz 53 blz 53
Hoofdstuk 3 Apollonius Rhodius 3.1 De Alexandrijnse dichtkunst 3.2 Apollonius Rhodius 3.3 De Argonautica 3.4 Prooimion, boek 1 3.5 Boek 3 Jason en Medea
blz 64 blz 64 blz 65 blz 66 blz 69 blz 70
Veel plezier! Namens de sectie Klassieke Talen, D. Stuurman-Van Eck en M. de Weert
Inleiding
Inleiding
2
HOOFDSTUK 1. HOMERUS EN VERGILIUS
De naam epos is afgeleid van het Griekse “το ἐπος“ wat o.a. “woord’ betekent. Als wij aan epos denken, denken we in eerste instantie aan Homerus en zijn gedichten, de Ilias en de Odyssee. Dit zijn dan de oudste epen die we over hebben uit Griekenland. Maar als we een epos definiëren (zie ook Synopsis, blz 133) als een lang verhalend gedicht over legendarische of historische personen of gebeurtenissen, waarin helden en goden ook vaak een rol spelen, zijn de Ilias en de Odyssee zeker niet de eerste epen. Uit bijvoorbeeld Mesopotamië is het Gilgamesj-epos bekend. Dit epos e stamt uit de 20 eeuw voor Christus en is geschreven in het Sumerisch. De hoofdfiguur Gilgamesj is een held, 1/3 mens en 2/3 god en beleeft allerlei avonturen. Ook uit Babylon is een epos bekend dat waarschijnlijk uit de e 20 eeuw voor Christus stamt en vertelt hoe de wereld is geschapen: Enuma Elish.
Fragment van het Gilgamesj-epos (British Museum, Londen)
Ook na Homerus bleef het epos een populair genre dat eigenlijk pas bij de e opkomst van de roman in de 18 eeuw minder werd gebruikt. Bekende epen na de tijd van Homerus zijn: - Werken en Dagen van Hesiodus - Argonautica van Apollonius Rhodius - Annales van Ennius - De Rerum Natura van Lucretius - Aeneïs van Vergilius - Metamorfosen van Ovidius - Beowulf, een Engels epos uit de Middeleeuwen - Edda, een Middeleeuws epos uit IJsland over mythologie - La Chanson de Roland uit de 12e eeuw Op enkele Griekse en Romeinse epen komen we nog uitgebreider terug. De Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) heeft in zijn werk Poëtica een aantal regels geformuleerd waaraan een epos moet voldoen: - een epos omvat één handeling waarvan de gebeurtenissen een duidelijke samenhang vertonen; - een epos concentreert zich op één persoon; - een epos heeft een hoog moreel gehalte.
Homerus
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
1.1 Wat is epos?
3
1.2. Het ontstaan van het Griekse epos Lees eerst blz 133-136, 136, hoofdstuk 9.1 en 9.2 uit Synopsis. De Ilias en de Odyssee zijn niet, zoals epen waar we het later over zullen zulle hebben, achter een bureau gemaakt, maar het product van een lange orale traditie. e. In 1928 heeft Milman Parry onderzoek gedaan in het voormalige Joegoslavië, waar toen nog dichters waren die mondeling gedichten overbrachten. Parry heeft de verhalen van de dichters opgenomen en ontdekte kleine verschillen in het verhaal bij verschillen verschillende dichters, terwijl de grote lijn hetzelfde was. De dichters gebruikten de bouwstenen die in Synopsis worden genoemd, maar bovendien, net als Homerus, een vast ritme, een metrum.
kostbaarheden, sieraden en cultusbijlen, waardoor Odysseus aan het einde van de Odyssee een pijl moet schieten. Dat klopt, want de Myceense tijd was aan het einde van de bronsti bronstijd. Men kende wel ijzer, maar het was kostbaar en moeilijk te bewerken. Toch worden er ook wapens om mee te vechten genoemd die gemaakt zijn van ijzer. Dit moet dus door een latere dichter zijn toegevoegd of veranderd.
Zodra een dichter verkeerde woorden koos, kwam hij in de knoop met het metrum. Het ritme hielp hem bij het uit het hoofd leren van de lange gedichten. Zoals je ook in Synopsis kunt lezen heeft Milman Parry met zijn oplossing dat de Ilias en de Odyssee producten zijn van een orale traditie eveneens een verklaring gegeven voor sommige bijzonderheden in de taal en materiële en historische achtergronden. Voor de taal geldt dat sommige woorden nog uit de Myceense taal stammen. Dat kunnen we nu plaatsen, omdat de gedichten toen al zijn ontstaan en de woorden telkens zijn overgeleverd. Veel woorden zijn door de dichters die de e Ilias en de Odyssee voordroegen omgezet in hun eigen dialect, maar andere woorden of grammaticale bijzonderheden lieten ze staan vanwege het metrum of omdat het wel plechtig klonk. Wat betreft de materiële achtergrond is ijzer (zie ook Synopsis) een goed voorbeeld. Over het algemeen wordt ijzer in de Ilias en Odyssee gebruikt voor
Griekse postzegel met daarop de scène waarin Odysseus zijn pijl en boog spant om door het oog van de ijzeren bijlen te schieten.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Homerus gebruikte de dactylische tylische hexameter en dit metrum is vanaf die tijd het metrum gebleven dat Griekse en Romeinse dichters gebruikten, als ze een epos schreven. De dactylische hexameter bestaat uit zes versvoeten, waarvan de eerste vijf bestaan uit een lange lettergreep ((-) en twee korte (uu) die eventueel vervangen kunnen worden door een lange. De laatste versvoet bestaat uit een lange en een lettergreep naar keuze (als “x” genoteerd): -uu -uu -uu -uu -uu -x
4
1.3 Van Homerus naar Vergilius. Lees Lees nu uit Synopsis hoofdstuk 5A paragraaf 4, hoofdstuk 9 par. 4 en hoofdstuk 16 par. 5.
Een tweede naam die direct bij ons opkomt, als we aan epos in de oudheid denken, is Vergilius. Het epos van Vergilius heet de Aeneïs, een verhaal dat veel overeenkomsten vertoont met de Ilias en de Odyssee, maar op een geheel andere wijze tot stand is gekomen. Publius Vergilius Vergiliu Naso is in 70 v. Chr. geboren in Mantua en in 19 v.Chr. gestorven in Brindisium (Calabrië) brië) en is in Napels (Parthenope) begraven. Zijn grafschrift:
2 Leg uit waarom Ennius voor zijn historisch epos dactylische hexameters gebruikte.
Mantua me genuit, Calabri rapuere, Tenet nunc Partheneope; cecini Pascua, rura, duces.
Vergilius omgeven door Muzen
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Oftewel: Mantua schonk mij het leven, Calabrië roofde het weg, Parthenope bezit mij nu; over weiden, akkers en aanvoerders heb ik gezongen. De “weiden” en de “akkers”” slaan op twee andere werken van Vergilius, de Bucolica en de Georgica, maar het gaat ons om de “aanvoerders”. ”. Zij verwijzen naar het epos van Vergilius, de Aeneïs. We weten dat Vergilius zijn epos wel achter een bureau heeft geschreven. Het is dus niet, zoals de Ilias en de Odyssee, gaandeweg ontstaan en tenslotte opgetekend. Hij schetste het verhaal eerst in proza, verdeelde dit werk in twaalf boeken en maakte er daarna in willekeurige volgord volgorde poëzie van. Hij deed hier heel lang over, gedurende elf jaar maakte hij gemiddeld per dag ruim drie verzen!!! De Ilias en de Odyssee waren voor hem een belangrijke bron. Deze Griekse verhalen werden rond 270 v.Chr. bekend in Rome, toen een krijgsgevangene e uit Tarente (Zuid Italië), Livius Andronicus, als slaaf naar Rome werd gebracht. Hij werd daar leraar en vertaalde ten behoeve van zijn lessen de Odyssee in het Latijn. Vanaf dat moment zijn Romeinse dichters bezig met twee belangrijke zaken, imitatio en aemulatio. Imitatio wil zeggen gen dat Romeinse dichters in hun poëzie de Griekse dichters nadeden en probeerden te evenaren, terwijl aemulatio aangeeft dat zij door hun eigen inbreng de Griekse dichters probeerden te overtreffen. Na Livius Andonicus rond 200 v.Chr. heeft Ennius, nnius, ook uit Zuid Italië afkomstig, een historisch epos in hexameters geschreven. Hij beschouwde zichzelf als een reïncarnatie van Homerus (een “alter Homerus”). Ennius heeft veel invloed gehad op Vergilius, evenals Apollonius R Rhodius, een Alexandrijnse eposschrijver (circa 250 v.Chr.), die een epos schreef met een geleerd karakter en met aandacht voor menselijke emoties en kunstige poëzie.
1 Geef een en omschrijving van de begrippen aemulatio en imitatio.
5
1.4 Vergelijking van de Ilias en de Odyssee met de Aeneïs. Zoals we in het voorafgaande al hebben begrepen zijn er niet alleen verschillen maar ook grote overeenkomsten tussen de Ilias en Odyssee van Homerus enerzijds en de Aeneïs van Vergilius anderzijds. De Ilias en Odyssee zijn ontstaan door een orale traditie en tenslotte door iemand, Homerus, opgetekend. Daarentegen is de Aeneïs door Vergilius bedacht en geconstrueerd, voor een deel om de Romeinen net als de Grieken een groot epos te geven en voor een deel om de heerschappij heerschap van Augustus te rechtvaardigen. Er zijn geen aanwijzingen dat Vergilius de Aeneïs geschreven zou hebben onder druk van Augustus of dat Augustus invloed uitgeoefend zou hebben op het gedicht. Niet Augustus is de hoofdpersoon, maar Aeneas, zijn verre voorouder. vo Wel kun je in Aeneas Augustus herkennen. Hij heeft de eigenschappen die Augustus propageert: pietas (trouw zijn aan de opdracht van de goden, verantwoordelijkheidsbesef tegenover mensen, godsdienstig) en virtus (dapperheid en voortreffelijkheid).
Octavia valt flauw als Vergilius voorleest De Aeneïs is nooit helemaal afgemaakt. Vlak voor zijn dood wilde Vergilius naar Griekenland gaan om daar de laatste details af te maken, maar hij werd ziek, keerde terug en stierf. De Aeneïs vermaakte hij aan zijn vriend Varius, die niet wilde beloven het manuscript te verbranden, omdat het nog niet af was, maar die het in opdracht van Augustus uitgaf. Hij veranderde err niet veel aan, wat blijkt uit het feit dat niet alle verzen helemaal af zijn. De overeenkomsten tussen de Ilias en de Odyssee enerzijds en de Aeneïs anderzijds zijn heel duidelijk. Boek 1 t/m 6 van de Aeneïs zijn gebaseerd op de Odyssee en boek 7 t/m 12 op de Ilias. Om dit te kunnen zien moeten we de globale inhoud van de epen kennen. Ilias - De Ilias vertelt over 61 dagen uit het tiende en laatste jaar van de strijd om Troje. Het thema is de wrok van Achilles tegen Agamemnon, de aanvoerder rder van het Griekse leger, en de gevolgen van deze wrok op het
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Virtus is een eigenschap die ook past bij de Homerische helden, die dapper zijn en verder mooi, welbespraakt en intelligent. Pietas heeft meer te maken met Aeneas als held van Vergilius, die een bovenpersoonlijk doel, namelijk het stichten van een rijk, nastreeft astreeft en daarin op Augustus lijkt. Augustus probeert immers ook het Romeinse rijk te redden en met zijn regels en de Pax Augusta ("de vrede van Augustus") weer tot één geheel te maken na alle burgeroorlogen, die in Rome gewoed hebben. Wel was de betrokkenheid enheid van Augustus bij het ontstaan van de Aeneïs groot en stuurde hij vanuit Spanje brieven aan Vergilius. Men vertelt dat Vergilius, toen hij boek 2, 4 en 6 af had, deze boeken voorlas aan Augustus en zijn zuster Octavia. Deze Octavia zou flauw gevallen zijn bij de ontmoeting van Aeneas en Marcellus, haar pas gestorven zoon, in de onderwereld.
6
Odyssee - Lees de inhoud van de Odyssee in Synopsis blz. 136 tot en met 138 (paragrafen 3 en 4 van hoofdstuk 9). Aeneïs - Het verhaal begint in het zevende jaar van Aeneas' zoektocht na de val van Troje. Iuno laat de Trojanen schipbreuk lijden, omdat ze heeft gehoord dat de nakomelingen van Aeneas een bed bedreiging zullen vormen voor de stad Carthago, die net in Noord-Afrika Afrika gesticht wordt door koningin Dido. Aeneas spoelt aan bij Carthago en wordt door Dido gastvrij onthaald. In een raamvertelling vertelt Aeneas over de val van Troje en zijn omzwervingen tot dan toe. Venus gooit het intussen op een akkoordje met Iuno en laat Dido verliefd worden op Aeneas. Aeneas en Dido zijn zeer verliefd, maar als Aeneas een boodschap van de goden krijgt dat hij zijn opdracht verwaarloost, besluit hij toch stiekem te vertre vertrekken. Dido pleegt daarop zelfmoord.
Thetis bewapent Achilles Aeneas' zwerftocht gaat verder en hij bezoekt zijn vader in de onderwereld. Zijn vader laat hem allerlei figuren zien die later belangrijk zullen worden in de geschiedenis van Rome. Daarna komt Aeneas aan in Latium in het gebied van koning Latinus, die hem zijn dochter, Lavinia, ten huwelijk geeft. Haar moeder had haar echter al beloofd aan Turnus, de vorst van een naburig volk, de Rutuliërs. Er ontbrandt een hevige strijd, waarin Aeneas een wapenrusting draagt die zijn moeder Venus aan Vulcanus heeft gevraagd. agd. Wanneer Pallas, de zoon van één van de bondgenoten van Aeneas, wordt gedood door Turnus, is Aeneas woedend en wreekt zich op Turnus. Iuppiter maakt aan Iuno duidelijk dat zij het lot niet kan veranderen en geeft haar de verzekering dat Aeneas dan wel een nieuwe stad zal stichten, maar dat zijn nakomelingen geen Trojanen zullen heten en zij dus van dat gehate volk af is. Dan kan zelfs Turnus'
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
verloop van deze tien jaar durende oorlog bij de stad Troje. Op het moment dat de Ilias begint, hebben Achilles en Agamemnon ruzie over een slavin. Agamemnon weigert namelijk Chryseïs, een mei meisje buitgemaakt op één van de plundertochten van de Grieken, terug te geven aan haar vader, een priester van Apollo. Apollo stuurt de pest en een ziener geeft aan dat de pest pas zal stoppen als Chriseïs teruggegeven is. Agamemnon geeft Chriseïs terug, maarr eist een slavin van Achilles voor haar in de plaats. Achilles is woedend en vecht niet meer mee en vraagt zijn moeder Thetis bij Zeus te bewerkstelligen dat de Trojanen de Grieken vele verliezen zullen toebrengen zolang Achilles niet meevecht. Als de verliezen liezen blijven aanhouden, probeert Agamemnon het weer goed te maken met Achilles, maar die weigert. Tenslotte kan Patroklos, de vriend van Achilles, de ellende van de Grieken en niet langer aanzien en vraagt de wapenrusting van Achilles, om zo te gaan vechten en de Trojanen bang te maken met de gedachte dat Achilles weer meedoet. In eerste instantie lukt dit, maar als Patroklos overmoedig vermoedig wordt, wordt hij gedood door Hektor, de zoon van koning Priamos en een grote Trojaanse held. Dan verzoent Achilles zich met Agamemnon, krijgt zijn slavin en andere geschenken en vraagt zijn moeder om een nieuwe wapenrusting (die de god Hephaistos voor hem maakt). Hij mengt zich weer in de strijd en doodt tenslotte Hektor. Achilles sleurt het lijk van Hektor achter zijn wagen rrond Troje, maar geeft het tenslotte terug aan koning Pri Priamos, wanneer die zelf naar het kamp van de Grieken komt. De Ilias eindigt met de begrafenis van Hektor.
7
Dido en Aeneas, mozaïek uit de 4e eeuw
Globaal kun je dus zeggen dat boek 1 t/m 6 van de Aeneïs net als de Odyssee om een reis gaan, een zoektocht met vele gevaren. Boek 7 t/m 12 en de Ilias gaan over een gevecht, een strijd om een stad.
3 Nu je de globale inhoud van drie epen kent, vind je dat ze voldoen aan de regel van Aristoteles? Geef bij elk een toelichting. Zowel Homerus als Vergilius gebruikt een raamvertelling. 4a Wat is een raamvertelling? 4b Op welk punt in het verhaal gebruiken beide dichters e een raamvertelling?
1.4.1 Begrippenlijst. Hieronder vind je een lijst van belangrijke namen en begrippen uit hoofdstuk 1 (Homerus & Vergilius).. Let op! Deze lijst is bedoeld om aan te geven welke namen en begrippen van belang zijn. Het houdt niet in dat je voor de toets andere dingen, zoals de inhoud van de epen die besproken zijn, niet hoeft te weten! Epos Homerus - Ilias – Odyssee Livius Andronicus Ennius Apollonius Rhodius Milman Parry - Orale traditie Bouwstenen epos – Metrum - Dactylische hexameter Historische en materiële achtergronden Homerische helden Dialect Myceense tijd Vergilius Aeneas Aeneïs Augustus Imitatio Aemulatio Hellenistische poëzie Aristoteles Poetica Pietas Virtus Prooimion Thema Raamvertelling Alwetende verteller Ringcompositie afbeelding: dichter Ennius Patronimicum
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
onsterfelijke tweelingzus, Iuturna, hem niet meer redden en wordt hij gedood. En zo eindigt de Aeneïs.
8
Prooimion Ilias Muze, bezing ons de wrok van de zoon van Peleus, Achilles, die ongenadige wrok die de Achaeërs grenzeloos leed bracht, tal van krachtige zielen van helden prijsgaf aan Hades en die hun lichaam ten prooi aan honden en allerlei soorten [5] vogels deed vallen. Zo ging de wil van Zeus in vervulling. Zing vanaf het begin, toen twist tot vijanden maakte Atreus’ zoon, de koning van ’t volk, en de grote Achilles. Prooimion Odyssee
1.5 Fragmenten ter vergelijking (Prooimia). In deze paragraaf volgen de eerste “versregels” uit de Ilias, Odyssee en de Aeneïs. Deze eerste verzen noemen we het prooimi prooimion van een werk (meervoud: prooimia). mia). Het is de bedoeling dat we de inhoud met elkaar gaan vergelijken. De fragmenten zijn in vertaling van verschillende vertalers: Vertaling Ilias : H.J. De Roy van Zuydewijn, Homerus Ilias, de wrok van Achilles,, Amsterdam 2004; vertaling Odyssee: Imme Dros, Odysseia, de reizen van Odysseus, Amsterdam 1996; vertaling Aeneïs: M.A. Schwartz, Vergilius' Aeneïs, Amsterdam 1989.
____________________________________________________________ Achaeërs benaming voor de Grieken Helios zonnegod, zoon van de titaan Hyperion (volgende bladzijde:) Lavinische Lavinium, stad in Italië gesticht door Aeneas en genoemd naar zijn echtgenote Lavinia Latium gebied in Italië waarvan Rome later hoofdstad werd Alba Alba Longa, oudste stad van Latium, moederstad van Rome
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Venus bewapent Aeneas
Zing van de man van de duizend listen, Muze, die zoveel rondzwierf, nadatt hij de heilige stad van Troje verwoest had, die van veel mensen zag hoe ze woonden en wist hoe ze dachten, die veel ellende kreeg te verduren op zee, terwijl hij [5] vocht voor zijn leven en voor de thuiskomst van zijn vrienden. Toch kon hij zijn vrienden n niet redden, hoe graag hij ook wilde. Want ze groeven hun eigen graf, ze waren zo gek om koeien van Helios Hyperionszoon op te eten. Die ontnam hun de dag van de thuiskomst. Zing de verhalen [10] ook voor ons, Muze, dochter van Zeus en begin maar ergens …
9
1.6 Het verhaal van de Cycloop
Ik zing van oorlog, ik zing van de man die het eerst door het lot van Troje’s kusten verjaagd naar Italië kwam aan het Lavinische strand, veel over landen en zeeën geslingerd door de wil van de goden, door Iuno’s wrede, onverzoenlijke toorn, veel ook door oorlog gekweld, totdat hij zijn [5] stad zou stichten en zijn goden naar Latium brengen – oorsprong van het geslacht der Latijnen, van de vaders van Alba, van de hoge muren van Rome. Muze, zeg mij waarom, waardóór gekwetst of bedroefd de koningin van de goden oden een held, uitblinkend door vroomheid, heeft gedwongen zulk een [10] reeks van gevaren, zoveel leed te verduren. Zetelt er zoveel wrok in de harten der hemelse goden?
Het Cyclopenverhaal yclopenverhaal is bij iedereen wel bekend. Het is een geliefd thema in de literatuur en in de beeldende kunst. Het is daarom zeer interessant om het thema door de eeuwen heen te vergelijken. Want elk tijdperk geeft zijn eigen kleur aan de klassieken. De goden go van de Olympus krijgen een christelijk tintje in de middeleeuwen. In de negentiende eeuw overheerst Victoriaanse preutsheid. Maar ook de recentere twintigste eeuw heeft zo zijn kenmerken. In het museum Kröller Kröller-Müller bevindt zich een schilderij van Odilon ilon Redon getiteld “de Cycloop” (zie afbee afbeelding) . Het beeldt een groot, maar lief wezen uit. Twintig jaar later schreef James Joyce over de Cycloop: “agressief en afstotend”. De verschillen tussen deze versies zijn groot en voor een deel aan de tijdgeest te wijten. Redon schilderde zijn werk tussen 1898-1900, maar Joyce publiceerde het werk in 1922 nadat de Europese cultuur was geconfronteerd met oorlog en direct geweld: de Eerste Wereldoorlog en de Ierse onafhankelijkheidsstrijd van Pasen 1916. In deze paragraaf vergelijken wij de versies van Homerus en van Vergilius.
Het thema van een verhaal is de kortste aanduiding van het centrale probleem. 5a Noteer uit het prooimion van de Ilias het tekstelement dat het thema van de Ilias aanduidt. 5b Doe hetzelfde bij de Odyssee. 5c Doe dit ook bij de Aeneïs. In de prooimia worden ook telkens de begin- en eindpunten van de gebeurtenissen in de verhalen aangegeven. 6a a Noteer de tekstelementen die verwijzen naar het begin begin- en eindpunt van de Ilias. 6b Doe hetzelfde bij de Odyssee. 6c Doe dit ook bij de Aeneïs. Als je de prooimia goed bestudeert, zie je een verschil tussen Homerus en Vergilius als het gaat om de e inbreng die ze hebben bij het tot stand komen van de gedichten. 7a a Geef aan wat dat verschil is en licht je antwoord toe aan de hand van de teksten. 7b b Probeer te bedenken in hoeverre dit verschil te maken heeft met de manier waarop de epen tot stand zijn gekomen.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Prooimion Aeneïs
10
Odysseus is aangespoeld op het eiland van de Faiaken. Hij wordt gevonden door Nausikaä, de dochter van koning Alkinoös. In het paleis vertelt hij over zijn avonturen.
Daarvandaan zeilden we verder, bedroefd van hart, en kwamen bij het land aan van de Kyklopen, een overmoedig, zedeloos volk. Ze bouwen op de onsterfelijke Goden, zetten zelf geen plant uit en denken niet aan ploegen, [5] maar alles groeit daar, ongeplant en omgeploegd, de tarwe, de gerst, de wijnstok dik in de trossen, alles doet het dankzij Zeus en zijn malse regenbuien. Ook een volksvergadering kennen ze niet en geen wetten, want ze wonen hoog op de bergen in holle spelonken: [10] elke Kykloop schrijft zijn kinderen en zijn vrouw de wet voor. Bij een baai van Kyklopenland ligt een bosrijk eiland, niet bijzonder dichtbij, maar ook niet op grote afstand. Daar zijn veel wilde geiten want geen mens verstoort ze, nergens jagers met honden die zich de moeite getroosten [15] om een weg te banen naar de bergtoppen door de bossen heen, er is daar geen veeteelt en geen landbouw, maar het ligt dag in dag uit ongezaaid, ongeploegd, verstoken van de mensen, een broeinest van mekkerende geiten. Want de Kyklopen hebben geen schepen met rode wangen [20] en geen scheepsbouwers om ze te bouwen, die schepen met goede roeibanken die hen naar steden van anderen konden brengen om hen te helpen aan al die dingen, waarvoor de mensen naar elkaar toe gaan over zee in hun snelle schepen. Ook naar het eilandje om dat behoorlijk te gaan bebouwen, ____________________________________________________________ Daarvandaan bedoeld is het land van de Lotus-eters. rode wangen rood geverfde boeg.
[25] want het is niet onvruchtbaar, alles wil er wel groeien. Langs het strand van de asgrauwe zee liggen drassige, malse weilanden, wijnstokken zouden het daar heel goed doen en verder is er vlakliggend bouwland, goed voor een rijke oogst en welig groeiend gewas omdat de grond er vet is. [30] En de baai is volmaakt als haven, kabels zijn niet nodig, men hoeft geen anker uit te gooien, de plecht niet vast te leggen. Een schip loopt op het strand en blijft liggen tot de wind goed staat en de zeelui willen vertrekken. Bij het havenhoofd is een bron met helder water, [35] dat uit de rots omhoog welt tussen zwarte peppels. In die haven landden wij, maar een God bracht ons binnen want de nacht was donker, zelf zagen we niets van het land door dichte mist om de schepen. De maan zat achter de wolken en er drong geen straaltje licht omlaag van de hemel. [40] Niemand zag een hand voor ogen laat staan het eiland, of de grote golven die naar de kust toe rolden voordat onze schepen met goede roeibanken strandden. Toen we eenmaal aan land waren, reefden we alle zeilen, gingen van boord bij de branding van de zee en sliepen [45] op het strand tot de stralende Eoos zou verschijnen. Maar toen de vroege, rozenvingerige Eoos te zien was, gingen we eerst het eiland verkennen, we vonden het prachtig. Nimfen, dochters van Zeus, de God van de Aigis, joegen berggeiten op, zodat mijn vrienden hun maag konden vullen. [50] Vlug haalden wij de gekromde bogen en lange speren uit de schepen en we gingen op jacht in drie groepen. En een God gaf ons zoveel wild als ons hart maar begeerde. ____________________________________________________________ plecht achtersteven. peppels populieren. Eoos de Dageraad. rozenvingerig epitheton ornans, bedoeld is “met gouden stralen boven de horizon uit”. Aigis onweer.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Homerus, Odyssee boek IX, 105-542 (vertaling Dros)
11
Maar toen de vroege, rozenvingerige Eoos te zien was, [65] zei ik, nadat ik de mannen bij elkaar had geroepen: “Beste vrienden, blijven jullie hier zolang maar zitten, ik ga zelf naar de overkant met mijn schip en bemanning om te zien wat voor mensen daar leven en hoe hun gedrag is, Of het wilden zijn, woest, gewelddadig en zonder wetten, [70] of misschien wel gastvrije en godvrezende wezen,” zei ik en ging aan boord, ik gaf mijn mannen bevel zich in te schepen en het touw van de plecht los te gooien. Zij kwamen snel aan boord, ze zochten hun plaats bij de dollen en sloegen in een rij de asgrauwe zee met hun riemen. [75] Toen we aanroeiden op een hoek van de kust die het dichtste bij lag, zagen we op de uiterste punt vlak aan zee een hoge grot in de schaduw van laurieren, daar sliepen ’s nachts hele kuddes schapen en geiten. Er was een hoge haag om die grot, een omheining van ingeheide keien [80] en van hoogopgeschoten pijnbomen naast dikke eiken. En in die grot daar huisde een monsterlijk grote kerel met zijn kuddes, die hij heel alleen naar de wei bracht. Hij ging met niemand om, dat godverlaten schepsel, ____________________________________________________________ Kikonen stam in Thracië die Odysseus na zijn vertrek uit Troje plunderde. dollen roeipennen.
en hij had niets van een mens, maar was een reusachtig gevaarte, [85] dat nog het meest leek op een ruige bergtop die boven alles uitsteekt in een keten van andere bergen. Ik gaf mijn trouwe vrienden bevel het schip te bewaken, koos mijn twaalf beste manschappen uit en ging de wal op. Maar ik nam een zak mee van geiteleer vol met zoete, [90] zwartrode wijn, gekregen van Maron, de zoon van Euanthes – hij was de priester van Foibos Apollon en Apollon was toevallig beschermgod van Ismaros. Wij ontzagen Maron, zijn kind en zijn vrouw uit eerbied voor zijn positie: hij woonde in het woud dat gewijd was aan Foibos Apollon. [95] Maron gaf me mooie geschenken. Zeven talenten mooi bewerkt goud, een mengvat van massief zilver en nog twaalf grote kruiken die vol waren tot de randen met die zoete, zuivere wijn, een wijn goed genoeg voor de Goden, waar niet één van de vrouwen of de slavinnen in zijn [100] huis iets van afwist, dat geheim deelde hij met zijn vrouw en één getrouwe huishoudster. Als ze van die dieprode, zoete wijn dronken, mengde hij één beker wijn op twintig maten water en dan steeg er zo’n hemelse geur uit het mengvat, dat het moeite kostte van die wijn af te blijven! [105] Hiervan nam ik een grote zak mee en ook een zak voedsel. Want ik had al een voorgevoel dat we een man zouden treffen die een geweldige lichaamskracht paarde aan een minieme kennis van het recht en van de hemelse wetten. Wij waren snel bij de grot, maar we troffen hem daar niet binnen, [110] want hij was in het veld om zijn vette vee te weiden. Dus wij gingen de grot in om alles eens goed te bekijken: planken die doorbogen onder de kazen, volle hokken lammetjes en jonge bokken onderverdeeld naar leeftijd – oudste, middensoort, jongste in aparte hokken – ____________________________________________________________ Foibos Apollon Apollo werd vaak de Reinigende Apollo genoemd. Ismaros stad in Thracië. talenten een talent is een gewicht, ongeveer 36 kilo.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Van de twaalf schepen die ik toen aanvoerde, lootten elf schepen negen geiten; mijn schip kreeg er een extra geit bij. [55] En wij zaten de hele dag tot zonsondergang bergen vlees en grote hoeveelheden zoete wijn te verschalken. Want de wijn in de schepen was nog niet op, nog lang niet: toen we de heilige vesting van de Kikonen namen, hadden we alle kruiken gevuld tot aan de randen. [60] Op het Kyklopenland dat vlakbij lag, namen we rook waar en we hoorden stemmen en geblaat en gemekker. Pas toen de zon was ondergegaan en de schemering inviel, legden we ons bij de branding van de zee te slapen.
12
[145] over de drijfnatte zeewegen? Is het soms voor zaken? Zwalk je zo maar wat rond als zeerovers om met gevaar voor eigen leven het leven van anderen zuur te maken?” Wij dachten dat ons hart zou barsten van angst voor die zware stem en voor dat hele monsterachtige wezen. [150] Maar hoe dan ook, ik sprak hem aan en gaf hem een antwoord: “Wij komen langs vanuit Troje, wij zijn Achaiers en zwerven over de grote muil van de zee als een speelbal van stormen, want we willen naar huis maar drijven steeds uit de koers en steeds in verkeerde richtingen. Zeus heeft het zo besloten. [155] En we mogen ons krijgers noemen van Agamemnon, zoon van Atreus, de roemrijkste aanvoerder onder de hemel. Zo’n grote stad nam hij in, zo’n legermacht heeft hij verslagen! Aan uw knieën smeken we om gastvrijheid of anders om de geschenken waarop een gast gewoonlijk recht heeft. [160] Toon respect voor de Goden, beste vriend, wij zijn uw smekelingen en Zeus is wreker van smekelingen en van gasten, hij wenst dat men smekelingen eerbiedigt,” zei ik, maar meedogenloos gaf hij mij te kennen: “Vreemdeling, jij bent naïef, of wel van heel ver gekomen, [165] dat je me aanraadt de Goden te eren of te vrezen. Want Kyklopen malen niet om Zeus van de Aigis, en in het algemeen niet om gelukzalige Goden, wij zijn, zo waar als ik hier sta, immers veel en veel sterker. Ik zou jou of je vrienden niet sparen uit angst voor de wraak van [170] Zeus, als ik er zelf toevallig geen zin in zou hebben. Zeg liever, waar je je goedgebouwde schip hebt gelaten, ergens ver weg of heel dichtbij soms? Dat zou ik graag weten.” Hij dacht me uit te horen, maar wist niet wie hij voor had, en ik gaf hem op mijn beurt een geslepen antwoord: [175] “Dat heeft Poseidon, de Aardschokker, schipbreuk laten lijden, want hij smeet het aan het eind van uw land op de rotsen, daar sloeg het lek op een klip, de stormwind deed ons stranden, ____________________________________________________________ Achaiers benaming voor Grieken
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
[115] bakken, emmers en met de hand gemaakte nappen om mee te melken boordevol wei, ze stroomden zelfs over! Toen al smeekten mijn vrienden mij in ronde woorden om wat kaas te nemen en weer te vertrekken, later haalden we dan nog even wat lammetjes en bokjes [120] uit hun hok, die we naar het snelle schip konden drijven, om dan vlug weg te varen over het brijnzoute water. Maar ik luisterde niet – al zou dat veel beter geweest zijn – want ik wou de man zien en weten of hij gastvrij was. Hij was jammer genoeg voor mijn vrienden geen prettige gastheer. [125] Goed, we maakten een vuur, we offerden kaas aan de Goden en wij aten. Toen gingen we binnen zitten wachten tot hij eraan kwam met zijn kudde. Hij droeg een vracht brandhout, droge, dorre takken om zijn maal op te koken, en die smeet hij met oorverdovend geraas de grot in. [130] Doodsbang deinsden we achteruit zo ver we maar konden en hij dreef zijn vette dieren in de ruime grot, tenminste de vrouwtjes die hij moest melken, de rammen en de bokken liet hij buiten op het erf staan. Daarna lichtte hij een ontzaglijk zware deursteen [135] in de hoogte: geen tweeëntwintig vierwielige wagens kregen die weg, zo’n berg van een steen zette hij voor zijn uitgang. Toen ging hij zitten, molk de lawaaiige geiten en schapen uiterst bekwaam en zette een jong onder iedere moeder. Van die witte melk liet de reus de helft direct stremmen, [140] schepte hem af, deed de wrongel in gevlochten manden en goot de rest van de melk in kommen voor bij het eten. En zodra hij vlug en handig al zijn karweitjes afgewerkt had, ging hij vuur aanmaken, zag ons en vroeg toen: “Zeg eens, wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan gevaren ____________________________________________________________ wei zoete waterdelen die na kaasbereiding overblijven. brijnzoute zilt, zoutachtig (brijn is pekel/zout water). stremmen stijf worden. wrongel gestremde melk die in doeken wordt geperst om kaas te maken.
13
En toen de vroege, rozenvingerige Eoos te zien was, blies hij het vuur aan, molk de lawaaiige geiten en schapen uiterst bekwaam en zette een jong onder iedere moeder. Maar zodra hij vlug en handig al zijn karweitjes [205] afgewerkt had, greep hij twee mannen en verslond hen. Na het eten dreef hij zijn vette dieren de grot uit en hij nam met gemak de grote rots van de uitgang om hem na een tijdje weer op zijn plaats te zetten, zoals een man de dop op een pijlenkoker zou duwen. [210] Fluitend als de stormwind dreef de Kykloop zijn kuddes naar de wei. Ik bleef achter, koortsachtig tobbend of ik mij wel kon wreken en of Athene mij zou laten winnen.
En al wikkend en wegend leek dít plan me het beste: bij het hok van de lammeren had de Kykloop een grote [215] knuppel staan, een knots van een dingen van groen olijfhout, pas gehakt om ooit te gebruiken als hij gedroogd was. In onze ogen leek die staf meer op de mast van zo’n log, zwart vrachtschip dat met minstens twintig roeiers de grote muil van de zee doorklieft, zo lang en met zo’n doorsnee. [220] Daarvan sloeg ik een stuk af van ongeveer een vaam lang en gaf dat aan mijn vrienden om het te fatsoeneren. Dus zij hakten het glad en toen nam ik het heft weer in handen. Ik sneed er eerst een punt aan, tilde de paal op, hield hem in het laaiende vuur om de punt goed te harden en toen hij [225] hard genoeg was, ging ik hem zorgvuldig begraven onder de mest. Er lag mest genoeg daar, hele hopen! En ik gaf bevel aan de anderen loten te schudden, om te zien wie het waagstuk moest ondernemen met mij die paal op te nemen en in het oog van de reus te drijven, [230] als de honingzoete slaap hem in zijn macht had. Zij schudden loten, de vier die ik zelf zou hebben gekozen, sprongen uit de helm en ik voegde me bij hen als vijfde. ’s Avonds kwam hij weer aanzetten achter zijn dieren met hun mooie, wollige vachten en dreef al het vette vee de [235] brede grot in, deze keer liet hij geen enkel beest buiten. Of hij vermoedde iets, of een God bracht hem op die gedachte. Hij hief de grote deursteen op en versperde de uitgang. Toen ging hij zitten, molk de lawaaiige geiten en schapen uiterst bekwaam en zette een jong onder iedere moeder. [240] En zodra hij vlug en handig al zijn karweitjes afgewerkt had, greep hij twee mannen en verslond hen. Ik ging naar de Kykloop toe, de dieprode wijn, een tobbe vol, in mijn handen en zei, terwijl ik voor hem bleef stilstaan: “Drink maar wat wijn Kykloop, op al dat mensenvlees, want dan ___________________________________________________________ vaam = vadem (oude Nederlandse lengtemaat van circa 1,7 meter).
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
maar ik wist samen met hen aan het steile verderf te ontkomen,” zei ik. En daar had hij niet van terug, het hardvochtige monster, [180] maar hij sprong op, hij strekte zijn handen uit naar mijn vrienden, pakte er twee in één greep en sloeg ze als jonge hondjes met hun hoofd op de rotsvloer – de hersenen liepen eruit en maakten de grond nat – en sneed hen aan stukken om op te eten. Als een bergleeuw zat hij te schrokken en niets liet hij over, [185] ingewand, vlees, het merg in de botten, alles ging schoon op. Wij hieven huilend de handen naar Zeus op, toen we die wreedheid moesten aanzien, en ons hart was vervuld van wanhoop. Toen de Kykloop zijn enorme pens had gevuld door al dat [190] mensenvlees te eten en volle melk te drinken en toen hij languit tussen zijn schapen ging slapen in de grot, toen overwoog mijn onverschrokken verstand al, of ik hem zou besluipen, het scherpe zwaard van mijn dij zou rukken en dat op het gevoel in zijn borst zou drijven, [195] daar waar in het middenrif de lever moest liggen. Maar opeens hield een andere overweging me tegen. Wij zouden dan net zo hard een ellendig einde vinden, want we kregen het zware rotsblok voor de uitgang dat hij had neergezet, nooit meer weg met onze handen. [200] Dus we wachtten steunend op de stralende Eoos.
