landschapstriĂŤnnale
Het volgende landschap ‌ [ ]
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
[ I ] Inhoud 8
Voorwoord
Inleiding Landschap is een werkwoord
11 19 22 24
Introductie Niet voor lief Op locatie Het wordt dringen in het volgende landschap Balans van de Landschapstriënnale 2017 34 Kroniek in vijftien delen met intermezzi Programma Landschapstriënnale 2017 Landschapstriënnale 2020 in Het Groene Woud Verder kijken Partners / organisatie / colofon
182 186 188 189
[ * ] Kroniek
Welkom in het landschap Landschap als vestigingsvoorwaarde Datawolk nadert landschap En als we het nou niet afschuiven naar Groningen? Landschap ontdekken daar waar je dacht dat het niet kon zijn Op zoek naar het volgende woonlandschap Halverwege: wat mis ik? Vooruit naar het eetbare landschap Op zoek naar een betekenisvol vrijetijdslandschap Liefdesverklaring aan het landschap Rekenen en tekenen met energie Leven in een ander klimaat dan voorheen Het landschap vanaf de fiets Heel Holland zakt (en half Friesland en Flevoland) Landschap, de volgende generatie
[ ! ] Intermezzi
Suikerbiet 40 50 Landschap in de internationale stedenstrijd 56 Objectief Nederland 68 Summer School: de ruimtelijke ontwerpopgave 88 ‘Het landschap zegt: Kom, ontdek mij, ontwikkel jezelf’. Interview met Kader Abdolah over de Landschapstroonrede Proeven van Stilleven 105 Het volgende Rijsenhout – een casus 122 Nederland gaat voortdurend op de schop 152 De dagelijkse leefomgeving van de Metropolder 154 Het landschap als innovatieve broedplaats 172
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
36 1 44 2 52 3 60 4 72 5 80 6 86 7 94 8 106 9 114 10 128 11 142 12 158 13 164 14 174 15
Tractordans is een project van kunstenaar Neeltje ten Westenend Š 2014 Foto Stephan Keppel
6
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
7
[ I ]  Voorwoord
8
De Landschapstriënnale 2017 is mogelijk gemaakt door de in de Metropoolregio Amsterdam samenwerkende partijen. En dat met een goede reden. Het metropolitane landschap is in ontwikkeling. De druk erop neemt toe door de grote opgaven waarvoor we ons gesteld zien, zoals verstedelijking en klimaatadaptatie. Tegelijk beseffen we dat het rijke en gevarieerde Nederlandse landschap een kwaliteit is die we moeten koesteren. ‘Quality of life’ is een onderscheidende factor in de internationale concurrentie tussen metropolitane regio’s. In PARK21 in de Haarlemmermeer zoeken we naar nieuwe modellen, nieuwe mogelijkheden om hieraan vorm te geven. Hier ontstaat, in een samenwerking tussen partijen, een metropolitaan park, dat stad en land verbindt, met een blijvend accent op voedselproductie voor de regio. Het is een ‘living lab’ voor het nieuwe landschap, en daarmee dé vanzelfsprekende locatie voor de Landschapstriënnale 2017.
De Metropoolregio Amsterdam, als platform voor regionale samenwerking, kan en zal hierin zijn waarde bewijzen. De publicatie die voor u ligt, geeft een goed overzicht van hetgeen de Landschapstriënnale 2017 heeft opgeleverd en is daarmee een bouwsteen voor ons verdere werk bij de vormgeving van een metropolitane regio die zich onderscheidt door zijn duurzame leefkwaliteit en unieke karakter. Wij vragen daarvoor de inzet van u allen. Ons landschap maken we samen! Adnan Tekin Gedeputeerde groen en landschap, Provincie Noord-Holland Joke Geldof Gedeputeerde Provincie Noord-Holland, voorzitter BO Ruimte van de Metropoolregio Amsterdam John Nederstigt Wethouder duurzaamheid, landbouw en PARK21, Gemeente Haarlemmermeer Tom Horn Wethouder wonen, welzijn en PARK21, Gemeente Haarlemmermeer −−
9
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Een maand lang werd, op en rond Landgoed Kleine Vennep, het landschap niet alleen gevierd met theatervoorstellingen, exposities en activiteiten, maar ook geanalyseerd en besproken. De triënnale heeft daarmee een schat aan gegevens en inzichten opgeleverd. Met de conclusie dat een integrale aanpak van de opgaven, in samenwerking met al onze partners, de uitdaging is die voor ons ligt. Wij willen deze uitdaging graag aangaan.
[ I ]  Inleiding
De landschapstriĂŤnnalechroniqueursdienstfiets ter plaatse
10
[ I ] Landschap is een werkwoord
Fred Feddes
Het landschap staat niet stil. Dat is jammer, want je kunt je gemakkelijk hechten aan een prettig landschap en wensen dat het altijd hetzelfde zal blijven. Je kunt nostalgisch mijmeren over ‘het landschap van vroeger’, alsof het toen wél stilstond, maar dat is gezichtsbedrog. Het landschap verandert telkens, in verleden, heden en toekomst.
Het is een goed idee om periodiek intensief over deze wisselwerking na te denken. Over hoe het feitelijk gaat, hoe het zou kunnen, en hoe we het zouden willen. Daar is de Landschapstriënnale voor bedacht. De vierde Landschapstriënnale vond in september 2017 plaats even buiten Nieuw-Vennep in de Haarlemmermeer. Deze locatie is zelf al een treffend voorbeeld van de stelling dat landschap een werkwoord is. Hier, tussen het aardappelland en de brug van Calatrava, keken deskundigen en leken een maand lang vooruit naar de nieuwste generatie grote ingrepen die wij, mensen, tussen nu en 2050 in het Nederlandse landschap zullen plegen. Het zijn duizelingwekkende Grote Opgaven die het aanzien van het land sterk zullen veranderen. Dat roept de vraag op of, en zo ja hoe, zij kunnen samengaan met een herkenbaar, aantrekkelijk en waardig landschap. Als officiële chroniqueur van de Landschapstriënnale mocht ik brokstukken van deze gedachtevorming registreren in een lange reeks thematische bijeenkomsten. In dit boek vindt de lezer de kronieken waarin ik heet van de naald verslag deed van deze bijeenkomsten. Als u krap zit in uw leestijd, dan kunt u meteen het essay ‘Het wordt dringen in het volgende landschap’ opslaan, waarin de balans van de Landschapstriënnale 2017 wordt opgemaakt. Wie door de oogharen naar het geheel kijkt, ziet hoe de discussies elkaar aanvullen of verdringen, en ziet ook een patroon in hun opbouw. Veel bijeenkomsten waren opgebouwd langs deze drie vragen, vaak ook in deze volgorde: wat, hoe en wie. Eerst: wat moet er gebeuren? Hier denderden de Grote Opgaven voorbij, zoals energietransitie, klimaatverandering, bodemdaling, voedselvoorziening en voort-
11
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Het landschap verandert doordat er mensen in leven. Landschap is, op z’n kortst gedefinieerd, een stuk aarde dat door de aanwezigheid van mensen wordt gewijzigd. Die mensen, wij dus, passen de omgeving aan onze wensen aan. Hiermee veroorzaken we bedoelde maar ook onbedoelde veranderingen die, ten goede of ten kwade, onze leefomgeving bepalen. Als we nieuwe wensen hebben, nemen we het landschap opnieuw op de schop, en als we het onderling oneens zijn over die wensen, maken we ruzie over het landschap. Never a dull moment in de wisselwerking tussen mens en landschap, noch tussen mensen onderling.
gaande woningbouw. Dan de ontwerpvraag: hoe doe je dat? Hoe geef je, gegeven deze Grote Opgaven, het landschap van de toekomst vorm? De triënnale maakte een rijke verzameling aan mogelijke antwoorden los die de bodem leggen voor een nieuwe, 21ste-eeuwse ontwerpcultuur. En tot slot de wie-vraag: wie neemt het voortouw bij de aanpak van de gestapelde Grote Opgaven? Hier bereikt de discussie, in lelijk Nederlands uitgedrukt, het governance-vraagstuk, een kwestie waar veel tijd in gaat zitten zonder dat het noodzakelijkerwijs opschiet. Nog twee zaken vielen mij in de loop van de triënnale op; ze zijn in de kronieken uitgebreid terug te vinden. De verschillende sessies behandelden elk één van de Grote Opgaven, bijvoorbeeld voedsel, water, energie of leisure. Ze liepen parallel zonder al te veel dwarsverbanden. Iedere ochtend trof ik weer een volkomen andere groep dan de dag ervoor. Terwijl die opgaven toch allemaal op een kluitje op hetzelfde gebied zullen neerkomen. En dus is het wel zo verstandig om ze als de wiedeweerga aan elkaar te koppelen en op zoek te gaan naar intelligente, integrale oplossingen. Tot slot het landschap. Het landschap fungeerde steeds als een kwaliteitstoets voor de uitwerking van de Grote Opgaven. Iedere Grote Opgave vereist draagvlak en techniek, maar ook oog voor landschappelijke schoonheid, geschiedenis en welbehagen. Iedere Grote Opgave zou daarom een ‘dubbeldoelstelling’ moeten krijgen, zoals dat in de afgelopen jaren het geval was bij ‘Ruimte voor de Rivier’, waar de twee doelstellingen van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit hand in hand gingen. Het jarennegentigbegrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ heet tegenwoordig ‘omgevingskwaliteit’, maar je kunt het ook gewoon ‘landschap’ noemen. De Landschapstriënnale, waar het landschap centraal stond, leek dan ook soms stiekem een triënnale van de ruimtelijke ordening. De term ‘ruimtelijke ordening’ is in de beleidswereld uit de mode, dus ik slik deze suggestie meteen weer in. Maar toch… De Grote Opgaven zouden we tot voor kort onbeschroomd vraagstukken van ruimtelijke ordening noemen. De stapeling van opgaven is enorm. De totale opgave is misschien nog wel veel groter, zwaarder, ingewikkelder en dringender dan tijdens de hoogtijdagen van de ruimtelijke ordening in de jaren zestig. Er wordt vaak gezegd dat we ruimtelijke vraagstukken van grote omvang niet meer zo kunnen of willen aanpakken als toen. Maar hoe dan ook, het moet wél gebeuren, snel en slim, met hoge ambities en zonder tijd te verliezen. Dat was de overheersende stemming tijdens de Landschapstriënnale: niet wegduiken, aan het werk! −−
Foto: Jaap Modder
12
Haarlemmermeer, Metropoolregio Amsterdam
14
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
15
Landgoed Kleine Vennep
Foto: Kees van der Veer
16
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
17
[ I ]  Introductie
18
[ I ] Niet voor lief Eric Luiten, voorzitter Stichting Landschapstriënnale
In de periode na de Tweede Wereldoorlog onderging het landelijke gebied een grootschalige modernisering die was ingegeven door de algemeen gevoelde urgentie van zelfvoorziening in de landbouw. De versnipperde, inefficiënte boerenstand had een Wederopbouw nodig om zichzelf opnieuw uit te vinden. Het is in die decennia dat de rijksoverheid niet alleen verantwoordelijkheid nam voor de update van de agrarische structuur van ons land, maar ook voor de landschappelijke inpassing van dat grand projêt. De landschapsbouw in het kader van ruilverkaveling en herinrichting werd een statelijke bezigheid, in de jaren vijftig uitgevonden en toegepast en in de jaren tachtig en negentig verder gevoed en verzwaard door aanvullende beleidsprogramma’s voor bosaanleg, recreatievoorziening en natuurontwikkeling. De razendsnelle naoorlogse bebouwing, bewerking en ontsluiting van het hele land kreeg daardoor een politiek gedragen en maatschappelijke gewaardeerd groen complement dat erin voorzag dat de bescherming en ontwikkeling van het landschap min of meer gelijke tred hield met de voortgaande ruimtelijke intensivering. Het was een ruimtelijke dubbeldoelstelling avant la lettre. Ook aan die periode is een eind gekomen. De publieke sector in het algemeen en het Rijk in het bijzonder bezint zich op zijn bestaansredenen. De overheidseeuw
19
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Ooit was de schoonheid van het Nederlandse landschap het vanzelfsprekende resultaat van de toe-eigening, ontginning en ingebruikname van de natuur. De dekzandlandschappen, het rivierengebied, de veenweidecomplexen, de droogmakerijen: hun occupatie leidde min of meer automatisch tot een productieve, gedifferentieerde en biodiverse topografie en een oogstrelend panorama. Een soort bijvangst die ons pas eeuwen later collectief heeft beroerd. Maar die tijd van onbedoeld hoge landschappelijke kwaliteit is definitief voorbij. Grofweg in het begin van de twintigste eeuw werd het falen van dat automatisme – niet voor niets in het kielzog van de Industriële Revolutie – voor het eerst indringend aan de kaak gesteld. Landschapsvorming leidde niet meer vanzelf tot hoogwaardige vergezichten. Het is de periode waarin maatschappelijke organisaties als Natuurmonumenten en Heemschut werden opgericht, met het doel kwetsbare landschappelijke waarden te verdedigen.
is ten einde, de samenleving moet in haar kracht komen te staan om maatschappelijke problemen en kansen zelf op te pakken. Er is tegen die achtergrond flink gedereguleerd en gedecentraliseerd en dat is ook goed merkbaar in de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het landschap lijkt nog wel de statuur en de kenmerken te hebben van een publieke zaak, maar is niet langer automatisch een publieke taak. De vraag wie zich over de kwaliteit van het volgende landschap zou moeten ontfermen ligt dus op tafel bij het provinciale en het gemeentebestuur, bij de grote en kleine maatschappelijke organisaties, bij het agrarische en het andere bedrijfsleven, bij natuurbeheerders en burgers. Zie daar de probleemstelling waartegen het programma van de vierde Landschapstriënnale in 2017 gestalte kreeg. De vraag was hoe we het ontbreken van een helder adoptieouderschap van het landschap het beste konden uitdiepen. De Landschapstriënnale is een driejaarlijks, reizend evenement, gericht op verleden en heden, maar vooral de toekomst van het Nederlandse cultuurlandschap. De triënnale heeft drie ambities: het inzicht in het landschap verdiepen, de maatschappelijke verbondenheid met het landschap verbreden en de realisatie van kansrijke initiatieven versnellen. De Landschapstriënnale speelt zich daarom het liefst af in gebieden die een flinke verandering doormaken, zodat we er veel van kunnen leren. We besloten alle nieuwe ruimtelijke urgenties apart een podium te bieden: energietransitie, bodemdaling, stadsuitbreiding, waterbeheer, ontspanning, agro-innovatie en wat al niet. Zo werd duidelijk dat een aantrekkelijke, samenhangende ‘landing’ van al die maatschappelijke verlangens in het bestaande landschap niet vanzelf goed komt. Als we geen expliciet gemaakte spelregels en omgangsvormen afspreken met het oog op de landschappelijke kwaliteit die we als vroeg 21ste-eeuwers aan onze kinderen willen nalaten, dan zal de geschiedenis ons wegzetten als een koersloze generatie die zich geen raad wisten met hun welvaart en hun verworvenheden. De activiteiten, inzichten en resultaten van de Landschapstriënnale, die in voorliggend boek bijeen zijn gebracht, roepen ons toe: neem de kwaliteit van het volgende landschap niet voor lief! −−