14
bijna vlam ging vatten en grote hitte verspreidde, droeg ik hem van het vuur weg naar de Kykloop, mijn makkers kwamen erbij, een God blies ons geweldige moed in. [280] En zij grepen de paal van olijfhout en dreven de scherpe punt in het oog, terwijl ik aan het uiteinde draaiend kracht gaf, in een scheepswand – en helpers houden de boor aan het tollen door meer naar onderen links en rechts aan riemen te trekken en de boor blijft steeds in beweging – zo hielden wij de [285] vurige hefboom in het oog en bleven maar boren. Rondom de paal kwam het kokende, kolkende bloed naar buiten, oogleden en ook wenkbrauwharen schroeiden weg: de oogappel brandde, er knetterde vuur tot in de wortels. En zoals, wanneer een smid een hete houweel of [290] bijl in het koude water doopt, die ontzettend gaat sissen – want daar maakt men ijzer hard mee – zo siste zijn oog ook rondom de paal van olijfhout en hij begon te brullen, dat het galmde tussen de rotswanden. Wij stoven bang weg. Maar hij rukte de paal, die droop van het bloed, uit zijn oog en [295] slingerde hem van zich af met onbeheerste handen. Luidkeels schreeuwde hij om de Kyklopen die in de grotten rondom hem woonden, verspreid over al die tochtige toppen. Op zijn hulpgeroep kwamen ze aan van alle kanten, hielden halt voor zijn grot en vroegen wat hem scheelde: [300] “Wat is er mis, Polyfemos, dat je zo staat te schreeuwen in de onsterfelijke nacht en je buren uit de slaap houdt? Is er soms een van de mensen gekomen om vee te stelen? Of probeert iemand je daar met list of geweld te doden?” En vanuit zijn grot riep de krachtige Polyfemos: [305] “Niemand doodt me met list en niet met geweld, beste vrienden!” En zij gaven vleugels aan hun woorden en riepen: “Nou, als niemand jou iets doet en je bent alleen, dan slaat de grote Zeus je met ziekte, niets aan te doen dus. Bidt maar liever tot je vader, de heerser Poseidon,” [310] riepen de Kyklopen. Ik barstte van het lachen om het succes van mijn naam en mijn onnavolgbare listen.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
[245] proeft u eens wat voor drank wij in ons schip hadden liggen. Dit bracht ik voor u mee als plengoffer toen ik nog hoop had dat u ons uit medelijden naar huis zou helpen, maar u gaat zo tekeer, het is niet om uit te houden. U bent een verschrikking, wie zal er van alle mensen [250] nog op bezoek komen, als u zo schandalig tekeergaat?” Hij nam de wijn van me over, dronk er wat van en hij vond die zoete drank zo verrukkelijk dat hij me vroeg om nog wat: “Toe geef me nog een beetje en zeg me meteen je naam, dan geef ik jou een gastgeschenk dat jij graag wilt hebben. [255] Onze vruchtbare grond en de regen van Zeus, die de trossen steeds weer doet zwellen, leveren ons, Kyklopen wel wijn op, maar dit lijkt gewoon iets als ambrozijn met nectar.” Goed, ik schonk maar robijnrode wijn in, drie keer een tobbe, drie keer dronk hij die tobbe ook leeg, de stomme sukkel. [260] En pas toen de Kykloop zijn verstand met wijn had beneveld, ging ik weer tegen hem praten met honingzoete woorden: “O ja, Kykloop, u vroeg mijn vermaarde naam nog. Ik zeg hem, want dan kunt u mij het beloofde gastgeschenk geven. Niemand. Mijn naam is Niemand. Want zo noemen mijn moeder [265] en mijn vader me en zo word ik genoemd door mijn vrienden,” zei ik en meedogenloos gaf hij mij te kennen: “Niemand zal ik als laatste opeten na zijn vrienden, eerst eet ik alle anderen op, dat zal je geschenk zijn,” zei hij, daarna leunde hij achterover en rolde [270] op zijn rug, zijn vette nek knakte schuin opzij, de allesbedwingende slaap had hem in zijn greep gekregen. Wijn en brokken mensenvlees kwamen hem de keel uit, hij was laveloos. Ik stak de paal heel diep in de aslaag om hem heet te maken en sprak mijn vrienden moed in, [275] dat er niet iemand in zijn angst nog terug zou deinzen. Toen de paal van olijfhout ondanks het feit dat hij groen was ____________________________________________________________ plengoffer offer van vloeistoffen ambrozijn godenspijs
15
Maar toen de vroege, rozenvingerige Eoos te zien was, wilden de rammen en bokken weg naar de wei, maar de wijfjes [335] liepen blatend en mekkerend rond de hokken, ze werden niet gemolken en hadden opgezwollen uiers. En hun meester, versuft van pijn, betastte de ruggen van alle dieren die voor hem kwamen in de uitgang. Maar de onnozele sukkel had niet het benul dat mijn vrienden [340] onder hun buiken gebonden waren. Het allerlaatst kwam mijn ram naar buiten, belemmerd door zijn eigen vacht en door de vacht van mijzelf met al mijn zware gedachten. En de machtige Polyfemos zei al tastend: “Ach mijn zoete rammetje, wat gaan we nu toch krijgen, [345] dat jij als laatste achter de schapen uit de grot komt?
Anders blijf je toch ook nooit bij de andere achter? Nee! als eerste van allemaal loop jij met grote stappen van de malse bloemetjes in de wei te grazen en als eerste bereik jij de heldere rivierstroom [350] en als eerste verlang je naar je stal in de avond. Nu ben je zo maar de laatste. Mis je het oog van je baasje? Dat heeft die lelijke man eruit gestoken met zijn lelijke vrienden, nadat hij me dronken gevoerd had met wijn, die Niemand. Maar ik zeg je, ik zorg wel dat hij eraan gaat. [355] Had jij maar verstand zoals ik en kon je maar praten, dan zou je zeggen waar hij uithangt, waar hij zich voor mijn woede probeert te verbergen. Want, dan zouden zijn hersens door de grot spatten als ik zijn kop op de grond kapotsloeg. Dat zou mijn hart wat verlichten van de kwellingen en de [360] pijnen die hij me aandeed, die nietswaardige Niemand.” Met die woorden liet hij de ram naar buiten rennen. Maar een eindje buiten het rotshol en de omheining kwam ik onder mijn ram vandaan en bevrijdde mijn vrienden. Haastig dreven we daarna de vette dieren op hun [365] stokkige poten naar het schip, terwijl we telkens achter ons keken. Wat een welkom kregen we van de mannen, wij die maar net aan de dood ontkomen waren. Over de doden wilden ze al meteen gaan klagen, maar ik stopte die tranenvloed door mijn voorhoofd te fronsen [370] en gaf bevel de dieren met hun mooie vachten als de bliksem in te laden en zee te kiezen. Zij kwamen snel aan boord, ze zochten hun plaats bij de dollen en sloegen in een rij de asgrauwe zee met hun riemen. Toen we zo ver weg waren als een stem nog kan dragen, [375] schreeuwde ik naar de Kykloop en riep de honende woorden: “Hé Kykloop, de man van wie jij de vrienden opvrat in je gewelfde grot, was toch niet helemaal weerloos! Ook al was jij de sterkste, straf volgt vaak na de zonde! Had je maar niet als gastheer de gasten op moeten vreten. [380] Zeus straft meteen met de hulp van alle andere Goden,”
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Maar de Kykloop nam steunend en erbarmelijk kermend op de tast de rots weg van de uitgang en ging met uitgespreide handen in de opening zitten [315] om te grijpen wie met de schapen naar buiten glipte, hij dacht zeker dat ik achterlijk was! Intussen zat ik te overwegen wat de beste manier was om mijn vrienden en mijzelf van de dood te redden. Heel wat listen en lagen spon ik uit, want ons leven [320] hing ervan af en het grote kwaad zat vlakbij op zijn hurken. Dit leek mij ten slotte persoonlijk het allerbeste: in de grot stonden dikke rammen met dichte vachten, prachtige, grote dieren, hun wol had de kleur van viooltjes; die bond ik geruisloos drie bij drie aan elkaar met [325] buigzame twijgen waarop de Kykloop, dat goddeloze monster, meestal sliep. De middelste ram droeg een man, de andere rammen dekten hem, één man had drie rammen. Maar voor mij schoot er precies één ram over, het was wel de beste – ik greep zijn rug, liet me zakken en hing daar onder zijn ruige [330] buik, mijn handen draaide ik met ijzeren wilskracht in zijn zachte, hemels welige, wollen vacht vast. En toen wachtten wij steunend op de stralende Eoos.
16
en daar komt me een miezerig ventje, een nul, een nietsnut die me wel eerst moet vloeren met wijn, om mijn oog uit te steken! Maar kom hier, Odysseus, dan geef ik u gastgeschenken en ik vraag de beroemde Aardschokker of hij u thuisbrengt. [420] Ik ben zijn zoon, hij is mijn vader, daar is hij zelfs trots op. En hij kan me zeker genezen, niemand anders van de eeuwig gelukkige Goden, of van de mensen,” zei de Kykloop, maar ik keek wel uit en gaf hem ten antwoord: “Was ik er maar zo zeker van dat ik jou kon beroven [425] van je lijf en leven en naar Haides kon jagen, als ik er zeker van ben, dat niemand dat oog kan genezen, nooit van je leven, zelfs niet die Aardschokker van je, Poseidon,” zei ik en hij bad tot de heerser Poseidon, zijn handen opheffend naar de sterren bezaaide hemel en smeekte: [430] “Luister Poseidon, Aardschokker met die diepblauwe haren! Als ik uw zoon ben, als u met recht mijn vader wilt heten, geef dan dat hij nooit thuiskomt, die stedenverwoester Odysseus, die zijn huis op Ithaka heeft, de zoon van Laërtes. Maar als het lot wil, dat hij terugziet wie hem lief zijn, [435] dat hij zijn hoge paleis en zijn vaderland zal bereiken, geef dan een late, beroerde thuiskomst zonder zijn vrienden, op het schip van een ander en geef hem thuis niets dan ellende!” Dat was zijn gebed en de God met de diepblauwe haren heeft hem verhoord. Toen greep de reus een nog groter rotsblok, [440] zwaaide het rond en stootte het weg met geweldige kracht, het plonsde neer vlak achter ons schip met de blauwe boeg, het scheelde niet veel of hij had de punt geraakt van de helmstok. Klotsend sloeg de zee omhoog door de plons van het rotsblok en de vloedgolf die ontstond dreef het schip naar het eiland.
____________________________________________________________ Haides Hades, de onderwereld
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
zei ik en dat maakte hem pas echt uitzinnig van woede en hij brak de top af van een grote berg en slingerde die tot vlak voor de blauwe boeg van het schip, het scheelde niet veel of hij had de punt geraakt van de helmstok. [385] Klotsend sloeg de zee omhoog door de plons van het rotsblok en de vloedgolf die ontstond dreef het schip weer naar de walkant terug en liet het bijna stranden, maar ik greep een bijzonder lange vaarboom, duwde het vlot en gaf met mijn hoofd een gebaar aan de mannen om zich op de [390] riemen te werpen zodat we het onheil konden ontvluchten. Zij lieten zich naar voren vallen en roeiden, maar toen we twee keer zo ver in de zee waren, wilde ik nog een keer roepen naar de Kykloop. Van alle kanten probeerden mijn vrienden mij met dringende woorden van dat plan af te brengen: [395] “Wat een verschrikkelijk mens ben je! Wou jij hem soms tergen? Hij liet ons schip bijna stranden door met die rots te smijten, en we waren er bijna geweest, het was op het kantje. Als hij maar iets van ons hoort, als iemand een kik durft te geven, zal hij met een puntig rotsbrok onze schedels [400] en onze schepen verpletteren, zó kan dat monster gooien!” Maar mijn onverschrokken geest was niet te vermurwen, in mijn verbittering wilde ik hem een tweede keer roepen: “Hé Kykloop! Wanneer er soms iemand van de mensen aan je vraagt wie je oog zo lelijk verblind heeft, zeg dan [405] dat de stedenverwoester Odysseus, de zoon van Laërtes, die op Ithaka woont, jouw oog eruit heeft gestoken,” zei ik. Hij begon te jammeren en gaf dit antwoord: “Owee owee, daar komt dat oude orakel nog uit ook! Vroeger woonde hier een ziener. Een mens, maar een edel [410] mens! Hij werd oud hier bij de Kyklopen. Telemos was dat, zoon van Eurymos en de beste van alle profeten. De man vertelde me al dat dit me zou overkomen, dat ik blind zou worden door de hand van Odysseus. Maar ik dacht altijd dat er een indrukwekkende, grote [415] man zou komen, iemand met een enorme spierkracht
17
Onderwijl verlieten ons vermoeiden de wind en de zon en onbekend met de weg gleden wij toe op de kust der Cyclopen. De haven zelf ligt groot en rustig, tegen de winden beschut. Maar daarnaast stort huiveringwekkend de Aetna zijn puin met donderend geweld. Nu eens werpt hij een zwarte wolk naar de hemel, met een pikzwarte dwarreling van rook en witgloeiende as, opstuwend tongen van vlammen om de sterren te likken, dan weer braakt hij rotsblokken uit en stenen, het ingewand van de berg en klonten vloeibaar lava slingert hij krakend de lucht in, aangestroomd uit de onderste diepte. Het verhaal gaat, [10] dat het door de bliksem half verschroeide lichaam van Enceladus onder de massa ter neer ligt en dat de geweldige Aetna op hem gelegd vlammen blaast uit gebarsten ovens en dat, zo vaak de vermoeide reus zich op de andere zijde wentelt, heel Sicilië rommelend beeft en de hemel met rook omfloerst. De gehele nacht, door de bossen gedekt, doorstonden wij de grootste verschrikking, zonder te zien, wat de oorzaak was van het gedreun. Want er waren geen flonkerende sterren, niet was de hemel door enig schijnsel verhelderd, maar met donkere wolken bedekt en de stormachtige nacht hield de maan achter een wolk verborgen. Reeds verrees de volgende dag de morgenster aan de hemel en had Aurora [20] de vochtige nevels verjaagd, toen eensklaps uit het bos de vreemde gestalte te voorschijn trad van een tot het uiterste vermagerde man, in lompen gekleed, die smekend de handen strekte naar het strand. Wij zagen om: een afschuwelijke vervuiling, een lange baard, een plunje door dorens aaneengeregen, overigens een Griek, eenmaal in de wapens van zijn vader naar Troje gezonden. Toen hij van verre de Trojaanse kleding en wapens zag, stond hij een ogenblik verschrikt door de aanblik en waagde hij geen stap; maar al spoedig snelde hij ijlings onder geween naar het strand en hij ____________________________________________________________ Onderwijl De vloot van de Trojanen hadden de gevaren van Scylla en Charybdis goed doorstaan. Enceladus gigant, door de bliksem gedood en onder de Etna begraven. Aurora de Dageraad, als een persoon/godin voorgesteld.
smeekte: “Bij de sterren bezweer ik u, bij de goden het weldadige licht van de hemel, neemt, Trojanen, mij mee en brengt mij weg, waarheen het u [30] goeddunkt. Dit is al wat ik wens. Ik weet, dat ik ben van de Griekse vloot, ik beken, dat ik de penaten van Troje met oorlog bestookt heb. Daarom, als de schuld van mijn misdaad zo groot is, verdrinkt mij in de machtige zee. Als ik de dood vind, is het een vreugd die te vinden door menselijke hand.” Na deze woorden omvatte hij mijn knieën en wentelde zich in het stof. Wij spoorden hem aan te bekennen uit welk bloed hij was gesproten, welk lot hem vervolgde. Mijn vader Anchises, niet langer aarzelend, reikte de jonge man zijn rechterhand en bemoedigde hem door dit pand van vertrouwen. Deze overwon tenslotte zijn vrees en sprak: “Ithaca is mijn vaderland, ik [40] was een gezel van de onzalige Ulixes. Mijn naam is Achaemenides en mijn vader Adamastus was een arm man (ach, waren wij dat maar gebleven!). Ik vertrok naar Troje. Hier in de wijde grot van de Cycloop lieten mijn makker mij achter, in hun angstige vlucht van de wrede drempel niet aan mij denkend. Die woning, vuil door bloed en bloedige maaltijd, donker en groot. Zelf is hij een reus, hij reikt tot de hoge sterren; goden, weert zulk een verderf van de aarde! Hij is vreselijk om aan te zien, toegankelijk voor geen menselijk woord. Hij voedt zich met het ingewand en het bloed van ongelukkige mensen. Ik heb het zelf gezien, hoe hij twee van ons greep met zijn grote hand en liggend op zijn rug in de grot hen [50] verbrijzelde tegen de rots, zodat de grond dreef van het spattende bloed. Ik heb gezien, hoe hij hun leden, druipend van bloed, kauwde en lauwe vlees trilde tussen zijn tanden. Maar niet ongestraft! Dat duldde Ulixes niet; in dit grote gevaar bleef Ithaca’s koning zichzelf getrouw. Want toen de Cycloop, verzadigd van eten en wijn in bedwelmende slaap lag, uitgestrekt in zijn volle lengte met slap hangende hals, in zijn slaap uitbrakend bloed en bloedige brokken met wijn vermengd, trokken wij na een gebed tot de grote goden het lot voor ons werk;wij snelden in een kring op hem toe en doorboorden met een scherpe balk zijn vervaarlijke ____________________________________________________________ Ulixes Latijnse benaming van Odysseus
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Aeneïs boek 3 568-681 (vertaling Schwartz).
18
Nauwelijks had hij zo gesproken, of wij zagen Polyphemus zelf, reusachtig te midden der weidende schapen, hen zoals gewoonlijk drijvend naar ’t strand, - een gruwelijk, wanstaltig monster van een reus, wiens oog was verblind. Een stam van een pijnboom in zijn hand richtte en steunde zijn schreden; zijn wollige kudde hield hem gezelschap; die was zijn enige [80] vreugde en troost in het leed. Toen hij in de diepe golven van de wijde zee was gekomen, wies hij uit de holte van het oog het druipende bloed onder gekerm en tanden geknars en hij was reeds ver in zee zonder dat de golven zijn hoge heupen bevloeiden. Wij namen ijlings angstig de vlucht, na de smekeling aan boord te hebben genomen, zoals hij verdiend had en zwijgend kapten wij het ankertouw los. Wij bogen ons over de riemen, die om strijd het zeevlak scheerden. Op dit geluid wendde Polyphemus zijn schreden, maar omdat hij geen kans kreeg ons met de hand te grijpen en ____________________________________________________________ Argolisch Grieks. Phoebus Apollo. de derde maal bedoeld is: drie (maan-)maanden later. kornoeljes struik met rode, eetbare friszure vruchten.
zijn stap de Ionische golven niet bijhouden kon, hief hij een ontzaglijk geschreeuw aan, dat de zee en alle golven deed sidderen en het Italische [90] land in de verte verschrikte en loeide in de bochtige holen van de Aetna. Dadelijk rende het volk der Cyclopen uit bossen en hoge bergen te voorschijn, vullend haven en strand. Wij zagen hen hulpeloos staan, de Aetneïsche broeders, met grimmige blik, de hoofden hoog in de hemel, een huiveringwekkend gezelschap, zoals eiken hun kruin opheffend hoog in de lucht, Iupiters rijzige bos of als kegelvormige cypressen, het heilig woud van Diana. Felle angst dwong ons het touwwerk los te gooien en, waarheen ook, het zeil te ontplooien voor een gunstige wind. Maar Helenus’ opdracht had ons vermaand niet onze weg te kiezen tussen Charybdis en [100] Scylla, beide bijna gelijke weg naar de dood. Wij besloten reeds terug te varen, maar zie daar stak de noordenwind op, waaiend vanaf de nauwe straat van Pelorus. Ik voer voorbij aan de mond van de Patagias, door natuurlijke rotsen gevormd, langs Megara’s baai en het laagliggend Thapsus. Zulke plaatsen wees mij Achaemenides aan, die in omgekeerde richting daarlangs had gedwaald, als gezel van de ongelukkige Ulixes.
____________________________________________________________ Ionische Ionische Zee is gelegen tussen Griekenland en Italië. Italische Geen drukfout! Italisch duidt op de vroegere culturen van Italië. Helenus zoon van koning Priamus, had voorspellende gaven; is na de Trojaanse oorlog in Epirus (Noordwest Griekenland) aangekomen en daar koning geworden. Charybdis en Scylla zeemonster/nimf in de zeestraat tussen Italië en Sicilië die schepen verslindt. Pelorus noordoost kaap van Sicilië.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
oog, het ene oog dat onder zijn norse voorhoofd school, zo groot als een [60] Argolisch schild of de zonnefakkel van Phoebus. Zo wreekten wij eindelijk blijde de schimmen van onze makkers. Maar vlucht, ongelukkigen, vlucht en kapt het touw los van het strand. Want zo groot en geweldig als Polyphemus in zijn holle grot zijn wollige kudden bergt en melk uit de uiers perst, zo wonen hier honderd andere monsterachtige Cyclopen aan deze kust, dwalend in het hoge gebergte, Voor de derde maal reeds vulden de horens der maan zich met licht, sinds ik mijn leven slijt in de bossen tussen de eenzame legers der wilde dieren en ik vanaf de rots de Cyclopische reuzen zie en beef voor het geluid van hun voeten en stem; armzalig is mijn bestaan, stenige kornoeljes en bessen geplukt van [70] de takken en kruiden gerukt uit de grond moeten mij voeden. Overal spiedend in ’t rond zag ik voor ’t eerst uw vloot koers zetten naar deze kust. Aan deze vloot, welke ze ook zijn mocht, heb ik mij toevertrouwd; het is mij voldoende aan dit volk van monsters ontkomen te zijn. Neemt gij mij dit leven met een dood zoals gij verkiest.”
19
9 Op welke wijze maakt Vergilius een verbinding tussen het Cycloopverhaal van Homerus en zijn eigen verhaal? Noteer de relevante tekstelementen. 10a Wat maakt dat de Griek die uit het bos komt even aarzelt? 10b Wat vraagt hij van de Trojanen en om welke reden? 10c Bij Homerus wordt er niet gesproken over iemand die vergeten is. Wie zijn de enige Grieken die het eiland niet meer verlaten? Als de Griek gaat vertellen wie hij is, noemt hij Odysseus “onzalig”. 11a Leg dit uit vanuit het gezichtspunt van de man. 11b Leg uit dat je dit ook kunt zien als commentaar van de alwetende verteller en gebruik de tekst van Homerus om dit te illustreren. 12 Vergelijk bij zowel Homerus als bij Vergilius de passages waarin de Cycloop blind wordt gemaakt en geef het verschil en de overeenkomst aan. 13 Is er aan het slot van het fragment van Vergilius een argument te vinden voor de stelling dat alle Cyclopen bij Vergilius op dezelfde manier leven als Polyphemus? Zo ja, welke? Zo nee, wat brengt je tot die mening? Aan het eind van het fragment van Homerus vervloekt Polyphemus Odysseus (en niet Niemand), regel 408 en volgende. 14a Leg uit dat het Odysseus eigen schuld is dat dit kan. 14b Waarom bestaat de vervloeking uit twee alternatieven? 14c Waarom wordt juist Poseidon aangeroepen door Polyphemus? 14d Welke godheid vervult de rol van Poseidon in de Aeneïs?
De volgende fragmenten komen uit Hermeneus (april 1984) CYCLOPIE Cyclopie (v. Gr. Kukloops = éénogige reus) is een misvorming, waarbij slechts één lidspleet met één of twee vergroeide ogen in het midden van het gezicht zijn gevormd. Boven dit ene oog bevindt zich een enigszins slurfvormig uitgroeisel. Inwendig heeft de cycloop zeer grote ontwikkelingsstoornissen van de grote hersenen en vaak ook van andere organen. De zeer zeldzame afwijking is niet met het leven verenigbaar. Zij ontstaat zeer vroeg tijdens de embryonale ontwikkeling. HANDICAP De leraar natuurkunde legt uit: ‘Om goed afstand te kunnen schatten moet men twee ogen hebben. De Cycloop, die maar één oog had, wierp dan ook mis, toen hij een rotsblok gooide naar het schip van Odysseus’. Een jongen uit de klas merkt op: ‘Mijnheer, de Cycloop was toch al blind gemaakt door Odysseus? ’Daarop zegt de leraar: ‘Juist, jongen, dat kwam er nog bij.’ BASAT EN DE CYCLOOP e De Turkse stam van de Oghuzen leefde omstreeks de 8 eeuw bij het Baikal-meer. Later werden zij de belangrijkste macht in het Ottomaanse rijk. De Oghuzen kenden ook hun heldenverhaal: het boek van Dede Korkut. Een Cycloopachtige figuur terroriseerde het land van de Oghuzen. Deze riepen de hulp in van hun ziener Dede Korkut, die het monster overreedde genoegen te nemen met twee mensen en 500 schapen per dag. Toen een moeder haar tweede en laatste zoon moest opgeven, ging ze naar de grote held van de Oghuzen, Basat, die uiteindelijk erin toestemde het monster uit de weg te ruimen. Dit schudde echter Basats pijlen als vliegen van zich af, greep de held beet en stopte hem in zijn laars. Toen Basat zich bevrijd had, dreef hij een braadspit in het oog van de ‘Cycloop’ en verliet de grot in de huid van een ram. De ‘Cycloop’ gaf hem nog een ring, maar Basat doodde hem kort hierop. Zie hier een zeer vroege parallel van het Cyclopen-verhaal!
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Aeneas komt net als Odysseus op het eiland van de Cyclopen. 8a Waar situeert Vergilius het land van de Cyclopen? 8b Welke woorden van Homerus zouden op dezelfde plaats kunnen wijzen?
20
Zo sprak hij wenend en hij vierde aan de schepen de teugels en gleed ten laatste aan land op de kust van het Euboïsche Cumae. Zij keerden de voorstevens zeewaarts; met bijtende tand legde het anker de schepen vast, de kromme achterstevens omzoomden het strand, de jeugd sprong geestdriftig op de Hesperische kust: sommigen zochten de kiemen van vlammen, in de aders van de vuursteen verscholen, anderen sprokkelden hout in de bossen, het dichte verblijf van het wild, en wezen de waterstromen. Maar de trouwe Aeneas ging naar de burcht, waar hoog Apollo troont en naar het ver en eenzaam verblijf van de [10] huiveringwekkende Sibylle, een onmetelijke grot. De Delische god bezielt met zijn adem haar geest en gemoed, de toekomst onthullend. Weldra naderden zij Hecate’s woud en het gouden dak. Daedalus – zo wil het verhaal – aan het rijk van Minos ontvlucht, waagde met wiekende vleugels zich aan het luchtruim toe te vertrouwen; langs ongewone weg vloog hij naar het koude noorden, totdat hij eindelijk zwevende staan bleef boven de Chalcidische burcht. Hier voor het eerst terug op de aarde, wijdde hij, Phoebus, aan u zijn roeistel van vleugels en bouwde hij een reusachtige tempel. Op de deuren beeldde hij af Androgeos’ dood; daarnaast de Atheners tot hun droefheid gedoemd zeven ____________________________________________________________ Zo sprak hij De stuurman van Aeneas, Palinurus, was overboord geslagen en Aeneas heeft hem zojuist herdacht. Euboïsche de Italische stad Cumae (vlak bij Napels) was een kolonie van het Griekse eiland Euboia. Hesperische Italië werd ook Hesperia (Avondland) genoemd. Sibylle vrouwelijke ziener en priesteres. Delische god Apollo was op het eiland Delos geboren. Hecate godin van de maan en de tovenarij. Chalcidische burcht Chalcis was een stad op Euboia, de stad die veel koloniën heeft gesticht, o.a. Cumae; Chalcidische burcht is daarom een benaming voor Cumae. Androgeos zoon van koning Minos, die door de Atheners was gedood.
[20] zonen jaarlijks ter vergelding te zenden; daar stond de urn, waaruit de loten waren getrokken. Daartegenover het Gnosische land, zich verheffend uit zee; hier de wrede liefde voor de stier en Pasiphae heimelijk met hem verbonden, hier uit hen geboren de Minotaurus, dubbele gestalte, een mengsel van beiden, getuigenis van schendige liefde. Hier ook dat reusachtige bouwwerk, het onontwarbare doolhof. Maar Daedalus zelf, bewogen door deernis met de grote liefde van de prinses, ontwarde de listen en omwegen van het huis, met de draad richtend de blinde schreden van Theseus. Gij ook, Icarus, zoudt ruimschoots uw aandeel hebben gehad in een zo groot kunstwerk, indien de smart het gedoogd had; tweemaal had [30] hij getracht uw val af te beelden in goud; tweemaal zonken de handen neer van de vader. Zo zouden zij alles verder hebben bezichtigd, als niet de vooruitgezonden Achates terug was gekeerd en met hem Deiphobe, de dochter van Glaucus, de priesteres van Apollo en Hecate, die aldus sprak tot de koning: “Dit is niet de juiste tijd voor zulk een aanschouwing. Beter is het uit de kudde zeven stieren, die nooit een juk hebben gedragen, te slachten en evenveel mooie schapen volgens gebruik.” Zo sprak de priesteres tot Aeneas en zij riep, terwijl de mannen de bevolen offers brachten zonder verwijl, de Trojanen naar de hoge tempel. [40] De wand van de Euboïsche rots is uitgehold tot een reusachtige grot; honderd gangen, honderd mondingen leiden erheen; evenveel stemmen stromen naar buiten, de orakels van de Sibylle. Men was bij de ingang gekomen en de maagd riep uit: “Nu is het tijd de orakels te vragen; de god, zie, de god!” Toen zij vóór de ingang die woorden sprak, veranderde plots haar gelaat en haar kleur; niet bleven de haren geordend; de borst hijgde, haar hart zwol van wilde drift, groter scheen haar gestalte, niet sterfelijk haar stem, nu zij bezield werd door de macht van de naderende god. “Talmt gij met gebed en geloften, Trojaanse Aeneas? Talmt gij? Niet ____________________________________________________________ Gnosische Kretenzisch Pasiphae vrouw van koning Minos; had gemeenschap met een stier, gezonden door de god Poseidon en bracht de Minotaurus ter wereld. Deiphobe naam van de Sibylle
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
1.7 De onderwereld (Aeneïs boek 6, regelnummers niet volgens Vergilius)
21
[70] De profetes, nog niet onderworpen aan Phoebus, zwierf als een razende rond in de grot, of ze soms de machtige god uit haar borst kon bannen; des te feller betoont hij haar schuimende mond, breidelend haar onstuimig hart en aan zijn wil onderwerpend. Eindelijk openden zich vanzelf de honderd grote mondingen van het huis en zij droegen de antwoorden van de profetes door het luchtruim: “O gij, die eindelijk de grote gevaren der zee hebt doorstaan, nog wacht groter gevaar u te land. De Trojanen zullen komen in het Lavinische rijk, ____________________________________________________________ Massylische de Massyliërs zijn een ruitervolk in Noord-Afrika. Syrten een gevaarlijke zeebocht met zandbanken aan de noordkust van Afrika. breidelend bedwingend
ban deze zorg uit uw hart. Maar ook zullen zij wensen niet gekomen te zijn. Oorlogen zie ik, huiveringwekkende krijg en de Tiber schuimende [80] van veel bloed. Gij zult daar een Simoïs vinden, een Xanthus, een Dorisch kamp; in Latium werd reeds geboren een tweede Achilles, ook zelf de zoon van een godin; Iuno, de plaag der Trojanen, zal niet verre zijn; nederig zult gij in nood aan alle volken en steden van de Italiërs smeken om hulp. Opnieuw is een vrouw, aan de Trojanen vreemd, opnieuw een buitenlands huwelijk de reden van zoveel leed. Wijk niet voor de gevaren, maar ga des te dapperder ze tegemoet langs de weg die het lot u zal toestaan. De eerste weg naar behoud – wat gij het minst verwacht – zal worden geopend vanuit een Griekse stad.” Zo sprak de Sibylle van Cumae vanuit de heilige plaats haar [90] schrikwekkende, raadselachtige woorden, de waarheid in duisternis hullend; de grot weerklonk van haar stem; zo schudde Apollo de teugels, zo wondde hij met de prikkel haar borst. Zodra de bezieling week en haar razende mond tot rust kwam, begon de held Aeneas aldus: “O maagd, geen nieuw, geen onvoorzien beeld van beproeving rijst voor mij op; alles heb ik van tevoren overdacht en in mijn geest overwogen. Eén ding smeek ik: nu hier, naar men zegt, de toegangspoort is naar de onderwereldse koning en het duistere moeras, waar de Acheron terugstroomt, moge het mij worden vergund voor het aangezicht te treden van mijn geliefde vader; leer mij de weg daarheen en open de heilige poorten. Hem heb ik midden door [100] de vlammen en duizend dreigende wapens op mijn schouders genomen en uit het midden van de vijand gered. Hij heeft mij vergezeld op mijn tocht over alle zeeën en met mij verduurd elke bedreiging van zee en van hemel, zwak als hij was, boven het lot en de krachten der grijsheid. Hij ook gaf mij de dringende opdracht, mij als smekeling tot u te wenden en naar uw drempel te gaan. Heb, gezegende, zo bid ik, deernis met vader en zoon; want gij vermoogt alles en niet zonder reden wees Hecate u aan als ____________________________________________________________ Simoïs rivier bij Troje. Xanthus rivier bij Troje. Dorisch Grieks. Acheron rivier in de onderwereld.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
eerder openen zich de grote mondingen van dit bezielde huis.” Na deze [50] woorden zweeg zij; een ijskoude rilling ging door het harde gebeente van de Trojanen; hun koning stortte uit het diepst van zijn borst de smekende bede: “Phoebus, gij die steeds deernis had met het zware leed van Troje, die de handen en pijlen van Paris hebt gericht op Achilles, gij hebt mij geleid, toen ik mijn weg zocht over zoveel de aarde omspoelende zeeën, door de ver verwijderde Massylische volken en de aan de Syrten gelegen velden. Eindelijk grijpen wij nu Italië’s vluchtende kusten; moge Trojaanse tegenspoed ons niet verder geleiden. Ook is het rechtvaardig, dat gij, alle godinnen en goden, voor wie Troje en Troje’s roem een ergernis was, het Trojaanse volk nu spaart. Gij, heilige [60] profetes, bekend met de toekomst, geef (ik vraag om een rijk door het lot mij beschoren) dat in Latium rust vindt het volk en de dwalende goden en de opgejaagde machten van Troje. Dan zal ik voor Phoebus en Hecate een tempel van marmer bouwen met feestdagen naar Phoebus genoemd. Ook aan u, gezegende, zal ik in mijn rijk een groot heiligdom schenken. Daarin zal ik bergen uw spreuken en de geheime voorspellingen, geopenbaard aan mijn volk en priesters zal ik kiezen en wijden. Slechts dit: vertrouw uw voorspellingen nu niet aan bladeren toe, opdat zij niet in verwarring wegvliegen als spel van de ijlende winden; ik smeek u, verkondig ze zelf.” Dit was het slot van zijn bede.
22
15 Haal uit regel 1-12 een typisch voorbeeld van een epitheton ornans en geef hierbij een toelichting. 16 regel 51 e.v. Aan wie vraagt Aeneas een voorspelling? Op welke manier komt deze voorspelling tot hem? Regel 76 e.v. De profetie wordt gegeven en Vergilius vergelijkt de dingen die Aeneas en zijn vrienden nog zullen meemaken met dingen die bij Troje zijn gebeurd. Naar wie of wat verwijst 17a een tweede Achilles (81); 17b een buitenlands huwelijk (85)? 18a Het begin van de rede van de Sibylle (76 e.v.) markeert een keerpunt in de lotgevallen van Aeneas. Welk? Noteer de tekstelementen. 18b Welk verband is er tussen dit keerpunt en de manier waarop Vergilius Homerus navolgt? 19 Waarom gelooft Aeneas de voorspelling van de Sibylle? Verwijs naar het tekstelement.
Zo bad hij en hij hield het altaar omvat, toen de profetes begon met de woorden: “Godenkind, zoon van de Trojaanse Anchises, gemakkelijk is de weg omlaag naar de Avernus; dag en nacht staat open de deur van de zwarte Pluto. Maar op uw schreden terug te keren en weer naar het daglicht te komen, dat is de moeilijkheid, dat is de kunst. Slechts weinigen, die Iupiter begenadigde en beminde, of die een brandende moed tot de hemel verhief, zonen van goden, hebben het gekund. De gehele weg voert door dichte wouden, waaromheen de zwarte stroom van de Cocytus [120] kronkelend glijdt. Maar als uw hart zo vurig begeert tweemaal de Stygische wateren te bevaren, tweemaal de zwarte Tartarus te aanschouwen, als ge u wilt wagen aan deze onzalige taak, verneem dan wat eerst u te doen staat. In een donkere boom is verscholen een gouden tak met taaie twijg en lover van goud, geheiligd aan de onderwereldse Iuno; hij is beschermd door het ganse woud en in schaduw gehuld in donkere valleien. Maar het is aan niemand vergund af te dalen in de holten der aarden, die niet eerst de goudgebladerde tak van de boom heeft geplukt. De schone Proserpina heeft bepaald, dat dit geschenk haar moet worden gebracht; als de eerste tak is afgerukt, verschijnt er een tweede van goud, [130] ontbloeit een twijg van hetzelfde metaal. Richt uw zoekende blik omhoog en wanneer gij hem hebt gevonden, pluk hem volgens voorschrift met uw hand. Gewillig en gemakkelijk zal hij u volgen, als het lot u roept; anders kunt met geen kracht gij hem overwinnen, niet hem breken met het ____________________________________________________________ Avernische Avernus is een kratermeer bij Cumae; hier is de toegang tot de onderwereld Pollux tweelingbroer van Castor. Castor was in tegenstelling tot zijn broer sterfelijk en werd gedood. Pollux (Polydeuces) kreeg van Juppiter gedaan, dat hij zijn onsterfelijkheid met zijn broer mocht delen, zodat ze beurteling in de onderwereld en op de Olympus waren. Cocytus “jammerrivier”, rivier in de onderwereld.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
heerseres der Avernische wouden. Zo waar als Orpheus de schim van zijn vrouw terug kon roepen, vertrouwend op zijn Thracische lier en zangerige snaren, zo waar eens Pollux zijn broeder loskocht door beurtelingse dood, [110] steeds weer gaande de weg heen en terug. Wat hoef ik de grote Theseus te noemen of Hercules? Ook ik stam van de hoge Iupiter af.” `
23
[140] Aeneas verliet de grot en ging voort met bedroefd gelaat, de ogen gericht op de grond en de duistere uitspraak in zijn geest overdenkend. De trouwe Achates ging naast hem met langzame schreden, van gelijke zorgen vervuld. In vele gesprekken wisselden zij van gedachten, over welke dode vriend de profetes had gesproken, wiens lichaam begraven moest worden. Toen zij de plek bereikten, zagen zij op het droge strand Misenus, gestorven door een onverdiende dood, Misenus, Aeolus’ zoon. Geen tweede overtrof hem in de kunst met het koper de mannen te roepen en door zijn geschal de oorlog te wekken. Hij was de vriend van de grote Hector geweest, naast Hector ging hij de strijd tegemoet, uitblinkend door [150] hoorn en speer. Nadat de overwinnende Achilles Hector van het leven beroofd had, had de dappere held zich aan de zijde geschaard van de Trojaanse Aeneas, geen mindere meester volgend. Maar nu, toen hij zijn holle schelp over de zeeën liet schallen en – dwaas die hij was – de goden met zijn muziek uitdaagde tot een wedstrijd, had de jaloerse Triton, als men het mag geloven, hem gevangen tussen de klippen en in de schuimende golven gedompeld. Allen in het rond klaagden met luid gejammer, vooral de trouwe Aeneas; zij haastten zich onverwijld de bevelen van de Sibylle te volgen en wenend bouwden zij een brandstapel op met houtblokken tot hoog in de hemel. Zij gingen een oud bos binnen, [160] het hoge verblijf van de wilde dieren; pijnbomen vielen, de steeneik weerklonk van de bijlslag, de essenstammen en het splijtbare eikenhout werden door de wiggen gekloofd, de reusachtige essen rolden van de ____________________________________________________________ Misenus naar deze beroemde trompetter is de Capo Miseno genoemd, bij de Golf van Napels. Triton zoon van Poseidon; hij blies op een grote gedraaide schelp, waarmee hij de golven kon opzwepen of kalmeren.
bergwand omlaag. Bij dit werk ging Aeneas vooraan; hij spoorde zijn mannen aan en hanteerde hetzelfde gereedschap. Maar bij de aanblik van het onmetelijke woud werd zijn hart vervuld van droeve gedachten en bad: “Als nu eens in een zo groot woud die gouden tak aan een boom zich vertoonde! Want de profetes heeft alles van u, Misenus, maar al te zeer naar waarheid voorspeld.” Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of vlak voor zijn ogen kwamen twee duiven uit de hemel gevlogen en streken [170] neer op de groene grond. De grote held herkende de aan zijn moeder gewijde vogels en bad verheugd: “Als ergens een weg is, weest mijn gidsen, richt hoog in de lucht mijn schreden naar het woud, waar de kostbare boomtak de vruchtbare grond overschaduwt. Gij, goddelijke moeder, verlaat mij niet in de nood.” Zo sprak hij en hij vertraagde zijn schreden, acht gevend wat voor tekens zij brachten en waarheen zij gingen. De vogels, telkens weidend, telkens vliegend, bleven zover vóór als de ogen van hen die volgden hen nog konden bespeuren. Toen zij waren gekomen bij de stinkende muil van Avernus, hieven zij zich snel omhoog en glijdend door heldere lucht zetten zij zich neer op de begeerde plek in [180] de tweekleurige boom, waarvan de afstekende goudglans schitterde tussen de takken. Zoals vaak in de winterkoude in de bossen de mistel met nieuw loof ontbloeit, niet uit de eigen boom gezaaid, en de ronde stam met saffraangele bessen omklemt, zo blonk de glans van het gouden loof in de donkere eik, zo ritselde het metaalblad in de zachte wind. Dadelijk greep Aeneas hem aan en begerig brak hij de aarzelende tak en bracht hij hem naar de grot van de profetes, de Sibylle. Onderwijl beweenden op het strand de Trojanen Misenus en bewezen zij de laatste eer aan zijn as, die geen dank meer kon brengen. Eerst bouwden zij een grote brandstapel op van harsig pijnhout en gekloofde blokken; zij [190] doorweefden de wanden met donker loof en plaatsten cypressen ervoor, de bomen des doods; van boven sierden zij hem met blinkende wapens. Sommigen maakten warm water gereed in koperen borrelende ketels en wasten het koude lichaam en reinigden het. Weeklacht weerklonk. Zij legden wenend het lijk op een baar en dekten het met purperen kleren, zijn welbekende gewaden. Anderen hieven de grote baar op de schouders, droevige taak, en volgens gewoonte der vaders hielden zij
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
hardste metaal. Nog dit: een van uw vrienden – ach, gij weet het niet – ligt ontzield terneer; zijn lijk bezoedelt de ganse vloot, terwijl gij hier orakels vraagt en op onze drempel verwijlt. Geef hem een rustplaats, berg hem in een graf en offer zwartwollige schapen tot een eerste verzoening. Dan eerst zult ge de Stygische wouden aanschouwen en het voor levenden ontoegankelijk rijk.” Toen sloot zij de mond en zweeg.