Foto: Fred Feddes
20
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
21
[ I ] Op locatie
Boer Dirk Molenaar trekt zijn laarzen aan, loopt met een aardappelvork en een mand naar de akker direct achter zijn erf, en staat een half uur later patat van eigen grond te bakken voor de bezoekers van de Landschapstriënnale. Kijk je de ene kant op, zie je uitgestrekt boerenland. Kijk je de andere kant op, staat daar de Harp, een van de drie witte bruggen van Santiago Calatrava in de gemeente Haarlemmermeer. Kijk in de verte, en je ziet een gewone spoorlijn, een hogesnelheidslijn en een snelweg. Onwillekeurig kijk je ook naar boven, waar net een Airbus overkomt die hier vanaf Schiphol tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep afbuigt naar het noordwesten. En wie in de toekomst kijkt, ziet op deze plaats een nieuw type park verschijnen, PARK21, waar agrarische activiteit en recreatie elkaar afwisselen en waar Dirk Molenaar niet langer boer is maar beheerder van het nieuwe landgoed Kleine Vennep. Dit erf met zijn monumentale schuur, in het oog van wellicht de grootste ruimtelijke dynamiek van Nederland, was een maand lang de veelzeggende locatie van de Landschapstriënnale 2017. Zo’n locatie nodigt automatisch uit om de blik scherp te stellen op de toekomst van het verstedelijkte Nederlandse landschap. En dat op meerdere schaalniveaus. [ I ]
Metropool
‘Nederland is geen dichtbevolkt land, maar een dunbevolkte stad’, stelde Rijksbouwmeester Floris Alkemade onlangs, in navolging van de stedenbouwkundige Dirk Frieling. Zo bezien is het hele Nederlandse landschap een metropolitaan landschap, een landschap onder stedelijk beding. Maar daarbinnen bestaan nog opmerkelijk veel schakeringen van snelheid en stilte, rood, blauw en groen, eeuwenoud en splinternieuw, ruimtedruk en krimp. Zelfs de definities variëren: is heel Nederland een dunne stad, is de zuidelijke helft een Deltametropool, onderscheiden we een afzonderlijke Metropoolregio Amsterdam en een Metropoolregio Rotterdam-Den Haag? Maar het zijn nuanceverschillen. De locatie van de triënnale is in zekere zin een schaalmodel van deze dunne, rijk geschakeerde stad, een stad opgevat als metropolitaan landschap. [ I ]
Haarlemmermeer
De Haarlemmermeer leent zich uitstekend als locatie voor een stoomcursus ‘Hedendaags Nederlands landschap’. Rust en ruimte liggen pal naast een van de grootste internationale luchthavens ter wereld. Waar ooit het water klotste tussen Noord- en Zuid-Holland neemt nu een hoog-dynamisch gebied een sleutelpositie in de
22
Metropoolregio Amsterdam in. Er is een krachtige ruimtevraag van kantoren, woningen, infrastructuur, recreatie en natuur in een nog altijd ook agrarische polder. Dit gebied vol contrasten vraagt om innovatieve oplossingen. Het maakt Haarlemmermeer tot een adembenemende casus voor het denken over de toekomst van het (laag-Nederlandse) landschap. [ I ]
PARK21
[ I ]
Boven: Plan voor het inpolderen van de Haarlemmermeer (1839) Midden: PARK21 in de Metropoolregio Amsterdam Onder: Schema voor ontwikkeling van Park21 (2012)
Kleine Vennep
Tussen land en stad, en tussen verleden en toekomst, ligt het erf van boer Molenaar. Generaties hebben de akkers bewerkt, maar Molenaar zal een groot deel van zijn land afstoten en de rest omdopen tot Landgoed Kleine Vennep voor culturele en educatieve activiteiten binnen PARK21. De monumentale schuur op het erf, met een panoramisch zicht op de akkers, plaatste de deelnemers aan de triënnale in het landschap waarover werd gesproken, en evenzo in de transitie van verleden naar toekomst. Hier, op Kleine Vennep, PARK21, Haarlemmermeer, Metropoolregio Amsterdam, vond de Landschapstriënnale een locatie die samenviel met de onderwerpen van gesprek. −−
23
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
In het nieuwe PARK21 tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep komen veel metropolitane ontwikkelingen samen. PARK21 wordt met 1.000 ha even groot als het Amsterdamse Bos maar zal er heel anders uitzien en het ontstaat in een ander krachtenveld. Aan de agrarische activiteit wordt een nieuwe laag van recreatie en gevarieerde leisure toegevoegd, die bijdraagt aan de aantrekkelijkheid, de belevingswaarde en dus het vestigingsklimaat van de metropoolregio. Natuur en cultuur, werk en vrije tijd, groot- en kleinschaligheid, publieke en private activiteiten ontmoeten elkaar volgens nieuwe strategieën en samenwerkingsmodellen. PARK21 is een laboratorium voor ‘het volgende landschap’, waar het metropolitane landschap van de 21ste eeuw vorm krijgt.
[ I ] Het wordt dringen in het volgende landschap Balans van de Landschapstriënnale 2017 Fred Feddes Met bijdragen van Rob van Aerschot, Paul Gerretsen, Rob van Leeuwen, Yvonne Lub en Eric Luiten
De Landschapstriënnale 2017 stelde de grote ruimtelijke opgaven aan de orde die tussen nu en 2050 moeten worden verzoend met het karakteristieke en intensief benutte Nederlandse landschap. Ieder thema van deze Grote Opgaven, van energie tot voedselvoorziening, van klimaat tot leisure, vertelt een rijk en complex verhaal, vol prikkelende gedachten en open einden. Alle thema’s samen bieden complexiteit in het kwadraat. In deze terugblik gaan we op zoek naar een overzicht op hoofdlijnen, en eindigen we met een eerste inventarisatie van lessen en adviezen. De grote vraagstukken die tijdens de Landschapstriënnale aan de orde kwamen, namen om beurten hetzelfde grondgebied weer op een andere manier onder handen. Ze bewogen evenwijdig aan elkaar; op dinsdag spraken andere experts over toerisme en recreatie dan degenen die ’s maandags ‘het eetbare landschap’ hadden doorgenomen, en op vrijdag nam opnieuw een vers gezelschap de energievoorziening ter hand. Telkens werd het vraagstuk, of de oplossing, geprojecteerd op dezelfde kaart van Nederland. Maar omdat er maar één Nederland is, zullen alle thema’s, opgaven en claims vroeg of laat samenkomen op hetzelfde terrein. Hoe dat moet, hoe dat kan, daarop bestaan op dit moment nog slechts aanzetten tot antwoorden. In deze terugblik zal ik eerst een panoramisch beeld schetsen van het komende tijdperk van de Grote Opgaven. Samen met vijf programmatische gangmakers – Rob van Aerschot, Paul Gerretsen, Rob van Leeuwen en Yvonne Lub en Eric Luiten – zal ik aan het eind vier eerste aanbevelingen formuleren. [ I ]
Stapeling Grote Opgaven
Nederland staat in de komende decennia voor een stapeling van grote maatschappelijke en ruimtelijke opgaven. Deze opgaven zijn wezenlijk anders dan halverwege de twintigste eeuw. Toen was de hoofdvraag hoe de groei van de bevolking, van de economie, van de welvaart, van de mobiliteit, eigenlijk de groei van alles en zelfs van het vasteland, een goede plaats kon krijgen binnen het beschikbare territorium. Kenmerkend was, vijftig jaar geleden, de doelstelling van de Tweede Nota over
24
de ruimtelijke ordening: ‘Zolang een volk groeit en zich economisch en cultureel ontplooit, heeft dat zijn weerslag op de inrichting van het land; omgekeerd is een voortdurende aanpassing van de ruimtelijke structuur een voorwaarde voor een goede ontwikkeling van de samenleving.’ Nu zijn we in een andere situatie gekomen met een ander toekomstperspectief. Het zwaartepunt ligt niet langer bij het ruimtelijk herbergen van voortgaande groei vanuit een vanzelfsprekende basiszekerheid, maar bij een ingrijpende omvorming, een transformatie, die ook de vroegere vanzelfsprekendheden en zekerheden niet onberoerd kan laten.
Uit de noodzaak van klimaatmitigatie vloeit de Grote Opgave van de energietransitie voort. We moeten omschakelen van een energiesysteem waarin meer dan 90 procent van de energie uit fossiele bronnen (steenkool, olie, gas) afkomstig is naar een systeem waarin dit minder dan 10 procent zal zijn, terwijl de rest uit duurzame bronnen komt. De energiestromen kunnen dan niet langer discreet worden weggewerkt uit het landschap, maar zullen prominent zichtbaar zijn. En omdat geen enkele energievoorziening zo gemakkelijk zal zijn als de fossiele brandstoffen waarmee we onszelf een tijdlang konden verwennen, zullen we ook efficiĂŤnter en minder verspillend moeten worden. De bodemdaling in de veengebieden van het lage deel van Nederland is al duizend jaar gaande, als gevolg van de ontginning door de mens, maar ze begint nu toch echt nijpend te worden. Ook dit is een Grote Opgave, die op een fundamenteel niveau in ons landschap ingrijpt. Andere opgaven van groot formaat betreffen natuur en
25
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Neem nu de zekerheid van het klimaat waarin wij leven. Het klimaat is niet langer het stabiele basisgegeven dat we ooit in de aardrijkskundeles leerden kennen. Het klimaat blijkt een dynamische grootheid die, net als de bodem of het water, onder menselijke invloed in snel tempo en met onzekere gevolgen verandert. De mens verandert het klimaat door grote hoeveelheden CO2 en andere warmtevasthoudende gassen in de atmosfeer te lozen. Per saldo warmt de aarde hierdoor op, en per gebied kunnen de concrete gevolgen sterk uiteenlopen. Een hogere zeespiegel, grilliger weer, sterkere extremen, heviger stormen, toenemende hitte en droogte, plaatselijk juist verkilling: de precieze aard van de veranderingen zullen we in de komende decennia steeds beter leren kennen. Duidelijk is dat ze niet alleen verstrekkende gevolgen zullen hebben voor de natuur, maar evenzeer voor de menselijke samenleving overal ter wereld. En dus ook voor het precisie-uurwerk van de verstedelijkte delta die we als Nederland kennen. Het is noodzaak, en wijs beleid, om alles te doen wat deze klimaatverandering kan afremmen. Tegelijkertijd moeten we onze leefomgeving aanpassen aan de klimaatveranderingen en verstoringen die nu al onomkeerbaar optreden. Over de eerste taak, mitigatie, zijn wereldwijd afspraken gemaakt in het Klimaatverdrag van Parijs uit 2015. Deze afspraken zijn bedoeld om voortgaande klimaatverandering te stoppen, maar intussen is het klimaat al zo sterk aan het veranderen dat de gevolgen nog eeuwen voelbaar zullen blijven. De tweede taak, klimaatadaptatie, is daarom noodzakelijk om onder de veranderende klimatologische omstandigheden onszelf en onze welvaart te behouden.
biodiversiteit (hoe kunnen we het verlies aan natuurwaarden stoppen), voedselvoorziening (hoe kunnen we meer voedsel dichterbij produceren met een kleinere ‘foodprint’ elders in de wereld), circulaire economie (hoe kunnen we kringlopen sluiten zodat we minder op eindige grondstofvoorraden interen), en mobiliteit (hoe kunnen we bewegingsvrijheid behouden met minder energetische, landschappelijke en gezondheidslast). Het zijn opgaven zonder precedent. Dat geldt voor iedere opgave afzonderlijk, en zeker voor hun cumulatie. We moeten al onze kennis, middelen en wilskracht mobiliseren en er nieuwe aan toevoegen, om deze opgaven effectief en zonder schade aan te pakken. Zeker als we tegelijkertijd de welvaart en het welzijn op peil willen houden, als we ook in de toekomst aangenaam willen wonen, ons willen kunnen ontspannen, en grote aantallen toeristische bezoekers van over de hele wereld willen verwelkomen. Hoe doen we dat, terwijl de economische structuren waarop de welvaart is gebouwd, tot dusver floreerden bij de gratie van gegarandeerde en onbelemmerde energiestromen? De Grote Opgaven van nu verschillen wezenlijk van de kwantitatieve groeivraagstukken uit de twintigste eeuw. Nu gaat het niet in de eerste plaats om het accommoderen van het nieuwe, maar om het behouden van het bestaande levenspeil. En om niet te vervallen tot een louter defensieve houding, is op al deze terreinen een fundamentele, kwalitatieve verandering nodig, een transitie. Naast de energietransitie kunnen we spreken van een voedseltransitie, een mobiliteitstransitie, een woontransitie, een werktransitie, enzovoorts. Het betekent dat we de functie, de betekenis, de waarde, en de praktijk van tal van onze bezigheden diepgaand moeten doordenken en veranderen. Al deze opgaven spelen door alle schaalniveaus heen. Iedereen heeft er thuis, in het eigen leven, mee te maken, terwijl ze tegelijkertijd per streek, dorp en stad spelen, landelijk, in Europees verband en wereldwijd. Deze schaalniveaus passen niet keurig als ringen om elkaar heen, maar kunnen kriskras over elkaar heen schuiven. [ I ]
Leven in onzekerheid
Het leven wordt er, kortom, de komende tijd niet overzichtelijker op. De zekerheden die onze ouders en grootouders in de twintigste eeuw hebben geconstrueerd, zijn geen zekerheden meer. Dat geldt voor sociaaleconomische waarden als een vaste baan, uitzicht op een verzorgde oude dag en een betere toekomst voor onze kinderen, maar het geldt ook voor nog elementairder waarden als klimaat, energie en de bodem onder onze voeten. Het is niet ondenkbaar dat de generaties van de twintigste eeuw op krediet hebben geleefd en dat de Grote Opgaven van nu neerkomen op het vereffenen van de openstaande rekening van toen. Ongeacht of we optimistisch of pessimistisch zijn over ons vermogen om deze grote klus te klaren, duidelijk is dat we voorlopig zullen ‘leven in onzekerheid’, zoals de socioloog Zygmunt Bauman omschreef. Onzekerheid kenmerkt de menselijke conditie op dit moment. Als we nieuwe zekerheden willen, zullen we die
26
[ I ]
Compendium Nederland 2050
Tijdens de Landschapstriënnale 2017 kwamen bijna alle Grote Opgaven voor het voetlicht. De oogst kan worden gezien als een compendium – voorlopig nog in ruwbouw – van het ruimtelijk programma voor Nederland anno 2050. Dit zijn de klemmende thema’s waarover het de komende jaren zal gaan inzake de inrichting en het gebruik van ons land en water. De lange reeks thematische bijeenkomsten overziend, valt het mij op dat er telkens drie vragen aan de orde kwamen, vaak ook in deze volgorde: wat, hoe en wie. Ten eerste de programmatische vraag: wat moet er gebeuren? De Grote Opgaven van energietransitie, klimaatverandering, bodemdaling, voedselvoorziening, woningbouw en meer, denderden voorbij als een stoet van mammoeten. Ze werden indringend, overtuigend en met kennis van zaken uiteengezet. Het besef van urgentie was onontkoombaar: we hebben geen tijd te verliezen. Ten tweede de operationele vraag en de ontwerpvraag: hoe doe je het? Hoe laat je de Grote Opgave landen in het landschap? Als de opgaven onvermijdelijk zijn, hoe benut je ze om het landschap van morgen te vormen? Het maakte een rijke en bonte verzameling aan antwoorden los. De triënnale leek een kraamkamer van nieuwe benaderingen. Concepten, strategieën, beelden, sommige al voldragen, andere nog zoekend en onderzoekend, voorzichtig oefenend of wild speculerend, op microniveau of met weidse gebaren. Ze kwamen niet alleen van de professionals van nu, maar ook van jonge landschapsarchitecten en van de studenten in
27
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
vanuit deze conditie moeten opbouwen. Sommige mensen juichen deze onzekerheid toe. Zij gedijen bij de dynamiek en ze raken erdoor geïnspireerd tot engagement, ondernemerschap, innovatie en avontuur. Voor anderen is dezelfde onzekerheid beangstigend, vooral voor mensen die weinig hebben om op terug te vallen. Voor hen is het belangrijk om houvast te vinden. In het sombere scenario zoeken ze houvast in een defensieve of escapistische houding of in nieuwe vijandbeelden. Maar kan het verlangen naar zekerheden ook een kracht ten goede zijn, een kracht die bijdraagt aan het maatschappelijk slagen van de grote transities die uitzicht bieden op nieuwe zekerheden? Ook dat is een Grote Opgave. We moeten nieuwe, duurzame zekerheid scheppen, en we moeten het samen doen. In onderling vertrouwen, gebruikmakend van de betrokkenheid van burgers en de kennis van deskundigen, en alert op nieuwe vormen van ongelijkheid en ongerechtigheid die als bijproduct opduiken. De grote opgave is het gezamenlijk bouwen aan vertrouwen in de toekomst. Zulk vertrouwen in de toekomst is er niet zomaar. De bijeenkomsten tijdens de Landschapstriënnale 2017 werden sterk gekenmerkt door ‘ingenieursoptimisme’: het kan, misschien krap-aan, maar het kan, dat was de overheersende teneur. De techniek en het ontwerp zullen niet de grootste hindernissen zijn in de realisering van de transities. Zorgelijker zijn de risico’s van maatschappelijke onrust en politieke instabiliteit, niet alleen lokaal en nationaal, maar ook wereldwijd. De Grote Opgaven vergen het uiterste van de democratie. We kunnen de toekomst maken maar ook kapotmaken – wie aan de toekomst werkt, moet dat risico kennen en er een antwoord op hebben.