24
Toen dit was geschied, volbracht hij snel de bevelen van de Sibylle. Daar was een diepe spelonk, reusachtig en wijd gapend, met steile wanden, [210] beschermd door een zwart meer en donkere wouden; geen vogels konden daarboven vliegend ongestraft de vleugels reppen, zulk een walm steeg op uit de zwarte mond en rees tot het hemels gewelf. Hier bracht de priesteres vier zwartruggige stieren en goot wijn op hun voorhoofd; de bovenste haren afsnijdend tussen de horens, legde zij ze in het heilige vuur, een eerste offer, aanroepend Hecate, die macht heeft in de onderwereld en in de hemel. Anderen doorsneden de keel met het mes en vingen het lauwe bloed in de schalen. Aeneas zelf slachtte met het zwaard een zwartwollig lam voor de Nacht, de moeder der Eumeniden en voor haar machtige zuster, de Aarde, en offerde aan u, Proserpina, een onvruchtbare koe. [220] Daarna begon hij op het nachtelijk altaar het offer voor de Stygische koning en gaf hij grote stieren prijs aan de vlammen, vette olie over het brandende ingewand stortend. Zie, bij het eerste licht van de opgaande zon loeide de grond onder de voeten, de bergen en bossen begonnen te schudden, de honden schenen in het duister te huilen bij de nadering van de godin. “Ver, blijft ver, gij allen die niet zijt gewijd”, zo riep de Sibylle, ____________________________________________________________ Eumeniden Wraakgodinnen van Onrecht. Zij achtervolgden de schuldigen; in de Tartarus folterden zij de verdoemden. Een van hen heet Al(l)ecto (“de nooit ophoudende”).
“blijft ver van het heilige woud! Maar gij, ga uws weegs en trek het zwaard uit de schede; nu is moed van node, Aeneas, nu een dapper hart.” Met deze woorden stormde zij als een razende in de geopende grot. Hij volgde zijn gids op haar weg met stoutmoedige schreden. [230] Gij goden, die heerschappij voert over de zielen, gij zwijgende schimmen, gij Chaos en Phlegethon, gij wijde oorden van nachtelijke stilte, het zij mij geoorloofd te verkondigen wat ik gehoord heb, en met uw wil te openbaren de dingen in de duistere diepte der aarde gehuld. Donker, onder eenzame nacht, gingen zij door de schaduw, door het ledig verblijf van Pluto en het ijle rijk, zoals een wandelaar gaat in het woud bij het spaarzaam licht der weifelende maan, wanneer Iupiter de hemel in schaduw hult en de zwarte nacht aan de dingen hun kleur ontneemt. Vlak voor de voorhof, voor in de muil van de Orcus, hebben hun leger opgeslagen de Rouw en de wrekende Wroegingen van het geweten, daar [240] wonen de bleke Ziekten, daar de droevige Ouderdom en de Angst, de tot het kwade verleidende Honger en de schamele Armoe, gestalten vreselijk om te aanschouwen, daar ook de Dood en het Leed, daar de Slaap, de broeder van de Dood en de boze Lusten van het hart en voor op de drempel de doodbrengende Oorlog en het ijzeren verblijf van de Eumeniden, daar de waanzinnige Tweedracht, het slangenhaar met bloedige banden doorvlochten. In het midden spreidt een grote donkere olm zijn eeuwenoude armen; daarin zetelen – zo zegt men – de ijdele Dromen, onder elk van de bladeren hangend. Daar in de ingang zijn veel verschillende monstergedaanten gestald, de Centauren, de wanstaltige [250] Scylla’s, de honderarmige Briareus, de gruwelijk sissende Lernische ____________________________________________________________ Chaos de onderwereld. Phlegethon rivier in de onderwereld. Orcus Doodsgod, met deze naam wordt ook vaak Hades bedoeld Briareus honderdarmige reus die door Uranus onder de aarde werd opgesloten.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
met afgewend gelaat de fakkels onder de stapel. Mede werden verbrand de gaven van wierook, de spijzen, de mengvatten met olijfolie gevuld. Toen de as ineen was gestort en de vlam tot rust was gekomen, doofden zij de [200] resten en de dorstige sintels met wijn. Corynaeus verzamelde de beenderen en borg ze in een koperen urn. Toen droeg hij zuiver water driemaal rond langs zijn vrienden, hen besprenkelend met lichte dauw met de twijg van een vruchtbare olijf; zo reinigde hij de mannen en sprak hij de afscheidswoorden. De trouwe Aeneas richtte een zware grafsteen op en legde daar het gereedschap op van de held, zijn roeiriem en zijn trompet, aan de voet van een hoge berg die nu nog naar hem Misenus heet en die naam behoudt door de eeuwen.
25
Hier begint de weg naar de onderwereldse Acheron. Troebel door modder golft de stroom met geweldige kolken en braakt zijn zand in de Cocytus uit. Charon, de angstwekkende veerman, afschuwelijk vervuild, houdt bij [260] dit water en deze stroom de wacht; zijn grijze baard ligt hem ruig om de kin, zijn starende ogen vlammen, een vuile mantel hangt hem geknoopt om de schouders. Zelf bestuurt hij de boot met zijn boom, zelf bedient hij de zeilen en brengt de schimmen over in zijn roestige schuit, een oude man reeds, maar een god van krasse en frisse bejaardheid. Hier naar de oever zwermde een dwarrelende schare, moeders en mannen, jongelingen op de brandstapel liggend voor de ogen der ouders. Zo talrijk als bij de eerste kou van de herfst in het woud de bladeren glijdend vallen of als uit de hoge zee de vogels drommen aan land, wanneer het koude jaargetij hen jaagt over zee en zendt naar zonnige streken, zovelen stonden zij daar smekend [270] het eerst over te steken, rekkend de handen uit begeerte naar de andere oever. Maar de norse schipper ontvangt nu dezen, dan genen en weert anderen ver van de zondige oever. Aeneas, verbaasd en bewogen door het tumult, sprak: “Wat wil, o maagd, dat gedrang naar de stroom, ____________________________________________________________ Chimaera fabeldier dat van voren een leeuw was, in het midden een geit, achter een slang. Het spuugde vuur en werd door een zekere Bellerophon verslagen Gorgo’s Gorgonen, half mens en half dier. De bekendste van de drie Gorgonen is Medusa. Harpijen gevleugelde stormgodinnen die de mensen spoorloos deden verdwijnen; vaak voorgesteld als roofzuchtige vogels met meisjesgezichten. Geryons drielijvige schimmengestalte reus met drie lichamen en twee vleugels. Herakles moest zijn runderen halen.
wat zoeken de schimmen? Wat onderscheidt hen, dat dezen de oever verlaten en genen met de riemen scheren over het loodblauwe water?” De oude priesteres gaf kort hem ten antwoord: “Zoon van Anchises, van onmiskenbare goddelijke afkomst, gij ziet de diepe poelen van de Cocytus en het Stygische moeras, waarbij de goden zweren en vrezen hun plechtige eed te breken. Al dit volk dat gij ziet, is hulpeloos en niet begraven; die [280] veerman is Charon; zij die hij overzet over de stroom, dat zijn de begravenen. Geen mag hij brengen over de angstwekkende oevers en de dofklinkende golven, wiens gebeente niet rust in een graf. Honderd jaren dolen zij rond en fladderen zij over dit strand; dan eerst wordt hun vergund terug te zien de begeerde stromen.” Anchises’ zoon hield zijn schreden in en bleef staan in gedachten verzonken en vol deernis met hun hardvochtig lot. Daar zag hij te midden van hen Leucaspis en Orontes, de leider van de Lycische vloot, bedroefd en verstoken van de eer aan doden bewezen; zodra zij uit Troje waren vertrokken over de winderige zee had hen de storm overvallen, schip en mannen onder de golven bedelvend. [290] Zie, daar waarde rond Palinurus, de stuurman, die onlangs op de vaart uit Libye, terwijl hij de sterren bespiedde, van het achterschip was gevallen en verdronken in zee. Toen hij de bedroefde in de dichte nevel met moeite herkend had, begon hij zo het gesprek: “Wie van de goden, heeft u, Palinurus, aan ons ontrukt en bedolven onder de golven? Spreek; want Apollo, nimmer tevoren op leugen betrapt, heeft mij misleid door deze ene voorspelling, dat gij niet zoudt worden gedeerd door de zee en het Ausonisch gebied zoudt bereiken. Is dit de vervulling van zijn belofte?” Hij gaf ten antwoord: “Niet heeft u het orakel van Phoebus misleid, o edele zoon van Anchises, niet heeft mij een god in de golven gedompeld. Het [300] roer, waaraan als stuurman ik stevig mij klemde zorgvuldig richtend de koers, werd losgescheurd met groot geweld en trok mij mee in zijn val. Ik zweer u bij het ruwe geweld van de zee, niet greep mij aan een zo hevige vrees voor mijzelf als voor uw schip, dat het beroofd van zijn roer en zijn stuurman zou verzinken in zo hoog rijzende golven. Drie stormachtige ____________________________________________________________ Ausonisch gebied Italië.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
draak, Chimaera met vlammen gewapend, de Gorgo’s en de Harpijen en Geryons drielijvige schimmengestalte. Door plotselinge schrik beangst trok Aeneas zijn zwaard en hield het de naderenden voor; als zijn wijze geleidster hem niet had vermaand dat daar fladderden ijle lijfloze wezens van holle gedaante, was hij toegestormd en had tevergeefs met het staal de schimmen doorkliefd.
26
Zij intussen vervolgden hun weg en naderden de rivier. Toen de veerman hen vanaf de Stygische stroom zag gaan door het zwijgende woud en de voet naar de oever zag wenden, riep hij het eerst hen toe en sprak hij verwijtend: “Wie ge moogt zijn, die daar gewapend uw schreden richt naar onze rivier, zeg mij, waarom ge komt en blijf staan waar ge zijt. Dit is het oord van de schimmen, van de slaap en de slaapbrengende nacht. ____________________________________________________________ Iulus zoon van Aeneas, ook Ascanius genoemd. Velia stad in de landstreek Lucanië.
Lichamen van levenden neemt de Stygische boot niet op voor de vaart. Waarlijk niet tot mijn vreugde heb ik Hercules toegelaten op dit meer, niet Theseus en Pirithous, al waren zij zonen van goden en onoverwinnelijk in [340] kracht. Hercules heeft met geweld de Tartarische waakhond in de boeien geslagen en bevende weggesleurd van de troon van de koning zelf. De anderen verzonnen om de gade van Pluto uit haar slaapvertrek te ontvoeren.” Kort antwoordde hem de profetes van Apollo: “Hier hoeft gij niet voor zulke lagen te vrezen, niet voor wapengeweld. Wees gerust. Laat vrij de geweldige wachter in zijn hol door eeuwig geblaf de bleke schimmen verschrikken; laat vrij de kuise Proserpina blijven in het huis van haar oom. Hier is de Trojaan Aeneas, beroemd door vroomheid en wapens; hij daalt af in het diepe rijk van de schimmen om zijn vader te zoeken. Als de gedachte van zulk een trouwe liefde u niet ontroert, zie en [350] herken deze twijg (zij toonde de twijg, die onder haar kleed was verborgen).” De storm van toorn in Charons hart kwam tot rust en hij liet het bij deze woorden. Vol bewondering voor het eerbiedwaardig geschenk van de noodlotstwijg, sedert lang niet gezien, wendde hij de blauwe steven en naderde de oever. Andere schimmen, die op de lange banken zaten, joeg hij er af en hij maakte plaats aan boord; zo nam hij de grote Aeneas op in de boot; het gevlochten bootje zuchtte onder ’t gewicht en nam veel water op door zijn spleten. Eindelijk zette hij de priesteres en de man veilig op de overzijde aan land in het vuile slijk en het vaalgrauwe riet. Daar bij de ingang ligt in zijn hol de geweldige Cerberus; het reusachtige [360] dier doet met driekelig geblaf het rijk van Pluto weergalmen. Toen de priesteres zag dat de slangen op zijn nek ruig overeind kwamen staan, wierpen zij hem toe een honingkoek, slaapwekkend door bedwelmende kruiden. Hij opende wijd de drie gulzige kelen en slokte hem hongerig op. Hij ontspande de geweldige rug en lag plat op de grond, reusachtig gestrekt languit in het hol. IJlings, nu de wachter in slaap lag begraven, snelde Aeneas de toegang door en vluchtte hij weg van de oever van de stroom die geen terugkeer gedoogt. ____________________________________________________________ Pirithous vriend van Theseus. Hij ging met Theseus de onderwereld in maar moest daar in tegenstelling tot Theseus eeuwig blijven.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
nachten dreef de zuidenwind met woedende golven mij voort over de onmetelijke zee. Op de vierde dag op de top van een golf geheven kon ik juist Italië zien en langzaam zwom ik naar de kust. Reeds waande ik mij veilig aan land, maar toen ik bezwaard door mijn natte kleren met [310] gekromde vingers de ruwe rand van een rots omklemde, ging een wreed volk mij te lijf met het zwaard, in hun domheid mij houdend voor buit. Nu ben ik een prooi van de golven en wentelen de winden mij aan het strand. Ik bid u bij het liefelijk licht van de hemel, bij de adem der winden, bij uw vader, bij de toekomst van de opgroeiende Iulus, bevrijd, onoverwinnelijke, mij van dit leed. Of strooi aarde over mij heen, als ge terugkeert naar Velia’s haven of, als er een weg is, als uw goddelijke moeder u die kan tonen (want gij zult stellig niet zonder de hulp der goden zulke grote rivieren en het Stygisch moeras bevaren), reik mij arme uw hand en neem mij mee over het water, opdat ik althans in de dood moge [320] rusten op veilige plek.” Op deze woorden kwam het antwoord van de Sibylle: “Palinurus, vanwaar dit onzalig verlangen? Wilt gij onbegraven aanschouwen de Stygische wateren, de gestrenge stroom van de Eumeniden en zonder verlof de oever bereiken? Hoop niet langer het noodlot der goden door uw gebeden te buigen. Maar onthoud mijn woorden, een troost in uw harde lot. Want wijd en zijd in de steden, door hemelse tekens gedreven, zal het aangrenzende volk uw gebeente met offers vereren; een grafheuvel werpen zij op, zij brengen u feestelijke gaven en eeuwig zal die plek de naam Palinurus bewaren.” Deze woorden verdreven zijn zorg, voor korte tijd werd de smart verjaagd uit zijn droevig [330] hart; de naamgeving van het land bracht hem vreugde.
27
____________________________________________________________ Phaedra vrouw van Theseus. Zij werd verliefd op haar eigen stiefzoon Hippolytus, die haar afwees. Zij pleegde zelfmoord na hem beschuldigd te hebben haar te willen verkrachten. Theseus vroeg Poseidon om straf waarna Hippolytus door zijn eigen paarden werd gedood. Procris had haar man stiekem gevolgd toen hij op jacht ging, maar werd door diens lans (nota bene een geschenk van haarzelf!) dodelijk getroffen. Eriphyle haalde op gemene wijze haar man over op veldtocht te gaan tegen de stad Thebe hoewel bekend was dat hij niet levend zou terugkomen. Hun zoon Alcmaeon vermoordde na de veldtocht als wraak zijn moeder. Euadne liet het lijk van haar man verbranden. Laodamia treurde zo om de dood van haar door Hector vermoorde man, dat de goden haar toestonden hem gedurende drie uur weer terug te zien. Hierna pleegde ze zelfmoord.
Daar ook te midden van hen, met nog verse wond, dwaalde de Phoenicische Dido door het grote woud. Toen de Trojaanse held naast haar stond en in de donkere schaduw haar had herkend, zoals hij die bij het [390] begin van de maand de maan door de nevels opkomen ziet of meent te hebben gezien, stortte hij tranen en sprak met tedere liefde toe: “Ongelukkige Dido, zo kwam tot mij een ware tijding, dat gij zijt gestorven en met het zwaard uw einde gezocht hebt? Ach, ben ik de reden geweest van uw dood? Ik zweer bij de sterren, bij de hemelse goden, bij de trouw die moge zijn in de diepte der aarde, tegen mijn wil, koningin, heb ik uw kusten verlaten. Dezelfde bevelen der goden, die mij nu dwingen door het rijk van de schimmen te gaan, door plaatsen verweerd door verval, door donkere nacht, hebben ook toen door hun macht mij gedwongen. Niet kon ik geloven, dat ik door van u te scheiden u zo nameloos leed bracht. [400] Houd uw schreden in en onttrek u niet aan mijn aanblik. Voor wie wilt gij vluchten? Dit is de laatste maal, dat het lot mij vergunt tot u te spreken.” Met zulke woorden trachtte Aeneas haar brandend hart en norse blik te verzachten en haar tranen te wekken. Maar zij hield haar ogen van hem gekeerd en strak gericht naar de grond; haar gelaat bleef onberoerd door zijn taal, alsof daar stond een harde rots of een blok Marpesisch marmer. Ten laatste snelde zij heen en vluchtte vijandig in het schaduwrijk woud, waar Sychaeus, haar eerste gemaal, het leed met haar deelde en liefde met liefde vergold. Lang staarde Aeneas, geschokt door het wrede lot, met tranen in het oog haar na, van medelijden vervuld. Vandaar [410] vervolgde hij de weg, die hij gaan moest en zij bereikten reeds de verafgelegen, uiterste velden, waar zich de oorlogshelden verdrongen. Daar kwam Tydeus hun tegemoet, daar de vermaarde krijgsheld ____________________________________________________________ Caeneus was ooit het meisje Caenis, dat door Poseidon werd bemind. Op haar wens werd ze door hem in een man veranderd, maar ze werd in de onderwereld weer vrouw. Phoenicische De stad Carthago waarvan Dido koningin was geweest, was ooit door Phoeniciërs gesticht. Phoenicië lag ongeveer bij het huidige Libanon. Marpesisch Marpessus is een marmerberg op Paros, een eiland bekend om marmer.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Dadelijk hoorden zij stemmen en luid geschrei van kinderzielen voor aan de ingang, die van het liefelijk leven beroofd en ontrukt aan de boezem der [370] moeder de onheilsdag wegnam en bedolf in bittere dood. Naast hen zij, die door een valse aanklacht waren veroordeeld ter dood. Niet zonder loting, niet zonder rechter vond hier ieder zijn plaats. Minos zit voor en schudt de urn; hij roept de vergadering der schimmen bijeen en hoort de aanklacht en de gang van het leven. Daarnaast wonen in droefheid zij die onschuldig met eigen hand zich hadden gedood en het daglicht hatend het leven verlieten. Hoe zouden ze wensen onder de heldere hemel op aarde armoede en barre nood te verduren! Het noodlot verbiedt het, het gehate moeras boeit hen met zijn sombere vloed, met negen kronkels weerhoudt hen de Styx. Niet ver vandaar zien zij zich strekken naar alle kanten de [380] velden der smart, zoals zij worden genoemd. Hier zijn zij, die een harde liefde door wrede wond doet verkwijnen; zij schuilen op heimelijke paden en zijn door een bos van myrten omringd; het hartzeer verlaat hen niet in de dood. Hier zag hij Phaedra en Procris, hier de bedroefde Eriphyle, tonend de wrede wond haar toegebracht door haar zoon, hier Euadne en Pasiphae. Hen vergezelt Laodamia en Caeneus, eenmaal een jongeling, nu een vrouw, door het lot teruggebracht tot de oude gedaante.
28
Hier ook zag hij Deiphobus, Priamus’ zoon, over zijn ganse lichaam verminkt, wreed verscheurd het gelaat, het gelaat en de beide handen, de slapen beroofd van de oren, de neus geschonden door een afstotelijke wond. Nauwelijks herkende hij hem, die angstig zijn gruwelijke straffen wilde bedekken en hij sprak hem toe met de vertrouwde klanken: “Krijgshaftige Deiphobus, uit het hoge bloed van Teucrus gesproten, wie [430] heeft gewenst zo wreed u te straffen? Wie heeft zich aan u vergrepen? Die laatste nacht meldde mij het gerucht, dat gij vermoeid door een geweldige slachting onder de Grieken, neer waart gestort in een verwarde massa van doden. Toen richtte ik voor u op aan Troje’s strand een ledige grafterp en driemaal riep ik uw schim met luide stem. Naam en wapens houden de plek in herinnering; uw lichaam, vriend, heb ik niet kunnen vinden om vóór mijn vertrek in vaderlandse grond u te bergen.” Hierop antwoordde Priamus’ zoon: “Niets, mijn vriend, hebt gij verzuimd. Alles hebt gij vervuld voor Deiphobus en voor de schim van de dode. Mij heeft het noodlot en Helena’s rampzalige misdaad in deze ellende [440] gedompeld; dit liet zij mij als gedenkstuk. Want die laatste nacht – gij weet het – brachten wij door in bedrieglijke vreugde; maar al te goed moeten wij ons het herinneren. Toen het noodlottig paard de hoge burcht was binnengesprongen en in zijn zwangere schoot de gewapende ____________________________________________________________ Teucrus eerste koning van Troje, voorvader van Aeneas.
manschap gebracht had, leidde zij, een reidans veinzend, de Trojaanse vrouwen in Bacchische feestroes jubelend rond; zelf in hun midden hield zij een grote fakkel en zij lokte de Grieken vanaf de top van de burcht. Ik ongelukkige, door zorgen vermoeid en door slaap bezwaard, was in mijn slaapvertrek; ik lag terneer in zoete, diepe rust, gelijk aan de stille dood. Onderwijl verwijderde mijn edele vrouw alle wapenen uit het paleis en [450] stal mijn trouwe zwaard van onder mijn hoofd; zij opende de deuren en riep Menelaus binnen, stellig hopend dat zij een grote dienst bewees aan haar minnaar en dat zo de schande van haar vroegere kon worden geblust. Wat draal ik? Zij drongen mijn kamer binnen; met hen Ulixes, Aeolus’ nazaat, stoker van misdaad. O goden, laat voor de Grieken hetzelfde geschieden, indien ik met rechtvaardige mond om vergelding roep. Maar zeg me op uw beurt, welk lot voerde u levend hierheen? Komt ge gejaagd als zwerver over de zee of op raad van de goden? Welk lot dwingt u te komen tot deze droeve zonloze woning, deze sombere oorden?” Tijdens dit gesprek had Aurora met haar rozerood vierspan op haar [460] hemelse baan het zenith reeds overschreden. Wellicht hadden zij al gegeven tijd aan zulke woorden gewijd, als niet zijn gezellin hem vermaand had en kort had gesproken: “De nacht, Aeneas, snelt aan; wij verspillen de uren met weeklacht. Hier is de plek, waar de weg zich naar twee kanten splitst. De rechterweg voert naar het paleis van de machtige Pluto en brengt ons naar het Elysium; de linker leidt tot de straffen der bozen en de afschuwelijke Tartarus.” Deiphobus’ antwoord was: “Machtige priesteres, wees niet toornig; ik zal heengaan en mij bij de overige schimmen voegen in dit duistere rijk. Ga gij, roem der onzen! een beter lot worde uw deel.” Zo sprak hij en bij dit woord wendde hij zijn [470] schreden. Aeneas zag om en plotseling ontwaarde hij aan de linkerzijde der rots een (lees verder op bladzijde 31) ____________________________________________________________ mijn edele vrouw Hij had na Paris Helena tot zijn vrouw genomen. zenith hoogste punt. Elysium plaats in de onderwereld waar uitverkoren stervelingen verkeerden.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Parthenopaeus en de bleke schim van Adrastus, daar ook de Trojanen, veel op aarde beweend en in de oorlog gevallen. Aeneas zuchtte toen hij hun lange rijen zag: Glaucus en Medon en Thersilochus en drie zoons van Antenor en Polybotes, aan Ceres gewijd, en Idaeus nog met zijn wagen en wapens. In dichte drom omringden van rechts en links hem de schimmen, niet tevreden hem even te zien, maar belust om te toeven en met hem te gaan en de reden van zijn komst te vernemen. Maar de Griekse vorsten en [420] de scharen van Agamemnon, toen zij de man en zijn blinkende wapens in de nevelen zagen, sidderden in hevige vrees; sommigen vluchtten heen, zoals zij eens naar hun schip waren gevlucht, anderen verhieven hun zwakke stem, maar de klank verstierf in de geopende mond.
29
20 Haal uit de regels 220-235 twee voorbeelden van een metafoor. Bij de ontmoeting van Dido en Aeneas in de onderwereld blijkt weer dat bij hun beiden een pietas-conflict speelde. 21a. Waaruit bestond het conflict van Dido? Noteer het tekstelement. 21b. Waaruit bestond het conflict van Aeneas? Noteer het tekstelement. In regel 424 e.v. ontmoet Aeneas de schim van Deiphobus. 22a Wat is er blijkens deze tekst met Helena gebeurd na de dood van Paris? 22b Leg uit dat “Helena’s rampzalige misdaad” op twee verschillende ‘misdaden’ kan duiden.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Afbeelding: Aeneas in de onderwereld.
30
wentelen zij zich in de diepste diepe. Hier zag ik ook de reuzengestalten [500] der twee Aloïden, die met geweld hunner handen de grote hemel trachtten te vernielen en Iupiter van de troon te stoten. Ook zag ik de wreed gestrafte Salmoneus, de nabootser van Iupiters vlammen en het gedonder van de Olympus. Hij reed op een vierspan en jubelend ging hij door de volken der Grieken en door de stad van Elis en eiste voor zich goddelijke eer, de dwaas, die de donderbuien en onnavolgbare bliksem na wilde bootsen door koper en de hoornen hoefslag der paarden. Maar de almachtige vader slingerde tussen de dichte wolken zijn wapen, maar nu geen fakkel of walmende lichttoorts; hij deed zich voorover storten in wilde werveling. Ook Tityos was daar te zien, grootgebracht door de [510] almoeder Terra; zijn lijf strekt zich uit over negen morgens; een reusachtige gier vreet met kromme snavel zijn nimmer stervende lever hen het ingewand, vruchtbaar voor pijn; hij zoekt wroetend zijn aas en huist diep in de borst en laat geen rust aan de herboren vezels. Wat behoef ik de Lapithen te noemen, Ixion en Pirithous, boven wier hoofd een donker rotsblok hangt, dat ieder ogenblik dreigt te vallen; daar glanzen gouden schragen van het hoog en feestelijk aanligbed en een maaltijd van koninklijke weelde gereed gezet voor het oog; de oudste der furiën ligt daar bij en verhindert met haar handen de spijzen te grijpen, oprijzend met geheven fakkel en bulderende stem. Hier zijn zij, die hun broeders hebben [520] gehaat, zolang zij leefden, zij, die hun vader hebben geslagen of wie ____________________________________________________________ Titanen (vervolg) Cronus won. Zeus verdreef Cronus en na felle gevechten werden de Titanen door de goden in het diepste deel van de onderwereld opgeborgen. Aloïden Twee reuzen die 3 bergen op elkaar wilden stapelen om de Olympus te bestormen. Salmoneus broer van Sisyphus die zich als Zeus wilde laten vereren. Tityos door Apollo en Artemis gestraft omdat hij hun moeder geweld wilde aandoen. morgens oude vlaktemaat Lapithen volk in Thessalië Ixion koning van de Lapithen die Hera wilde verkrachten furiën wraakgodinnen
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
brede burcht omgeven met driedubbele muur, omspoeld door een snelle stroom met schroeiende vlammen, de Tartarische Phlegeton, voortwentelend donderende rotsen. Aan de voorzijde een reusachtige poort en massieve zuilen van staal, die geen geweld van mensen, niet de hemelgoden zelf met ijzer kunnen vernielen. Hoog in de lucht rijst een ijzeren toren. Tisiphone, hoog geschort de bloedige mantel, zit daar in de gang en zonder te slapen houdt zij dag en nacht wacht. Weeklachten worden gehoord, wrede slagen weerklinken, geknars van ijzer, gesleep van [480] ketens. Aeneas stond stil en versaagde, door het rumoer verschrikt. “Zeg mij, o maagd, wat soort misdaden, wat voor kwellende straffen? Waarom stijgen zulke vreselijke klachten omhoog?” Toen begon de profetes aldus: “Beroemde vorst der Trojanen, nooit mag iemand, rein van hart, de bezoedelde drempel betreden. Maar toen Hecate mij heerschappij gaf over de Avernische wouden, leerde zij mij de straffen der goden en zij toonde mij alles. Rhadamanthus uit Gnosus bestuurt dit wrede rijk; hij hoort alle bedrog en straft het en dwingt te bekennen, welke daden iemand op aarde heeft verzuimd te boeten, verheugd over ijdele list, uitstellend tot laat komende dood. Aanstonds slaat de wreekster Tisiphone, met de zweep [490] gewapend, honend los op de schuldigen en met de linkerhand hen bedreigend met grimmige slangen roept zij de wrede schare van haar zusters. Dan eerst openen zich de heilige poorten met huiveringwekkend geknars van de pinnen. Ziet ge de wachteres in de ingang gezeten, de gestalte die de drempel bewaakt? Daarachter zetelt reusachtig de nog wredere hydra met vijftig zwarte geopende muilen. Verder gaapt de Tartarus zelf tweemaal zo diep naar het duister gestrekt, als de blik omhoog naar de hemelse Olympus reikt. Hier woont het oude kroost van Terra, Titanen van jeugdige kracht; neergesmakt door de bliksem ____________________________________________________________ Phlegeton vuurstroom in de onderwereld Tisiphone een van de Wraakgodinnen (Eumeniden) Rhadamanthus uit Gnosus zoon van Juppiter en Europa. Hij heerste als een rechtvaardig vorst over Kreta. Vanwege zijn rechtschapenheid werd hij door Zeus na zijn dood als rechter in de onderwereld aangesteld. Titanen 12 kinderen van Uranus en Gaea (Terra), die samen met de goden op de Olympus woonden. Maar er brak een grote ruzie uit die de Titaan
31
Toen de oude priesteres van Phoebus deze woorden gezegd had, voegde zij er aan toe: “Nu schielijk op weg, volbreng de begonnen taak; wij moeten ons haasten. Ginds zie ik wanden, gesmeed in de smidse van de Cyclopen [540] en poorten en gewelfd aan de ingang, waar het voorschrift gelast de geschenken te plaatsen.” Zo sprak zij en samen voortgaand langs duistere paden, legden zij snel de afstand af en naderden zij de deuren. Aeneas haastte zich naar de ingang en besprenkelde zich met fris water en hechtte de twijg aan de voorzij der poort. Eerst toen dit was volbracht en het geschenk aan de godheid gegeven, kwamen zij in het land van de vreugde, de groene bekoorlijke dreven van het bloeiende woud, de woonplaats der zaligen. Een wijdere hemel kleedt hier de velden in purperen glans; zij kennen hun eigen zon, hun eigen sterren. Hier oefenen sommige hun leden op het grasrijke strijdperk, zij spelen samen en worstelen in het gele zand. [550] Anderen stampen in reidans de voet en zingen een lied. Orpheus, de Thracische priester in zijn lang gewaad, begeleidt hun ritme op zeven ____________________________________________________________ Phlegyas koning van de Lapithen die de tempel van Apollo in Delphi in brand stak. Hij werd door de god gedood en in de Tartarus gestraft.
verschillende snaren en tokkelt de lier met de vingers of met de ivoren kam. Hier is Teucrus’ oude geslacht, telgen van edelen schoonheid, dappere helden in gelukkiger tijden geboren: Ilus en Assaracus en Dardanus, stichter van Troje. Aeneas aanschouwde van verre de wapens en schimmige wagens der helden; de lansen staan in de grond gestoken, overal grazen de paarden los in het veld. De liefde voor wagens en wapens tijdens hun leven op aarde, de zorg om glanzende paarden te fokken, volgt hen ook hier in hun rustplaats onder de aarde. Zie, daar ontwaart hij [560] anderen links en rechts op het grasveld, etend en een feestlied zingend in koor in het geurende bos van laurieren, vanwaar van de helling Eridanus’ overvloedige stroom zich kronkelt door het woud. Hier zijn zij, die in de strijd voor het vaderland werden gewond, hier priesters, kuis zolang het leven duurde, hier vrome zieners die uitspraken deden Apollo waardig, hier zij, die door kunstige vinding het leven verrijkten, die door hun verdienste in de herinnering bleven der mensen. Een sneeuwwitte band omkranst van hen allen de slapen. Door hen omringd sprak de Sibylle hen toe, vóór allen Musaeus (want een grote schare verdringt zich om hem en ziet op naar zijn hoge gestalte): “Zegt mij, gelukkige schimmen en gij, [570] voortreffelijke ziener, waar is het oord, waar de plaats van Anchises? Om hem zijn wij gekomen en hebben wij de machtige onderwereldse stromen doorkliefd.” Kort was aldus het antwoord van de held: “Geen heeft een vaste woonplaats. Wij wonen in duistere wouden, op de hoge oeverranden, in weiden door beken verfrist. Maar als het hart u aandrijft, beklim deze heuvel en ik breng u op een gemakkelijk pas.” Zo sprak hij en hij ging hen voor en toonde van boven de glanzende velden; zij verlieten de top van de heuvel. Vader Anchises beschouwde aandachtig de zielen, die, omsloten in een groene diepe vallei, bestemd waren naar het licht van de aarde te gaan; ____________________________________________________________ Ilus zoon van Trojaanse vorst Tros, die zijn naam aan de stad, Ilium, gaf. Assaracus zoon van Tros, grootvader van Anchises. Dardanus zoon van Juppiter, stamvader van het Trojaanse koningshuis. Eridanus rivier de Po die in de onderwereld ontspringt Musaeus bekende zanger
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
een horige door bedrog heeft geschaad of wie zonder een deel aan de zijnen te geven alleen zich wierp op verborgen schat – en dezen zijn het talrijkst. Ook zij die wegens echtbreuk gedood zijn, die een goddeloze oorlog hebben gevoerd, die niet hebben geschroomd de trouw aan hun meester te breken. Zij daarbinnen gekerkerd wachten hun straf. Vraag niet te weten welke straf of wat voor noodlot hen heeft verstrikt. Sommigen wentelen een reusachtig rotsblok voort of hangen aan spaken van wielen gestrekt. Daar zit de ongelukkige Theseus en zal er eeuwig zitten, de rampzalige Phlegyas is een vermaning voor allen en getuigt in het rijk der [530] schimmen met luide stem; “Laat u vermanen en eert het recht en minacht de goden niet.” Een ander verkocht voor goud zijn land aan een machtige heerser of voor geld kondigde hij wetten aan en sloot een verboden huwelijk; allen waagden een gruwelijke zonde en volbrachten wat zij begeerden. Al had ik honderd tongen en monden en een ijzeren stem, niet zou ik alle gedaanten van misdaad vermelden, alle namen der straffen noemen.”
32
gesloten? Welk een heilloos verlangen naar het licht grijpt de ongelukkigen aan?”- “Ik zal het u zeggen, mijn zoon, en uw twijfel verjagen.” Anchises begon zijn verhaal en openbaarde in volgorde alles: “Allereerst de hemel en de landen en vloeibare vlakten, de lichtende bol van de maan, de Titanische zon en sterren, worden door een inwendige adem gevoed; en geest, de leden doorstromend, beweegt het ganse heelal en mengt zich met de geweldige massa. Uit adem en geest zijn geboren de [620] geslachten van mensen en vee, de levens der vogels en vreemdsoortige dieren, die de zee onder haar marmeren oppervlak bergt. Vurige kracht bezielt hen, hun zaad is van hemelse oorsprong, voor zoverre niet het vertragende lichaam hen schaadt en hun het aardse lijf en de sterfelijke leden verlammen. Vandaar hun angsten en wensen, hun smart en hun vreugde; en niet zien zij, gesloten in duisternis en donkere kerker, de lichtende hemel. Zelfs wanneer op de laatste dag hen het licht van de hemel verlaat, dan wijkt voor de ongelukkige mensen nog niet al het kwaad en alle lichamelijke ellende, maar vele kwalen zijn op geheimzinnige wijze lang en diep met hen vergroeid. Dus worden zij door [630] straffen gelouterd en moeten zij boeten voor het vroegere kwaad. Sommigen hangen gestrekt tot spel van de ijdele winden, bij anderen wordt de bevlekkende misdaad weggespoeld in een ontzaglijke maalstroom of uitgebrand door het vuur; wij lijden ieder onze eigen loutering. Daarna worden weinigen onzer toegelaten in het grote Elysium en de gelukzalige velden, totdat de lange tijd en de kringloop der jaren het ingeworteld verderf wegneemt en overlaat een zuiver besef en een vuur van zuiver licht. Wanneer voor al deze zielen het rad van de tijd duizend jaar lang heeft gewenteld, roept de god hen in een machtige stoet naar de Lethestroom, opdat zij, het verleden vergetend, opnieuw het hemelgewelf [640] aanschouwen en opnieuw in een lichaam terug willen keren.” 23a Wat is het geschenk dat de Sibylle in 541 e.v. bedoelt? Noem het tekstelement. 23b Eerder in dit boek heeft de Sibylle al verteld aan wie dit geschenk gegeven moet worden. Aan wie? Noem het tekstelement. In regel 578 e.v. ontmoet Aeneas de schim van zijn vader Anchises. 24a Nadat Aeneas Anchises op Sicilië had begraven, is hij in een grote
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
[580] voor zijn ogen verscheen het gehele aantal der zijnen, zijn geliefd nageslacht, hun toekomstige lotgevallen en bestemming en zeden en daden. Toen hij Aeneas naderen zag over het grasveld hem tegemoet, strekte hij verheugd beide handen naar hem uit. Tranen vloeiden hem over de wangen en aan zijn lippen ontsnapten de woorden: “Zijt gij eindelijk gekomen en heeft uw trouwe liefde – zoals uw vader niet anders verwacht had – de moeilijkheid van de reis overwonnen? Mag ik, mijn zoon, uw gelaat aanschouwen en bekende klanken horen en spreken? Zo dacht ik vaak in mijn hart en ik geloofde, de dagen tellend, dat het eens zou gebeuren; mijn gedachten bedrogen mij niet. Over hoeveel landen en zeeën [590] hebt gij gezworven, door hoeveel gevaren zijt gij geslingerd, voordat ik u hier mocht weerzien, mijn zoon! Hoe heb ik gevreesd dat het Libysche rijk u onheil zou brengen!” Hij gaf ten antwoord: “Uw droeve beeltenis, vader, die mij dikwijls voor ogen verscheen, dwong mij naar deze oorden te gaan. Mijn vloot ligt in de Tyrrheense zee. Reik mij, vader, uw rechterhand en onttrek u niet aan mijn omarming.” Bij die woorden besproeide een vloed van tranen zijn wangen. Driemaal wilde hij zijn armen slaan om de hals van zijn vader, driemaal ontvluchtte de schim aan zijn vruchteloos grijpende handen, gelijk aan de lichte winden en aan de gevleugelde slaap. Nu zag Aeneas ver weg in de vallei een afgezonderd [600] woud en ruisend struikgewas en de Lethe, die langs de vredige woonplaatsen stroomt. Hier fladderden ontelbare wezens en volken rond, zoals in het weiland in de heldere zomer de bijen zich zetten op de bonte bloemen en om de witte lelies zwermen. Het gehele veld gonst van gezoem. Aeneas huiverde bij het onverwachte gezicht en hij vroeg de oorzaak, niet wetend wat ginds die rivier was en welke mannen in zo groten getale de oevers vulden. Vader Anchises sprak: “De zielen, voor wie het lot een tweede lichaam bestemt, drinken aan de Lethestroom het zorgenverdrijvend vocht en lange vergetelheid. Lang reeds begeer ik ze u te noemen en duidelijk te tonen, lang reeds dit nakroost van mijn geslacht [610] op te sommen, opdat gij te meer u met mij verheugt Italië te hebben gevonden.” – “Moet ik dus, vader, geloven dat sommige zielen van hier opstijgen naar het hemelse licht en opnieuw in trage lichamen worden ____________________________________________________________ Libysche hiermee wordt het rijk van de stad Carthago bedoeld.