de Summer School, die de professionals van straks zullen zijn. Zo is er in de loop van de maand een virtueel Landschapstriënnaleportfolio ontstaan van ontwerpideeën. Dat geeft vertrouwen. We zijn er nog niet, maar er is wel een ontwerpcultuur groeiende die voorbereid is, of spoedig kan zijn, op deze opgaven. Ten derde: wie moet het doen? Ja, natuurlijk, iederéén moet het doen, het zijn maatschappelijke opgaven die alle burgers raken, maar wie gaat het leiden, coördineren, wie neemt het voortouw? Dit bleek de lastigste vraag, en dat verraste mij. Je zou verwachten dat een volwassen natie als Nederland een zelfbewuste, ervaren en effectieve organisatie klaar heeft staan, van overheden, ngo’s en bedrijven, die zich intelligent en slagvaardig in dienst stelt van de uitvoering van ernstige Grote Opgaven. Om nogmaals de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening te citeren: ‘Hoe sterker de druk op de beschikbare ruimte wordt en hoe gecompliceerder het maatschappelijke en technische ontwikkelingsproces, des te meer worden de welvaart van allen en het welzijn van de individuele mens afhankelijk van een in het algemeen belang gegeven leiding, dus van ruimtelijke ordening.’ Maar in veel bijeenkomsten bleek deze organisatie zélf een probleem. De vraag wie wat moest doen, schoof heen en weer tussen overheidslagen, of tussen de overheid, de markt en burgerinitiatieven, of tussen de ene sector en de andere, met ook de rol van de burger als onbesliste factor. Iedere grote opgave heeft een zekere overhead nodig, maar nu ging er in dit governance-vraagstuk wel heel veel tijd, energie en geestdrift zitten, die niet wordt besteed aan de Grote Opgaven zelf. Ook als de governance uiteindelijk in de meeste gevallen wél goed op z’n pootjes terecht komt, bijvoorbeeld negen van de tien keer, is dat nog reden tot zorg. Een risico van 10 procent dat een bestuurlijke calamiteit in de weg gaat zitten van een effectieve aanpak, is hoog, zeker in het licht van de urgente grote opgaven. Goed bestuur houdt in dat dit risico wordt geminimaliseerd. De drie vragen – wat, hoe, wie – kwam ik bij iedere sessie tegen. Iedere bijeenkomst behandelde één van de Grote Opgaven. In de loop van de triënnale vond er een dozijn van deze thematische bijeenkomsten plaats, die parallel aan elkaar liepen maar onderling weinig dwarsverbanden kenden. Iedere ochtend trof ik weer een andere groep dan de dag ervoor, die dezelfde kaart als de dag ervoor weer helemaal anders ging inkleuren. De steeds wisselende inkleuring van de Haarlemmermeer, de directe omgeving van de triënnale, is er een mooi voorbeeld van. Het is waardevol dat de grote thema’s uitgebreid afzonderlijk aan de orde zijn gekomen. De volgende stap moet zijn dat ze op ieder niveau – wat, hoe, wie – met elkaar worden verbonden. Deze stapeling maakt het geheel niet per se nog ingewikkelder. Dat de Grote Opgaven ruimtelijk overlappen kan een voordeel zijn. Als je ze intelligent en soepel combineert, worden de oplossingen eenvoudiger en vermoedelijk ook goedkoper. Maar als je het niet slim doet, als je ze sectoraal laat botsen of een integrale aanpak laat verstarren in een gejuridiseerde fragmentatie, dan riskeer je een dure puinhoop. Het verbinden van Grote Opgaven is een Grote Meta-Opgave, en de crux daarvan is de vraag of je het samenbrengen kunt organiseren. Dat samenbrengen kan in een ontwerp, maar of het ontwerp ook de praktijk haalt, hangt af van het bestuurlijk, maatschappelijk, financieel en juridisch vernuft. Daar, in het domein van de wil
28
en van regels en belangen, ligt de sleutel tot slagen of falen. Dan zijn we terug bij de governance-vraag. Zo werd de Landschapstriënnale 2017 onwillekeurig ook een Triënnale van de Ruimtelijke Ordening. Ik schrijf dit met een zekere aarzeling, want het begrip ‘ruimtelijke ordening’ is in het tegenwoordige beleid ernstig uit de mode. Maar de triënnale liet zien dat de grote opgaven die we vroeger tot de ruimtelijke ordening zouden hebben gerekend niet samen met het woord zijn verdwenen. Ze zijn integendeel aanweziger dan ooit. De stapeling van opgaven is misschien nog wel veel groter, zwaarder, dringender dan de opgaven in de jaren zestig toen de kabinetsbrede Tweede Nota over de ruimtelijke ordening werd geschreven. Het is in de beleidswereld een idée reçue dat de ruimtelijke ontwikkeling niet meer zo kan of mag worden gestuurd als een halve eeuw geleden, zo centralistisch, zo overheidsgericht, zo government in plaats van governance. Maar de Grote Opgaven moeten wél worden aangepakt, en ze vereisen ook nu een brede, integrale, slim gecombineerde aanpak waarin het engagement en het vernuft van geen enkel vakgebied of maatschappelijke sector kan worden gemist. De discipline formerly known as ruimtelijke ordening is in verbeterde versie hoognodig aan herwaardering toe. Het volgende landschap
Hoe breed de thematiek ook uitwaaierde, de triënnale bleef bovenal een landschapstriënnale. Niet de abstracte ‘ruimte’ maar het landschap stond centraal. De vraagstelling, het debat en de verbeelding begonnen en eindigden altijd bij het landschap, dat door triënnalevoorzitter Eric Luiten werd gedefinieerd als ‘de gewaardeerde topografische expressie van een samenleving in balans met haar fysieke omgeving’. Het gaat dan niet alleen over bossen, duinen en parken, maar ook over de complexe stedelijke landschappen, de woon-, werk- en infrastructuurlandschappen, die de habitat van de stedeling zijn. Bij iedere Grote Opgave was het tijdens de triënnale niet alleen de vraag hoe het technisch kan en hoe het kan worden georganiseerd, maar vooral ook hoe de opgave zich tot het landschap verhoudt. Dat is een vraag naar expressie, waardering en balans. Past het nieuwe in het bestaande landschap? Maakt het een nieuw landschap? Welk evenwicht streeft het na, en welke expressie? Behoudt het waarden, voegt het waarde toe? Het landschap fungeerde zodoende als een kwaliteitstoets voor de uitwerking van de Grote Opgaven. Iedere Grote Opgave vereist naast technische krachtpatserij en maatschappelijke inzet ook oog voor schoonheid en welbehagen. Iedere Grote Opgave zou daarom een ‘dubbeldoelstelling’ moeten krijgen, zoals dat bij het programma Ruimte voor de Rivier het geval was, waar de twee doelstellingen van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit hand in hand gingen. Het jarennegentigbegrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ heet tegenwoordig ‘omgevingskwaliteit’, maar je kunt het ook gewoon ‘landschap’ noemen. ‘Landschap’ is dan de onlosmakelijke tweede doelstelling van iedere grote ruimtelijke ingreep.