33
25 In regel 602 e.v. is sprake van een vergelijking. Geef aan wat met elkaar wordt vergeleken en wat het tertium comparationis is. 26a Wat is de functie van de Lethe? 26b Welke visie op de dood wordt hier gegeven?
Zo had Anchises gesproken en hij trok zijn zoon en de Sibylle midden in de kring en de gonzende menigte. Hij besteeg een heuvel, vanwaar hij allen in een lange rij tegenover zich zien kon en het gelaat onderscheiden van ieder, die kwam. “Welnu, nu zal ik in woorden onthullen, welke roem het geslacht van Dardanus wacht, welke nazaten van Italische stam zullen volgen, zielen vol luister, die onze naam zullen dragen; uw bestemming zal ik verkonden. die jongeling ginds – ge ziet hem – geleund op een puntloze lansschacht, staat op een plek het dichtst bij het licht, door het lot hem gegund; hij zal het eerst opstijgen naar het hemelse licht, aan het Italische [650] bloed ontsproten, Silvius, drager van Albaanse naam, uw laatstgeboren zoon, die uw vrouw Lavinia u als ge oud zijt zal baren en hem grootbrengen in de wouden als koning en vader van koningen, door wie ons geslacht zal heersen in Alba Longa. Naast hem staat Procas, de roem van het Trojaanse volk, dan Capys en Numitor en hij die uw naam zal terugbrengen, Silvius Aeneas, al even voortreffelijk door zijn vroomheid als door zijn wapens, als hij ten slotte de heerschappij van Alba zal hebben aanvaard. Welk een edele mannen! Zie, hoe grote kracht zij tonen! Een burgerkrans van eikenloof overschaduwt hun slapen. Zij zullen Nomentum en Gabii stichten en de stad Fidena, zij zullen op de bergen [660] bouwen Collatia’s burcht, Pometii, Castrum Inui, Bola en Cora. Dat zullen de namen zijn, nu zijn het naamloze landen. Ook zal Romulus zich bij zijn grootvader voegen, Romulus de zoon van Mars en Ilia, gesproten
uit Assaracus’ bloed. Ziet ge, hoe de dubbele helmbos prijkt op zijn kruin en de vader der goden zelf hem nu siert met zijn eigen eer? Onder zijn leiding zal, mijn zoon, het beroemde Rome gelijk staan met de aarde in gebied, met de Olympus in hoogheid; het zal zeven heuvels tezamen met een muur omringen, gelukkig door een heldhaftig kroost, zoals Cybele de Berecynthische moeder met een torenkrans getooid op haar wagen rijdt door de Phrygische steden, trots op haar goddelijk kroost, honderd telgen [670] omarmend, allen hemelbewoners, allen tronend in hemelse burchten. Houd nu uw ogen hierheen gericht; aanschouw dit volk, uw Romeinen. Hier is Caesar en het gehele kroost van Iulus, dat bestemd is tot de hemelkoepel te stijgen. Hier is de man, hier is hij, wiens komst u reeds dikwijls voorspeld is, Augustus Caesar, de zoon van de vergoddelijkte, die gouden eeuwen weder doet keren in Latiums velden, eens door Saturnus bestuurd. Voorbij Garamanten en Indiërs breidt hij de rijksgrens uit; het gebied ligt buiten de sterren, buiten de banen van jaarkring en zon, waar de hemeltorsende Atlas de wereld op zijn schouder doet draaien, met fonkelende sterren bezaaid. Nu reeds tegen zijn komst, vermaand door de [680] orakels der goden, huivert het Caspische rijk en het Maeotische land en siddert angstig de zevenvoudige mond van de Nijl. Niet Hercules bereisde een zo groot deel van de aarde, ofschoon hij de koperhoevige hinde doorboorde en de wouden van Erymanthus tot rust bracht en zijn boog Lerna deed sidderen, noch hij die zegevierend zijn span bestuurt met teugels van ranken, Bacchus, zijn tijgers mennend van de hoge top van de Nysa. Aarzelen wij nog door daden onze roem te vergroten of weerhoudt ____________________________________________________________ Cybele de Berecynthische moeder Cybele is een vruchtbaarheidsgodin, oorspronkelijk uit Phrygië (Berecynthisch = Phrygisch), een streek in Klein-Azië. Ze gold als stedenbeschermster, vandaar een torenkrans/stadsmuur als kroon op haar hoofd. In 204 v.Chr. is haar cultus naar Rome overgebracht. Daar werd ze ook Magna Mater genoemd. Garamanten volk in het binnenland van Noord Afrika. het Maeotische land landstreek in Lydië (Klein-Azië). Nysa mythisch gebied waar Dionysus is opgegroeid.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
storm terechtgekomen en op de kust van Carthago aangespoeld. Wat is blijkens de tekst het grootste gevaar dat Aeneas heeft bedreigd? Noem het tekstelement. 24b Noteer de tekstelementen waarmee Anchises aangeeft dat hij de komst van zijn zoon verwachtte. 24c Uit de woorden van Aeneas blijkt dat Aeneas hiervan op de hoogte was. Noteer de regelnummer.
34
Daar is Mummius, die Corinthe zal overwinnen en de triomfkar voeren naar het hoge Kapitool, beroemd door de slachting der Grieken. Aemilius Paulus daar zal Argos verwoesten en Mycene, Agamemnons burcht en Perseus, de Aeacide, doden, de telg van de krijgsheld Achilles, wrekend de vaderen van Troje en Minerva’s bezoedelde tempel. Wie zou, grote Cato, over u zwijgen, of over u, Cossus? Wie over de Gracchen of de beide Scipio’s, twee bliksemschichten van oorlog, Afrika’s ondergang, of Fabricius, rijk met weinig en u Serranus, strooiend het zaad in uw voren? [720] Fabii, waarheen lokt ge mij, de vermoeide? Gij zijt de grootste, Maximus, gij die door dralen de macht van de staat herstelt! Anderen zullen – ik wil het geloven – het brons tederder smeden tot leven ademende vormen en uit het marmer bouwen een bezield gelaat, beter een rechtszaak bepleiten, de banen van de hemel tekenen met de stift en de opgang over de sterren beschrijven. Gij, Romein, gedenk uw taak te heersen over de volken – dat zal uw kunst zijn – de wet voor de vrede te stellen, te sparen wie werd overwonnen, de trotsen terneer te slaan door oorlog.” Zo sprak Anchises tot de verbaasden en hij ging voort: “Zie, hoe Marcellus daar gaat, getooid met buit van een veldheersrusting, een overwinnaar [730] groter dan alle andere helden. Hij zal het Romeinse gezag, door hevig tumult verstoord, als ruiter herstellen; hij zal de Carthagers verslaan en de weerspannige Galliërs; de wapenbuit ten derden male op een veldheer behaald, zal hij hangen in de tempel van vader Quirinus.” Toen zag Aeneas naast deze een jongeling, wonderschoon van gestalte in blinkende wapens, maar op zijn voorhoofd de tekens van droefheid, de blik naar de grond gericht. “Wie, vader, - zeg mij – is hij, die de held Marcellus zo begeleidt? Is het zijn zoon of een uit de rij van zijn beroemd geslacht? ____________________________________________________________ Monoecus Hercules; met deze burcht wordt het huidige Monaco bedoeld. Quirinus oorspronkelijk een oorlogsgod op de heuvel Quirinalis; later een naam van Romulus na zijn vergoddelijking.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
ons de vrees ons te vestigen in het Ausonische land? Wie staat daar in de verte, met een olijftak getooid, offergerei in de hand? Ik herken het grijze haar en de grijze baard van Numa, de koning uit [690] Rome, die het eerst door wetten de stad zal versterken, uit het kleine, arme Cures geroepen tot grote heerschappij. Hem volgt Tullus op, die de rust van zijn land zal breken en het traag neerzittende volk te wapen zal roepen, legers reeds triomfen ontwend. Naast hem ziet ge de pralende Ancus, die ook nu reeds zich teveel in de volksgunst verheugt. Wilt ge ook zien de Tarquinische vorsten en de trotse geest van de wrekende Brutus en de herwonnen roedenbundels? Hij zal het eerst het gezag van consul ontvangen en de wrede bijlen en hij, de ongelukkige vader zelf, zal zijn zoons, die oproer stookten, straffen in naam van de roemrijke vrijheid. Hoe ook het nageslacht moge oordelen over die daad, het zwaarst zal wegen de [700] liefde voor zijn land en onmetelijk verlangen naar roem. Zie verder de Decii en de Drusi en Torquatus, wreed met de bijl en Camillus, de herwinner der vaandels. Die zielen daarginds, die ge in gelijke wapens schitteren ziet, nu eendrachtig, zolang de nacht hen hier in bedwang houdt, ach, welk een bloedige oorlog, hoeveel gevechten en slachting zullen zij verwekken, als zij zijn gekomen tot het licht van het leven! De een, de schoonvader dalend van de hoogte der Alpen en de burcht van Monoecus, de schoonzoon daartegenover, gevolgd door de oostelijke legers. Kinderen, wenst toch niet de geest aan zo grote tweedracht, keert toch niet uw geweld tegen het hart van het land dat u voortbracht! Gij het eerst, die uw [710] oorsprong aan de Olympus ontleent, mijn eigen bloed, heb deernis en werp de wapens neer! ____________________________________________________________ het Ausonische land Italië. Tarquinische vorsten Rome kende na Romulus een aantal koningen. In volgorde: de geleerde Numa Pompilius, de strijdlustige Tullus Hostilius, Ancus Martius en hierna Tarquinius en zijn nakomelingen: Servius Tullius en Tarquinius Superbus. De laatste werd door zijn tiranniek gedrag verdreven; Rome werd een republiek (509 v.Chr). Zie verder hierna volgen bekende Romeinse legeraanvoerders uit de Republikeinse tijd.
35
[740] Toen begon Anchises opnieuw en tranen welden hem in de ogen: “Mijn zoon, vraag niet naar de diepe rouw der uwen. Slechts tonen zal hem het lot aan de aarde, maar niet een langer leven vergunnen. Al te machtig, hemelgoden, scheen u het Romeins geslacht, als dit geschenk zijn eigendom was gebleven. Hoe bittere weeklacht der mensen zal weerklinken over het roemrijk Marsveld bij de grote stad! Welk een lijkstoet, o Tiber, zult gij aanschouwen, wanneer gij glijdt langs het pas verrezen graf! Geen andere knaap van Trojaans geslacht zal ooit de hoop der Latijnse vaderen zo hoog doen rijzen, op geen pleegzoon zal de Romeinse grond weer ooit zich zo beroemen. Ach vroomheid, ach [750] beproefde trouw, ach rechterhand in geen krijg overwonnen! Niemand zou hem in de wapens straffeloos zijn tegengetreden, hetzij hij te voet zich wierp op de vijand, hetzij hij de sporen groef in de flank van het schuimende paard. Beklagenswaardige knaap. Ach, als ge het noodlot zoudt kunnen breken! Gij zult Marcellus zijn! Draagt lelies aan met volle handen, purperen bloemen zal ik strooien, met deze geschenken althans zaal ik de ziel van de nazaat rijkelijk eren en mij kwijten van een ijdele plicht.” Zo zwierven zij rond in het gehele gebied van de wijde nevelige velden en bezichtigen alles. Nadat Anchises zijn zoon langs geleid had en zijn geest [760] had ontvlamd in verlangen naar komende roem, voorspelde hij hem de oorlogen, die hij moest voeren en gedacht hij het Laurentische volk en de stad van Latinus en leerde hij hem hoe het leed te vermijden en te dragen. Twee poorten zijn daar van de god van de slaap; de ene – zo zegt men – van hoorn, waarlangs de beelden der waarheid gemakkelijke uitweg ____________________________________________________________ het Laurentische volk en de stad van Latinus Latinus was koning in Latium en was vader van Lavinia (de toekomstige vrouw van Aeneas); Laurentum is zijn stad en Aeneas zal die aanvallen.
vinden, de andere glanzend wit, gemaakt van blank ivoor; maar hierdoor zenden de schimmen valse dromen naar het licht van de hemel. Hierlangs geleidde na zijn woorden Anchises zijn zoon en met hem de Sibylle en hij liet hen gaan door de ivoren poort. Aeneas keerde terug naar de vloot en [770] zijn makkers en voer vandaar langs het strand naar Caieta’s haven. Het anker werd van de steven geworpen; de schepen lagen in rust op het strand. 27 Leg uit dat Vergilius door middel van een ringcompositie van de ontmoetingsscene met Anchises een afgerond geheel maakt. Zoek de onderstaande namen op en beschrijf de personen in 15-20 woorden; geef ook aan waarom ze belangrijk waren voor de Romeinse staat. 28a Caesar en het hele kroost van Iulus (672) 28b Brutus (695) 28c Gracchen (717) 28d Scipio’s (718) 28e Marcellus (728) 29 Op grond waarvan spreekt Anchises in 671 van “uw Romeinen”? Noteer het tekstelement en licht je antwoord toe. 30a Op welke Romein wordt de meeste nadruk gelegd? 30b Welke twee aspecten van zijn heerschappij worden naar voren gehaald? 30c Welk aspect wordt benadrukt? 30d Leg uit dat Vergilius hier werkt in navolging van de Alexandrijnse dichters.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Welk een gedruis van gevolg om hem heen! Welk een edele schoonheid! Maar zwarte nacht omzweeft zijn hoofd met sombere schaduw.”
36
Muze, bezing ons de wrok van de zoon van Peleus, Achilles, die ongenadige wrok die de Achaeërs grenzeloos leed bracht, tal van krachtige zielen van helden prijsgaf aan Hades en die hun lichaam ten prooi aan honden en allerlei soorten vogels deed vallen. Zo ging de wil van Zeus in vervulling. Zing vanaf het begin, toen twist tot vijanden maakte Atreus’ zoon, de koning van ’t volk, en de grote Achilles. Wie van de goden had beiden in zulk een twistzaak verwikkeld? Dat had de zoon van Leto en Zeus. Vertoornd op de koning – [10] Atreus’ zoon die Chryses, zijn priester, gekrenkt had – had deze pest in het scheepskamp verwekt, waaraan velen bezweken. Want Chryses was naar de snelle schepen der Grieken gegaan om zijn dochters vrijheid te kopen voor een ontzaglijke prijs. In zijn handen droeg hij de gouden, met windsels omwikkelde staf van Apollo, god van het feilloze boogschot, en dringend verzocht hij de Achaeërs maar bovenal de beide Atriden, leiders van ’t krijgsvolk: “Zonen van Atreus en andere Grieken met stevige scheenplaat! Mogen de goden die op de Olympos verblijven u toestaan Priamos’ stad te verwoesten en heelhuids uw land te bereiken. [20] Maar geef mijn dochter de vrijheid en neem deze prijs aan uit eerbied jegens de zoon van Zeus, de feilloze schutter Apollo.” Alle Achaeërs, op een na, juichten dat toe en beaamden dat men de priester ontzien en diens mooie prijs zou aanvaarden. Maar dat was niet naar de zin van Atreus’ zoon Agamemnon; smadelijk joeg hij hem weg en gaf hem dreigend te kennen: “Oude, laat me je nooit meer zien in het kamp, onverschillig of je hier nú blijft talmen of later ooit weer terugkeert. dan zullen windsels en staf van de god je niet meer beschermen. Nimmer zal ik je dochter de vrijheid hergeven. Een oude [30] vrouw zal ze worden ver van haar land, in mijn woning in Argos, waar ze het weefgetouw zal bedienen en ’t bed met mij delen. Ga en prikkel me niet, zodat je veilig naar huis keert!”
De oude werd bang van dat woord en deed zoals hem gezegd werd. Stil ging hij heen langs het strand en de luid omstortende branding. Maar toen de oude een eind van het kamp was, smeekte hij vurig tot zijn Beschermheer Apollo, zoon der schoonlokkige Leto: “Hoor mij, god van de zilveren boog, Beschermer van Chryse en van het heilige Killa en Tenedos’ machtige Heerser, Smintheus! Als ik u ooit een prachtige loofhut gebouwd heb [40] of, tot uw eer, de in vet gewikkelde dijen verbrand van stieren en geiten, breng me dan deze wens in vervulling: straf het volk der Achaeërs en wreek met uw pijlen mijn tranen.” Zo was zijn bede. En Foibos Apollo verhoorde zijn priester. Toornig daalde hij af van de top van de hoge Olympos, over zijn schouder de boog met de aan weerszij sluitende koker en, waar de god zich vol woede bewoog, weerklonken de pijlen roffelend tegen zijn rug; als de nacht geleek hij te komen. Daarna, ver van de schepen zich neerzettend, schoot hij een pijl af; vreselijk klonk het gesnor van de zilvergesmeedwerkte boog op. [50] De ezels en honden nam hij het eerst onder schot, maar vervolgens trof hij voortdurend de mannen zelf met zijn vlijmscherpe pijlen. Aldoor, in groten getale, brandden de vuren der doden. ____________________________________________________________ Chryse Stad aan de westkust, woonplaats van Chryses (NB Onthoud: Chryses is de priester van Apollo, Chryseïs is zijn dochter, Chryse is hun woonplaats) Killa en Tenedos resp. stad en een eiland in de Aegeïsche zee Smintheus “Verdelger van de veldmuizen” (?)
31 Leg uit dat het prooimion (regel 1-7) een ringcompositie bevat. 32 Leg uit hoe Homerus zich het leven na de dood voorstelt en wat hij denkt dat er met een mens na zijn dood gebeurt. Noem de relevante tekstelementen. 33 Is in regel 9 e.v. Apollo de directe oorzaak van de twist, zoals de dichter zegt? Licht je antwoord toe.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
1.8 De Ilias, boek 1 (vertaling De Roy van Zuydewijn)
37
35 Regel 43 e.v.. Noteer een tekstelement dat bijdraagt aan de dreigende sfeer van deze passage.
Negen dagen beschoot de god met zijn pijlen het scheepskamp. Maar op de tiende was het Achilles die ’t krijgsvolk bijeenriep. Op die gedachte had hem gebracht de blankarmige Hera, want de godin kon niet langer het sterven der Danaërs aanzien. Toen zij allen bijeen ter vergadering waren gekomen, rees van zijn plaats de snelle Achilles en bracht in het midden: “Atreus’ zoon, ik vrees dat we, áls we de dood al ontsnappen, [60] zonder ons doel te hebben bereikt naar huis zullen keren, nu gelijktijdig oorlog en pest de Achaeërs bedreigen. Laten we daarom meteen een waarzegger vragen of priester, dan wel een duider van dromen – want ook de droom gaat van Zeus uit – die ons verklaart wat Foibos Apollo zo woedend gemaakt heeft, of hij zich over een offer of over gebeden beklaagt en of hij wellicht van schapen en van gebrekloze geiten ____________________________________________________________ Danaërs Grieken Atreus’ zoon De Grieken kenden eigenlijk alleen een voornaam; ter onderscheiding voegden zij de naam van de vader in de genitivus toe. Homerus gebruikt vaak deze aanduiding. Soms is deze toevoeging (= patronimicum) niet de genitivus maar de vadersnaam eindigend op –ides, vertaald in het Nederlands met –ide zoals Atride, Kronide (resp. “zoon van Atreus”, “zoon van Kronos”).
’t offer zou willen aanvaarden en zo het verderf van ons weren.” Zo sprak Achilles en ging toen weer zitten. Toen rees in hun midden Kalchas, de zoon van Thestor, een wichelaar die als geen ander [70] heel het heden, de toekomst en het verleden doorschouwde en door zijn gave van ziener, hem door Apollo geschonken, veilig de Griekse schepen naar Troje had weten te leiden. Hij, op hun welzijn bedacht, nam het woord en sprak in hun midden: “Zeus geliefde Achilles, u hebt me gevraagd te verklaren waarom Apollo, god van het feilloze boogschot, zo boos is. Goed, dat zal ik u zeggen. Maar luister eerst en bezweer me dat u met woorden en daden mij in bescherming zult nemen. want ik weet zeker een man tegen mij in het harnas te jagen die de Argeiërs regeert en wie elke Achaeër gehoorzaamt. [80] Geen partij voor een vorst is een mindere op wie hij vertoornd is. Want hij mag dan die dag zijn drift nog kunnen beheersen, later zal, diep in zijn hart, hij daarover wrok blijven voelen, tot hij eraan heeft voldaan. Zeg eerst dus of u me bijstaat.” Daarop sprak en gaf hem de snelle Achilles ten antwoord: Wees niet bang en vertel wat de god bedoelt met dit teken. Want bij de Zeus geliefde Apollo, tot wie u, Kalchas bidt, wanneer u de Achaeërs een godsspraak laat horen, ik zweer dat niemand, zo lang als ik leef en rond kan kijken op aarde, geen der Achaeërs hier bij de welvende schepen aan u zijn [90] zware handen zal slaan, zelfs al noemt u de naam Agamemnon, hij die zich roemt hier veruit de hoogste te zijn van het krijgsvolk.” ____________________________________________________________ Kalchas Er werd in de oudheid geen oorlog gevoerd zonder ziener! Het was belangrijk om de wil van de goden te kennen. Kalchas was de Griekse ziener die nuttig bleek o.a. in Aulis (offer Iphigeneia) en voor de bouw van het Houten Paard. Argeiërs gebied rond de stad Argos, dat onder de heerschappij van Agamemnon viel. Soms gebruikt Homerus deze naam voor alle Grieken!
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Vergelijk de toon en inhoud van het verzoek van Chryses en het antwoord van Agamemnon. 34a Hoe is de aanhef? 34b Wat is precies het verzoek en wat het antwoord. Citeer. 34c Welke twee argumenten geeft Chryses waarom Agamemnon op zijn verzoek moet ingaan en hoe reageert Agamemnon? 34d Door welke details wil Agamemnon extra zout in de wond wrijven?
38
Kom, gehoorzaam de god, geef het meisje terug en de Achaeërs zullen je drie-, viervoudig schadeloos stellen, mocht Zeus ons toestaan de sterke muren van Troje te gronde te richten.” [130] Daarop gaf hem de machtige vorst Agamemnon ten antwoord: “Denk me niet, sterk als je bent, aan een god gelijke Achilles, met je gehuichel te kunnen misleiden en over te halen. Ja, dat zou je wel willen: je eigen eergeschenk houden, ík er afstand van doen, zodat mijn prijs erbij inschiet. Goed, als tenminste die dappere Grieken me een eergeschenk geven overeenkomstig mijn wens en dat mij evenveel waard is. Maar als ze ’t niet willen geven, zal ik het zelf komen halen. Want op het jouwe of anders van Ajas of van Odysseus leg ik beslag en kwaad zal zich maken hij die ik opzoek! [140] Maar dat alles zullen we later nog wel eens bespreken. Nu is het zaak een schip in de glinstrende branding te trekken, ’t offer aan boord te brengen en met de kundigste roeiers ’t schip te bemannen en de lieftallige dochter van Chryses scheep te doen gaan. En een van de vorsten moet aan het hoofd staan: Ajas of anders Idomeneus of de verheven Odysseus, of jijzelf, Peleus’ zoon, de heftigste man van ons allen, om met een heilige gave Apollo met ons te verzoenen.” Regel 53 e.v. 36a Wie had uit hoofde van zijn functie deze vergadering moeten samenroepen? 36b Hoe wordt het afwijken van het patroon gemotiveerd? 37 Deel de toespraak van Achilles in twee delen en vat de inhoud van beide delen in een paar woorden samen. 38 In regel 106 e.v. reageert Agamemnon. Waarom verbindt hij een voorwaarde aan de teruggave van het meisje? Noem het tekstelement. 39 Noteer uit regel 131-140 een duidelijk voorbeeld van een epitheton ornans.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Daarop vatte de waarzegger moed en sprak tot de Achaeërs: “Niet om gebeden of offers is hij ontstemd, maar vanwege Atreus’ zoon, die zijn priester gekrenkt heeft doordat hij diens dochter niet in vrijheid gesteld, noch zijn losprijs heeft willen aanvaarden. Daarom zendt ons de Boogschutter rampspoed en blijft hij die zenden en zal de Grieken niet van de dodelijke ziekte verlossen, voor het klaarogige meisje aan haar vader terug is gegeven zonder koopsom of prijs en we een heilig offer naar Chryse [100] hebben gebracht; dan kunnen we daarmee misschien hem vermurwen,” Toen hij aldus had gesproken en weer op zijn plaats was gaan zitten, sprong overeind de Atride, de machtige vorst Agamemnon, een en al toorn. Een grote, alles verduisterende woede steeg omhoog in zijn hart. Zijn als vuren lichtende ogen boos op de waarzegger richtend, sprak hij hem toe met de woorden: “Onheilsprofeet die je bent! Nooit zeg je eens wat in mijn voordeel! Altijd en eeuwig schep je er lust iets slechts te voorspellen. Nooit is iets goeds uit je handen of over je lippen gekomen. Nu weer breng je te midden der Grieken als godsspraak naar voren, [110] dat de onfeilbaar treffende god ze aan onheilen blootstelt, omdat ík voor de dochter van Chryses de prachtige losprijs niet heb willen aanvaarden. Natuurlijk houd ik het meisje liever bij me in huis. ik stel haar nog boven mijn eigen wettige vrouw Klytaimnestra, aan wie ze noch in gestalte, noch in haar bouw of verstand, of weven of handwerk, iets toegeeft. Goed, wanneer dat het beste is, geef ik haar terug, want natuurlijk zie ik het krijgsvolk liever in leven blijven dan sterven. Maar geef me aanstonds een andere prijs dat ik niet van de Grieken de enige ben die geen eergeschenk heeft. Dat zou ongehoord zijn. [120] Iedereen kan immers zien dat ik mijn eergeschenk kwijt ben.” Daarop gaf hem de snelle, fiere Achilles ten antwoord: “Roemrijke zoon van Atreus, dit is wel het toppunt van hebzucht! Hoe kunnen jou nu de dappere Grieken een eergeschenk geven? weten we ergens nog enig bezit dat niet al verdeeld is? Heeft niet een elk zijn deel van de buit uit de steden ontvangen? ’t Gaat toch te ver de mannen dat weer bijeen te doen brengen!
39
[180] thuis, bij je Myrmidonen! Ik maak mij niet druk over jou en trek me niets aan van je boosheid. Maar houd dit goed in gedachten: nu mij Foibos Apollo berooft van de dochter van Chryses, zal ik haar weg laten gaan op mijn schip, met mijn eigen bemanning. Maar met mijn eigen handen zal ik het meisje Briseïs weghalen uit je verblijf, jouw ereprijs, - dat je zult weten wie van ons tweeën de baas is en niemand het waagt zich te wanen mij evenwaardig te zijn en zich mijns gelijke te noemen.” 40 In 149-171 reageert Achilles. Op welk gedeelte van de woorden van Agamemnon gaat hij hier in? 41 Geef in eigen woorden weer wat volgens Achilles het kernbegrip is waar de zaak om draait. 42 Leg uit welke omslag er plaatsvindt in regel 161. 43 Op welke woorden van Achilles in 149 e.v. zijn de volgende woorden een reactie: a. “Ga …. blijven.” (r. 173-174) b. “Er … geven.” (r. 174-175) c. “de sterkste … danken.” (r.178) 44 Agamemnon verklaart dat hij compensatie gaat halen bij Achilles. Waarom niet bij één van de andere helden?
Hevig gegriefd door dit woord overwoog het hart van Achilles binnen zijn harige borst, niet wetend wat te besluiten: [190] óf het vlijmscherpe zwaard aan zijn zijde te trekken, de mannen daar te verjagen en Atreus’ zoon om het leven te brengen, óf zijn drift te beheersen en weer tot kalmte te komen. En terwijl hij zo dacht en overwoog wat hij doen zou – reeds uit de schede trok hij zijn slagzwaard – daalde Athene neer van de hoge Olympos. Zij was door Hera gezonden, die om hen beiden evenveel gaf en bezorgd was. Van achteren naderde zij en trok aan zijn blonde haren Achilles, hem alleen zichtbaar; geen der andere aanwezigen zag haar.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Hem wierp Achilles een dreigende blik toe, terwijl hij toeriep: “O, dat jij je niet schaamt, jij toonbeeld van schande en hebzucht! [150] Hoe is nog één Griek bereid zich door jou te laten bevelen mee op rooftocht te gaan of met mannen de strijd aan te binden. ’t Zijn niet de dappere Trojanen geweest die mij aanleiding gaven hierheen ten oorlog te trekken. Ze hebben míj niets misdreven. Nooit immers hebben ze runderen van me gestolen of paarden, of in dat vruchtbare land, het mannenvoedende Fthia, de oogst der akkers vernield, want tussen hun land en het mijne liggen de bruisende zee en de donker beschaduwde bergen. Nee, om een schaamteloos hondsvot als jij een dienst te bewijzen, zijn we naar Troje gekomen, om eerherstel te verkrijgen [160] voor Menelaos en jou, -dat zou je het liefst maar vergeten. En nu dreig je me zelfs mijn ereprijs te ontnemen, ’t zwaarbevochten geschenk dat het volk der Achaeërs mij toewees. Nooit ontvang ik een eregeschenk dat het jouwe gelijk is, als wij, Achaeërs, een bloeiende stad der Trojanen verwoesten. Ja, wanneer de onstuimige oorlog zijn deel vraagt, verrichten déze handen het werk, maar bij de verdeling krijg jij een heel wat grotere prijs en trek ik, vermoeid van het vechten, ’t weinige dat ik ontving voor lief nemend, af naar de schepen. Nu echter ga ik naar Fthia, omdat het veruit het best is [170] huiswaarts te gaan op de welvende schepen, en ík niet van plan ben rijkdommen op te hopen voor jou, als ik zelf niet in tel ben.” Daarop gaf hem de machtige vorst Agamemnon ten antwoord: “Ga, neem gerust maar de vlucht, als het dát is waar je op aanstuurt. ’k Zal je niet smeken om mijnentwil hier te blijven. Er zijn nog anderen, de wijze Zeus allereerst, die mij eer willen geven. Jou verfoei ik het meest der van Zeus afstammende vorsten. Niets is je liever dan twist zoeken, oorlog voeren en vechten, maar ook de sterkste te zijn heb je slechts aan de goden te danken. Scheep je maar in met je mannen, probeer de baas maar te spelen, ____________________________________________________________ Fthia landstreek in Thessalië, door Myrmidonen bewoond. Achilles was heerser over dit gebied.
40
hier bij de skepter: zowaar hij geen takken of bladeren zal krijgen sinds, in de bergen, hij eens van de tronk werd gescheiden en nooit meer nieuwe loten zal schieten, nadat in het rond hem het brons van bast en bladeren ontdaan heeft; nu dragen de zonen der Grieken hem in hun handen, de rechters die de tradities bewaken volgens de opdracht van Zeus, - bij deze skepter bezweer ik: [240] eens komt de dag dat heel het volk der Achaeërs Achilles bitter zal missen, als velen onder de moordende Hektor neer zullen zinken. Dan zul je, al treur je ook nog zo, je mannen niet kunnen helpen en zul je je hart verscheuren van wroeging dat je de beste man der Achaeërs zijn eer hebt ontnomen.” 45 Waaruit blijkt dat Achilles het tweede alternatief, dat meestal in een afweging als het beste wordt verkozen, niet als beste verkiest? 46a Waarom grijpt de godin Athena in (regel 194 e.v.)? Citeer een tekstelement. 46b Waarom gehoorzaamt Achilles? Citeer.
Zo sprak Achilles en wierp de met gouden knoppen beslagen staf op de grond. Toen ging hij weer zitten. Ter andere zijde zat Agamemnon te zieden van woede. Toen sprong van zijn zitplaats Nestor op, de bespraakte en heldere spreker uit Pylos. Zoeter dan honing vloeiden de woorden over zijn lippen. [250] In het gezegende Pylos had hij tijdens zijn leven twee geslachten van sterfelijke mensen ter wereld zien komen, op zien groeien en sterven; nu heerste hij over het derde. Hij op hun welzijn bedacht, nam het woord en sprak in hun midden: “Ach, dat het land der Achaeërs nu zulk een onheil moest treffen! Wat zou Priamos blij zijn, wat zouden zijn zonen en dochters en het gehele volk der Trojanen juichen van vreugde, als ze vernamen dat tussen u beiden een breuk is gekomen, u in de raad en de strijd de besten van alle Achaeërs. Luister nu echter en neem wat een oudere u voorhoudt ter harte. [260] Want in de kringen van nog voortreffelijker mensen dan u bent heb ik in vroegere jaren verkeerd en stond ik in aanzien,
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Stom van verbazing keerde Achilles zich om en aanstonds – [200] vreselijk straalden haar ogen – herkende hij Pallas Athene. En de godin sprak hij toe met deze gevleugelde woorden: “Dochter van de aegisvoerende Zeus, waartoe bent u gekomen? Soms om de hoogmoed te zien van Atreus’ zoon Agamemnon? Maar wel zeg ik u dit en denk dat zo zal geschieden: eens komt de dag waarop hij zijn trots met de dood zal bekopen.” Hem sprak toe de godin met de stralende ogen, Athene: “’k Ben van de hemel gedaald om je toorn tot bedaren te brengen, als je wilt doen wat ik zeg. Mij zond de blankarmige Hera, die om u beiden evenveel geeft en even bezorgd is. [210] Kom nu, staak deze strijd en houd je zwaard in de schede. Doe het met scheldwoorden af en zeg hem hoe het hem gaan zal. Want tot vervulling zal komen wat ik je nu ga voorspellen: eens komt de dag waarop voor zijn hoogmoed je driemaal zovele rijke geschenken zult krijgen. Bedaar dus en wees ons gehoorzaam.” Daarop sprak en gaf haar de snelle Achilles ten antwoord: “Tegen de woorden, godin, van u beiden mag men niet ingaan, hoe vertoornd in zijn hart men ook is. Want dat is het beste. Hem die de goden gehoorzaamt, zullen ze gaarne verhoren.” En op het zilveren gevest weerhield hij zijn hand en hij stootte [220] ’t zwaard in de schede terug en gehoorzaamde zo aan de wens van Pallas Athene, die zelf al was opgegaan naar de Olympos, waar zij woonde bij Zeus te midden der andere goden. Andermaal richtte Achilles zich echter met bittere woorden, geenszins zijn toorn onderdrukkend, tot Atreus’ zoon Agamemnon: “Dronkelap, jij met je hondegezicht en de moed van een hinde! Zelf de wapens te grijpen en mee ten strijde te trekken of op sluiptocht te gaan met de dappersten van de Achaeërs, daartoe mis je de moed; het zou eens je dood kunnen worden! Veel voordeliger is het in ’t brede kamp der Achaeërs [230] iedereen die je weerspreekt zijn eergeschenk te ontnemen en als een koning van sukkels en lafaards je volk te beroven. Anders zou je voor ’t laatst je zo schandelijk hebben misdragen. Maar let goed op mijn woorden! Want plechtig leg ik een eed af
41
Laat dat een ander maar doen. Ik heb je commando’s niet nodig. Want ik denk er niet aan mij door jou te laten bevelen. Maar nu zeg ik je dit en houd dat goed in gedachten. Nu ik door jou word beroofd van het meisje dat ik als prijs kreeg, zal ik niet vechten om haar, - met jou noch met een van de anderen. [300] Maar van mijn ander bezit dat nabij mijn zwartgeteerde schip ligt, dáárvan zul je, als ik het niet wil, niets weg kunnen halen. Toe, probeer het maar eens. Dan zijn hier de mannen getuigen, hoe al spoedig je donkere bloed om zijn speerpunt zal vloeien.” Toen ze aldus hun felle woordenstrijd hadden beëindigd, stonden ze op en ontbonden de raad bij de schepen der Grieken. Peleus’ zoon, vergezeld van Menoitios’ zoon en hun mannen, ging naar zijn bivak terug en zijn mooi symmetrische schepen. Maar Agamemnon gaf opdracht een schip in de golven te trekken, koos een twintigtal roeiers en deed ’t voor de godheid bestemde [310] offervee scheep gaan. Toen bracht hij de mooie Chryseïs aan boord en gaf haar een plaats op het schip. Aan ’t hoofd stond de slimme Odysseus.
Zo, met allen aan boord, koos het schip zijn weg door de golven. Atreus’ zoon gaf vervolgens de mannen bevel zich te wassen. Allen reinigden zich en spoelden het vuil in de zee af. Daarna werden aan ’t strand der oneindige zee aan Apollo welgevallige offers gebracht van stieren en geiten. Kringelend steeg, met de rook, de braadlucht op naar de hemel. Zo was men druk in de weer in het scheepskamp. Maar Agamemnon zag niet af van de strijd waarmee hij Achilles bedreigd had. [320] En tot Talthybios en Eurybates sprak hij de woorden, beiden herauten van hem en steeds voor hem klaarstaande dienaars: “Ga naar het kamp waar de zoon van Peleus Achilles verblijft en haal daar weg en neem met je mee de mooie Briseïs. Wil hij haar echter niet afstaan, dan zal ik haar zelf komen halen, maar met een groter gevolg. Dan wordt het voor hem nog veel erger.” Daarmee zond hij ze weg en dreigend had hij gesproken. Tegen hun zin gingen beiden langs ’t strand der oneindige zee naar ’t tentenverblijf en de vloot van het Myrmidonische krijgsvolk.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
mannen zoals ik nooit meer ontmoet heb, noch weer zal ontmoeten, zoals Peirithoös was of Dryas, leider van ’t krijgsvolk, of als Exadios, Kaineus of godgelijke held Polyfemos, [Theseus, de zoon van Aigeus, een man die goden nabij kwam.] Nooit hebben sterkere mensen dan zij de aarde bewoond en nooit hebben sterkeren dan zij met sterkere wezen gevochten, beestmensen uit het gebergte die gruwlijk werden vernietigd. Ja, ook met hen ging ik om, waarvoor ik uit Pylos moest komen, [270] land dat ver uit hun buurt lag, vanwaar ze me zelf kwamen vragen, en ik nam deel aan de strijd op eigen gezag. Met die mannen zou niet één der nu levende helden de strijd durven aangaan. Maar zij luisterden als ik wat zei en volgende mijn raad op; neemt ook u, in uw eigen belang mijn raad dus ter harte. Jij, hoe machtig je bent, ontneem hem de vrouw niet en laat hem in het bezit van de prijs die de zonen der Grieken hem schonken. Jij, Pelide, houd op, met de koning te twisten en ga geen strijd met hem aan. Een skepterdragende koning krijgt immers hogere eer, omdat Zeus hem roem heeft gegeven. Als jij al [280] sterker dan hij bent, - jou schonk een godlijke moeder het leven. Hij heeft een grotere macht, want heerst over heel wat meer mensen. Jij, Atride, beteugel je woede! Ik smeek je met nadruk niet in je toorn te volharden jegens Achilles, want hij is stut en steun der Achaeërs in deze verderflijke oorlog.” Daarop gaf hem de machtige vorst Agamemnon ten antwoord: “Nestor, er zit veel waars in alles wat je gezegd hebt. Maar die man daar, - die wil boven alle anderen uitgaan, allen wil hij de baas zijn, allen aan zich onderwerpen, allen bevelen uitdelen. Maar een zal hem daarin niet volgen. [290] Als hem de eeuwig levende goden tot speervechter maakten, stonden ze hem daarom toe een ieder de huid vol te schelden?” Hem onderbrak en sprak toe de onvolprezen Achilles: “Zeker, een lafaard en nietsnut zou ik verdienen te heten, als ik in alles wat je beveelt jou zomaar je zin geef. ____________________________________________________________ Pelide zoon van Peleus
42
47 In de regel 225 worden drie kwalificaties genoemd. Welke worden in 265 e.v. uitgewerkt? 48 Welke kanten van Nestors persoonlijkheid komen in regel 248 e.v. naar voren. Welke expliciet en welke impliciet? 49 Hoe blijkt uit de woorden van Agamemnon in regel 286 e.v. zijn opgewonden stemming? 50 Waarmee vormt “ander” in regel 300 een contrast? 51 Noem uit regel 326 e.v. de tekstelementen die duidelijk maken hoe de gezanten dachten over de beslissing van Agamemnon.
Zo sprak Achilles. Patroklos voldeed aan het woord van zijn vriend en bracht uit zijn kamphut de vrouw met de lieflijke wangen, Briseïs, die hij hun meegaf. Ze liepen terug langs de schepen der Grieken, Zij, de vrouw, ging tegen haar zin met hen mee. Maar huilend, ver van zijn mannen verwijderd, zette Achilles zich neer aan [350]’t strand van de vaalgrijze zee en keek in haar wijnpurperen verte. Daarheen de handen uitstrekkend, smeekte hij luid tot zijn moeder: “Nu u me, moeder, voor een kort leven ter wereld gebracht hebt, zou de Olympiër Zeus, de god die de donder doet klinken,
mij toch eer moeten geven, maar eer geeft hij mij helemaal niet. Want ik ben bitter gegriefd door de machtige vorst Agamemnon, Atreus’ zoon. Eigenmachtig nam hij mijn prijs af en houdt haar.” Zo sprak Achilles in tranen. Hem hoorde zijn godlijke moeder, daar op de bodem der zee bij haar oude vader gezeten. Snel dook ze opuit de grijze golven der zee, als een nevel; [360] vlak voor haar zoon nam ze plaats en, terwijl hij tranen de loop liet, streelde ze hem met haar hand en sprak hem toe met de woorden: “Kind, waarom huil je? Wat maakt je hart zo wanhopig van droefheid? Zeg het en houd het niet voor je, zodat wij beiden weten.” Zuchtend en steunend gaf haar de snelle Achilles ten antwoord: “Wat moet ik u, die alles al weet, nog vertellen? Naar Thebe trokken wij op, Eëtions heilige stad, en verwoestten deze tot op de grond en brachten de buit naar het scheepskamp. ’t Volk der Achaeërs verdeelde die eerlijk onder elkaar en schonk de Atride als extra prijs nog de dochter van Chryses. [370] Toen, naar de schepen der bronsgetuigde Achaeërs, kwam Chryses, priester van Foibos Apollo, god van de boog, om zijn dochters vrijheid te kopen voor een ontzaglijke prijs. In zijn handen droeg hij de gouden, met windsels omwikkelde staf van Apollo, god van het feilloze boogschot, en smeekte vurig de Grieken, maar bovenal de zonen van Atreus, de leiders van ’t krijgsvolk. Alle Achaeërs, op een na, juichten dat toe en beaamden dat men de priester ontzien en diens mooie prijs zou aanvaarden. Maar dat was niet naar de zin van Atreus’ zoon Agamemnon; smadelijk joeg hij hem weg en uitte dreigende woorden. [380] De oude, in woede ontstoken, keerde terug en Apollo gaf aan zijn bede gehoor, omdat hij veel met hem op had, en met zijn dodelijke pijlen beschoot hij de Grieken; de mannen stierven snel na elkaar: een regen van pijlschachten daalde overal neer op het brede kamp der Achaeërs. vervolgens legde een kundige ziener ons ’t teken uit van de booggod. ____________________________________________________________ Eëtions heilige stad Eëtion vader van Andromache (vrouw van Priamus) was koning van Thebe.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Hem nu troffen ze aan nabij zijn zwart schip en zijn kamphut. [330] Daar zat hij neer en verheugde zich niet hen twee te zien komen. Zij, bevangen door vrees en vol ontzag voor de koning, bleven staan. Ze spraken geen woord en vroegen hem niets. Maar hij begreep hun gevoelens en sprak hen toe met de woorden: “ ’k Groet u, herauten, die boodschappers bent van Zeus en de mensen. Kom dichterbij. Niet jullie zijn schuldig, maar Agamemnon, die jullie hierheen gestuurd heeft om Briseus’ dochter te halen. Kom, ga het meisje halen, jij edelgeboren Patroklos, en geef haar mee met die mannen. Maar wel roep ik hen tot getuigen voor de onsterfelijke goden zowel als de sterflijke mensen, [340] ook voor die bruut van een koning, als straks de dag is gekomen dat men mij nodig zal hebben om de andere Grieken te hoeden voor het noodlottig verderf. Door dwaze verblinding vergeet hij aan het verleden te denken en wat daar later uit voortkomt: hoe, in de strijd om de schepen, de Grieken stand zullen houden.”
43
Jij blijft hier, bij de schepen. Je geeft je gevoelens van wraakzucht jegens de Achaeërs niet op en houd je ver van de oorlog. Gisteren is Zeus naar Okeanos’ zeestroom gegaan om een maaltijd bij de Aethiopen te houden, te zaam met de andere goden. Over twaalf dagen zal hij weer op de Olympos terug zijn en dan zal ik voor jou, in zijn huis met de koperen drempel, Zeus gaan smeken om hulp; ik denk wel dat ik hem ompraat.” 52 Achilles bidt in regel e.v. 352 tot zijn moeder. Wie is zij?
Na deze woorden verdween de godin. Maar hem liet ze achter, diep gekwetst in zijn trots, dat de vrouw met de prachtige gordel [430] tegen zijn wil van hem af was genomen. Odysseus intussen was met de heilige offergave bij Chryse gekomen. Toen ze het diepe water der baai waren binnengevaren, haalden de mannen het zeil af en borgen het op in hun vaartuig. Daarna lieten ze snel, de stagtouwen vierend, de mastpaal neer in de gaffel, ze roeiden vervolgens het schip naar de rede, wierpen het anker in zee en legden hun boot aan de kabels. Daarna sprongen ze zelf van het schip bij de branding der zee en brachten het offer van boord voor feilloze schutter Apollo; ook Chryseïs ging van ’t zeedoorklievende schip af. [440] Haar geleidde de vindingrijke Odysseus naar ’t altaar, gaf haar haar vader in handen en sprak hem toe met de woorden: “Chryses, mij heeft de machtige vorst Agamemnon gezonden om u uw dochter in handen te geven en om aan Apollo heilige offers te brengen. Zo hopen wij uw Beschermheer, die de Achaeërs met bitter leed heeft bezocht, te verzoenen.” Zo sprak Odysseus en gaf aan de priester diens dochter in handen, die haar vol blijdschap ontving. Toen zetten ze vlug in een rij om ’t mooi gebouwde altaar het heerlijke offer gereed voor Apollo, wasten hun handen en namen vervolgens de heilige gerst op. [450] Daarna, zijn handen geheven, ging Chryses luid in gebed voor: ____________________________________________________________ Aethiopen twee volkeren die aan de grens van de aarde woonden
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
Aanstonds, als eerste, deed ik het voorstel de god te verzoenen. Daarop ontstak de Atride in woede; snel sprong hij op en uitte dreigende taal die nu in vervulling gegaan is. Haar, op een snelvarend schip, geleiden de fiere Achaeërs [390] nu naar haar vader en brengen geschenken mee voor Apollo. Maar uit mijn hut zijn zoëven herauten het meisje weg komen halen, haar die het volk der Achaeërs me toewees. Neem als u daartoe in staat bent uw dappere zoon in bescherming; ga naar de hoge Olympos om Zeus te verbidden, indien u ooit zijn dank hebt verdiend om wat u gezegd of gedaan hebt. Vaak heb ik u, vol trots, in mijn vaders paleis horen zeggen dat u de enige was van de goden die Zeus, de Kronide, god van de donkere wolken, voor smaad en onheil behoed hebt, toen hem de andere goden die op de Olympos verblijven – [400]Hera, alsmede Poseidon en Pallas Athene – in boeien trachtten te slaan. Toen hebt ú hem, godin, voor die ketens gevrijwaard: snel riep u naar de Olympos de honderdarmige zeereus, die bij de goden Briareos en bij de mensen Aigaion heet en in kracht nog de meerdere is van zijn vader Poseidon. Trots en gevleid door die eer ging hij zitten naast Zeus, en de goden werden bevreesd en van boeien kwam niets meer. Herinner hem daaraan. Leg, als u bij hem gaat zitten, uw arm om zijn knieën en vraag hem aan de Trojanen bijstand te geven en naar de schepen rondom de zee, het volk der Achaeërs samen te dringen [410] en ze te doden, - dat allen plezier aan hun koning beleven en ook de zoon van Atreus, de machtige vorst Agamemnon, inziet hoe dwaas hij gedaan heeft de beste Achaeër te krenken.” Hem gaf Thetis ten antwoord, terwijl ze haar tranen liet vloeien: “Ach, mijn kind, waarom bracht ik je groot, ik ongeluksmoeder. Jij mocht toch bij de schepen, gevrijwaard van droefheid en tranen, neerzitten, - jij wiens leven maar kort en al bijna voorbij is; maar bij je vroege dood treft je ook nog het bitterste lijden. Ja, je bent in ons huis voor een droevig noodlot geboren. Zelf zal ik echter aan Zeus op de dik besneeuwde Olympos [420] jouw verzoek overbrengen; hij laat zich misschien wel bepraten.
44
hoog op het strand, en zetten er stevige stutpalen onder. Daarna verspreidden ze zich en ieder zocht zijn verblijf op. 53 Vergelijk het gebed van Chryses in regel 451 e.v. met zijn eerdere gebed. Haal uit de gebeden de elementen die de theorie, dat de Ilias en de Odyssee lang mondeling zijn overgeleverd, ondersteunen en benoem deze met de juiste term.
Bij de snelvarende schepen gezeten, wrokte nog altijd Peleus’ zoon, de van Zeus afstammende, snelle Achilles. [490] Noch vertoonde hij zich in de raad, die mannen beroemd maakt, noch in de strijd, maar werkeloos kwijnde hij weg in het kamp en dacht met verlangen aan het rumoer en gewoel van de oorlog. Maar toen sedert die dag de twaalfde dageraad aanbrak, keerden met Zeus aan het hoofd de eeuwige goden te zamen naar de Olympos terug. En Thetis, de opdracht indachtig, die haar haar zoon had verstrekt, dook op uit de golven der zee en steeg in de vroegte ten hemel en vloog naar de hoge Olympos. En de luid donderende Zeus trof ze aan, waar hij ver van de anderen zat op de hoogste top van de berg met zijn talrijke kammen. [500] Naast de Kronide, de machtig heersende Zeus, nam ze plaats en klemde haar linkerhand om zijn knieën en legde haar rechter onder zijn kin en richtte tot hem de smekende woorden: “Zeus, onze vader! Als ooit bij de goden, met woorden en daden, ik u van dienst ben geweest, wil deze wens mij vervullen: eer mijn zoon, die jonger dan de andere mannen moet sterven en nu door vorst Agamemnon, de man die het krijgsvolk bevel geeft, diep is gekwetst: hij nam hem zijn prijs en houdt die nu zelf. Geeft u dan, Olympiër, alwijze Zeus, hem zijn eer en wilt zo lang kracht geven aan de Trojanen, totdat mijn zoon door de Grieken [510] weer in zijn eer wordt hersteld en ruimschoots vergoeding geschonken.” Daarop gaf Zeus, de Wolkenvergaarder, geen antwoord en bleef daar lang zitten zwijgen. Maar Thetis, zoals zij zijn knieën gepakt had, klemde ze zich nog steviger vast en andermaal vroeg zij: “Geef me er eerlijk uw woord op en willig het in met een hoofdknik, of – wat hebt u te vrezen – zeg neen: dan weet ik tenminste
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
“Hoor mij, god van de zilveren boog, Beschermheer van Chryse en van het heilige Killa en Tenedos’ krachtige heerser! Heeft ook mijn vorig gebed bij u verhoring gevonden – mij hebt u eer willen geven en zwaar de Grieken getuchtigd – breng op mijn bede dan nu ook deze wens in vervulling: wend nu weer van de Danaërs af het verderflijke onheil.” Zo was zijn bede en Foibos Apollo verhoorde zijn priester. Toen ze nu hadden gegeten en offergerst uitgestrooid hadden, namen ze ’t vee bij de kop en keelden en vilden de dieren, [460]sneden de dijstukken uit en wikkelden die in een dubbele deklaag van vet en legden daarop de stukken rauw vlees neer, dat door de priester op ’t houtsvuur verbrand en met wijn werd begoten. Jongens hielpen hem met de vijftandige vorken. Zodra nu ’t schenkelvlees was verbrand en de ingewandsdelen genuttigd, sneed men de rest van het vlees en reeg de stukken aan speten. Kundig braadden ze die en trokken ze af van de speten. Toen het werk was gedaan en ’t eten gereed was gekomen, zetten ze zich aan het maal en kregen hun deel van het eten. En toen een elk zich te goed had gedaan aan eten en drinken, [470]schonken de jongens tot bovenaan toe de mengvaten vol en stelden ieder een beker ter hand om daarmee te plengen. Daarna, de verdere dag, om de gunst van de god te verwerven, lieten de Grieken hun citerspel klinken en eerden de Booggod met een verheerlijkend lied dat hem veel plezier deed te horen. Toen dan de zon was ondergegaan en de avond gedaald was, legden de mannen zich neer bij de kabels van ’t schip. En toen Eoos, vroeg in de ochtend geboren, verscheen met haar waaier van rose, voeren ze uit, op weg naar het grote kamp der Achaeërs. Hun zond Beschermgod Apollo een gunstige wind mee. De mannen [480] zetten de mastpaal op en hezen de blankwitte zeilen. Vol in het zeil blies de wind, de telkens aanzwellende golven klotsten aan weerszij tegen de steven van ’t voortglijdende schip, dat snel, van golf tot golf zich verplaatsend, de zeetocht voltooide. Toen ze bij ’t grote scheepskamp der Grieken waren gekomen, trokken de mannen het snelle, donkere schip weer het land op,
45
54 Homerus gebruikt vaak een patronimicum. Zoek in 488-530 twee verschillende voorbeelden. Regel 503 e.v. 55a Waarom moet Zeus volgens Thetis helpen? Verwijs naar een eerdere passage uit de tekst. 55b Waarom aarzelt Zeus in eerste instantie? 55c Vind je, als je naar 540 e.v. kijkt en de regels 540-544 (!) leest, de angst van Zeus (r.515) gegrond of niet?
Toen ze dan zo met elkaar overlegd hadden, namen ze afscheid. Van de omstraalde Olympos dook zij de diepte der zee in, Zeus begaf zich naar huis. Als één man stonden de goden op van hun zetels en stelden zich op tegenover hun vader; geen durfde zittend te wachten, maar allen traden naar voren. Zo nam hij plaats op zijn troon. Maar Hera, toen ze hem aankeek, had al begrepen dat Thetis, de zilvervoetige dochter van de hoogjarige zeegod, met Zeus een afspraak gemaakt had. Dadelijk zei ze op vittende toon tegen Zeus, de Kronide: [540] “Wie van de goden, bedrieger, heeft nu weer met je gesproken?
Altijd schep je er lust me buiten je plannen te houden. Jij beslist liever zelf, in ’t geheim; nooit vind je het nodig mij openhartig te zeggen wat er zoal in je omgaat.” Daarop gaf haar de Vader van goden en mensen ten antwoord: “Hera, je moet niet verwachten al mijn gedachten te kennen. Dat is een zaak die zelfs jou, mijn vrouw, te moeilijk zou vallen. Wat ook voor andere oren bestemd is, daarvan zal niemand, wie ook van goden of mensen, eerder dan jij iets vernemen. Maar het plan dat ik, buiten de goden, zelf wil beramen, [550] vors dat niet na en probeer daarvan niet het fijne te weten.” Hierop gaf Hera, godin met de rustige blik, hem ten antwoord: “Allergehaatste Kronide, hoe durf je zoiets te zeggen? Heb ik je ooit iets gevraagd, ooit getracht iets te weten te komen? Heb ik me ooit bemoeid met de plannen die jij in je hoofd had? Nú ja, ben ik er heel erg benauwd voor dat Thetis, de dochter van de hoogjarige god van de zee, je heeft zitten bepraten. Want al vanmorgen vroeg zat ze bij je en pakte je knieën. ’k Denk dat je vast hebt beloofd Achilles eer te verlenen en bij de schepen der Grieken velen om ’t leven te brengen.” [560]Haar gaf Zeus, de god van de donkere wolken, ten antwoord: “Dwaze bemoeial die altijd ‘wat denkt’ en weet wat ik uitvoer! Dóén evenwel kun je niets. je zult er alleen mee bereiken dat ik mij tegen je keer. Dan wordt het voor jou nog veel erger. Als dan de dingen zo zijn als je zegt, zal dat wel mijn wil zijn. Zwijg dus, ga zitten en geef gevolg aan mijn woorden, want anders zullen me alle Olympos bewonende goden er niet van weerhouden jou te naderen en slaan met mijn onweerstaanbare handen! Hera, godin met de rustige blik, werd bang van die woorden. Zwijgend bleef ze daar zitten, de trots in haar hart onderdrukkend. [570] Maar in de woning van Zeus was de stemming der goden bedorven. Toen nam als eerste Hefaistos het woord, vermaard om zijn smeedkunst, om de blankarmige Hera, zijn moeder, wat beter te stemmen: “’t Is toch meer dan rampzalig en een onhoudbare toestand dat u om sterflijke mensen te midden der hemelse goden twist krijgt en aan het kibbelen blijft. Wie kan aan een maaltijd
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
dat ik de meest geminachte ben onder alle godinnen.” Hevig ontstemd gaf Zeus de Wolkenvergaarder, ten antwoord: “Wat een rampzalige zaak, - me ertoe te bewegen met Hera ruzie te maken, wanneer ze me tergt en verwijten naar ’t hoofd gooit! [520] Nu al valt ze me telkens te midden der eeuwigen goden lastig en doet me verwijten dat ik de Trojanen bevoordeel. Toe, ga gauw hiervandaan, voordat je door Hera gezien wordt. Wat je gevraagd hebt gaat me ter harte, ik zal ervoor zorgen. Zie, met mijn hoofd zal ik knikken, zodat je erop kunt vertrouwen. Dat is voor mij in de kring der onsterflijke goden het machtigst teken: nooit is herroepbaar, nooit voor misleiding is vatbaar, nooit onvervuld zal blijven, wat ik met mijn hoofdknik bevestig.” Daarop knikte het hoofd en neigde de donkere brauwen Kronos’ zoon. De godlijke lokken vielen de Heerser [530] langs het onsterflijke hoofd. Een siddering doorvoer de Olympos.
46
Daar ging hij liggen met naast zich de goudgezetelde Hera. 56 In 572 e.v. staat dat Hephaistos zijn moeder beter wilde stemmen. Hoe moeten we dat “beter stemmen” gezien de tekst opvatten? 57 Van Hephaistos werd verteld dat hij mank was. Noem de tekstelementen die daar direct en indirect naar verwijzen.
Hoofdstuk 1: Homerus & Vergilius
nu nog genoegen beleven, wanneer gemeenheid het pleit wint? Moeder geef ik de raad – zelf weet ze dat trouwens het beste – vader Zeus ter wille te zijn, zodat hij niet weer gaat opspelen en onze hele maaltijd in ’t honderd laat lopen. [580] Stel, de Olympiër, god van de bliksem, krijgt in zijn hoofd ons uit onze zetels te gooien…. hij is toch veruit de sterkste? Moeder, spreek hem tegen en zeg een paar vriendelijke woorden. Dan is de Olympiër Zeus ons allen terstond weer genadig.” Zo sprak Hefaistos, sprong van zijn plaats op en aan zijn moeder gaf hij de dubbelorige beker en sprak haar het woord toe: “Moeder, kom, beheers en verman u, al lijdt u eronder. Of moet ik u, mij zo lief, voor mijn ogen geslagen zien worden? Dan ligt het niet in mijn macht u te helpen, al zou dat mij zo’n pijn doen; de Olympiër Zeus is nu eenmaal niet te weerstreven. [590] Eens, toen ik alles in ’t werk had gesteld hem tegen te houden, greep hij mijn been en gooide me over de hemelse drempel. Heel die dag vloog ik voort en het licht van de dag ging juist onder, toen ik op Lemnos terechtkwam; veel was er niet van me over. Daar namen Sintiërs mij, meteen na mijn val, in verzorging.” Glimlachend hoorde hem aan de godin, blankarmige Hera, en met een glimlach nam ze de beker aan van haar zoon, die daarna, naar rechts zich bewegend, aan alle andere goden wijn schonk door telkens de heerlijke nectar uit ’t mengvat te scheppen. In onbedaarlijk gelach brak uit de schare der goden, [600] toen ze Hefaistos hijgend en wel door de zaal zagen hinken. Zo, de gehele verdere dag, tot de zon was verdwenen, zaten ze daar aan het maal en ieder kreeg er zijn deel van, ook van de mooie muziek: Apollo bespeelde zijn citer en met haar zuivere stemmen zongen om beurten de Muzen. Maar toen het stralende licht van de zon aan de kim was verdwenen, gingen de goden allen terug naar hun huis om te slapen, elk in zijn eigen paleis, dat de wijdvermaarde Hefaistos met zijn vernuftige geest en vaardige handen gebouwd had. Ook de Olympiër Zeus zocht zijn bed op waar hij gewoon was [610] ’t hoofd te rusten te leggen, door zoete slaap overvallen.
47
In dit hoofdstuk maken we kennis met de achtste eeuw v.Chr. en in het bijzonder de dichter Hesiodus. Achtereenvolgens bekijken we de Griekse e wereld in de tweede helft van de 8 eeuw (kunstzinnige, economische, sociale en politieke aspecten), het leven en werk van Hesiodus en ten slotte een deel uit zijn werk Werken en dagen.
2.1 De start van de Griekse wereld.1 Tussen 800 en 700 v. Chr. kwamen belangrijke ontwikkelingen op gang e die veel verder zouden gaan reiken dan alleen die 8 eeuw zelf. Belangrijk is de sterke bevolkingsgroei in deze eeuw en, daarmee samenhangend, 1
Tekst overgenomen uit of ontleend aan H.W. Pleket, H.W. Singor en H.S. Versnel, Korte orte maatschappijgeschiedenis van de antieke wereld wereld, Groningen 1983, blz. 31-35.
ng van de landbouw. Beide factoren speelden een uitbreiding en intensivering rol bij het ontstaan van de Griekse steden in de 8e eeuw. Men moet hier een ruimtelijk, een economisch en een politiek aspect onderscheiden. A. RUIMTELIJK Bij het begrip ‘polis’ moet men niet steeds aan ee een ommuurd woongebied denken. Vele steden bestonden uit aparte, dorpsachtige nederzettingen die door de bevolkingstoename aan elkaar groeiden (vgl Athene). Muurbouw kwam wel voor maar alleen in gebieden waar dreiging van buiten te vrezen was. B. ECONOMISCH Bevolkingsgroei, toenemende agrarische productie en de behoefte van de landheren aan een marktplaats voor hun agrarische overschotten zijn de factoren die beslissend geweest zijn voor het ontstaan van de Griekse stad. C. POLITIEK Het ontstaan van de stad iis gepaard gegaan met een nieuwe politieke structuur. De koningen (zie b.v. de Ilias) legden het af tegen hun adelsraden, oligarchie (regering door weinigen) verving monarchie (regering door één man). De toename van het aantal nederzettingen en van de omvang g van de afzonderlijke nederzettingen wordt wel als oorzaak gezien van deze nieuwe politieke opzet. De vroegere losse organisatie van een stamverband met een aantal machtige families en ad hoc-beslissingen van een overkoepelende vorst, werd onwerkbaar toen de woonkernen al snel uitdijden in omvang en aantal. Het systeem werd toen van dien aard, dat afhankelijk van de grootte van de stad en het omliggende territorium één of meer adellijke families een aantal ambten creëerden en monopoliseerden ter vervulling van taken die voorheen door de koning werden vervuld: legerleiding, rechtspraak en cultus. In de oudheid waren de grondheren tevens stadsheren: in de stad oefenden ze hun politieke en sociale activiteiten uit, ook al hadden ze een landhuis buiten de muren muren. Binnen het kader van de vroegste steden beheersten enkele kernbegrippen en de daarmee aangeduide bloedverwantschappelijke eenheden het politieke toneel. De kleinste eenheid was de familie ((oikos), van man en vrouw, kinderen en kleinkinderen, met de afh afhankelijke kleinere boeren en een paar slaven (ten tijde van Hesiodus nog een schaars artikel). Een aantal van de families met een gemeenschappelijke voorvader behoorde tot een clan. In de komende eeuwen zou de politieke strijd gaan tussen de topfamilies en de mindere families.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
HOOFDSTUK 2 HESIODUS
48
We noemen dit proces ‘kolonisatie’ hoewel deze term strict genomen misleidend is. De nieuwe steden waren allesbehalve wingewesten van de moedersteden; het waren onafhankelijke steden die slechts religieuze en emotionele banden onderhielden met het vroegere thuis. Kolonisatie mag dan in het algemeen niet het gevolg zijn geweest van handelszucht, op langere termijn is zij zeker de oorzaak geweest van toenemende handel, en wel tussen moeder- en dochtersteden. Zo exporteerden de inwoners van Corinthe omvangrijke e ceramiek met wijn, olie en parfum gevuld naar Sicilië; als tegenprestatie stuurden de Siciliaanse Grieken het in Griekenland altijd broodnodige koren. Dit resulteerde in een toenemende welvaart. In de eerste plaats voor de rijke adellijke landheren, die investeerden in de wijn- en olijfteelt. Zij waren waarschijnlijk ook betrokken bij het verschepen van de producten (o.a. door leningen aan kleine zelfstandige schippers of door investeringen in eigen schepen). Maar de toename van de welvaart trof ook de agrarische rarische middengroep. Maar niet de armetierige keuterboertjes. Exportkansen en verrijkingszucht maakten de rijke landheren nauwelijks clementer voor de kleintjes. En Griekenland telde in de oudheid veel van die keuterboertjes die met moeite genoeg konden oogsten ogsten om een hele familie een jaarlang te voeden en voldoende zaaigoed te hebben. Deze boeren waren niet georganiseerd in vakverenigingen om te kunnen opboksen tegen de herenboeren en leefden vaak geïsoleerd op het platteland. Om aan dit onzeker bestaan h het hoofd te kunnen bieden (door misoogsten en oorlogen had hij soms lange tijd misoogsten) hielden deze boeren vast aan tradities en zochten ze
bescherming op van rijke landheren. Met name handelaren en rondrekkende zangers zorgden voor kennis (invloeden) van buiten. Op vele terreinen zien we een ontwikkeling van wat we de Griekse beschaving noemen. Door de vele handelscontacten ontstond een bewustzijn van de Griekse identiteit: eenheid van taal, cultuur, religie en tradities (men denke ook aan e de Olympische che Spelen die in de 8 eeuw zijn ontstaan). Als gevolg van contacten met Phoeniciërs is het alfabet geïntroduceerd. Dit stimuleerde communicatie en de ontwikkeling van literatuur.
Een vroeg-geometrische geometrische vaas (ca 850 v.Chr.). Hierop nog geen mensen.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
Griekenland was en is een land met talloze, door bergen van elkaar gescheiden, vrij kleine vlaktes. Het landbouwareaal aal was en is dan ook beperkt. De e eerder genoemde bevolkingsgroei heeft, ondanks enige uitbreiding van de landbouwproductie, onverbiddelijk iddelijk tot voedseltekorten geleid. Spectaculair hogere opbrengsten per eenheid zaten er niet in; uitbreiding van het areaal kende zijn grenzen. Er was maar één remedie: ergens anders land, en dus graan, zien te verwerven. Op enkele uitzonderingen ringen na (Sparta en Athene!) kozen de Griekse steden voor emigratie. Uit talloze Griekse steden vertrokken expedities, altijd onder leiding van adellijke heren van wie een aantal thuis nogal eens ongenoegen had met hun collega’s, naar verre streken: Sicil Sicilië, Zuid-Italië, de kusten van de Zwarte Zee, de kust van Noord Noord-Afrika. Ook een aantal steden aan de kust van Klein-Azië, Azië, die reeds vele eeuwen waren gesticht vanuit het Griekse vasteland, deed mee aan deze overzeese trek.
49
Een van de eerste figuratieve afbeeldingen (ca 800 v.Chr.)
Een fragment van de Dipylon-amphor amphora uit Athene (ca 750 v. Chr.).
Een fragment van een ander type “vaas”, een krater uit Dipylon (iets na 750 v.Chr).
Hoofdstuk 2: Hesiodus
De beeldende kunst onderging ook veranderingen. Naast goden zien we nu meer mensen afgebeeld. Zie bij voorbeeld de Dipylon Dipylon-amphora. Centraal staat (of beter: ligt) de overledene op een bed met ee een lijkwade waarop een schaakbordpatroon. Aan beide zijden staan “klagers”. Aan het bed zitten vier klagers, twee op hun knieën en twee op een kruk. Ook zien we een kleine figuur die de baar aanraakt, wellicht een kind.
50
Maar de ontwikkelingen gaan snel. Circa 50 jaar later is de vaas gemaakt waarop Odysseus de Cycloop verblindt. Anonieme afbeeldingen zijn verworden tot exact te determineren persoonlijkheden. De Griekse mens is inmiddels geen wezen meer, maar een persoon geworden met een besef van zijn persoonlijkheid, zijn kenmerken, en vooral op zoek naar zijn positie in de aardse en goddelijke wereld.
2.2 Hesiodus2 In tegenstelling tot zijn voorganger Homerus heeft Hesiodus in zijn gedichten enige informatie over hemzelf gegeven. Hesiodus' vader dreef handel met schepen epen vanuit Kyme, een stad aan de kust van Klein Klein-Azië. Later heeft hij zich om onduidelijke redenen in Askra (vasteland van Griekenland, in de landstreek Boeotië) gevestigd. Hierover zegt Hesiodus: “Eens voer hij hierheen, vanuit het Aeolische Kyme, het wijde water over op zijn donker schip. ’t Was niet voor welvaart dat hij vluchtte, niet voor rijkdom of overvloed! Nee, voor de smadelijke armoe die Zeus de mensen geeft. Hij koos een nieuwe woonplaats dicht bij de Helikon, in Askra, jammerdorp, ellendig ’s s winters, kwellend ’s zomers, nooit verkwikkend.”
Een fragment van de amphora waarop Odysseus samen met zijn kompanen de reus Polyphemus verblindt (670 v. Chr.).
In de driedimensionale kunst zien we pogingen om een mens niet af te beelden als een som van botten, buik, borst, schouders en hoofd.
Beeldje van Zeus en Kronos (750 v. Chr.). Een van de eerste kleine beeldjes van brons.
Hesiodus is in Askra geboren en bleef zijn leven lang daar (behoudens een enkele wedstrijd elders). Zijn geboortejaar is niet bekend. De meningen variëren van 800 tot 700 v.Chr.; de meest gangbare mening plaatst hem rond 700 v.Chr. Als jongeman weidde hij de kudden van zijn vader; later, na diens dood, bezat en bewerkte hij een lapje grond, maar hierover zegt hij zelf dat het zo weinig opleverde, dat hij zich maar één kind kon veroorloven. ve Twee ervaringen hadden op hem grote invloed gehad: het optreden van zogenaamde aoidoi en een conflict met zijn broer Perses. Aoidoi zijn rondtrekkende voordragers die zonder of vrijwel zonder hulp van het schrift een omvangrijk poëtisch repetoir repetoire uit het hoofd kenden. Het repetoire omvatte onder meer verhalen over goden en helden, hymnen ter ere van bepaalde goden en uiteenzettingen van een meer didactisch karakter.
2
tekst overgenomen uit of ontleend aan Hesiodus, De geboorte van de goden/Werken en dagen,, vertaald en toegelicht door W. Kassies, Amsterdam 2002, blz. 7-51.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
(Kassies, W D 753-759)
51
Alle Griekse epische poëzie vertoont een aantal vaste uiterlijke kenmerken die in de loop van de eeuwen onveranderd zijn gebleven: - versmaat: dactylische hexameter; - taal: kunsttaal (met name het Ionische dialect was van grote invloed ³); - stijl: de talrijke formules, namelijk vaste wendingen/herhalingen bestaande uit enkele woorden, uit hele regels of hele passages. Het epitheton ornans (sierende toevoeging) is bekendste wending. We gaan onderzoeken in hoeverre deze kenmerken terug te vinden zijn. ³ Je kunt eigenlijk niet over “het” Grieks spreken. Met Grieks bedoelen we immers een verzameling dialecten. Op de Nederlandse middelbare scholen wordt voornamelijk Attisch Grieks (taal gesproken in Attica) geleerd. Ionisch werd voornamelijk aan de kust van Klein-Azië gesproken. Waarom schreef Hesiodus Werken en dagen? Met dit werk wilde hij zijn eigen ervaringen met goden en mensen beschrijven en zijn kijk op b.v. de geschiedenis en gerechtigheid van het bestuur van de goden (met name van Zeus) een plaats geven naast de informatie over de landbouw, gunstige en ongunstige dagen. Werken en dagen bevat weliswaar de stilistische kenmerken van het epos, maar is inhoudelijk enigszins revolutionair te noemen. Het is meer een leerdicht. Formules zijn daarom minder frequent. Hij behandelt een veelheid van onderwerpen op verschillende levensterreinen en daarbij zijn vaste formules minder bruikbaar.
Wat de lezer zal opvallen, wanneer hij de Ilias en Odyssee heeft gelezen, is de vaart in het werk. Hij gaat zich afvragen: is dit eigenlijk een theologisch werk? Is het geschreven om Perses te vermanen? Is het een selectie mythologische verhalen of een geschiedenis van de mensheid vanaf haar ontstaan? Deze diversiteit resulteerde ook in verschillende stijlen. Waar gaat Werken en dagen over? Zoals hierboven gezegd bevat het een veelheid van onderwerpen. Werken betreft vooral het werk in de landbouw, maar we moeten ook constateren dat Hesiodus niet gestreefd heeft naar compleetheid. Er ontbreekt ontzettend veel. Een volledige beschrijving van het boerenleven heeft hij niet willen geven. De term dagen verwijst naar de opsomming achter in het werk. Deze somt gunstige en ongunstige dagen op. (Dit gedeelte zullen we niet gaan lezen) Enkele opvattingen van Hesiodus worden ons in de loop van het werk duidelijk: 1. De goden, en met name Zeus, handhaven de gerechtigheid onder de mensen door bestraffing en beloning. Zij verdienen daarom beloning. 2. Rijkdom en welstand zijn de belangrijkste drijfveren van de mens. Middel hiervoor is ‘werken’/arbeid. 3. In de relatie met de mensen (eigen en vreemden) moet men pragmatisch te werk gaan (wat levert het mij op?). Een gezond wantrouwen tegenover de machtigen van deze aarde, tegenover familie en de eigen echtgenote (!) is niet verwerpelijk. Men dient zich aan talrijke voorschriften te houden. Behalve een reeds eerder geconstateerd verschil in stijl, zien we nog een groot verschil met Homerus’ werken. Homerus toont ons de wereld van koningen die superieur over anderen wilden zijn, zochten naar eer en eerbewijzen, voor wie welsprekendheid en vindingrijkheid een groot goed waren. Boeren interesseerden hen weinig. Maar de mens in de oudheid was daarom de wereld van Hesiodus herkenbaarder! De invloed van Hesiodus op de klassieken. Hesiodus had al tijdens zijn leven succes met zijn werken. Maar ook na zijn dood bleef hij enorm populair in de gehele Griekse wereld. Zijn werken werden samen met het werk van Homerus gelezen op school. Maar daar bleef het niet bij. Hellenistische geleerden en dichters hadden grote bewondering voor de originaliteit van de dichter. Hij werd gezien als de
Hoofdstuk 2: Hesiodus
In zijn werk Werken en dagen vertelt Hesiodus over het conflict met zijn broer Perses. Na de dood van hun vader streden zij om de bezittingen. Zoals in die tijd gebruikelijk gingen ze naar ‘vorsten’ om het conflict te beslechten. Deze ‘vorsten’ waren geen monarchen/koningen, maar waren niets meer dan grootgrondbezitters, meestal van adel. Deze bleken meestal corrupt. Perses kocht hen om en verrijkte zich ten koste van zijn broer. Hesiodus was zeer verbitterd over de slechtheid van de ‘vorsten’. Waar blijft de gerechtigheid tussen mensen als de goden die niet handhaven? Niettemin bleef Hesiodus vertrouwen hebben in het beleid van Zeus. Hesiodus moet een van de eerste aoidoi zijn geweest die hun werk op schrift heeft gesteld/laten stellen. Behalve Werken en dagen is van hem de Theogonie (‘de geboorte van de goden’).
52
We lezen niet het hele werk, maar slechts de verzen 1-485. De vertaler heeft de tekst verdeeld en tussenkopjes geplaatst.
2.3 Lijst van belangrijke begrippen. Let op! Deze lijst is bedoeld om aan te geven welke namen en begrippen belangrijk zijn. Dit houdt niet in dat je voor een toets andere dingen, zoals de inhoud van de epen die besproken zijn, niet hoeft te weten! Hesiodus Perses Werken en Dagen Theogonie e Veranderingen 8 eeuw (sociaal, economisch en artistiek) Aodoi Epos Muzen Prooimion Dactylische hexameter Kunsttaal Formules Epitheton ornans Vergilius Georgica Ringcompositie Pandora Prometheus en Epimetheus Vijf geslachten Fabel van de havik en de nachtegaal
2.4 Gebed tot de Muzen en Zeus (1-13)
U, Piëra’s Muzen, u die roem verleent met al uw zangen, kom en loof uw vader Zeus! Door hem zijn stervelingen evenzeer beroemd als roemloos, Zeus geef mensen naam of niet, want zonder moeite geeft hij macht en zonder moeite vernedert hij de machtige en zonder moeite verlaagt hij wie zich groot acht en verhoogt de kleinen; wat krom is maakt hij zonder moeite recht, hij doet de trotse mens verdorren, Zeus, die van omhoog [10] de donder zendt en troont in zijn verheven woning. Verhoor mij, zie mij aan, maakt u de vonnissen die onze rechters vellen zuiver door uw recht! Van mijn kant wil ik Perses louter waarheid zeggen. 1 Wie spreekt Hesiodus toe? Vermeld bij ieder de regelnummers en wat Hesiodus van ieder vraagt. 2 Gebeden hebben vaak een vaste formule: eerst wordt de naam genoemd van de toegesproken god, daarna enkele karakteristieken van de god, en dan het verzoek. Bekijk in hoeverre Hesiodus zich houdt aan het traditionele gebed. 3 Vergelijk dit prooimion met de prooimia van Homerus. Welke overeenkomsten en verschillen vallen op?
Twee soorten strijd (14-33) Er is op aarde, zie ik nu, niet één soort Eris, er zijn er twee; de ene zal wie inzicht heeft alleen maar prijzen, maar de tweede soort verdient verwerping; zeer verschillend is hun aard. ____________________________________________________________ Piëra gebied in Macedonië waar de muzen zijn geboren Eris godin van de twist.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
grondlegger van de leerdicht. Gezien die eeuwenlange bewondering door de Grieken is het niet verbazingwekkend dat hij ook bij de Romeinen bekend werd. Vergilius roemde hem in zijn epische leerdicht over de landbouw, de Georgica. Hij heeft veel van Hesiodus’ Werken en dagen hiervoor gebruikt.
53
De ene doet de strijd gedijen, boze oorlog, vervloekt is zij! Die Eris stelt geen mens op prijs, [20] maar onder dwang en door het wilsbesluit der goden vereert de mens die Eris, al benauwt zij hem. De tweede Eris is de oudste en geboren uit de donkere Nacht; de zoon van Kronos, hoog gezeten en in de ether wonend, plaatste deze Eris bij Aardes wortels; zij is beter voor de mens! Zij zet ook wie onhandig is tot werken aan, als zij de rijkdom van een ander ziet – die vlijtig zijn akker ploegt, beplant en goed zijn huis beheert -, maar zelf geen werk doet; ook benijdt een buur zijn buur [30] die welvaart nastreeft. Déze Eris is van waarde voor mensen: pottenbakkers, timmerlieden – alom is men afgunstig op zijn mededingers; jaloers zijn op elkaar zelfs bedelaars en zangers!
zich niet bemoeien in wiens huis geen voedselvoorraad [40] in overvloed ligt opgetast, te rechter tijd geoogst, vrucht die de aarde geeft: Demeters graan. Verwerf dat eerst in overvloed! Doe dán pas twist en strijd ontstaan om andermans bezit te krijgen. Geen tweede keer zul jij zo kunnen handelen! Nee, laat ons nú een uitspraak vragen in de twist, naar Zeus’ rechtvaardig oordeel, dat het beste is. Want toen wij eens de erfenis verdelen moesten, heb jij een groter deel geroofd en meegenomen, geëerd heb je de vorsten, eters van geschenken, [50] de vorsten die gewoonlijk vonnis wijzen hier. De dwazen! Want zij weten niet hoezeer de helft meer is dan het geheel en evenmin hoe heerlijk een maal, bereid met asfodil en malve, smaakt. 7 Wat wordt Perses dringend geadviseerd?