29
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
[ I ]
Uit de rijke oogst van de Landschapstriënnale kunnen vele lessen worden getrokken voor de toekomst van het landschap in de grootstedelijke, metropolitane, context. Sommige lessen zijn stellig, andere aarzelend of vragend, en de losse eindjes zijn niet moeilijk te vinden. Voorlopig leiden we uit deze lessen vier landschappelijke aanbevelingen af. Ze schetsen de contouren van een intersectorale benadering van landschappelijke verantwoordelijkheid. Ze vragen om uitwerking door gouvernementele en non-gouvernementele organisaties die zich de kwaliteit van het Nederlandse cultuurlandschap aantrekken en daarbij een zeker maatschappelijk mandaat hebben. Ze leveren concrete thema’s en inspiratie voor bijvoorbeeld de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) die de Rijksoverheid in de loop van 2018 wil uitbrengen. Ze nodigen evenzeer uit tot betrokkenheid van iedereen die het landschap en de toekomst van Nederland ter harte gaat. 1 Onbebouwde kom. Veel mensen hanteren nog altijd het beeld van een eenvoudige tegenstelling tussen stad en landschap. De werkelijkheid (ruimtelijk zowel als sociaal) is allang niet meer zo overzichtelijk. Het landschap heeft stedelijke betekenis, de stad kan als een landschap worden gezien, en tussen stad en land zitten vele schakeringen. Ons denken en handelen moeten we op die realiteit instellen. Een aantrekkelijk metropolitaan buitengebied heeft betekenis als reservoir van erfgoed, als uitnodigende ontspanningsruimte, als rustige en trage ruimte, als stabiel ruraal domein, als robuuste ecologische structuur en als oogstrelend panorama. Het landschap vertegenwoordigt derhalve een grote waarde, niet alleen voor wie er woont en werkt maar ook voor stedelingen in een groter gebied. Het is tevens een vestigingsfactor bij de internationale concurrentie tussen wereldsteden; als steden met elkaar wedijveren, kan een karakteristiek, aantrekkelijk en toegankelijk landschap de doorslag geven. Om het landschap als vestigingstroef te behouden en versterken, is kennis van het landschap, breed gedeeld besef van de waarde, feitelijke bescherming en ontwikkeling van nieuwe landschappelijke waarden noodzakelijk. Er moet worden gewerkt aan systematische wederkerigheid tussen stad en land, aan kansrijke functionele complementariteit en aan ruimtelijke continuïteit en verbinding tussen de binnenstedelijke een buitenstedelijke omgeving. Ook de ogenschijnlijk onooglijke landschapstypen, zoals infrastructuurlandschappen en rommelzones, vereisen zorg. 2 Maximum laadvermogen. De Grote Opgaven van de komende decennia zullen onvermijdelijk ingrijpen in het landschap. Het Nederlandse landschap is groten deels door mensenhanden gemaakt en het leek tot voor kort oneindig manipuleerbaar. Maar er is een grens aan de fysieke veerkracht van de ondergrond, aan de voorspelbaarheid van het systeem, aan de transformatie van oude structuren en patronen, aan de versnippering van ons uitzicht. Wat is nu de draagkracht van het metropolitane ommeland? Weten we wanneer het maximum laadvermogen wordt getart? Wie bepaalt dat? Deze vragen zullen snel urgent worden, zo maakte de triënnale duidelijk, want op sommige gebieden is een drie- of viervoudige claim niet uitgesloten. Voor een voldragen antwoord moeten deze vragen vanuit uiteen-
30
lopende invalshoeken worden benaderd: maatschappelijk en wetenschappelijk, landschapsecologisch, landschapshistorisch en landschapsesthetisch. 3 Landschapsinclusief handelen. Landschappelijke kwaliteit moet de vanzelfsprekende en gelijkwaardige tweede doelstelling zijn van iedere grote maatschappelijke opgave. Drastische maatschappelijke en ruimtelijke ingrepen kunnen niet worden losgekoppeld van de eis van een leefbaar en aantrekkelijk landschap. Anders gezegd: al het beleidsdenken en handelen moet landschapsinclusief zijn, of het nu gaat om nieuwe verkeers-, woon- en productielandschappen of om natuur-, klimaat- en energielandschappen. Deze landschappelijke ‘dubbeldoelstelling’ moet bestuurlijk, programmatisch en ruimtelijk gestalte krijgen en doorwerken naar ieder schaalniveau. De dubbeldoelstelling moet even vanzelfsprekend worden als de spelregel ‘de vervuiler betaalt’ in het milieubeleid, of het adagium bij de bescherming van archeologische resten: de veroorzaker van bodemverstoring heeft de verplichting om de effecten van zijn interventie op mogelijke archeologische vondsten te onderzoeken.
−−
31
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
4 Landschapsdemocratie. Wie over landschap spreekt, spreekt over de mensen die het landschap maken en beleven. Landschap gedefinieerd als ‘een omgeving die gewijzigd wordt door de permanente aanwezigheid van een groep’, of als ‘de gewaardeerde topografische expressie van een samenleving in balans met haar fysieke omgeving’, dwingt ons na te denken over het organiserend en handelend vermogen van de samenleving en over het hanteren van onderlinge spanningen. De triënnale heeft duidelijk gemaakt dat de samenleving, inclusief het bestuurlijke stelsel, grote moeite heeft om collectieve vraagstukken te hanteren met een omvang en impact zoals die nu aan de orde is. Ook democratisch gezien staan we daarom voor een taak zonder precedent. Er is een spanning tussen de lange adem van het landschap en de kortademigheid die politiek, bestuur en publieke aandacht zo vaak kenmerkt. Er is een spanning tussen alle claims en belangen onderling. En er is een spanning tussen de schaalniveaus, van het mondiale niveau via Europa, Nederland, provincie of regio, gemeente, tot en met de dagelijkse leefomgeving. Onzekerheid, ongerustheid, onvrede en wantrouwen knagen aan de democratische soliditeit en aan de slagvaardigheid van de samenleving; en wanneer de samenleving uit balans is, is ook haar balans met de fysieke omgeving ongewis. Er zijn nieuwe werkwijzen nodig, waarbij burgers, experts, belanghebbende organisaties, bedrijven en bestuurders in een vorm van netwerkdemocratie samenwerken, plaatselijk, regionaal, landelijk. Het landschap kan in deze zoektocht meer zijn dan alleen het decor: wellicht kan juist het landschap met zijn lange adem aanknopingspunten bieden bij het vinden van een nieuw democratisch evenwicht.
p sc ha nd nla
fie ra
W oo
og ch
sc ha
p
lan
ds
ch a
p
To p
nd
ris to
Vr ije
tijd
sla
his ur ltu Cu
Haarlemmermeer als stapelplaats Tijdens de LandschapstriĂŤnnale kwamen de grote ruimtelijke opgaven vooral afzonderlijk aan bod. Ze werden veelal toegelicht met kaarten die een mogelijke ruimtelijke aanpak schetsen. Het zijn indicatieve kaartjes, cartografische gedachteoefeningen, die niet tot in detail zijn uitgewerkt, maar die een goede globale indruk geven. Wat is de optelsom van deze afzonderlijke Grote Opgaven? Om dat te verduidelijken is hier uit bovenstaande kaarten steeds hetzelfde deelgebied uitgesneden. Als casus is Haarlemmermeer gekozen,
32
de gastgemeente van de triĂŤnnale. De uitkomst is frappant: de nog open ruimte van de polder wordt tegelijkertijd bestemd voor voedselproductie, energieopwekking en waterberging, er komen woningbouwlocaties bij en de geluicontour van Schiphol behoudt een dwingende invloed. Zo wordt de stapeling van maatschappelijke opgaven en ruimteclaims zichtbaar. Zullen de afzonderlijke functies elkaar verdringen, of kunnen ze worden gecombineerd? Dat is een indringende vraag voor de komende jaren, niet
ng gi er rb te
ch a
p
wa n
ds
va
an
p
ds
ell
sc ha
Vo e
nd
p En
er
gi
an
ela
ds
nd
ch a
sc ha
p
La ail wa La
De contour van de kaarten loopt vooruit op het per 2019 samengaan van de gemeenten Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude. De kaarten kwamen aan de orde tijdens de LandschapstriĂŤnnale 2017.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
alleen voor Haarlemmermeer maar in uiteenlopende gradaties overal in het land. Het volgende landschap toont zich hier als een ingewikkelde puzzel die veel samenwerking, innovatie en ontwerpkracht zal vereisen.
Boven - Topografische kaart - Charlotte Hilbrand: Inventarisatie woningbouwlocaties MRA - Jandirk Hoekstra: Wateropgave, Provincie Noord-Holland tijdens klimaatdag - Han Wiskerke: Verkenning voedselproductie zelfvoorzienende MRA Onder - Jandirk Hoekstra: Leidraad Cultuurhistorie Noord-Holland - Gemeente Haarlemmermeer: Vrijetijdslandschap - Kees Christiaanse: Noise Landscape - Marco Broekman: Ruimtelijke verkenning energietransitie MRA
33
Op dinsdag spraken andere mensen over toerisme en recreatie dan degenen die ’s maandags het eetbare landschap hadden doorgenomen, en opnieuw een ander gezelschap nam op vrijdag de toekomstige energievoorziening ter hand. Maar omdat er maar één Nederland is, zullen alle thema’s, opgaven en claims vroeg of laat in elkaar moeten worden geschoven. Hoe dat kan, daarop bestaan nog slechts aanzetten tot antwoorden. ––
[ * ]  Kroniek
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
[ * ]
Kroniek 1
Donderdag 31 augustus
Welkom in het landschap ‘Hoe komt het, vraag ik me af, dat we moeite hebben om het eens te worden over de betekenis van landschap? Het woord is eenvoudig genoeg, en het verwijst naar iets waarvan we denken dat we het begrijpen; en toch lijkt het voor elk van ons iets anders te betekenen.’