4 Welke twee vormen van Eris onderscheidt Hesiodus? 8 Welke algemeen geldende lering kun je uit regel 53 e.v. halen? 5 Waarom moeten we Eris (welke dan ook) vereren?
Oproep tot Perses (34-53) Neem alles wat ik zeggen wil ter harte, Perses, en laat de Eris die het kwaad bemint ook jou niet af doen zien van arbeid; lig niet op de loer bij twisten op de markt, besteed daaraan geen aandacht! Met twist en rechtsgedingen op de markt moet hij ____________________________________________________________ bedelaars en zangers bedelaars waren vaak te gast bij feesten e.d. Er was een onderlinge strijd (om het meeste te krijgen of het meest in de gunst te komen van de gastheer). Met het noemen van “zangers” toont Hesiodus zijn gevoel voor humor.
Want wat voor ’t leven nodig is houden de goden verborgen voor de mensen; anders zou je slechts één enkele dag, en zonder zwoegen, hoeven werken om, zonder werk, genoeg te hebben voor een jaar! Meteen kon je je stuurriem in de rook opbergen, het werk van taaie os en ezel was voorbij. [60] Maar in zijn toorn heeft Zeus wat nodig was verborgen, daar de gewiekste god Prometheus hem misleid had; daarom bracht Zeus de mensen kommer en verdriet en hij verborg het vuur. Dat heeft de sterke zoon ____________________________________________________________ asfodil en malve dit zijn kruiden. Prometheus zoon van Iapetos en Klymene, een titaan.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
De oorzaak van het zwoegen van de mens. Zeus en Prometheus (54-67) 6 Waarom is het de vermelding van “zangers” in regel 33 humoristisch te noemen?
54
9 Zoek op wat de eerste (mis-)daad van Prometheus was. wat was de maatregel van Zeus hierop? Wat deed Prometheus vervolgens? Wat was blijkens deze tekst toen de reactie van Zeus? 10 Haal uit deze pasage minstens twee duidelijke voorbeelden van een epitheton ornans.
De schepping van Pandora (68-105) Vertoornd zei Zeus, de god die wolken opdrijft, hem: ‘Jij zoon van Iapetos, in denkkracht aller meester, [70] je bent nu blij dat je dat vuur gestolen hebt en mij te slim af bent geweest, maar voor jou zelf wordt dit een ramp – én voor de mensen van de toekomst. Ik geef als boete voor dat vuur een vloek die maakt dat vreugde hen vervult, als zij hun vloek omarmen…!’ Zo sprak de vader van de goden en de mensen en lachte luid. Hij droeg de zeer beroemde god Hefaistos op meteen wat aarde te vermengen met water en het mengsel mensenspraak en kracht te geven; uiterlijk moest het gelijken op [80] de eeuwige godinnen en van hem ontvangen ’t verleidelijke, mooie lichaam van een meisje. ‘Athene moet haar bezigheden leren: weven van kunstig weefsel, en de gouden Afrodite ____________________________________________________________ Iapetos zoon van Ouranos en Gaia; een van de titanen; was gehuwd met Klymene en werd vader van o.a. Atlas, Prometheus en Epimetheus. nathexstengel plant met een stevige stengel vol merg.
moet gratie op haar hoofd uitstorten, pijnlijke begeerte en de kwelling die het lijf verteert; een hondse, gluiperige aard moet Hermes, Geleider, Argosdoder, in dit wezen leggen.’ Zo sprak hij en zij waren heerser Zeus gehoorzaam, de zoon van Kronos. De vermaarde Krombeen kneedde [90] meteen uit aarde iets wat op een meisje leek en eerbied afdwong, naar de wil van Kronos’ zoon. Athene met het glanzend oog schonk haar een gordel en kneedde haar; de goddelijke Gratiën en de verheven Peitho hingen gouden snoeren rondom haar lichaam en de schoongelokte Horen bekransten haar met lentebloemen op haar hoofd. Pallas Athene maakte heel die fraaie opschik aan haar tot een geheel; Geleider, Argosdoder, schiep in haar borst naar het besluit van Zeus die dreunt [100] een gluiperige aard vol vleierij en leugens. Maar ook gaf hij, heraut der goden, aan de vrouw een heldere, menselijke stem en noemde haar Pandora; alle goden immers, die hun woning op de Olympus hebben, hadden haar geschonken: geschenk voor het brood etend mensdom – en een ramp. ____________________________________________________________ hondse dit wijst op een opdringerig gedrag. Hermes was vanaf zijn geboorte al sluw. Kronos zoon van Ouranos en Gaia. Hij zette zijn vader van de troon en trouwde zijn eigen zuster (Rhea). Bang om zelf van de troon gestoten te worden vrat hij zijn kinderen op. Zeus ontsnapte en overwon zijn vader. Sindsdien heeft Zeus de oppermacht. Krombeen hiermee wordt Hephaistos bedoeld. Gratiën godinnen die schoonheid verlenen. Peitho dochter van Aphrodite, verpersoonlijking van de overreding Horen drie dochters van Zeus en Themis, godinnen van de jaargetijden brood etend brood eten was een teken van beschaving; barbaren aten alleen vlees (vergelijk de Cyclopen).
Hoofdstuk 2: Hesiodus
van Iapetos ten bate van de mens gestolen; hij nam het Zeus, de welberaden god, weer af, verborg het in een narthexstengel, ongemerkt voor Zeus, die in de bliksemschichten vreugde schept.
55
12 Wat wordt in regel 74 bedoeld met de enigszins paradoxale uitspraak “dat vreugde hen vervult, als zij hun vloek omarmen”? 13 Geef kort aan wie welke bijdrage leverde aan de schepping van Pandora. 14 Hoe wordt de naam Pandora door Hesiodus verklaard?
Epimetheus en het vat van Pandora (106-133) Maar toen hij deze list, een dreiging onontkoombaar, gereed had, stuurde vader Zeus als snelle bode de Argosdoder, wijd vermaard, naar Epimetheus om hem het goddelijk geschenk te gaan bezorgen. [110] Maar Epimetheus had er niet meer aan gedacht dat hij eens door Prometheus was gewaarschuwd nooit een gift van Zeus, Olympus’ heerser, aan te nemen, maar die terug te sturen: het werd voor de mens misschien een vloek! – En Epimetheus accepteerde … Toen hij de vloek eenmaal bezat, begreep hij. Want vroeger was het leven van de mens op aarde gevrijwaard van ellende, ver van zwaar gezwoeg en pijn van ziekten, die de mens het doodslot brengen. Maar toen de vrouw het grote deksel van het vat [120] er afnam, liet zij alles uit het vat ontsnappen, waarmee zij aan de mensen kommer en verdriet bracht. Alleen bleef binnen in het vat het Voorgevoel ____________________________________________________________ Voorgevoel dit woord is de vertaling van het Griekse “Elpis”, wat meestal met “Hoop” wordt vertaald. wanneer de mensen ook het voorgevoel zouden bezitten en hun ongelukken altijd konden zien of voelen aankomen, zou het leven ondraaglijk zijn! “Hoop” moet men zien als een onvervulde illusie.
nog achter in die ontoegankelijke woning, want dat vloog er niet uit: nog juist op tijd liet zij het deksel al weer vallen naar het raadsbesluit van Zeus, die wolken opdrijft en de aegis zwaait. De andere rampen zwerven bij de mensen rond, ontelbaar veel, want vol van onheil is de aarde en vol de zee. Zo komen ziekten over mensen, [130] soms overdag, soms ’s nachts, geheel op eigen kracht; geluidloos brengen zij de stervelingen onheil, want stem is hun onthouden door de wijze Zeus. Zo blijkt weer: nooit ontsnapt men aan de wil van Zeus. 15 Epimetheus (hij die achteraf denkt) doet zijn naam eer aan. Verklaar dit aan de hand van deze tekst. Geef zo ook een verklaring voor de naam Prometheus. 16 Wie/wat wordt bedoeld met “de vloek” in regel 115? 17 In regel 119 wordt “het vat” zonder aankondiging geïntroduceerd. Zoek op hoe dit vat in handen van Prometheus en Epimetheus is gekomen. 18 Hoe suggereert Hesiodus in de regels 127-133 dat de rampen ons willekeurig treffen en niet door de goden worden bepaald?
Het gouden geslacht (134-156) Ik zal je, als je wilt, van stap tot stap een tweede verhaal vertellen, goed en kundig – let dus op: het mensdom heeft dezelfde oorsprong als de goden. Van goud was het geslacht van sterfelijke mensen, ____________________________________________________________ aegis schild van Zeus waarmee hij storm en onweer veroorzaakt. je Hesiodus spreekt soms de toehoorder toe; soms is met “je” alleen Perses bedoeld. dezelfde oorsprong namelijk van Gaia, moeder Aarde. Zij maakte de goden en de goden maakten de mensen uit aarde.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
11 Zoek op waarom Hermes “Geleider” en “Argosdoder” wordt genoemd, en waarom Hephaistos “Krombeen”.
56
19 Geef een aantal kenmerken van het gouden geslacht. 20 Wat zijn blijkens de tekst “demonen”? 21 Om welke reden vermeldt Hesiodus in regel 154 het “rechtsgeding”?
Het zilveren geslacht (157-177) Het volgende geslacht was minder van gehalte: gemaakt van zilver door de goden, die hun woning op de Olympus hebben, want in bouw noch denken [160] kon het de gouden generatie evenaren. Wel honderd jaren lang werd in zijn moeders zorg een kind in speelsheid opgevoed, onmondig klein, en het bleef thuis. Maar als ze, eenmaal opgegroeid, de volle maat van de volwassenheid bereikten,
duurde hun leven kort, was smart op smart hun deel. Hun eigen domheid! Want zij waren niet in staat elkaar te sparen in hun dwaze willekeur. Ook had het zilveren geslacht niet de gewoonte de eeuwigen te eren en hun offeranden [170] te brengen op het heilig altaar van de goden, zoals de mensen past, eenieder naar zijn aard. In drift liet Zeus, de zoon van Kronos, hen verdwijnen, daar zij geen eer bewezen aan de goden, die op de Olympus wonen. Sinds de aarde ook die generatie heeft geborgen, heten zij bij stervelingen onderaardse zaligen; dat eerbewijs bezitten zij, al staan zij lager. 22 Geef een aantal kenmerken van het zilveren geslacht.
Het bronzen geslacht (178-192) Van brons was het geslacht van sterfelijke mensen dat vader Zeus als derde schiep. Het leek in niets [180] op het geslacht van zilver, kwam uit essenbomen en was gevaarlijk en gevreesd. Het treurig werk van Ares was hun lief en krenkend onrecht doen. Zij aten ook geen brood, hun geest was ijzerhard, ja, ongenaakbaar sterk, en fel hun brute kracht; hun stoere armen waren vast vanuit hun schouders aan ’t stevig lijf gegroeid. Zij hadden bronzen wapens, van brons was ook hun huis, bewerken deden zij met brons, want donker ijzer was nog niet beschikbaar. Ook zij verdwenen, door elkanders hand gedood, [190] in ijselijke Hades’ schimmelige huis, en naamloos. Donkere dood deed hen, met al hun kracht, vergaan; het stralend zonlicht moesten zij verlaten. ____________________________________________________________ ijzer ijzerbewerking kwam circa 1200 v.Chr. vanuit Klein Azië naar Griekenland.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
dat ’t eerst gemaakt werd door de goden, die hun woning op de Olympus hebben; het bestond op aarde [140] toen Kronos nog als koning in de hemel heerste. Als goden leefden zij, het hart van zorgen vrij, gevrijwaard van gezwoeg, gevrijwaard van ellende. De zwakke ouderdom was hun nog onbekend, zij bleven even sterk in armen en in benen, hun leven was een feest, door onheil nooit bedreigd. Zij stierven als wie door de slaap zijn overmand en hadden alles wat men wenst; dus oogsten gaf de aarde, die het graan schenkt, uit zichzelf, goedgeefs en overvloedig; zij genoten van hun voedsel [150] in vrede, ongestoord, genietend van hun grote welvaart. Maar sinds de aarde dat geslacht geborgen heeft, zijn zij demonen naar ’t besluit van grote Zeus. Als wakers van de mensen, zegenrijk op aarde, bewaken zij elk rechtsgeding, zien elke wandaad. Gehuld in nevel gaan zij op de aarde rond; ook rijkdom schenken is hun koninklijke taak.
57
23 Wat wordt in de regels 181-182 bedoeld met “het treurige werk van Ares”?
die graan geeft aan de mens, doet driemaal ’s jaars een oogst zo zoet als honing overvloedig voor hen rijpen.
24 Geef een aantal kenmerken van het bronzen geslacht.
25 Geef een aantal kenmerken van het vierde geslacht.
Het vierde mensengeslacht (193-214)
26 De groep van het vierde geslacht wordt door Zeus verschillend behandeld. Waarom wordt niet iedereen over één kam geschoren?
Het vijfde geslacht (215-248) Ach, leefde ik maar niet te midden van de mensen van dit geslacht, het vijfde! Was ik maar voordien gestorven of in later tijd geboren, want nu leeft het ijzeren geslacht: noch overdag zal het van tobben en verdriet gevrijwaard zijn, [220] noch in de nacht van kwellende beslommeringen, zo drukkend zijn de zorgen die de goden geven, al zal voor dit geslacht nog goed met kwaad vermengd zijn. Maar Zeus zal deze generatie stervelingen verdelgen, wanneer zij op hun geboorteuur al grijs zijn aan de slapen. Eensgezindheid zal ontbreken tussen vaders en hun kinderen en bij een gastheer zal een gast niet welkom zijn als eens, noch vriend bij vriend, een broer niet bij zijn broer. Zodra hun ouders oud en zwak zijn, zullen zij [230] hen niet meer respecteren, maar in grove woorden hen met verwijten treffen, onverbeterlijk, de goddelijke wraak niet duchtend. Dank aan ouders voor al hun zorg blijft, als zij oud zijn, onbetaald; hun recht is kracht, men zal elkanders stad verwoesten. Wie eden houdt, het recht betracht, het goede doet zal geen waardering krijgen; juist de bruut, de man die kwaad doet, zal in tel zijn en het rechtsgeding wordt met de vuist beslecht. Er zal geen schroom meer zijn; de minste zal de meerdere doen struikelen, [240] hem vals beschuldigen, het staven met een meineed!
Hoofdstuk 2: Hesiodus
Maar sinds de aarde dat geslacht geborgen heeft, bracht Zeus op deze bodem, die zovelen voedt, een vierde mensengeneratie aan het licht, rechtvaardiger en beter: goddelijk geslacht van helden, die men ook wel ‘halve goden’ noemt, dat ons voorafging op de grenzeloze aarde. Afschuwelijke oorlog en een gruwelijke strijd [200] bracht sommigen van hen ter dood onder de muren van Thebe, zevenpoortig, in het land van Kadmos, waar zij elkaar het vee van Oidipous betwistten. Anderen bracht de oorlog ook in schepen over de grote afgrond van de zee naar Troje toe om Helena te halen, vrouw met prachtig haar, en daar omhulde hen hun levenseind, de dood. Maar Zeus, de zoon van Kronos, schonk aan enkelen een woonplaats en bezit op afstand van de mensen: hij deed hen wonen aan de grenzen van de aarde. [210] Van zorgen vrij bewonen zij de eilanden van de gezegenden, nabij Okeanos met diepe kolken, rijke helden, want de aarde, ____________________________________________________________ Thebe hoofdstad van de landstreek Boiotië; traditioneel “met zevenpoorten” genoemd. Veel Griekse sagen spelen zich hier af. Kadmos koning van Thebe. Oidipous zonder het te weten vermoordde hij zijn vader Laios, koning van Thebe, en huwde daarna zijn eigen moeder. nabij Okeanos dat wil zeggen bij de uiterste einden van de aarde, onbereikbaar voor sterveling.
58
32 Leg de strekking van de fabel uit.
27 Hoe wordt het vijfde geslacht genoemd? Verklaar de naam.
33 Welke boodschap wil Hesiodus (dus) de vorsten meegeven?
28 Geef een aantal kenmerken van het vijfde geslacht.
Recht en onrecht, beloning en straf (263-304)
29 De Griekse moraal heeft eerbied voor de goden en ouders, maar ook andere familieleden en vreemdelingen stonden hoog in het vaandel. Waar vind je dat terug in de tekst?
Jij, Perses, luister nu dus naar Gerechtigheid, vergroot het onrecht niet, want onrecht baart slechts rampspoed aan machteloze stervelingen. Zelfs een man van aanzien kan die last niet zonder moeite dragen: bij tegenslag bezwijkt hij aan zijn eigen onrecht. Een omweg is dan beter – naar wat recht is! Tenslotte blijkt het recht toch sterker dan het onrecht; [270] een dwaas is hij die pas door ondervinding wijs wordt. De godheid Eed begeeft zich op dezelfde weg als kromme rechtsuitspraken; wanneer de godin Gerechtigheid wordt meegesleurd, weerklinkt rumoer op elke plek waar mannen die geschenken eten haar brengen en met kromme rechtspraak vonnis wijzen. Zij huilt om deze stad en om de geest der burgers, gehuld in nevel, onheil brengend aan de mensen, die haar verbannen en het recht niet recht verdeelden. Maar wie aan eigen volk én vreemdelingen recht doen [280] naar juiste maat en nooit de rechte weg verlaten, bij hen gedijt de stad, de welvaart bloeit er op, alom heerst vrede, die aan jongens leven gunt. Want Zeus, die ver ziet, deelt hun nooit de oorlog toe, en nimmer vergezelt de honger mensen van gerechtigheid en recht, ook zware rampspoed niet;
30 In regel 246 worden Oordeel en Schroom genoemd. Formuleer aan de hand van deze tekst een definitie van deze twee begrippen. 31 Wat zullen de gevolgen zijn als Oordeel en Schroom de mensen hebben verlaten waardoor verdriet bij de mensen zal ontstaan?
De havik en de nachtegaal (249-262) Nu wil ik aan de vorsten een verhaal vertellen, [250] hoewel zij zelf ook inzicht hebben. Zo sprak eens de havik tot de nachtegaal met bonte hals, haar hoog tot in de wolken voerend, vastgeklemd in scherpe klauwen – droevig huilt de nachtegaal, omdat de kromme klauwen rondom in haar dringen -, met strenge woorden: ‘Dwaas! Nog dreigend krijsen ook? Een die veel sterker is heeft jou nu in zijn macht! ____________________________________________________________ verhaal deze fabel over de havik en de nachtegaal is de oudste schriftelijk overgeleverde fabel in de Europese literatuur!
Je gaat waar ik je breng, al ben je ook een zanger; ik eet je op of laat je vrij, naar mijn believen! Wie zich met sterkeren wil meten is een dwaas, [260] want winnen kan hij nooit en zijn vernedering wordt nog vermeerderd met zijn pijn.’ Aldus de havik, de vogel met de snelle vlucht en brede wiekslag.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
De Afgunst zal het arme mensdom vergezellen, verwelkomt kwaad, spreekt laster, heeft een blik vol haat. In die tijd zullen weggaan van de wijde aarde naar de Olympus, woonplaats van de eeuwigen, hun schoonheid in een glanzend wit gewaad gehuld, het Oordeel en de Schroom, de mensheid achterlatend. Verdriet zal overblijven voor het sterfelijk mensdom en anders niet. Het onheil is dan onafwendbaar.
59
34 Leg de zeer beroemd geworden regel 270 uit. 35 In de regels 272-275 vertelt Hesiodus over zijn eigen ervaringen. Licht dit toe. 36 De regels 263-304 bevatten een ringcompositie. Toon dit aan. 37 In de tekst vinden we een tweetal voorbeelden van een personificatie. Welke?
zien zij, onsterfelijke goden, alle mensen die elkaar met kromme rechtsuitspraken willen krenken en niet bevreesd zijn voor de goddelijke wraak. [310] Want Zeus heeft op de aarde, die zovelen voedt, driemaal ontelbaar veel onsterfelijke bewakers, die letten op de stervelingen. Zij bewaken nauwlettend ieder rechtsgeding, zien elke wandaad; gehuld in nevel gaan zij op de aarde rond. Godin Gerechtigheid is ongehuwd, een vrouw uit Zeus geboren, hoogverheven, geëerbiedigd door alle goden die op de Olympus wonen. Als iemand haar ten val brengt en door onrecht krenkt, zoekt zij meteen haar toevlucht bij haar vader, Zeus, [320] en klaagt de geest van onrecht aan en vraagt hem om het hele volk te straffen voor het dwaas gedrag van vorsten die op onheil zinnen en het recht in rechtsgedingen met hun vonnissen verkrachten. Vermijd die straf, u, vorsten, eters van geschenken, wijs eerlijk vonnis, wend u af van kromme rechtspraak! Zichzelf berokkent kwaad wie anderen kwaad berokkent; een kwade opzet is het kwaadst voor de bedenker! Het oog van Zeus, dat alles opmerkt, alles ziet, aanschouwt hier, als hij wil – ook dat ontgaat hem niet! -, [330] welk soort gerechtigheid in deze stad betracht wordt. In deze tijd wil ik te midden van de mensen niet meer rechtvaardig zijn en evenmin mijn zoon. Rechtvaardig zijn brengt ongeluk; wie onrecht doet krijgt voorrang bij de rechter! Maar ik denk toch dat de welberaden Zeus het niet zover laat komen.
38 Geef een voorbeeld van een epitheton ornans. 39 De rechters moeten vrezen. Waarom?
Zeus en het onrecht op aarde (305-335) Ook u moet, vorsten, zien hoe de gerechtigheid hier wordt betracht! Want dicht bij u, ja in ons midden,
40 Om welke reden moet ook de maatschappij vrezen? 41 In de regels 324-325 laat Hesiodus (voor de zoveelste maal) doorschemeren wat er in het proces van Perses is gebeurd. Licht dit toe.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
bij feesten eten zij de vruchten van hun arbeid. De grond schenkt hun veel voedsel, op de bergen geeft de eik zijn eikels, bijen zoemen in zijn stam; de schapen gaan onder hun wollen vacht gebogen, [290] de zuigelingen lijken sprekend op hun vaders; hun bloei en voorspoed duren voort, zij hoeven niet op zee te varen met gevaar voor eigen leven: de aarde, die het graan schenkt, geeft voldoende opbrengst. Maar wie op onrecht en op grof geweld gesteld zijn treft Zeus, die ver ziet, zoon van Kronos, met zijn straf. Een hele stad heeft vaak van één slecht man te lijden. die zich misdraagt en dwaze dingen denkt en doet. De zoon van Kronos overvalt hen uit de hemel met grote rampspoed, ziekte en honger tegelijk; [300] de mensen kwijnen weg, hun vrouwen zijn onvruchtbaar, hun have slinkt naar de bedoeling van de god van de Olympus, Zeus. Een andere keer doet hij het leger of de muren van die stad teloorgaan of eist als tol hun vloot op zee, de zoon van Kronos.
60
Het onderscheid tussen mens en dier (336-349) Jij, Perses, neem wat ik je heb gezegd ter harte en luister naar het Recht, vergeet geweld voorgoed! Want deze levenswet heeft Zeus, de zoon van Kronos, voor mensen ingesteld: de wilde dieren, vissen, [340] roofvogels breed van vlucht – zij vreten elkaar op, omdat bij hen het Recht niet woont. Maar aan de mensen gaf hij het Recht, dat hun het grootste voordeel biedt, want wie gewoon is vanuit inzicht recht te spreken, aan hem geeft Zeus, de god die ver ziet, rijke zegen. Maar wie bij zijn getuigenis opzettelijk meinedig liegt in ongeneeslijke verblinding, terwijl hij de godin Gerechtigheid ten val brengt – diens kroost blijft na hem onbekend; de man die steeds zijn eden houdt, díens kroost zal na hem eer verkrijgen. 43 Wat is het grootste verschil tussen mens en dier? 44 In regel 344 is sprake van een “rijke zegen”. Wat bedoelt de dichter blijkens het vervolg hiermee?
Gestage arbeid de enige weg naar voorspoed (350-386) [350] Jou zal ik, Perses, grote dwaas, uit eigen inzicht voorzien van raad die je profijt brengt; luister dus! Het ene, ongeluk, kan men in stapels kiezen en moeiteloos; de weg is vlak, het is dichtbij. Maar op de weg naar het succes hebben de goden het zweet gelegd; het pad erheen is lang en steil. in het begin oneffen. Komt men echter boven, dan blijkt het pas, hoe moeilijk eerst ook, goed begaanbaar. Het best gaat hij te werk die alles overweegt
en zelf doorziet wat later, op het eind, van nut is. [360] Succesvol is ook wie naar goede raad wil luisteren. Maar hij die zelf geen inzicht heeft noch goede raad van anderen ter harte neemt, is zonder waarde. Pas daarvoor op, houd mijn raad in gedachten, Perses, doorluchtig man, en werk! Dan zal de hongergod een afschuw van je hebben, maar Demeter heet je welkom, mooi gekranste godheid, eerbiedwaardig; zij zal je schuren vullen met voldoende voedsel. Ik zeg je: honger is de vaste metgezel van wie niet werkt, de goden en de mensen straffen [370] de man die zonder werken leeft, de man die lijkt op darren zonder angel: werkeloos eten zij wat bijen zwoegend hebben ingezameld op. Maar jij moet in je werk naar maat en orde streven, dan zijn je schuren in de oogsttijd vol met voedsel. Door werken wordt men rijk aan vee, wordt men vermogend, wie werkt verkrijgt veel eerder goddelijke gunst, wie werkeloos is maakt zich te schande, werkers niet. Wie werkt merkt gauw de afgunst van wie niet werkt en jouw rijkdom ziet; de rijkdom geeft je eer en voorspoed. [380] Jouw levenslot betekent: werken – anders niet, wanneer je niet steeds let op andermans bezit, je rusteloze geest op arbeid richt en zo naar mijn adviezen zorgt voor voorraad en bezit. Beschroomdheid brengt een arme man niet één stap verder; beschroomdheid, die de mensen voor- en nadeel brengt; beschroomdheid brengt je armoe, zelfvertrouwen rijkdom! 45 Het leven wordt in de literatuur vaak metaforisch voorgesteld als een “samenstel” van wegen. Welke wegen zijn te bewandelen en wat is het verschil? 46 In regel 362 waarschuwt Hesiodus zijn broer. Waarom? 47 Welk concreet advies geeft Hesiodus zijn broer om te voorkomen dat deze weer terugvalt in onrechtvaardig handelen?
Hoofdstuk 2: Hesiodus
42 Verklaar de spreuk in regel 326
61
Regels voor de omgang met goden en mensen (387-456) Bezit is gods geschenk; verkrijg het niet door roof. Want ook als iemand grote rijkdom binnenhaalt door bruut geweld of met brutale tong en woorden [390] bezit verwerft – zoals zo vaak gebeurt wanneer het winstbejag de mensen op een dwaalspoor brengt, de schaamte wordt verdreven door de schaamteloosheid – dan wordt die man opzijgeschoven door de goden, zijn huis raakt in verval, zijn rijkdom duurt maar kort. Dezelfde straf komt neer op hem die smekeling of vreemdeling verkeerd behandelt en op hem die heimelijk de echtgenote van zijn broer verleidt en schandelijk zijn huwelijksbed bestijgt, op hem die in zijn dwaasheid wezen onrecht doet, [400] op wie zijn vader of zijn moeder, hoogbejaard, die al op ouderdoms vervloekte drempel staan, met barse woorden krenkt of afsnauwt. Zeus zal zelf zijn woede op hem koelen, geeft hem vroeg of laat een barse boete als vergelding voor dit onrecht. Houd jij je rustloze geest van onrecht af, breng naar vermogen offers aan de eeuwigen naar heilig, zuiver ritueel; brand op het altaar een keur van schenkelstukken. Zoek ook anderszins de godengunst met wat je plengt en brandt als reukwerk, [410] bij ’t slapengaan en als het daglicht aanbreekt, dan zullen zij je hartelijk hun gunst bewijzen en koop jij grond van anderen, anderen niet van jou! Vraag vrienden voor een maaltijd, maar een vijand niet, ____________________________________________________________ plengt plengen is een vloeistof als offer uitgieten op een altaar of op de grond.
en vraag vooral degene die dicht bij je woont. Want als dichtbij een tegenslag je treft, dan helpt een buurman ongekleed, familie kleedt zich aan. Een slechte buur brengt ongeluk, geluk een goede. Degene die een goede buurman krijgt, krijgt aanzien; geen rund raakt weg, tenzij je slechte buren hebt. [420] Geef buren wat je hebt geleend precies terug en met dezelfde maat; geef, als je kunt, iets meer, dan zul je later in gebrek meer hulp verkrijgen. Maak niet oneerlijk winst, zo’n winst betekent rampspoed. Wees vriend met vrienden, help wie tot je komt; geef wel aan hem die zelf geeft, niet wie zelf niet geeft. Aan gever geeft men, aan niet-gever niet. Een gift brengt baat, maar roven schaadt, het brengt de dood. Want als een man vrijwillig geeft, al is ’t iets groots, verheugt hij zich in geven, het verblijdt zijn geest; [430] maar als men iemand iets ontneemt, al is ’t iets kleins, hem onbeschaamd berooft, doet het zijn hart bevriezen. Want als je kleine beetjes legt bij kleine beetjes en dat geregeld doet, wordt het algauw iets groots. Wie zijn bezit vergroot, ontkomt aan felle honger; men hoeft geen zorg te hebben om wat eenmaal binnen is, dus houd het binnenshuis, want buiten dreigt er schade. Het is plezierig putten uit je eigen voorraad, maar denk eraan: te missen wat ontbreekt doet pijn! Je vat is vol? Of wordt de bodem ervan zichtbaar? [440] Neem dan gerust naar hartenlust! Wees in het midden zuinig, te laat komt zuinigheid wanneer de bodem nadert. Het afgesproken loon moet voor je eigen mensen verzekerd zijn; maak zelfs als het je broer betreft gebruik van een getuige, doe het met een lach. Bedenk dat mensen vaak zichzelf te gronde richten door te veel argwaan – én door al te groot vertrouwen. Zorg dat je vrouw je niet misleidt, wanneer zij mooi haar billen spant, je paait en vleit met wat ze zegt,
Hoofdstuk 2: Hesiodus
48 In regel 381 staat “andermans”. Aan wie denkt de dichter in het bijzonder?
62
49 Met welke redenering verklaart Hesiodus dat roof ongeluk zal brengen? 50 Welke “eigenschap” moet mensen tegenhouden om te roven? 51 Regels 395 e.v.: welke zwakkeren in de Griekse samenleving verdienen blijkens de Griekse ethiek bescherming en respect? 52 In de Griekse ethiek worden de philoi (“je naasten”) tegenover de echtroi (“je vijanden”) geplaatst. De vertaling tussen haakjes is kort door de bocht. Want wie plaatst Hesiodus onder de philoi (regel 413 e.v.)? 53 Leg de wereldberoemde spreuk in regel 441 uit. 54 In regel 450 staat een hard oordeel, maar wel een die past in de mythologische opvattingen van Hesiodus’ tijd. Leg dit uit. 55 “een zoon als enig kind” (regel 451): Hesiodus vermeldt dit niet zonder reden. Waarom?
Het boerenwerk moet op het goede moment worden gedaan (457-485) Als jij je zinnen hebt gezet op grote rijkdom, doe dan als volgt en voeg al werkend werk bij werk. Bij ’t opgaan der Pleiaden, kinderen van Atlas, [460] begint je oogst, het zaaien bij hun ondergang. Let op: zij blijven veertig dagen, veertig nachten onzichtbaar; in de jaarrondgang verschijnen zij de eerste keer wanneer het ijzer wordt gescherpt. Ik geef je nu een vaste regel voor het bouwland, die geldig is voor hen die bij het zoute water of ver verwijderd van het golven van de zee in diepe dalen wonen en op vette grond: ga naakt wanneer je zaait of ploegt, ga naakt wanneer je maait, indien je alle werken van Demeter [470] wilt afdoen op de juiste tijd; dan zal de vrucht van elk gewas ook op de juiste tijd gedijen. Want anders moet je later bedelend de huizen van andere mensen langs, maar zonder resultaat, zoals je deze keer naar mij toe bent gekomen. Maar ik zal niets meer geven, niets meer aan je lenen! Ga werken, dwaze Perses, en verricht het werk dat door de goden voor de mensen is bepaald, want anders moet je vol verdriet met vrouw en kind je voedsel zelf verzamelen, al bedelend [480] je buren langs, die jou geen aandacht zullen schenken. ____________________________________________________________ Pleiaden de sterrenbeelden werden in de oudheid ter oriëntatie gebruikt, niet alleen in geografisch opzicht, maar ook in tijd. Men moet, volgens Hesiodus, de Pleiaden in de gaten houden voor het boerenbedrijf. In regel 459 wordt ongeveer 11 mei bedoeld; in 460 31 oktober; in 461 wordt verteld dat de Pleiaden van circa 26 maart tot 11 mei onzichtbaar zijn. naakt dat wil zeggen: “zonder mantel”. Je moet zaaien in de herfst. Het ingezaaide land moet je na de winter ploegen; oogsten moet bij een temperatuur waarbij nauwelijks of geen kleding gedragen hoeft te worden.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
terwijl ze speurt naar resten in je voorraadschuur. [450] De man die op een vrouw vertrouwt, vertrouwt bedriegers. Ik wens je toe: een zoon als enig kind, die straks zijn vaders huis beheert, dan neemt de rijkdom toe, en dat je oud mag sterven en je zoon je opvolgt. Maar Zeus kan zonder moeite meer familieleden enorme overvloed bezorgen, want meer mensen verrichten ook meer werk, dan wordt de winst ook groter.
63
Misschien dat men je twee keer, drie keer zelfs iets geeft, maar als je dan nóg lastig blijft, bereik je niets, gepraat baat niet, je woordenstroom haalt niets meer uit. Daarom spoor ik je aan te zorgen dat je schuld wordt afgelost, zodat je nooit meer honger lijdt. 56 Wat is er mis met Perses waardoor hij naar onrecht “grijpt”? Wat is het gevolg? 57 Zoek de avonturen van de Pleiaden (dochters van Atlas) en Orion op.
HOOFDSTUK 3 APOLLONIUS RHODIUS In dit hoofdstuk wordt kennisgemaakt met de Hellenistisch kunst en literatuurwetenschap. Dan volgt een inleiding op de Argonautica, een werk van Apollonius van Rhodos, als voorbeeld van het Hellenistische epos. We lezen uit dit werk een deel dat representatief is voor de werkwijze van Apollonius.
Hesiodus gaat na dit fragment vooral in op het boerenleven en de scheepsvaart.
3
Tekst ontleend aan Apollonius van Rhodos, De tocht van de Argonauten, vertaald en toegelicht door W. Kassies, Amsterdam 1996, blz. 11-13.
Hoofdstuk 2: Hesiodus
3
3.1 De Alexandrijnse dichtkunst De Alexandrijnse auteurs kenden elkaars werken goed. Dat was niet verwonderlijk. De wetenschappelijke wereld was klein en erg geconcentreerd in de hoofdstad van de Ptolemeeën. De beroemdste wetenschappelijke instituten ter wereld waren daar gevestigd: het Mouseion en de daarmee verbonden koninklijke bibliotheek. De vele overeenkomsten en citaten in de hellenistische literatuur zijn daardoor verklaarbaar.
64
Enkele kenmerken van de hellenistische literatuur 1. Het streven naar maximale variatie in een tekst. 2. Aansluiting van bij de poëzie van Homerus en zijn tijdgenoten (Hesiodus!). 3. Een voorliefde voor experimenten op het gebied van taal, stijl en metriek. 4. Soms ironische benadering van personages in het werk (met name goden en helden). 5. Wetenschappelijke, sterk aitiologisch gekleurde belangstelling voor mythologie, godsdienst, geschiedenis en aardrijkskunde; daarnaast interesse in natuurwetenschappen. Aitiologisch wil zeggen dat een verklaring werd gezocht voor bepaalde verschijnselen. 6. Men was zich bewust van de lange literaire traditie. Dit uit zich in citaten, verwijzingen en toespelingen.
Zijn bijnaam “van Rhodos” of wel “Rhodius” heeft hij te danken aan het feit dat hij een tijdje op Rhodos heeft gewoond.
De hellenistische auteurs gingen ervan uit dat de lezers kennis hadden van de geschiedenis, mythologie etc. Op zich niet onbegrijpelijk, want op school leerden de Griekse jongeren voornamelijk grote stukken literatuur uit hun hoofd. En zoals wij een canon van de geschiedenis hebben, bestond toen een canon van de klassieke werken. Zo was men op de hoogte van de Griekse geschiedenis, het verhalengoed etc etc.
4
Tekst overgenomen uit of ontleend aan Apollonius van Rhodos, De tocht van de Argonauten, vertaald en toegelicht door W. Kassies, Amsterdam 1996, blz. 9-36.
Rond 250 v. Chr. was de eerste publicatie van het epos de Argonautica (“de tocht van de Argonauten”). Het is het enige werk dat van Apollonius is overgeleverd. Hij heeft er veel meer geschreven, weten we. Het epos bestaat uit vier boeken en heeft in totaal 5835 versregels. (vergelijk de werken van Homerus: 12 110). Net als zijn tijdgenoten heeft hij grote belangstelling voor minder bekende mythen, metamorfosen, liefdesgeschiedenissen, riten, gewoonten en namen. Dit vereiste een grote kennis. Hij heeft dan ook de werken van zijn voorgangers (o.a. Homerus en Hesiodus) grondig bestudeerd en geanalyseerd. Het epische genre was in Apollonius’ tijd zeer divers. Men richtte zich niet alleen op het heroïsche epos (heros = held) in de trant van Homerus en het didactische epos in de stijl van Hesiodus, maar ook op historische onderwerpen, met name op lokale geschiedenis. Ook gaan dichters krijgsdaden van vorsten en veldheren uit hun eigen tijd beschrijven en
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
4
3.2 Apollonius Rhodius Apollonius is omstreeks 300 v. Chr. in Alexandrië geboren. We weten helaas niet veel over hem. Hij bleek literaire wetenschappelijke kwaliteiten te hebben: ergens in de periode tussen 270-245 is hij immers hoofd van de koninklijke bibliotheek geweest, een zeer belangrijke functie! Veel mensen die ook deze functie hebben bekleed zijn grondleggers van de Europese wetenschap of literatuur. Ook had hij contacten met het hof van de Ptolemeeën.
65
verheerlijken. Op die manier wordt het epos een propagandamiddel bij uitstek.
weg door de lucht5. Helle viel onderweg echter van de ram en belandde in zee, in het gebied dat we tegenwoordig Hellespont (“zee van Helle”) noemen.
Het belangrijkste kenmerk van Apollonius’ epos is zijn sterk traditionele karakter. Het is geschreven in dezelfde epische taal als zijn archaïsche voorgangers (m.n. het Ionische dialect) en gecomponeerd in dezelfde versmaat, de hexameter. Daarnaast heeft Apollonius’ werk veel regels en woordgroepen die de lezer “Homerisch” zullen aandoen, zowel stilistisch stil als inhoudelijk. Maar aar we zien ook verwijzingen naar de lyrische poëzie en naar vijfde eeuwse tragedies. Toch één belangrijke waarschuwing: Apollonius’ werk is niet een samenraapsel van citaten. De dichter dichte breidt de epische en grammaticale mogelijkheden juist uit! Bepaalde typisch homerische scenes, zoals maaltijden, gevechten e.d. die bij Homerus worden herhaald, gebruikt hij wél, maar dan eenmalig. Immers, het orale karakter van het homerische epos heeft de herhalingen veroorzaakt, Apollonius heeft dus geen herhalingen nodig. Zo ook de vaste epitheta. Zijn originaliteit ligt in het feit dat hij van een oud en overbekend verhaal een nieuwe versie heeft gemaakt. Hiermee oogstte hij eeuwenlang grote bewondering.
Voordat we ingaan op de personages, volgt eerst een ko korte samenvatting van de mythe. Let et op: net als zoveel mythologische verhalen, bestaan er diverse versies. Athamas, koning van Boeotië, een landstreek op het Griekse vasteland, had uit een eerste huwelijk een zoon en een dochter, Phrixus en Helle genaamd. Zijn tweede vrouw haalde hem echter over deze kinderen te doden. Maar zij worden gered door Jupiter en Mercurius/Zeus en Hermes. Een gevleugeld ram met een gouden ouden vacht voerde namelij namelijk de kinderen
Phrixus probeert Helle te redden 5
Interessant is het element van de gouden vacht in dit verhaal. In Georgië was het tot de vorige eeuw de gewoonte om schapenvachten in bergstromen te hangen om zo stofgoud te winnen.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
3.3 De Argonautica De Argonautica is een reisverhaal en beschrijft de belevenissen van de Argonauten, de zeelieden van de Argo. Onder leiding van Jason ondernamen 55 mannen een tocht met het doel een gouden ramsvacht (“gulden vlies”) uit het verre Colchis olchis naar Griekenland terug te brengen.
66
Enige tijd later kwam met geweld een zekere Pelias op de troon van Iolkos. Hij zou daarmee Aison, de vader van Jason, de troon hebben ontnomen. Maar Pelias kreeg een waarschuwend orakel: “pas op voor de man die je met één sandaal ziet lopen!” Later kwam Jason bij Pelias op bezoek, maar had bij het oversteken van een rivier een sandaal verloren. Pelias zag het gevaar in en kreeg Jason zover dat hij de gouden vacht uit Colchis zou halen (in de hoop dat Jason bij deze gevaarlijke opdracht zou sterven). Jason verzamelde een groot aantal helden, zorgde voor een schip, de Argo. Onderweg beleefde de bemanning allerlei avonturen. Eenmaal aangekomen in Colchis kon Jason met behulp van de dochter van de koning Aietes een aantal beproevingen doorstaan: het temmen van vuurspuwende stieren, het zaaien van slangentanden, het verslaan van de Aardzonen die uit dit zaad te voorschijn kwamen. Jason roofde met deze dochter (Medea) de vacht en samen vluchtten ze weg. Om de achtervolgende Aietes te vertragen vermoordde rdde Medea zijn zoon, en dus Medea’s broer, Apsyrtus. Vervolgens gooiden ze het in stukken gesneden lijk in zee. In Iolkos aangekomen doodde Medea koning Pelias. Jason en Medea vestigden zich vervolgens in Korinthe, waar Jason wilde trouwen met een Korinthische hische prinses. Medea wilde daarop iedereen straffen: zij doodde de prinses en haar vader en de kinderen die uit haar eigen huwelijk met
Jason waren voortgekomen. Daarna vluchtte zij naar de stad Athene. Na haar dood zou ze in de onderwereld met Achilles zijn z getrouwd. Jason bleef tot zijn dood in Korinthe.
Afbeelding links: Medea maakt een brouwsel voor Jason
De hoofdpersoon van de Argonautica is Jason. Jason Maar zijn rol is enigszins beperkt. Hij is zeker geen personage als Odysseus. Daarvoor laat Apollonius de overige personages ook een belangrijke rol spelen, zoals Herakles. Later L blijkt Jason in boek 3 wel grote prestaties te leveren, maar deze heeft hij niet aan zichzelf te danken, maar aan zijn beschermgodin Hera en aan Medea. De tweede hoofdpersoon is Medea. Aan haar gevoelens van hartstocht, angst en ontgoocheling besteedt de dichter veel aandacht. Jason lijkt zelfs te verbleken. Dit wordt in boek 3 beschreven. De deskundigheid waarmee Apollonius die psychische gesteldheid beschrijft, is zo indrukwekkend dat dit derde boek de meeste lof oogstte. De gedetailleerde beschrijving van Medea’s passie en van de psychische en fysieke gevolgen ervan betekent een en nieuwe, invloedrijke ontwikkeling in de poëzie. De goden zijn anders dan bij Homerus. Zij opereren op grotere afstand van de personages (dat terwijl er zoveel godenzonen/helden met de Argo meegaan!). Zij communiceren met de mensen indirect via een tussenpersoon enpersoon of via voortekenen en hemelverschijnselen. Dat maakt het dat het voor de personages niet altijd duidelijk is wat die goden toch bedoelen.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Phrixus kwam veilig in Colchis aan. Colchis is een havenstad aan de Zwarte Zee. Hij trouwde daar de dochter van de koning. De ram met de gouden vacht werd aan Zeus geofferd; de vacht werd opgehangen in een bos, dat gewijd was aan de god Ares, en bewaakt door een nimmer slapende slang/draak.
67
van dat van de archaïsche epiek. We weten dat het verhaal van Jason ouder is dan de Trojaanse Oorlog uit het feit dat zonder enige uitleg in de Odyssee de Argo en enkele van de personage personages worden genoemd. Het verhaal was dus bij de toehoorders bekend.
Jason biedt Pelias de gouden vacht aan Maar hoe goed de personages ook zijn, de personages – goden en mensen – zijn altijd feilbaar en aan de grillen van het lot onderworpen. Dit zien we ook bij Homerus, maar Apollonius benadrukt dit heel sterk. De bemanning van de Argo die bestaat uit de grootste helden van de Griekse wereld (denk aan Herakles) zijn meer geduldige duldige zwoegers dan grote vechters. Ook is het streven naar roem (kenmerkend voor de Ilias) niet erg belangrijk. Er is meer waardering voor intelligentie en menselijkheid dan voor dapperheid. Gevolg hiervan is dat het verhaal zich afspeelt in een tijd die voorafgaat aan de Trojaanse Oorlog, maar dat het mensbeeld verschilt
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Het werk is gedurende vele eeuwen veel gelezen en bewonderd. We hebben heel wat teksten op papyri gevonden uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, wat bewijst dat het werk lang populair is geweest. In de poëzie van Catullus, Vergilius en Ovidius is de invloed in talrijke passages aan te wijzen. Het nadeel van Apollonius was echter dat zijn werk verbonden bleef met de epen van Homerus en daardoor raakte de hellenistische dichter op de achtergrond. tergrond. Maar het is ook de vraag waarom een werk als de Aeneïs van Vergilius, dat de Argonautica navolgt en in allerlei opzichten zeker overtreft, zo’n prominente plaats in de literaire geschiedenis van Europa heeft gekregen, terwijl Apollonius’ epos zo ver is achtergebleven.
68
3.4 Prooimion, boek 1 (1-27) Hoe Argos naar Athenes raad het schip tot stand bracht wordt ons nog steeds verteld in ’t lied van oude zangers. Vandaar dat ik nu naam en afkomst van de helden vertellen wil, hun wegen over ’t wijde water en alle daden die zij zwervende verrichten. De Muzen bid ik voor mijn zang om inspiratie! 1 Vergelijk dit prooimion met die van de Ilias en de Odyssee. Geef je analyse.
____________________________________________________________ Argos zoon van een zekere Arestor; hij bouwde de Argo met hulp van Athena. Niet de verwarren met Argos, de oudste van de vier zonen van Frixos en Chalkiope; ook niet te verwarren met de stad Argos (op de Peloponnesos) en vaak ook de benaming voor heel Griekenland. Om het nog leuker te maken: de hond van Odysseus heette ook Argos!
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Met u begin ik, Foibos, nu ik ga bezingen beroemde daden van de mannen uit de voortijd, die naar vorst Pelias’ bevelen met de Argo, hun sterke schip, langs Pontos-mond en Donkere Rotsen de zee doorkliefden om de gouden vacht te halen. Want deze godsspraak hoorde Pelias van u: dat hem het gruwelijke lot te wachten stond gedood te worden door de aanslag van de man die hij op één sandaal zag komen uit zijn volk. [10] Niet lang daarna stak Jason – waarheid werd uw woord! – te voet de bruisende rivier Anauros over. Hij wist maar één sandaal te redden uit de modder, de tweede moest hij achterlaten in het water. Terstond kwam hij naar Pelias om deel te nemen aan ’t maal dat deze voor zijn vader, god Poseidon, en voor de andere goden bezig was te houden, maar niet voor Hera, de Pelasgische godin. Zodra hij Jason zag, begreep hij – en hij droeg hem een zware krachtproef op: een zeereis vol gevaren. [20] Zo zou hij hem op zee of bij uitheemse volken zijn leven en behouden thuiskomst doen verliezen. ____________________________________________________________ Foibos Apollo heeft ondermeer de bijnaam Foibos (“de reinigende”). Pontos-mond de Zwarte Zee wordt ook wel “Pontos” genoemd; de Bosporus is de monding ervan; men moet de Donkere Rotsen passeren om er binnen te varen. Donkere Rotsen bewegende rotsen aan de Bosporus, ook bekend als de Symplegaden. Anauros riviertje in Thessalië. Hera de woede van Hera, Jasons voornaamste beschermster onder de goden, is veroorzaakt door Pelias’ verwaarlozing van haar cultus en is een vaak terugkerend motief in de Argonautika. Pelasgische Pelasgië is een aanduiding van Thessalië.
69
Het schip de Argo is zojuist in de buurt van Colchis gearriveerd. Boek 3 begint op de berg Olympus met een luchtige stemming zoals die ook in de Ilias en Odyssee is te vinden. Het gesprek van een goddelijke moeder met haar zoon (regels 140-207) is niet iets totaal nieuws in de literatuur, maar is wel representatief voor de manier waarop hellenistische dichters het handelen van de goden weergeven.
Hera en Athene besluiten de hulp van Afrodite te vragen (1-44) Erato, kom nu, ga hier naast mij staan en zeg mij hoe Jason daarvandaan de vacht naar Jolkos bracht, geholpen door Medea’s liefde! U deelt immers in het domein van Afrodite en betovert met uw verdriet en pijnen ongerepte meisjes en daarom draagt u ook die liefelijke naam! Zo lagen zij, de dappere strijders, ongezien in hinderlaag in dichte bossen riet, maar wel door Hera en Athena in het oog gehouden. [10] Die gingen buiten weten van Zeus zelf en van de andere eeuwige goden naar een kamer toe en overlegden. Hera peilde eerst Athene: ‘Aan jou de taak als eerste met een plan te komen, jij dochter van god Zeus! Wat gaan we ondernemen? Ga jij een list beramen die het mogelijk maakt dat zij Aietes’ gouden vacht in handen krijgen en die naar Hellas brengen? Of zijn zij in staat hem met een vriendelijk betoog voor zich te winnen? ____________________________________________________________ Erato de muze die liefde en liefdespoëzie begunstigt. De dichter stelt zich voor als een staande rapsode (voordrachtskunstenaar die de epische zangen voordraagt).
Al is hij grof en overmoedig, niettemin [20] lijkt het mij goed geen middel onbeproefd te laten.’ Zo sprak zij en Athene gaf terstond dit antwoord: ‘Ik overdacht ook zelf al, Hera, deze dingen, toen jij mij onomwonden naar mijn mening vroeg. Maar nee, ik kan een dergelijke list nog niet bedenken die de strijders moed zal geven, al heb ik allerhande plannen overwogen.’ Zo sprak ze. De godinnen richtten nu hun ogen vlak voor hun voeten op de grond en beiden waren in diep gepeins verzonken – maar ineens had Hera [30] een plan bedacht en sprak als eerste deze woorden: ‘Komaan, laat ons naar de godin van Cyprus gaan en haar gezamenlijk benaderen met de vraag haar zoon bevel te geven – als hij luisteren wil – Aietes’ dochter, meesteres van toverkunsten, door middel van zijn scherpe pijlen te betoveren tot liefde voor de zoon van Aison. Dan zal hij, geholpen door haar raad, de vacht naar Hellas brengen!’ Zo sprak zij. Het verstandig plan beviel Athene en zij gaf van haar kant dit vriendelijke antwoord: [40] ‘Onkundig ben ik, Hera, sinds mijn vader mij ter wereld bracht, van pijlschot en verwonding, geen tovermiddel ken ik dat verlangen wekt. Maar als dit plan jou goed lijkt, zal ik met je meegaan en jij kunt dan het woord doen, als je bij haar komt.’ 2 Waarom vraagt een oppergodin (!) aan Athene wat te doen (regel 13) ? 3 Athene weet in regel 22 geen antwoord. Wat is het effect? 4 Wie wordt in regel 31 bedoeld met “de godin van Cyprus”? Zoek op waarom zij zo wordt genoemd. 5 Wat is in één zin het plan van Hera?
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
3.5 Boek 3. Jason en Medea.
70
De twee godinnen op bezoek bij Afrodite (45-96) Zo sprak zij en zij sprongen op en gingen naar het grote huis van de godin van Cyprus toe, voor haar gebouwd als bruidsgift door haar echtgenoot, de Krombeen-god, toen hij haar lang geleden meenam uit Zeus’ paleis. Ze gingen de omheining binnen [50] en bleven staan in het portaal vlak bij een kamer waar de godin Hefaistos’ bed placht op te maken. De god was ’s morgens al vertrokken naar zijn smidse en naar zijn aambeeld in een uitgestrekte grot van ’t eiland Plankte, waar hij met de kracht van vuur een reeks van wonderwerken aan het smeden was. Zij was dan ook alleen in huis, gezeten op een mooie stoel, haar ogen op de deur gericht. Haar haren hingen op haar beide blanke schouders, zij trok daarin een scheiding met een gouden kam [60] en zou de lange vlechten juist erin gaan leggen. Maar daarmee hield zij op toen zij hen voor zich zag, en riep hen binnen. Opstaand van haar stoel vroeg zij hen plaats te nemen in een zetel, daarna pas ging zij weer zitten en zij stak met beide handen haar haren, ongekamd nog, op. Aldus sprak zij de twee godinnen met een glimlach vleiend toe: ‘Beminde vrouwen, wat voor plan of welke zaak brengt u hierheen en nog wel na zo’n lange tijd? Vanwaar uw komst? Tot dusver kwam u hier niet vaak, [70] omdat ú ’t meest geëerd bent onder de godinnen!’ Het volgende gaf Hera de godin ten antwoord: ___________________________________________________________ Plankte eiland in de straat van Messina (tussen Italië en Sicilië).
‘U plaagt ons! Maar óns hart is diep bezorgd en angstig! Op dit moment heeft Jason met de anderen die hem volgen om de vacht zijn schip geankerd in de monding van de Fasis. Wij zijn om die mannen, nu de beproeving nadert, vreselijk bezorgd, maar ’t meest om Aisons zoon! Ik zou hem, zelfs als hij naar Hades voer om daar beneden Ixion te gaan verlossen uit zijn bronzen boeienpaar, [80] met al de macht die in mijn leden is beschermen, om te verhinderen dat Pelias zijn lot ontkomt en mij bespot, dezelfde man die mij brutaal het eerbewijs van offers heeft onthouden. Ook heb ik Jason al sinds lang bijzonder lief sinds die keer dat hij van de jacht kwam en hij mij ontmoette bij Anauros’ sterk gezwollen wateren, toen ik de levenswandel van de mensen toetste. Met sneeuw werd elke berg en steile top bestrooid, waarvan rivieren bruisend naar beneden stortten. [90] Ik was vermomd als oude vrouw en hij ontfermde zich over mij, hij nam mij op zijn schouders en hij droeg me zelf het hevig stromend water over. Ik blijf daarom altijd meer dan anderen eer verlenen – maar nu ben ik bang dat Pelias voor zijn beledigend gedrag niet hoeft te boeten, als u aan Jason geen behouden thuiskomst geeft!’ 7 Wie is “Krombeen” in regel 48? 8 In regel 67 staat “met een glimlach vleiend”. De ontvangst is niet erg hartelijk. Waar vind je dat in deze tekst terug?
____________________________________________________________ Fasis rivier die in Armenië ontspringt en in de Zwarte Zee uitmondt. Ixion had geprobeerd Hera aan te randen. Sindsdien draait hij in de onderwereld voor eeuwig op een vlammend rad rond.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
6 regel 40-41: wat wordt bedoeld met “onkundig ben ik (…) van pijlschot en verwonding”?
71
nu ik mij nog weet in te houden, zult u later uitsluitend tot u zelf verwijten kunnen richten!”’ Zo sprak zij. De godinnen keken elkaar aan en lachten. Zij nam weer het woord en zei verdrietig: [130] ‘Mijn leed is andermans vermaak! Ik zou het niet aan iedereen maar moeten zeggen, ’t is genoeg dat ik het weet! Maar toch zal ik, omdat u beiden dat zo graag wilt, proberen hem met vriendelijkheid te paaien, dan zal hij niet ongehoorzaam zijn.’ Zo sprak zij. Hera echter nam haar fijne handje in haar hand, lachte zacht en antwoordde haar zo: ‘Bewijs mij snel die dienst, Kythera’s schutsgodin, zoals je zegt, en word niet boos en terg je zoon niet in je woede. Later wordt hij heus wel anders!’ 9 Hoe spreekt Afrodite over haar zoon? 10 De ontvangst was in eerste instantie niet echt hartelijk. Toch is er een ontwikkeling gaande het gesprek. Beschrijf deze verandering.
Eros en Ganymedes. Afrodite haalt Eros over (140-207). Deze tekst is een van de bekendste en meest bewonderde passage van de Argonautica.
[140] Na deze woorden stond zij van haar zetel op en ging de weg terug tezamen met Athene. Ook Afrodite ging haar kamer uit en liep Olympos’ dalen door om er haar zoon te zoeken. Zij vond hem in de weelderige boomgaard van god Zeus, wat verder weg, maar niet alleen: bij hem was Ganymedes. Zeus, verlangend naar zijn schoonheid, had hem doen wonen bij de hemelgoden om ____________________________________________________________ Kythera eiland ten zuiden van de Peloponnesos, waarvan Afrodite de beschermgodin is.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Afrodite zegt haar hulp toe. Haar klacht over Eros (97-139). Dit zei ze. De godin van Cyprus was verbijsterd en een en al verwarring nu zij zag hoe Hera zich tot haar richtte. Toen sprak zij vol goede wil: [100] ‘Verheven vrouwe, laat toch in uw ogen niets van minder waarde zijn dan de godin van Cyprus wanneer uw wens mij onverschillig laten zou, in woorden of in daden, die mijn eigen handen verrichten kunnen, ook al zijn ze weinig krachtig. En spreek mij niet, godin, van wederdienst of dank!’ Zo sprak zij. Hera gaf haar dit verstandig antwoord: ‘Wij komen niet hierheen om lichaamskracht van u te vragen of geweld! Blijf zelf afzijdig, maar beveel uw zoon Aietes’ kind – een meisje nog – [110] met liefde voor de zoon van Aison te betoveren. Als zij hem goedgezind is en hem goede raad geeft, zal hij het gouden vlies, verwacht ik, zonder moeite in handen krijgen en behouden naar zijn huis in Jolkos keren, want zij heeft verstand van listen.’ Zo sprak zij. De godin van Cyprus zei tot beiden: ‘Mijn zoon zal, Hera en Athena, u nog eerder gehoorzaam zijn dan mij …! Voor u zal hij, denk ik, hoe onbeschaamd hij ook mag zijn, toch in zijn blik nog iets van schaamte tonen. Mij ontziet hij niet, [120] maar altijd tergt hij mij, zijn moeder, en veracht me. Ik was zelfs al van plan, door nood in ’t nauw gedreven, zijn pijlen met hun onheilsklank kapot te breken met boog en al, en ieder mocht het zien! Want hij was boos geworden en had mij aldus bedreigd: “Als u zich niet beheerst en dus uw handen thuishoudt, ____________________________________________________________ Aietes’ kind Medea. niet beheerst Afrodite was verliefd geworden op Anchises, de vader van Aeneas. Eros wil niet weer een ongewenste liefdesverhouding veroorzaken.
72
De banden zijn van goud vervaardigd, dubbel voegwerk loopt rondom het geheel, de naden zijn onzichtbaar, want een spiraal, lazuur getint, bedekt ze alle. Wanneer je die de lucht in gooit en dan weer opvangt, trekt hij zoals een ster een vuurspoor door de lucht! Die geef ik jou, als jij de dochter van Aietes betovert met een pijlschot en tot liefde brengt voor Jason. Laat geen uitstel je nog tegenhouden, [180] want anders wordt natuurlijk de beloning minder!’ Zo sprak zij. Die belofte was, toen hij haar hoorde, haar zoon zeer welkom. Al zijn speelgoed wierp hij weg, met beide handen pakte hij haar onderkleed en de godin met armen vast omklemmend bad hij haar dadelijk die bal te geven, nu! Zij sprak hem vriendelijk toe en trok hem aan haar borst, hem kussend op zijn wangen gaf ze hem lachend antwoord: ‘Jouw lieve hoofd en ook het mijne roep ik aan om te getuigen: heus, je krijgt straks die beloning, [190] ik zal je niet bedriegen, wanneer jij tenminste de dochter van Aietes met je pijl doorboort.’ Zo sprak zij. Hij verzamelde zijn bikkeloogst en telde alles heel precies, toen gooide hij de bikkels in zijn moeders schitterende kleed. Meteen deed hij met gesp en gouden riem de koker met pijlen aan die voor hem klaarstond bij een boom en pakte zijn gekromde boog. Hij ging de boomgaard, die rijk aan vruchten is, van Zeus, de grote god, door en liep de hemelpoorten uit van de Olympos. [200] Daar gaat een pad vanuit de hemel naar beneden, de hemelkoepel wordt gedragen door twee toppen van steile bergen, hoogste punten van de aarde; daar spreidt de zonsopgang haar eerste, rossig licht. ____________________________________________________________ lazuur een prachtig blauwe steen; lazuur getint verwijst naar de kleur van de steensoort.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
hun huisgenoot te zijn. Ze speelden samen met hun gouden bikkels, zoals vrienden vaker doen. [150] De drieste Eros stond er rechtop bij en drukte zijn linkerhandpalm, vol met bikkels, aan zijn borst; zijn wangen gloeiden van een zoete, rode kleur. De ander zat erbij, gehukt, en zweeg mistroostig. Hij had nog maar twee bikkels, zonder resultaat wierp hij de ene na de andere op, verbitterd en boos op Eros, die zijn vriend brutaal bespotte. Maar ook die twee verloor hij evenals de andere. Met lege handen ging hij weg, geheel verslagen, zodat hij de godin van Cyprus niet zag komen. [160] Zij liep erheen, ging voor haar zoon staan, pakte hem onmiddellijk stevig bij zijn kin en zei tot hem: ‘Wat lach je toch, jij onuitsprekelijk verdriet? Of heb je hem naar je gewoonte weer bedrogen en vals gewonnen, omdat hij het spel niet kent? Vooruit, bewijs mij deze dienst, die ik je opdraag – maar zonder morren, want dan geef ik je misschien een schitterend stuk speelgoed van god Zeus, voor hem vervaardigd door zijn eigen voedster, Adresteia, toen hij nog op de berg de Ida in een grot [170] een heel klein kindje was: een mooie, ronde bal! Zelfs uit Hefaistos’ handen krijg je nooit iets mooiers! ____________________________________________________________ bikkels dit zijn hielbeentjes van schapen of geiten, die van nature vier verschillende kanten hebben en daarom geschikt zijn voor gokspelen. Ze werden in de oudheid gebruikt als dobbelstenen. De gelukkigste worp heette Afrodite (bij de Romeinen bekend als de Venusworp). Kinderen gooiden bikkels omhoog in de lucht waarna een aantal afgesproken handelingen moest worden gedaan voordat de bikkel weer werd opgevangen. Ida berg op Kreta waar Zeus opgroeide nadat hij van zijn vader Kronos was gered. Kronos vrat zijn kinderen op om te voorkomen dat hij door hen van de troon zou worden gestoten. Adresteia stond Zeus op Kreta bij.
73
11 Zoek op hoe Ganymedes op de Olympos is terecht gekomen 12 Waar in de tekst wordt naar die gebeurtenis van vraag 11 verwezen? 13 Wat vermoedt Afrodite in regel 162? 14 Afrodite heeft haar verzoek aan Eros voorbereid. Waaruit blijkt dit? 15 Eros en Afrodite vertrouwen elkaar niet. Waaruit blijkt dit?
Jason gaat met enkele mannen op weg naar Aietes’ paleis (208-265). De helden lagen ver vandaar in de rivier in hinderlaag en overlegden op het schip. [210] De zoon van Aison voerde in hun midden ’t woord, terwijl zij rustig naar hem luisterden, gezeten in rijen; elke man zat op zijn eigen plaats. ‘Ik zal mijn mening hier naar voren brengen, vrienden, aan jullie dan de plicht tot een besluit te komen! Ons samen wacht de taak, ons samen past het ook te overleggen, ieder heeft het recht te spreken! Wie door te zwijgen ons zijn inzicht en zijn raad onthoudt, bedenke, dat hij – hij alleen! – aan ons de kans op veilige thuiskomst van de tocht ontneemt. [220] Mijn voorstel is dat jullie rustig bij het schip - maar wel gewapend – blijven. Zelf ga ik dan naar Aietes’ huis en neem de zoons van Frixos mee en nog twee makkers. Eerst wil ik hem zelf ontmoeten en hem met woorden peilen of hij ’t gouden vlies vrijwillig aan ons mee wil geven – of juist niet,
en op geweld vertrouwend ons verzoek verwerpt. Wij moeten eerst de kwade wil van deze man, wanneer wij oog in oog met hem staan, onderkennen. Pas dan gaan wij beslissen of wij ons gewapend [230] met hem gaan meten of dat enig ander plan ons baten zal, als wij een open strijd vermijden. Wij moeten hem niet zomaar met gebruik van kracht en zonder hem met woorden en gesprek te peilen van dat bezit beroven! Beter is het eerst naar hem te gaan, hem met het woord voor ons te winnen! Wat dapperheid alleen met moeite kan bereiken heeft juist het woord vaak met gemak tot stand gebracht - en naar behoren – door de mensen mild te stemmen. Aietes heeft de onberispelijke Frixos [240] toch indertijd, toen deze op de vlucht was voor stiefmoeders list en vaders offerdreigement, hier ook gastvrij ontvangen! Overal heeft ieder, zelfs wie geen schaamte kent, toch eerbied en ontzag voor ’t rechtsbestel van Zeus, de god van vreemdelingen.’ Het plan van Aisons zoon vond grote bijval bij de mannen, er was niemand die iets anders aanried. Pas toen verzocht hij Frixos’ zonen en Augeias en Telamon om met hem mee te gaan. Hij nam de staf van Hermes in zijn hand en onverwijld [250] verlieten zij het schip en dwars door riet en water bereikten zij het land: een hooggelegen vlakte. De Kirke-vlakte heet het daar, er groeien olmen in groot getal, op rij geplant, en wilgenbomen. Men is gewoon de doden, vastgesnoerd met touwen, in deze bomen in de hoogste top te hangen. Tot op de dag van heden geldt het als een gruwel voor ’t volk van Kolchis om de mannen na hun dood door vuurgloed te verbranden. Het is geen gebruik gestorvenen ter aarde te bestellen en [260] te hunner ere dodenheuvels op te werpen.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Beneden hem vertoonde zich nu eens de aarde, die leven geeft, de steden van de mensen en de heilige stromen van rivieren, dan weer bergen en rondom de zee, terwijl hij ver de hemel door vloog.
74
16 Jason is na 212 aan het woord. Geef een typering van zijn leiderschap. 17 Waarom vertrouwt Jason op Zeus (regel 244)?
Aietes’ paleis. Het weerzien van Chalkiope en haar zonen (266-340). De manier waarop Jason – in nevel gehuld – aankomt bij de woning van de gastheer en alles bewondert, vinden we al bij Homerus. Vergilius neemt het over, wanneer Aeneas in Cathago aankomt. Er wordt een zekere spanningsopbouw gecreëerd. Nog even voor de duidelijkheid: Medea en Chalkiope zijn dochters van Aietes. Chalkiope was met Phrixus getrouwd. Op zijn sterfbed had Phrixus zijn zonen opgedragen om naar zijn geboorteland te gaan, Orchomenos, om daar hun erfdeel op te eisen. De zonen waren met een schip uit Colchis vertrokken, maar leden schipbreuk. Op een eiland ontmoetten ze de Argonauten die hen meenamen naar Colchis. Verteltechnisch dienden de zonen nu als raadgevers en als gids naar Colchis.
Zij kregen bij hun tocht daarheen de gunst van Hera, die in de hele stad een dichte nevel bracht, want zo zou niemand van het grote volk van Kolchis hen zien, als zij zich naar Aietes’ huis begraven. [270] Niet eerder dan nadat zij uit de vlakte in de stad en het paleis gekomen waren van Aietes werd de wolk door Hera weer verwijderd. ____________________________________________________________ Zo zijn hun gewoonten dergelijke passages vonden belangstelling bij de Griekse wetenschappers (“antropologen”). Het is een typisch voorbeeld van de hellenistische werkwijze.
Bij het bereiken van het voorplein stonden zij verbijsterd over het domein van de gebieder, de wijde poorten en de zuilen, hoog verrijzend in rijen langs de muren, en de stenen kroonlijst, met bronzen kapitelen op het huis bevestigd. Toen stapten zij de drempel over, ongehinderd. De wingerdranken bloeiden rijk dicht bij de ingang [280] en vormden bovenaan een dak van groene blaren. Daaronder stroomden vier fonteinen, altijd vloeiend, gehouwen door Hefaistos. Eén spoot melk omhoog, een tweede wijn en uit de derde stroomde olie, die heerlijk geurde. Uit de laatste stroomde water, dat na de ondergang van de Pleiaden warm was, maar na hun opgang, als de lente aanbrak, welde er ijskoud water uit het rotsgewelf naar boven. Zo waren dus de wonderwerken die Hefaistos, de ambachtsgod, in het paleis ontworpen had [290] van Kyta’s vorst Aietes. Ook had hij voor hem een stierenspan gemaakt met bronzen poten en een bronzen bek, waaruit zij felle vlammen bliezen. Ten slotte had hij ook voor hem een ploeg gesmeed uit één stuk stevig staal. Hij wilde Helios daarmee zijn dank bewijzen, die hem had gered en veilig in zijn wagen opgenomen, toen Hefaistos uitgeput was in de strijd bij Flegra. Ook was daar in de hof een toegangspoort gesmeed; daarnaast veel welgevoegde deuren van vertrekken [300] aan beide kanten, en een zuilengalerij, die rijk versierd was, liep voor die vertrekken langs. Hier dwars op stonden huizen van een grotere hoogte, aan beide kanten van de hoofdingang. Het ene, ____________________________________________________________ Pleiaden de sterrenbeelden duiden momenten in het jaar aan, in dit geval midden november (ondergang) en eind mei (opgang van de Pleiaden). Kyta benaming van het gebied van de Colchiërs.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Men wikkelt hen in ongelooide runderhuiden en hangt ze in de bomen, ver af van de stad. Maar ook de aarde krijgt haar aandeel, even groot als ’t aandeel van de lucht, want vrouwen worden wel begraven in de aarde. Zo zijn hun gewoonten.
75
zou reizen naar Orchomenos en naar zijn stad - wie die Orchomenos ook is! – om Athamas’ bezit te krijgen kunnen hebben, als je mij, [340] je eigen moeder, in verdriet moest achterlaten?’ 18 Zoek op wie Hekate is? Hoe en waar werd zij vereerd? De ontvangst bij Aietes. Eros treft Medea (341-400). Zo sprak zij. ’t Allerlaatste kwam Aietes naar de deur. Zijn vrouw Eiduia was al uit zichzelf vooruitgegaan toen zij Chalkiope gehoord had. Het hele huis was dadelijk een en al rumoer: veel knechten waren doende met een grote stier, een aantal hakte brandhout voor de bronzen ketel, weer andere knechten kookten water voor het baden. Zo zwoegde iedereen ten dienste van de koning. Nu kwam intussen Eros door de helder lucht [350] onzichtbaar aangevlogen, vol onstuimigheid, zoals een steekvlieg aanvalt op het jonge vee, die door de runderherders horzel wordt genoemd. Meteen ging hij in het portaal staan bij de deurpost, hij spande er zijn boog en pakte uit zijn koker een ongebruikte pijl, de bron van vele tranen. Nu ging hij ongemerkt en snel de drempel over met fonkelende blikken. Vlak bij Aisons zoon heel klein ineengehurkt liet hij de pijlgleuf rusten in ’t midden van de pees en schoot zijn pijl, de boog, [360] met beide handen spannend, op Medea af, zodat het meisje sprakeloos, verbijsterd was. Hijzelf vloog schaterend de hoge zaal uit, maar zijn pijl bleef achter in Medea, gloeiend heet, zoals een vlam, en diep verborgen in haar hart. Ze bleef haar schitterende blikken openlijk onafgebroken richten op de zoon van Aison
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
het hoogste van de twee, werd door de vorst, Aietes, en door zijn vrouw bewoond, het andere door Apsyrtos, Aietes’ zoon, die door een nimf, Asterodeia, afkomstig uit de Kaukasus, gebaard was toen Aietes nog niet met Eiduia was getrouwd, de jongste dochter van Okeanos en Tethys. [310] De zonen van de Kolchiërs gebruikten ook wel Faëthon als naam voor deze man, Apsyrtos, omdat hij uitblonk onder alle jongemannen. In de vertrekken woonden dienaressen en de beide dochters van de vorst: Medea en Chalkiope. Medea ging uit uit haar vertrek naar haar zusters kamer <toen de helden haar ontmoetten>. Zij was vandaag door Hera’s toedoen thuis, gewoonlijk was zij niet al te vaak in het paleis aanwezig, maar was zij hele dagen ingespannen bezig [320] als priesteres in ’t heiligdom van Hekate. Toen zij hen in het oog kreeg, slaakte zij een kreet die door Chalkiope onmiddellijk gehoord werd. Haar dienaressen gooiden klos en spindraad op de grond en liepen allen samen snel het huis uit. Chalkiope liep met hen mee en hief, toen zij haar zonen zag, haar handen in de lucht van blijdschap, waarop de zoons hun moeder groetten en omhelsden, vervuld van vreugde. Jammerend sprak zij tot hen: ‘Al lieten jullie mij zo onverschillig achter, [330] toch was het jullie blijkbaar niet beschoren ver vanhier te zwerven? ’t Lot dreef jullie tot terugkeer! O, wat een ongeluk! Wat was dat toch voor heimwee naar Hellas, dat in een afschuwelijke verblinding door het bevel van Frixos, jullie eigen vader, bij jullie opkwam? Stervend droeg hij je iets op wat mijn hart gruwelijk pijn moest doen….! En wat voor zin ____________________________________________________________ <toen de helden haar ontmoetten> de Griekse tekst is hier niet bekend.
76
waar zij nu nog woont, heel ver weg van Kolchis’ grond. Maar nee – wat hebben die verhalen nu voor nut? Beschrijf mij liever duidelijk je tegenslag en wie die mannen zijn die jullie vergezellen [400] en waar je het gewelfde schip verlaten hebt!’ 19 In de regels 341-379 speelt de dichter met de verteltijd. Licht dit toe. 20 Beschrijf de reactie van Aietes.
Argos’ verslag en Aietes’ eerste reactie (401-483). Vervuld van grote zorg om Jasons onderneming gaf Argos hem op deze vragen voor zijn broers - hij was de oudste van de vier – een vriendelijk antwoord: ‘Ons schip, Aietes, werd al gauw door ruige winden kapotgeslagen. Wij bemachtigden een balk en hielden ons daaraan met moeite vast. Een golf bracht ons naar ’t eiland van god Enyalios en wierp ons op het droge in de donkere nacht. Een god heeft ons gered! Want ook de vogels die, [410] gewijd aan Ares, vroeger altijd huisden op dat onbewoonde eiland, vonden wij niet meer! Ze waren weggejaagd door deze mannen hier, toen zij er een dag eerder landden. Uit erbarmen met ons bracht Zeus’ beleid hen daar – of welk lot ook! Want dadelijk gaven zij ons overvloedig voedsel en kleding toen zij de vermaarde naam van Frixos en van uzelf vernamen. Uw stad is hun doel! Wilt u hun oogmerk weten – ik verzwijg het niet. Een zeker iemand, ja, een koning, wil de man [420] die u hier ziet, verbannen uit zijn land en erfdeel, ____________________________________________________________ Tyrrheense de Tyrrheense zee ligt ten westen van Italië. Enyalios bijnaam van Ares.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
en liefdespijn beroofde haar van haar bezinning. Aan niets of niemand anders schonk zij nog haar aandacht, maar haar gemoed werd overstroomd door zoete pijn. [370] Zoals een vrouw wat sprokkelhoutjes legt rondom een brok nog gloeiend hout – een vrouw die spinnen moet, omdat zij van haar werk als spinster moet bestaan – om in haar onderkomen ’s nachts wat licht te krijgen, als zij al heel vroeg opstaat; uit dat gloeiend brok, hoe klein dan ook, ontwaakt het vuur, ontzaglijk groot, en het vernietigt al het sprokkelhout tot as – zo gloeide in haar hart verscholen weggehurkt het dodelijke liefdesvuur. Dat deed haar wangen nu vaal, dan rood verkleuren en verlamde haar. [380] Nadat de maaltijd door de knechten was bereid en zij een warm, verfrissend bad genomen hadden, genoten zij met vreugde van de spijs en drank. Pas daarna stelde vorst Aietes vragen aan de zonen van zijn dochters. Zo sprak hij hen aan: ‘Waarom zijn jullie, zonen van Chalkiope en Frixos, die ik hier in huis ontving en meer dan alle vreemdelingen eer bewezen heb, naar Aia weergekeerd? Zijn jullie al terug of heeft een ongeluk je op je reis gedwarsboomd? [390] Hoewel ik de onmetelijke afstand had beschreven, schonken jullie daaraan geen geloof! Want ik was op de hoogte, sinds ik eens de rondgang in vader Helios’ karos mocht meebeleven. Hij bracht mijn zuster Kirke naar het avondland; wij landden op een kaap in het Tyrrheense gebied, __________________________________________________________ karos soort rijtuig. Kirke als dochter van de zonnegod Helios was zij zus van Aietes. Wij kennen haar beter uit de Odyssee. Kirke woonde op het schiereiland Aiaia (westkust van Italië). Avondland gebied waar de zon ondergaat, in dit geval Italië.
77
De man hier voor wie alle anderen uit heel Hellas [450] bijeengekomen zijn heet Jason, zoon van Aison, die weer de zoon van Kretheus was. Wanneer hij echter uit het geslacht van Kretheus stamt, dan is hij ook, denk ik, een bloedverwant van mij van vaders kant! Want Athamas en Kretheus waren beide zoons van Aiolos, en Frixos kind van Athamas, die dus een Aiolide was. Hebt u gehoord van het bestaan van nog een zoon van Helios? Welnu, u ziet hem voor u staan, hij heet Augeias! En dit is Telamon, uit Aiakos geboren, [460] beroemde held. Zeus zelf verwekte Aiakos. Zo zijn ook alle andere makkers die hem volgen geboren als de zoons of kleinzoons van de eeuwigen.’ Zo pleitte Argos, maar de vorst was om die woorden verbolgen en zijn geest rees op in bittere woede en bits gaf hij hem antwoord, ’t meest gebeten op de zonen van Chalkiope. Om hen te helpen, zo meende hij, was Jason naar zijn rijk gekomen. Zijn ogen schoten vuur terwijl hij dreigend zei: ‘Meteen hier weg en uit mijn ogen, leugenaars! [470] Met list en al mijn land uit en terug naar huis, voor een van jullie tot zijn ondergang die vacht en Frixos zelf te zien krijgt! Jullie zijn meteen uit Hellas met hen meegegaan, maar echt niet voor die vacht hierheen gekomen, nee, maar om mijn macht, mijn scepter en mijn koninklijke eer te roven! Als jullie niet gezeten hadden aan mijn dis als gasten, had ik jullie tongen afgesneden, je beide handen afgehakt, je op je voeten ____________________________________________________________ Kretheus broer van Athamas en vader van Aison, dus grootvader van Jason. Jullie zijn meteen uit Hellas met hen meegegaan Aietes vergeet dat dit onmogelijk is, gezien de korte tijdspanne na het vertrek van de zonen.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
omdat hij alle Aioliden overtrof in kracht, en daarom zendt die koning hem hierheen – een hopeloze tocht! Maar deze man zegt dat de Aioliden nooit ontkomen zullen aan de pijnigende wrok en gramschap van god Zeus, genadeloze, nimmer aan de vloek ondraaglijk, en aan de straf voor ’t plan om Frixos op te offeren, voordat de gouden vacht in Hellas is gekomen. Hun schip is door Athene Pallas zelf gebouwd, [430] bepaald niet zo als mannen hier in Kolchis bouwen …! Het meest vervloekte van die schepen troffen wij: het is verbrijzeld door de wind en ’t wilde water. Hún schip blijft, zelfs als alle vlagen het bestormen, door deuvels één geheel en het loopt even snel, of nu de wind het drijft of dat de mannen het met sterke riemen en met al hun krachten roeien. Uit heel Achaia heeft de man de sterkste helden verzameld en met dat schip kwam hij naar uw stad, langs vele steden zwervend, vele barre vlakten [440] van water, hopend dat u hem de vacht zult geven. Maar alles zal verlopen zoals u behaagt, want hij komt niet om u iets af te dwingen met geweld of kracht van handen, nee, het is zijn wens u deze gave naar haar waarde te vergoeden. Van mij weet hij de dreiging van de Sauromaten en die wil hij dan aan uw scepter onderwerpen! Verlangt u werkelijk te weten wie ze zijn, hun naam en afkomst – alles wil ik u vertellen. ____________________________________________________________ Aioliden afstammelingen van Aiolos (niet de god van de winden!), namelijk Kretheus en Athamas. Hun nakomelingen, o.a. Pelias en Jason, dragen een vloek mee. deuvels houten pinnen ten behoeve van een houten constructie. Achaia het vasteland van Griekenland. Sauromaten buurvolk van de Kolchiërs.