Die vraag stelde John Brinkerhoff Jackson ooit. Hij was een van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers over het landschap, en hij is zijn hele leven naar een antwoord blijven zoeken. Het definitieve antwoord vond hij niet, maar hij begreep wel steeds beter waarom het zo moeilijk is om het eens te zijn over het landschap. Daar hebben we iets aan, nu het landschap een maand lang veelvuldig over de tong zal gaan tijdens de Landschapstriënnale 2017. Het komt, zo leren we van Jackson, doordat het landschap niet één ding is, maar een enorme en vaak rommelige verzameling van heel veel verschillende zaken. Niemand overziet alles. Iedereen maakt een eigen selectie en noemt dat ‘landschap’. Het programma van de Landschapstriënnale laat dat ook zien. Het is een mozaïek van thema’s en invalshoeken. Het verwijst naar belangen, krachten, herinneringen, ideeën en emoties. Het schiet heen en weer over alle schaalniveaus, van de hele wereld tot en met het erf van Kleine Vennep waar de triënnale te gast is. Het schiet heen en weer van de toekomst van Het volgende landschap naar het verleden en terug naar vandaag. Hoe kunnen we dan toch over het landschap spreken? Om te beginnen door af te spreken dat
36
het bij landschap altijd ook over mensen gaat. Een landschap is een deel van het aardoppervlak, voor zover het in relatie staat tot de mens. Het aardoppervlak kan prima zonder mensen bestaan, maar dan noemen we het geen landschap. En vervolgens onderscheiden we, in navolging van Jackson, twee relaties die het landschap vormen. De ene is de verhouding tussen mens en natuur, de andere is de verhouding tussen mensen onderling. Bij de eerste definiëren we de mens, en dus onszelf, als ‘bewoner van de aarde’ en bij de tweede als ‘politiek dier’. De mens als aardbewoner: dan gaat het over geografie, klimaat, biodiversiteit, natuur en hulpbronnen. De mens als politiek dier: dan gaat het over macht, economie, samenwerking, strijd, ideologie en ongelijkheid. Combineer die twee, schud eens flink, en er komt een landschap uit voort: ‘een omgeving die gewijzigd wordt door de permanente aanwezigheid van een groep’. Maar het landschap hoeft niet slechts een uitkomst of een slotsom te zijn. We kunnen proberen die krachten te sturen, te regisseren, zodat het landschap geen willekeurige vorm krijgt maar een vorm die wij graag willen. Dan komt de landschapsarchitectuur om de hoek kijken. En ook de vraag hoe een welbewust ontwerp zich verhoudt tot het woeste krachtenspel. Nu is het begrip landschap nog altijd complex,
maar we hebben tenminste een schema, een hoofdstukindeling, om patronen in het mozaïek te zien. Sommige onderdelen van het triënnaleprogramma spitsen zich toe op mens & natuur, andere op mensen onderling. Sommige op de krachten, ander op het ontwerp. Het helpt uiteraard dat de Landschapstriënnale zelf al thema’s en deelprogramma’s onderscheidt. Je kunt, in een frivole bui, zeggen dat de Landschapstriënnale zelf een landschap vormt, een gesprekslandschap van hardop denken, rekenen en tekenen, van discussiëren, opponeren en concluderen.
het zwerven tussen de vakgebieden. Ik blijf een tijdje, snuffel rond, trek weer verder. In de loop der tijd heb ik een reservoir van kennis opgebouwd dat ‘de protserige eruditie van de autodidact’ vertoont, om met de schrijver Hugo Claus te spreken. Misschien lijk ik daarmee wel op het landschap zelf. Als u in de komende maand ergens een stille man met een notitieblokje ziet zitten, dan ben ik dat, de snuffelaar, de landschapschroniqueur. Wat dat oplevert, hangt mede van alle deelnemers aan de Landschapstriënnale af. Immers, een chroniqueur is een ‘persoon die gedenkwaardige gebeurtenissen opschrijft’.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
In dit landschap van de triënnale zal ik een maand lang rondwandelen. Af en toe ga ik ergens zitten, Laat de gedenkwaardige gebeurtenissen maar vooral bij ernstige deskundigen, om te noteren komen. wat ik over het volgende landschap hoor. En wat ik opschrijf, laat ik u weten. Ik ben geen notulist en geen razende reporter, maar een chroniqueur. –– Dat is een prettig ouderwets woord dat mij een prettige vrijheid van handelen biedt. Ik ben, in zekere zin, net zo’n straathond als het landschap zelf. Van huis uit journalist, raakte ik gaandeweg verzeild in de ruimtelijke vakgebieden. Ik reisde heen en weer tussen stad en land, tussen architectuur, volkshuisvesting, stedenbouw, landschapsarchitectuur, ruimtelijke ordening, ruimtelijke politiek en ruimtelijke geschiedenis. Soms schreef ik voor een groot publiek, zoals 1000 jaar Amsterdam (2012), soms voor specialisten of openbaar bestuurders, bijvoorbeeld als tekstschrijver van de regeringsnota Belvedere (1999). Onlangs schreef ik een vrolijk essay over Boeren, burgers en buitenlui, het thema van de Open Monumentendag die ook deze septembermaand wordt gehouden. Verder pendelde ik tussen boeken over Stadsherstel Amsterdam (2016) en over Ruimte voor de rivier (2017). Ik werk al heel lang aan het definitieve boek over het ‘verbindingsspoor om Amsterdam’ waarover in de jaren 1860-1870 is besloten en dat het Centraal Station in het Open Havenfront bracht. Ook al ben ik op geen van deze terreinen een volbloed specialist, ik ben wel een specialist in
37
Omleggen van de A9 bij Badhoevedorp. Uit ‘Werklust. Biografie van een gebruikslandschap’, 2015. Foto: Theo Baart
38
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
39
[ ! ]
Suikerbiet Theo Baart
Eind december 1981 fotografeerde ik de jacht bij Dick Bijlsma aan de Hoofdvaart tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep. Een vrolijk samenzijn van boeren en buren. Ik had een paar jaar daarvoor de polder verlaten en was teruggekeerd naar mijn geboortestad. Het wenkend perspectief van een Rietveldstudent was de wereld, niet Hoofddorp. Bijlsma verbouwde suikerbieten. De boeren die kwamen jagen, zoals Geertsema van de nabijgelegen boerderij De President, waren geamuseerd dat de bieten zo laat in het seizoen nog op zijn land stonden. Riskant, maar Bijlsma ging voor de hoogst haalbare prijs. De VINEX-wijk die er eind jaren negentig kwam, was een novum. Niet zozeer door de ongekende maat als wel doordat er een nieuwe ontsluiting kwam. Dat deed men alle die decennia ervoor niet, want het kostte geld, en dus reden de verse nieuwbouwwijkbewoners over de oude boerderijwegen naar de snelweg. Menig leaseauto gleed tijdens de jaarlijkse bietenoogst het talud af, de sloot in. Zo leerden de nieuwkomers dat de polder een landbouwgebied in transitie was. Er is een flinke strook van Bijlsma’s land afgesnoept voor de nieuwe weg tussen rijksweg A4 en de VINEX-locatie. Op de rand van het land verrees een brug van Calatrava, een van de opvallende toegangen tot het toekomstige Park21. Het resterende land van Bijlsma maakt deel uit van het park. In december 2017 ging ik na 36 jaar terug naar Bijlsma. Dick is overleden. Zoon Pieter bestiert al jaren samen met zijn vrouw het boerenbedrijf. Naast nog wat bulk als bieten verbouwt Pieter vooral bijzondere granen die hij levert aan hoofdstedelijke bierbrouwers en broodbakkers. Hij is een van vele boeren in de polder die zich aanpast aan de wassende metropool. Buurman Geertsema heeft allang zijn biezen gepakt naar Zeeland. De boerderij is gesloopt maar de naam bestaat nog. ‘Bedrijvenpark De President, dat is stijlvol ondernemen op een regionale locatie met internationale allure’, aldus de website van de projectontwikkelaar. Ik fotografeer opnieuw de jagers. Op twee na komen ze uit Noord-Brabant. De Haarlemmermeerders willen liever niet op de foto met een Calatrava op de achtergrond. Ze hebben er ooit tegen geprotesteerd omdat de atypische bruggen geld kostten. Dat lag gevoelig bij de oudere polderbewoner. Het idee is hier dat je vooral geld verdient. De stad is interessant maar het echte slagveld, dat minder aandacht krijgt, is het gebied eromheen, waar de bakens vaak razendsnel worden verzet. Waar bestuurders als evenwichtskunstenaars de balans moeten vinden tussen de metropolitane dynamiek en het gevoel van vervreemding van het electoraat die denken dat ze op het platteland wonen.