78
21 Argos zegt waarvoor de Argonauten zijn gekomen. Waar? 22 Met welke middelen wil Argos Aietes overtuigen? 23 Hoe is daarna de reactie van Aietes?
Jasons antwoord. Aietes daagt Jason uit voor een krachtproef (483-533) Zo sprak de vorst, geprikkeld. Telamon, de zoon van Aiakos, was diep beledigd door zijn woorden. Hij popelde inwendig een noodlottig woord ertegenin te brengen, maar de zoon van Aison weerhield hem en gaf zelf als eerste vriendelijk antwoord: ‘Beheers u, vraag ik u, Aietes, want wij komen niet naar uw stad en uw paleis toe om de reden [490] die u wellicht vermoedt en ook niet uit onszelf! Wie zou uit vrije wil zich durven wagen op zo’n grote vloed – om andermans bezit te roven? O nee, een godheid is het die me hiertoe dreef en de ijselijke opdracht van een dwaze koning. Schenk ons uw gunst op ons verzoek! Ik zal dan uw goddelijke naam verbreiden in heel Hellas! Maar ook zijn wij bereid tot prompte wederdienst met wapens indien u de Sauromaten of een andere stam wilt onderwerpen aan uw scepter.’ [500] Zo sprak hij, pleitend met zijn vriendelijke woorden. De twijfel golfde in Aietes’ hart. Hij was in tweestrijd of hij hen meteen zou overvallen en doden of hun krachten op de proef zou stellen. Het volgend plan leek hem bij nader overleg het beste en hij zei hem dan ook dit ten antwoord:
‘Waarom toch, vreemdeling, zou u dat alles zo uitvoerig punt voor punt bespreken? Als u allen waarachtig van de goden stamt of anderszins voor mij niet onderdoet bij deze expeditie [510] om andermans bezit, zal ik u op uw wens dat gouden vlies wel geven, maar – pas na een proef! Want jegens dappere mannen koester ík geen afgunst, zoals u wel van hem die heerst in Hellas zegt. Ik zal uw kracht en dapperheid beproeven in een opdracht die ikzelf, hoe gruwelijk zij ook is, met eigen handen met succes volvoeren kan. Ik heb een tweetal stieren, felle vlammen spuwend, met bronzen poten, grazend op de Ares-vlakte. Die span ik in en men ik over stenig bouwland [520] dat Ares is gewijd, een viertal morgens groot. Ik scheur die akker tot het eind in korte tijd al ploegend open en ik zaai dan in de voren als zaaigoed niet het graan van Deo, maar de tanden van een verschrikkelijke slang, die groeien tot de vorm van mannen in hun volle wapenrusting. Dan dood ik hen, ik maai ze met mijn speer, wanneer ze mij bedreigen en mij overal omringen. Ik span die stieren in de ochtend voor de ploeg en in het schemeruur houd ik met oogsten op. [530] Als u dit ook presteert, kunt u de vacht nog op dezelfde dag naar ’t koninklijk paleis gaan brengen. Maar eerder geef ik u haar niet, verwacht dat niet! ’t Is schandelijk als een sterke toegeeft aan een zwakke.’ 24 Om welke reden geeft Aietes toe en waarom stelt hij een voorwaarde?
____________________________________________________________ een viertal morgens dit is ongeveer een dag ploegen. Deo andere naam van Demeter.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
- en verder niets!- teruggezonden naar je makkers, [480] om jullie van een tweede poging te weerhouden en omdat jullie mij misleiden met je leugens omtrent de hulp en opdracht van de zalige goden.’
79
Zo sprak de koning. Jason echter zweeg en richtte zijn ogen op de grond vlak voor zich en wanhopig door deze tegenslag zat hij daar, woordeloos. Langdurig overwoog hij wat hij nu moest doen, hij kon nog niet besluiten moedig ja te zeggen; de opdracht leek hem al te zwaar. Ten slotte zei hij [540] de vorst met welberaden woorden dit als antwoord: ‘Aietes, met mij zo zwaar op de proef te stellen staat u volkomen in uw recht. Ik zal daarom die opdracht op mij nemen, hoe ontzaglijk ook, al ben ik ook gedoemd te sterven, want een mens kent niets meedogenlozers dan de harde noodzaak, en die bracht mij door Pelias’ bevel hierheen.’ Zo sprak hij, neergedrukt door wanhoop. Maar de vorst sprak hem in zijn verdriet met grove woorden toe: ‘Ga naar je mannen nu, je wilt die proef toch graag? [550] Maar als je bang bent om de stieren in te spannen of soms terugdeinst voor dat dodelijke oogsten, dan zorg ik zelf er feilloos voor dat ieder ander ervoor terugdeinst sterkeren te na te komen!’ Zo sprak hij onomwonden. Jason stond van zijn stoel op, Augeias deed als hij, en Telamon. Ook Argos volgde hem, alleen. Hij had zijn broers gezegd voorlopig hier te blijven, maar hijzelf ging mee met Aisons zoon. Te midden van hen allen blonk Jason door zijn goddelijke gestalte uit [560] in schoonheid en in gratie. Zijdelings haar ogen op Jason richtend uit haar schitterende hoofddoek bezag het meisje hem met in haar hart de pijn van smeulend vuur, en haar gedachten vlogen op zoals een droom en trachtten struikelend het spoor te volgen van de man die daar zijn weg vervolgde. Toen zij verslagen het paleis verlieten, had
Chalkiope zich al, Aietes’ woede duchtend, in haast begeven naar haar kamer, met haar zonen. Medea ging haar zuster achterna en zij [570] bedacht wat liefdesgoden mensen doen bedenken. Haar ogen zagen telkens, telkens weer hetzelfde: hoe Jason zelf was, hoe zijn kleding, hoe hij sprak, hoe hij daar zat en hoe hij naar de deur kwam lopen. Geen andere man was zoals hij, dacht zij verbijsterend, en in haar oren klonk nog steeds zijn stem, zijn woorden, zo zoet als honing. Angst beving haar dat de stieren of vorst Aietes zelf hem straks de dood in dreven. Zij treurde alsof hij nu al gestorven was en zachte tranen vloeiden langs haar wangen neer, [580] want mededogen, pijn en zorg vervulden haar. Zij slaakte zachtjes snikkend hardop deze klacht: ‘Waarom toch kwelt mij, ongelukkige, die smart? Of hij van al die helden nu als beste of als minste omkomt – weg met hem, die vreemdeling! Hoewel … wist hij maar ongedeerd hier weg te komen … Dit bid ik, Perses’ dochter, machtige godin, dat hij behouden thuiskomt, aan de dood ontsnapt. Maar als hij is gedoemd te sterven door die stieren, laat hij dan vóór hij sterft nog dit te weten komen: [590] dat ík geen vreugde vind in zijn verloren gaan!’ 25 In regel 331 is sprake van het Lot waaraan de mensen onderworpen zijn. Hoe komt dit in dit tekstgedeelte terug? 26 Naar wie verwijst “zijn” in regel 548? 27 De camera wordt als het ware verplaatst van Jason en Aietes naar Medea. Hoe realiseert Apollonius deze overgang? 28 Beschrijf de gemoedstoestand van Medea.
____________________________________________________________ Perses’ dochter de godin Hekate.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Jason aanvaardt de krachtproef. Medea’s liefde en angst (534-590).
80
Terwijl het meisje zo door liefdespijn gekweld werd, verlieten zij, de mannen, Aia’s stad en volk en keerden langs dezelfde weg terug die hen daarvoor vanuit de vlakte naar de stad gebracht had. Op dat moment zei Argos ’t volgende tot Jason: ‘Je zult wel, Aisons zoon, het plan dat ik ontvouw verwerpen … toch dient ieder die in nood verkeert geen enkel ding of middel onbeproefd te laten. Er is, zoals je van mij hebt gehoord, een meisje [600] dat toverkracht gebruikt met behulp van Hekate, die Perses’ dochter is. Als wij haar kunnen winnen voor onze zaak, dan hoef je niet meer bang te zijn, denk ik, dat jij straks bij die krachtproef sterven zult. Maar wel bekruipt mij grote angst en twijfel of mijn moeder wil beloven ons hierbij te helpen. Toch wil ik naar haar toe gaan en haar hulp afsmeken. Ons allen hangt eenzelfde doodslot boven ’t hoofd!’ Zo sprak hij om hem bij te staan en Jason zei: ‘Mijn goede vriend, als dit jou zo het beste lijkt, [610] van mijn kant geen bezwaar! Ga maar en win je moeder voor ons en smeek haar hulp af met doordachte woorden! Wel heel armzalig blijkt nu onze hoop, als wij aan vrouwen onze thuiskomst moeten toevertrouwen…!’ Zo sprak hij. Spoedig kwamen zij bij het moeras, waar opgetogen makkers Jason ondervroegen, toen zij hen heelhuids zagen komen. Aisons zoon, terneergeslagen, gaf de mannen eerlijk antwoord: ‘Het hart van deze wrede vorst Aietes, vrienden, is tegenover ons van diepe wrok vervuld. ____________________________________________________________ mijn moeder Chalkiope, de oudere zus van Medea. antwoord hier wijkt Apollonius af van de epische traditie; er is geen herhaling van Aietes’ woorden.
[620] Wat daar gebeurd is – ach, het heeft geen zin voor u ernaar te vragen noch voor mij het u te zeggen. Een tweetal stieren, grazend op de Aresvlakte, heeft hij, met bronzen poten, felle vlammen spuwend, zo zei hij. Hij gelastte mij met die twee stieren een akker van een viertal morgens om te ploegen. Hij zal mij, zegt hij, zaad uit slangenkaken geven dat wezens op doet schieten, uit de grond ontstaan, in bronzen wapenrusting. Nog dezelfde dag moet ik ze doden en ik heb hem dat – wat anders [630] kon ik bedenken? – onomwonden toegezegd.’ Zo sprak hij. Allen leek de krachtproef onvervulbaar. Ze keken lange tijd in stilte naar elkaar en sprakeloos, terneergeslagen door dit onheil en door hun wanhoop. Moedig zei ten slotte Peleus te midden van de hele groep van dappere strijders: ‘Nu is het tijd te overleggen wat te doen – maar ik geloof dat niet zozeer in overleg, als wel in krachtig handelen onze hulp en steun ligt! Wanneer jij echt van plan bent om Aietes’ stieren straks voor de ploeg te spannen, zoon van Aison, held, en op dat werk gebrand bent, moet je je belofte gestand doen en je voor de proef gereed gaan maken. Maar heb je in je eigen kracht niet veel vertrouwen, ga dan niet overhaast te werk en blijf ook niet hier zitten om nog rond te kijken naar een ander: ik zelf onttrek me niet! De allerergste pijn die mij kan overkomen is toch slechts de dood!’ Zo sprak de zoon van Aiakos. Hij deed het hart van Telamon ontvlammen, die zich dadelijk aanbood. [650] De trotse Idas kwam als derde, daarna nog de zonen van Tyndareos en Oineus’ zoon, die bij de sterkste mannen werd geteld, hoewel er nog geen enkele donshaar op zijn wangen groeide. Zo vurig was zijn wil om zich te onderscheiden.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Jasons verslag. Vrijwilligers voor de krachtproef (591-655).
81
29 Beschrijf de reactie van Jason op het plan van Argos De verzen 656-779 worden niet gelezen. Hierin wordt de toestand in het kamp van de Argonauten en in de stad Kolchis beschreven. Argos vraagt Chalkiope om hulp.
Medea’s droom (780-845). [780] Het meisje vond intussen, neergevallen op haar bed, in diepe slaap verlichting van haar smart. Bedrieglijke en boze dromen, zoals smart ze zendt, begonnen haar onmiddellijk te kwellen. Zij meende dat de vreemdeling had toegezegd de krachtproef te verrichten, maar er niet naar streefde het ramsvlies mee te nemen. Dáárvoor was hij niet gekomen naar Aietes’ stad, maar om haarzelf als wettige echtgenote mee naar huis te nemen. Zij zag hoe zij alleen de stieren temde en [790] de proef doorstond, de zware taak heel licht volbrengend. Haar ouders echter hielden hun belofte niet, omdat zij niet hun dochter, maar de vreemdeling bevolen hadden zelf de stieren in te spannen. Natuurlijk kwam daaruit een bitter twistgeding tussen haar vader en de vreemdelingen voort en beiden wilden haar het oordeel toevertrouwen: wat zíj bedacht had en bepaald, moest zich voltrekken! Al dromend koos zij zonder meer de vreemdeling en schonk geen aandacht aan haar ouders. Fel verdriet [800] beving hen en verbitterd schreeuwden zij het uit! De slaap verliet haar toen dat schreeuwen klonk, zij trilde van angst, sprong op en liet haar blikken dwalen, keek de muren van haar kamer langs…Maar eindelijk kwam zij met moeite tot bezinning, zij herwon haar zelfbeheersing en hief bittere klachten aan:
‘Ik ongelukkige, hoe kwellend is de angst waarin die boze dromen mij gedompeld hebben! De komst van deze helden brengt een vreselijke onheil! Mijn geest is om die vreemdeling hevig verontrust… [810] Laat hij een bruid gaan werven in zijn eigen land, hier ver vandaan, een meisje van het Achaiisch volk. Laat mij als maagd hier mogen blijven in het huis van onze ouders…! – Nee, integendeel! Ik zal mijzelf bewapenen met schaamteloosheid als een hond en mij niet ver meer houden van mijn zuster. Wie weet of zij mijn bijstand voor de krachtproef vraagt nu zij bezorgd is om haar zonen. Dat zal zeker het gruwelijk verdriet doen doven in mijn hart.’ Na deze woorden stond zij op en opende [820] haar kamerdeur, in onderkleed en barrevoets. Zij wilde naar haar zusters kamer toe en stapte meteen de drempel over naar de binnenhof, maar bleef nog lang staan talmen in het voorportaal van haar vertrek, omdat de schaamte haar weerhield. Toen draaide zij zich om en keerde weer terug. En wéér ging zij haar kamer uit en trok zich wéér terug naar binnen en haar voeten droegen haar steeds doelloos heen en weer. Ging zij op weg, dan hield de schaamte haar weer binnen, remde schaamte haar, [830] dan dreef het roekeloos verlangen haar naar buiten. Ja, drie keer ging ze, drie keer deinsde zij terug en eindelijk, bij de vierde keer pas, draaide zij zich om en wierp zich op haar bed voorover neer. Zoals wanneer een jonge bruid haar klachten slaakt in haar vertrekken om haar sterke man, aan wie zij door haar broers of ouders pas is uitgehuwd – een dodelijk lot heeft hem getroffen vóór zij samen genieten konden van hun liefde voor elkaar; ____________________________________________________________ Achaiisch Achaia is de benaming van het Griekse vasteland.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
De andere mannen trokken zich terug en zwegen.
82
30 Wat is verteltechnisch de functie van de droom? 31 Dromen worden sinds de zesde eeuw wetenschappelijk geïnterpreteerd. Deze droom van Medea heeft een drievoudig karakter, namelijk een wensdroom, angstdroom en een voorspellende droom. Hoe vind je deze elementen terug in de tekst?
Medea belooft Chalkiope Jason te helpen (846-947). De zusters zijn sterk met elkaar verbonden. Maar Chalkiope vervult ook een moederrol tegenover Medea. De verbondenheid is groot en kent veel voorbeelden in tragedies (o.a. de Antigone), vergelijk ook de relatie van Dido en Anna in de Aeneïs van Vergilius.
Maar plotseling kwam een slavin – haar kamenier, een meisje – binnen en ze zag Medea huilen. Zij meldde het onmiddellijk aan Chalkiope, die bij haar zoons gezeten met hen overlegde [850] hoe zij haar zuster winnen kon voor haar bedoeling. Het onverwacht bericht van de slavin vroeg nu haar aandacht en zij haastte zich geschrokken weg de ene kamer uit, de andere kamer in, waarin het meisje lag, dat zich in haar verdriet de wangen open had gekrabd. Toen zij haar ogen, vertroebeld door de tranen, had gezien riep zij: ‘O nee, Medea, waarom schrei je zulke tranen? Wat is er met je? Wat voor vreselijke pijn
is over je gekomen? Heeft een ziekte soms, [860] gezonden door een god, je leden aangetast? O heb je juist een dodelijk dreigement van vader gehoord, dat mij en ook mij kinderen betreft? Ach, was het mij vergund niet meer te hoeven zien dit huis van onze ouders en die stad niet meer! En woonde ik maar aan de grenzen van de aarde, waar men het volk van Kolchis zelfs van naam niet kent!’ Zo sprak zij en Medea’s wangen kleurden rood. Zij wilde haar graag antwoord geven, maar de schaamte, die meisjes eigen is, hield haar een tijdlang tegen. [870] De woorden welden ’t ene ogenblik omhoog tot op het puntje van haar tong, maar op het andere vervlogen ze tot in de diepte van haar borst. Ze trachtten telkens op haar liefelijke lippen te klinken, maar haar stem kwam keer op keer niet verder. Zich van een list bedienend zei ze eindelijk, door roekeloze liefdesgoden opgezweept: ‘Chalkiope, bezorgdheid om je kinderen kwelt me en ik ben bang dat het niet lang meer duurt of vader laat hen tezamen met die vreemdelingen doden! [880] Zoiets beduidden mij de gruwelijke dromen die ik zopas, in korte sluimer weggedroomd, aanschouwde. O, ik bid dat een of andere god ze onvervuld doet blijven en dat jij, mijn zuster, geen diepe rouw zult hoeven dragen om je zonen!’ Met deze woorden peilde zij Chalkiope: zou zij als eerste bijstand vragen voor haar kinderen, nu niet te dragen zielsverdriet haar overspoelde door angst om wat ze had gehoord? Zij antwoordde: ‘Ik overdacht ook zelf al, zuster, deze dingen [890] en kwam je vragen of je soms wilt overwegen mij hoe dan ook met raad en daad te ondersteunen. Maar roep de Aarde en de Hemel tot getuige en zweer me wat ik zeg geheim te zullen houden
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
het hart door liefdesvuur verteerd huilt zij in stilte, [840] als zij het bed in zijn beroofde staat aanschouwt; uit schaamte en bedeesdheid wil zij nog niet omgaan met alle dienaressen; treurend zit zij in de verste uithoek van het huis, want ze is bang dat spot van de getrouwde vrouwen haar zal treffen – op deze bruid leek nu de treurende Medea.
83
een purperkleur bedekte heel haar mooi gelaat [930] en met een waas van vreugde in haar ogen sprak zij: ‘Chalkiope, ik zal naar jullie wil en wens mijn taak verrichten. Laat de dageraad mij nooit meer in de ogen schijnen, moge jij mij niet meer lang in leven zien, wanneer ik ook maar iets van meer gewicht acht dan jouw eigen leven of het leven van je kinderen! Broers zijn ze voor mij, verwanten die mij na staan, van mijn eigen leeftijd! Ikzelf ben niet alleen, bezweer ik je, je zuster, maar ook je dochter. Samen met je zonen immers [940] heb jij mij, toen ik klein was, aan de borst gelegd; dat heb ik vroeger vaak gehoord van onze moeder. Maar ga nu en verberg mijn bijstand met je zwijgen, dan merken onze ouders niet hoe ik vervul wat ik beloofd heb. Morgenvroeg begeef ik mij naar ’t heiligdom van Hekate en breng de middelen die beide stieren moeten temmen met hun macht aan hem, de vreemdeling om wie de twist ontstaan is.’ 32 Wat valt je op aan de inhoud van Medea’s woorden in 877 en volgende, nu je haar droom kent? 33 Regels 917-919: waarom formuleert Medea haar woorden zo?
Medea’s eenzame wake. Zij besluit Jason te helpen (948-1060). Het beeld van de eenzame wake van een mens in de stille nacht waarin alles en iedereen in ruste is, is een oud beeld in de literatuur. De pathos in dit stuk is extra benadrukt door de psychisch-somatische verschijnselen.
Chalkiope verliet haar kamer en berichtte haar zonen de bereidheid van haar zuster, maar [950] Medea, eenzaam, werd door vreselijke schaamte en angst gegrepen, nu zij buiten weten van
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
en mij te helpen. Ja, ik smeek je in de naam van alle zalige goden, van jezelf en ook van onze ouders, dat ik niet hoef aan te zien hoe zij verscheurd gaan worden in een vreselijk doodslot. Of anders wens ik mét mijn kinderen om te komen! Maar dan bezoek ik in de toekomst jou, Medea, [900] als ijselijke Wraakgodin uit ’t rijk van Hades!’ Na deze woorden barstte zij onmiddellijk in tranen uit. Zij knielde voor haar zuster neer, ze greep haar knieën met haar beide handen vast en haar gelaat verborg ze in Medea’s schoot. Zo hieven beide zusters, jammerend in beurtzang, erbarmelijke klachten aan. Hun schelle kreten weerklonken in het huis toen ze zo droevig schreiden. Medea richtte zich als eerste tot haar zuster: ‘Ach, wonderlijke vrouw, wat voor genezing kan ik [910] voor jou bewerken, zelfs wanneer je mij bedreigt met ijselijke vloeken en met Wraakgodinnen? Ik wenste wel dat dat ook werkelijk in mijn vermogen lag: voor jou je zonen te behouden! Laat dan de eed van ’t Kolchisch volk getuige zijn, die oppermachtig is, waarbij jij zelf mij vraagt te zweren: grote Hemel en godin der Aarde beneden, moeder van de goden: nooit zal ik je hulp onthouden voorzover mijn kleine kracht toereikend is – wanneer je wens vervulbaar is!’ [920] Zo sprak zij en Chalkiope gaf haar ten antwoord: ‘Zou jij niet voor die vreemdeling – hij vraagt het zelf!een list of een of ander plan durven beramen om hem te helpen bij die krachtproef? Doe het toch ter wille van mijn kinderen! Argos is hiervoor van hem hierheen gekomen en verzocht mij of ik jou om bijstand vragen wil. Terwijl hij nog aan ’t woord was, ben ik uit mijn huis hierheen gekomen.’ Bij deze woorden sprong Medea’s hart van vreugde op,
84
maar rustig zonder meer haar onheil te verduren. Vertwijfeld ging ze rechtop zitten en ze zei: ‘O, wat een ongeluk! In wat voor rampspoed ik [ 990] ook val, ik zie geen uitweg meer en geen verweer heb ik nog in dit leed, het blijft voortdurend branden. Was ik maar overweldigd door de snelle pijlen van Artemis…! Maar vóór ik hem te zien kreeg, vóór de zonen van Chalkiope ’t Achaiisch land bereikten! Zeker heeft een god of wraakgodin ze mij gebracht om mij verdriet en pijn te doen. Laat hij maar sterven in die krachtproef, als het doodslot hem op dat bouwland wacht! Want hoe kan ik die middelen bereiden buiten weten van mijn ouders? [1000] Met wat voor woorden me daarna bij hen verweren? Met welke list, welk plan mijn hulp voor hen verbergen? Of zal ik naar hem toe gaan en hem zelf benaderen als hij alleen is en zijn mannen er niet bij zijn? Dit wordt mijn ondergang! Want ook wanneer hij omkomt, zal ik aan dit verdriet nog niet ontkomen zijn. Wanneer hij dood zal zijn, juist dan wordt hij voor mij een bron van onheil…! Weg die schaamte, weg geluk! Ik wil slechts dat hij door mijn hulp in leven blijft en ongedeerd vertrekt, waarheen hij ook maar wil, [1010] maar dat ikzelf mag sterven op dezelfde dag dat hij de proef volbrengt, als ik me ophang aan de nokbalk of vergif neem dat mij doden zal. Maar toch…men zal mij als ik sterf ook later nog hoofdschuddend honen en de hele stad zal luid weerklinken van mijn ondergang, tot in de verre omtrek! Met mijn naam op de lippen zullen Kolchis’ vrouwen mij overal met spot en schande overladen: “De vrouw die zo gesteld was op een vreemdeling dat zij de dood zocht, die haar eigen huis en ouders [1020] te schande maakte en die toegaf aan haar hartstocht.” Wat blijft mij dan bespaard voor schande? O, ellende!
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
haar vader zulke plannen smeedde – voor een man. Vervolgens bracht de nacht de duisternis op aarde, de schepelingen op de zeeën hielden in hun schip de ogen strak gevestigd op de Beer en op Orion. Menig reiziger begon naar slaap te hunkeren, menig wachter bij de poort en menige moeder, treurend om gestorven kinderen, werden omhuld door de verdoving van de nacht. [960] Ook geen geblaf van honden was meer in de stad te horen, geen luidruchtig schreeuwen, maar een zwijgen omspande de versomberende nacht. Alleen Medea werd niet overmand door zoete slaap. Door verlangen naar de zoon van Aison hield een felle angst haar wakker, want zij was bevreesd voor beide sterke stieren: daardoor zou hij zeker een vreselijk einde vinden op de grond van Ares! Haar hart ging in haar borst telkens opnieuw tekeer, zoals een zonnestraal in huis steeds op en neer danst, [970] weerkaatst door water dat zoëven in een bekken of in een emmer is gestort, zodat het licht door snelle waterwerveling naar links en rechts bewegen blijft en alle kanten op blijft springen – zo rusteloos was in haar borst Medea’s hart. Door medelijden stroomden tranen uit haar ogen, van binnen kwelde haar de pijn, die smeulend voortging door heel haar lichaam langs de fijnste zenuwvezels tot in het hoofd en in de verst gelegen nekspier. Daar wordt de pijn het allerfelst gevoeld, wanneer [980] de goden van de liefde, onvermoeibaar bezig, hun steken door doen dringen in het middenrif. De ene keer nam zij zich voor de vreemdeling de middelen te geven om de stieren te betoveren, dan weer niet, maar zelf de dood te zoeken; daarna weer noch zich van het leven te beroven noch hem die middelen te overhandigen,
85
de Vroeggeborene haar stralen. Overal in Kyta kwamen alle mensen in beweging. Intussen hadden Argos’ broers van hem bevel gekregen daar te blijven en te letten op de plannen en de medewerking van het meisje. [1060] Zelf ging hij eerder weg en naar het schip terug. 34 Medea kent in haar tweestrijd schaamte en angst. Waarvoor? De regels 1061-1613 worden niet gelezen. Medea gaat naar de tempel van Hekate om Jason te ontmoeten; zij neemt tovermiddelen mee. Overigens maken magie en tovenarij deel uit van het dagelijkse leven! Jason komt naar de tempel met zijn ziener die de vogelvlucht kan interpreteren. Jason ontmoet Medea en belooft haar roem als ze de tovermiddelen geeft. Het is een emotioneel gesprek waarbij Jason tenslotte belooft haar als bruid mee te nemen. Hij beschouwt zichzelf als een Theseus die Ariadne meeneemt (hij vergeet echter te zeggen dat Theseus Ariadne op Naxos heeft achtergelaten!). Daarna gaat ieder weg en worden de slangentanden gehaald. Jason bereidt zich voor op het gevecht en voltrekt enkele rituele handelingen. Hij besprenkelt zijn wapens met de tovermiddelen van Medea. Nu zijn de wapens onkwetsbaar….
Jason spant de stieren in, ploegt de akker en zaait de tanden (1614-1713) In deze passage staan veel epitheta en vergelijkingen in de trant van Homerus. Verder wordt in een zeer snel tempo de opdracht voltooid. Met de vele verteltechnische middelen maakt Apollonius duidelijk dat dit het toppunt van Jason’s carrière is en een hoogtepunt in dit epos.
[1614] Toen aan de overkant de tros was vastgemaakt door Jasons makkers, sprong hij van de boot aan land en ging met speer en schild de krachtproef tegemoet. Een schitterende bronzen helm was in zijn hand, ____________________________________________________________ Vroeggeborene de Dageraad.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
Het zou veel beter zijn in deze zelfde nacht mijzelf het leven te benemen in mijn kamer, aan al die schande te ontkomen door mijn ondergang, een onverklaarde dood te sterven voor ik dat beging, die vreselijke, niet te noemen daad.’ Na deze woorden ging zij naar het kistje toe waarin zij tal van tovermiddelen bewaarde, zowel die leven redden als die leven nemen. [1030] Zij nam het op haar knieën en begon te huilen. Haar tranen vloeiden en bevochtigden haar schoot; in stromen, niet in druppels vielen ze nu neer, terwijl zij hartverscheurend klaagde om haar lot. Zij wilde al een dodelijk vergif gaan kiezen om in te nemen, wilde al de sluiting van het kistje openmaken, hunkerend het te pakken, de ongelukkige …Maar plotseling werd zij door felle doodsangst voor de ijselijke Hades bevangen. Lange tijd bracht zij geen woord meer uit. [1040] Zij zag de vreugden van het leven voor haar ogen, hun schitterende glans, ze bracht zich al het mooie te binnen dat een mens zolang hij leeft omringt, bracht zich haar vrolijke vriendinnenkring te binnen - ze was nog maar een meisje!- en de zon leek haar al zoeter om te zien dan voor die tijd, wanneer zij zich dat alles één voor één voor ogen stelde. Toen legde zij het kistje van haar knieën af, door Hera’s raad tot inkeer komend. Alle twijfel viel van haar af, zij dacht niet meer aan andere plannen. [1050] Zij smachtte naar het spoedige verschijnen van de dageraad om hem de tovermiddelen te geven als beloofd, hem oog in oog te zien. Zij maakte telkens van haar deur de grendels los om ’t eerste licht te zien – en tot haar vreugde wierp
86
met al zijn kracht, tot hij hem bij het bronzen juk bracht. Hij gaf een harde schop tegen een bronzen poot en dwong het dier zo op zijn knieën op de grond. en zo werd ook de andere stier ten val gebracht, ja, op de knieën, door één enkele klap bezweken. Hij wierp het brede schild ver van zich op de grond, hij zette zich met beide voeten schrap en hield [1660] de stieren links en rechts voorover op hun knieën, terwijl een vlammenzee hem plotseling omhulde. Verbijsterd was Aietes door zijn grote kracht. Zoals hun van tevoren opgedragen was hadden de beide Tyndariden van de grond het juk gepakt en het naar Jason toe gebracht om het de beesten op te leggen. Hij bond het zorgvuldig op hun nek, hij greep de bronzen dissel en wist hem tussen beide stieren in te tillen en met een scherpe haak te hechten aan het juk. [1670] De tweeling trok zich van het vuur terug naar ’t schip, maar Jason nam het schild weer op zijn rug en greep de zware helm, gevuld met scherpe tanden, en een speer die onweerstaanbaar was, waarmee hij hen, zoals een boer zijn drijfstok heeft, Pelasgisch werktuig, in ’t midden van hun flanken porde en verwondde. Hij hield de stevig aangebrachte stalen ploegstaart onwrikbaar vast en trok bestendig rechte voren. De stieren gingen eerst verschrikkelijk tekeer. Onstuimig bliezen zij de vuurgloed op hem af, [1680] zodat hun vurig hijgen opklonk als het brullen van bulderende winden, waar de zeelui ’t meest ____________________________________________________________ Tyndariden de tweeling Kastor en Polydeukes. dissel of disselboom: boom aan een wagen tussen de stieren (normaal: paarden) van een tweespan. Pelasgisch Grieks. voren gleuf in de grond bij het ploegen.
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
gevuld met scherpe tanden. Aan zijn schouders hing een draagband met het zwaard, maar verder was hij naakt, [1620] zodat hij tegelijk op Ares leek en op Apollo die een gouden zwaard heeft aangegord. Hij tuurde heel het veld af en ontwaarde daar het bronzen stierenjuk met eraan vast de ploeg, vervaardigd uit één enkel stuk onbreekbaar staal. Toen ging hij erop af. Zijn zware speer dreef hij de grond in met de schacht rechtop gezet; hij legde de helm ertegenaan. Alleen nog met zijn schild ging hij weer verder, zoekend naar de juiste weg te midden van de vele sporen van de stieren. [1630] Opeens zag hij de beide beesten tegelijk vanuit hun duistere schuilplaats in de grond, waar hun versterkte stal was, die omgeven was door vuur en rook, een vuurgloed ademend te voorschijn komen. De helden sidderden toen zij de stieren zagen, maar Jason wachtte, wijdbeens staand, hun aanval af, zoals een klip in zilte zee bestand is tegen de golven, opgestuwd door eindeloze vlagen. Zijn schild had hij als schutsmuur voor zich neergezet. De stieren beukten daarop met hun sterke horens [1640] en loeiden luid, toch konden zij het schild met al hun stoten nog geen duimbreed van zijn plaats opwrikken. Zoals in ovens, ingericht met openingen, de sterke leren balgen van de smeden soms het dodelijk vuur doen vlammen tot een vonkenregen, maar dan weer ’t blazen staken, zodat luid gebrul eruit weerklinkt, als ’t vuur omhoog schiet van de bodem – zo bliezen ook die stieren felle vlammen uit hun bek en loeiden. Het verterend vuur viel Jason van rondom aan als bliksemschichten, maar hij werd [1650] beveiligd door het tovermiddel van het meisje. Hij greep de rechter stier vast bij het uiteind van een hoorn en zegevierend sleepte hij hem mee
87
De finale. De Aardezonen worden door elkaar en door Jason gedood (1714-1779). En kijk, reeds kiemden op het hele land als aren de Aardezonen! Het domein van Ares, god die mensen doodt, stond rondom ruig van zware schilden, van sterke speren en van schitterende helmen. Het blikkeren steeg van de grond naar de Olympos en flitste als een bliksemschicht omhoog de lucht in. [1720] Zoals wanneer na zware sneeuwval op de aarde ineens het winters wolkendek in ’t nachtelijk duister verdreven wordt door vlagen wind en tegelijk de hemellichten alle met hun glans verschijnen waar ’t pas nog donker was – net zo verschenen zij en hun gewas schoot glanzend op vanuit de grond. Maar Jason dacht aan wat Medea, vol van listen, hem opgedragen had: hij greep een grote steen, een ronde, van de grond, geduchte discusschijf van Ares Enyalios. Een viertal mannen [1730] in volle kracht was niet in staat geweest die steen, al was het maar een eindje, van de grond te tillen! Maar Jason nam hem zonder moeite op, hij sprong van grote afstand voorwaarts, wierp hem in hun midden en volvertrouwen dook hij weg achter zijn schild. Een luid geschreeuw klonk op van ’t Kolchische publiek, zoals men schreeuwen van de zee kan horen, als zij hevig buldert op een rij van scherpe rotsen. Koning Aietes stond verstomd en sprakeloos door ’t werpen van die zware schijf. Als felle honden [1740] de schijf rondom bespringend doodden Aardes zonen elkaar met luid gebrul. Ze vielen op de aarde, hun moeder, door hun eigen speren, zoals dennen of eiken, neergestort door felle vlagen wind. Zoals een ster van vuur verschiet in ’t hemelruim en achter zich een lichtspoor trekt, een teken voor
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
voor vrezen bij het binnenhalen van het grootzeil. Toch duurde het niet lang voordat zij, door de speer gedreven, liepen – en de keisteenharde grond werd achter hen kapot gescheurd door ’t zwoegen van de stieren en de grote krachten van de ploeger. Met luid gedaver ploften telkens kluiten in de voren neer, zo zwaar als één man torsen kan, gebroken door de ploeg. Erachter liep hijzelf, [1690] zijn zware voet op ’t ijzer drukkend. Ver van zich vandaan wierp hij de tanden in de verse kluiten en telkens keerde hij zich om: hij vreesde dat het dodelijk gewas van Aardezonen hem verrassen zou! De stieren zwoegden telkens verder, hun bronzen hoeven stevig drukkend in de grond. ’t Was nu het tijdstip dat er van een dag die vordert een derde deel nog rest vanaf de dageraad, wanneer de werkers, zwaar vermoeid, het zoete uur dat straks de ossen losmaakt vragen snel te komen – [1700] op dat moment was door de onvermoeide ploeger het hele bouwland van vier morgens omgeploegd. Toen maakte hij de ploeg van zijn span stieren los. De beide dieren joeg hij weg, de vlakte in; zelf ging hij naar het schip terug, zolang hij nog geen Aardezonen in een voor ontkiemen zag. Zijn makkers spraken hem van alle kanten moed in en Jason schepte uit de stroom van de rivier wat water met diezelfde helm om ze te versoepelen [1710] en vulde heel zijn grote ziel met afweerkracht, vol strijdlust als een everzwijn dat tegen jagers zijn tanden scherpt; zijn woede doet het witte schuim naar elke kant zijn bek uit stromen op de grond.
88
De dag ging onder. Jasons krachtproef was volbracht.
Voor een korte samenvatting van het vervolg, zie paragraaf III van dit hoofdstuk
3.5 Begrippenlijst Let op! Deze lijst is bedoeld om aan te geven welke namen en begrippen belangrijk zijn. Dit houdt niet in dat je voor een toets, zoals de inhoud van de epen die besproken zijn, niet hoeft te weten! Apollonius Rhodius (van Rhodos) Argonautica Mouseion Alexandrijnse dichtkunst Kenmerken Hellenistische literatuur Heroïsch epos Didactisch epos Orale poëzie Homerische scenes Jason Argo Phrixus en Helle Gulden vlies Colchis Aietes Medea en Chalkiope Pelias Eros Aphrodite Ganymedes
Hoofdstuk 3: Apollonius Rhodius
de mensen die het licht zien in de donkere lucht – zo stormde Aisons zoon op de Aardezonen af. Het zwaard, dat hij ontbloot had, hield hij in zijn hand en maaiend zonder onderscheid verwondde hij [1750] een groot getal dat tot aan buik en zijden half ontkiemd was uit de grond, een ander deel dat opkwam tot aan de knieën, sommigen in staande houding, weer anderen die zich haastig repten naar de strijd. Zoals wanneer een oorlog uitbreekt onder buren, zodat de boer, uit vrees dat men hem voor is bij de oogst, een fraai gebogen sikkel, pas gewet, te voorschijn grist en dan zijn graan onrijp gaat maaien, zich angstig haast en niet wacht op de juiste tijd waarin het graan kan rijpen in de zomerwarmte – [1760] zo maaide hij de oogst van Aardezonen af. De voren liepen vol met bloed zoals de greppels zich vullen met de waterstromen uit een bron. Ze stortten neer, de een naar voren tuimelend en met zijn tanden in de grove kluiten bijtend, de ander achterover, anderen op hun handen of zijde, zoals monsters, aangespoeld uit zee. Ook raakten velen al gewond nog voordat zij hun lichaam uit de aarde hadden opgericht en wat zij al omhoog geheven hadden was [1770] weer op de grond gezakt, door hun week hoofd bezwaard. Zo vallen in een wijngaard pas geplante stekken, geloof ik, op de grond, als Zeus ontzaglijk regent, geknakt vanaf de wortel, ’t moeizaam werk van boeren; neerslachtigheid en dodelijk verdriet bevangen de grondbezitter die ze plantte – zo trof toen een bittere, zware druk de geest van vorst Aietes, die met zijn Kolchiërs terugging naar de stad en overwoog hoe hij hen snel kon tegenhouden.
89