40
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Ik ben weer teruggekeerd naar Hoofddorp. Wanneer je de ruimtelijke dynamiek van Nederland wilt observeren dan is dit geen gekke standplaats. Pieter Bijlsma staat niet op de foto van de jacht. Hij was druk bezig met het binnenrijden van de bietenoogst. Theo Baart is fotograaf. Zijn laatste boek, Werklust. Biografie van een gebruikslandschap (nai|010), gaat over de transformatie van het landschap in de nabijheid van een luchthaven. Het volgende boek wordt een visuele nulmeting van de Metropoolregio Amsterdam. Een selectie uit zijn werk in Noord-Holland werd tentoongesteld langs een akkerpad tijdens de Landschapstriënnale 2017. ––
41
Foto: Daniel Nicolas
42
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
43
[ * ]
Kroniek 2 Vrijdag 1 september
Landschap als vestigingsvoorwaarde De Landschapstriënnale 2017 maakte een vliegende start met een themadag van de Vereniging Deltametropool over het landschap als troef in een internationale economische concurrentiestrijd tussen steden, oftewel ‘Landschap als vestigingsvoorwaarde’. Tijdens deze studiedag over de waarde van het landschap voor de stad dwaalden mijn gedachten af en toe af naar de jaren zestig, naar Roel van Duin. Niet de provo Roel van Duijn, maar zijn bijna-naamgenoot, de cultuurtechnisch ingenieur en eerste ontwerper van Almere. Van Duin schetste in 1966 in zijn intreerede als hoogleraar in Wageningen de diepgaande functie- en gedaanteverandering van het landelijk gebied. Enerzijds had de moderne landbouw dankzij de techniek steeds minder mensen nodig om hetzelfde oppervlakte te bewerken. Hierdoor zouden honderden dorpen hun traditionele agrarische bestaansreden verliezen. Anderzijds groeide de burgerbevolking sterk. De burgers werden bovendien welvarender en mobieler, en veel van hen zouden hun woning of ontspanning buiten de stad zoeken. Bijvoorbeeld in de dorpen die anders zouden leeglopen. Uiteraard zouden de nieuwkomers andere eisen stellen aan hun leefomgeving. De inrichting van het landelijk gebied moest daarop worden aangepast. Dat was een halve eeuw geleden een treffende analyse van een ontwikkeling die toen al gaande was en die sindsdien is voortgegaan. Het proces is op weinig plaatsen zo scherp te zien als in de Haarlemmermeer met zijn adembenemende ruimtelijke dynamiek. De locatie van de triënnale, het
44
toekomstige Park 21, getuigt ervan dat de evolutie ‘van werkruimte naar woon- en speelruimte’ die Van Duin voorzag, nog lang niet is afgelopen. We zouden Van Duins betoog nu zo kunnen samenvatten: het landschap past zich aan de vestigingswensen van de nieuwkomers aan, nieuwkomers die destijds uit eigen land kwamen en nu van over de hele wereld. Ook nu zal het landschap verder evolueren, met behoud van zijn waarde en toevoeging van nieuwe kwaliteiten. [ * ]
Internationale concurrentie
Steden (of stedelijke gebieden, metropolen) moeten internationaal concurreren om hoogopgeleide kenniswerkers en de bijbehorende bedrijven aan te trekken. De kwaliteit van de leefomgeving is een belangrijke concurrentiefactor, en die leefomgeving strekt zich uit tot ruim buiten de stad. Een aantrekkelijk en toegankelijk landschap is dus niet alleen van waarde voor de bestaande inwoners, het is ook een economische troef. Over deze economische en internationale betekenis van het landschap handelde de studiedag. Hoe metropolen elders in de wereld deze troef benutten of verbeteren, onderzocht de Vereniging Deltametropool in 2016 in de studie Blind Spot. Onze eigen Deltametropool (globaal het gebied
Manifest IJsselmeergebied Het Blauwe Hart als metropolitane verademing
MRA Buitenpoorten - ruimtelijk concept en marketing strategie Bescherming door Ontwikkeling - instrumenten voor het MRA landschap Diemerscheg - tussen hoop en werkelijkheid
Metropolitaan landschap van Rio Janeiro, een van de cases uit ‘Blind Spot metropolitan landscape in the global battle for talent’ (2016). Foto: Frank Kehren
Hart van Holland De Onderhandeltafel - onderbouwde keuzes maken in het landschap
Utrecht MRDH Mooi snel - metropolitane fietsroutes van topkwaliteit
Utrecht Science Park - landschap als podium voor de kenniseconomie
Groene Longen - een handelingsperspectief voor de MRDH Arnhem - Nijmegen Hybride Landschap - meten en ontwerpen aan het stad-land continuüm Drechtsteden Maritiem Cluster - wonen in het getijdenlandschap
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Noord-Brabant Brabant aan Zee - landschap in transitie op de grens van zand en klei Innovation City - ondernemen in het Brabantse Mozaïek
Spot On pilotkaart. Vereniging Deltametropool, 2017
van Den Helder tot en met Eindhoven, en van Emmeloord tot Zeeuws-Vlaanderen) werd vergeleken met onder meer Parijs, het Rijn/Roergebied, Groot Toronto en Rio de Janeiro. Na deze wereldwijde blik concentreerde de aandacht zich ditmaal op twaalf pilots binnen het Nederlandse metropolitane gebied. In de nieuwe publicatie Spot On, die op deze dag werd gepresenteerd, zijn ze uitgebreid gedocumenteerd. Vergeleken met het eerdere wereldwijde onderzoek zijn dit detailstudies, die elk slechts een deel van de metropool beslaan. Het grootste gebied is het IJsselmeer, het kleinste is het Utrechtse
Science Park. De meeste hebben een middenmaat, zoals het gebied Arnhem-Nijmegen, de Drechtsteden, en de Diemerscheg ten oosten van Amsterdam. Elk heeft een eigen vraagstelling en een eigen complexiteit, terwijl het ook de bedoeling van het onderzoek is dat de bevindingen breder toepasbaar zijn. [ * ] Thema’s De Spot On-studies zijn nog niet af, maar de nu getoonde tussenstand biedt al een rijkdom aan ideeën en vragen. Hieruit destilleerde ik de volgende thema’s. De opeenstapeling van opgaven. De last die
45
Boven: Pilot ‘Brabant aan Zee’, synergie tussen biobased economy en innovatief recreatielandschap. Studio Marco Vermeulen Midden: Pilot ‘De Onderhandeltafel’. Wat gebeurt er als de opgaven in het landschap van Het Hart van Holland over elkaar heen worden geprojecteerd?. Fabric Onder: Pilot ‘Utrecht Science Park’, maatschappelijk programma in het Ringpark. Nohnik
46
onvoldoende op hun netvlies. ‘Buitenpoorten’ wil hen ertoe verleiden om de trein te pakken naar stations die onmiddellijk aan een fraai landschap liggen, zoals de duinen bij Castricum, heide en bos bij Bussum-Zuid en het IJsselmeer bij Enkhuizen. Prominent in de aanpak is een marketingoffensief in de stad met posters van het lokkende buitengebied. Ook ‘Groene longen’ in Zuid-Holland combineert ruimtelijk ontwerp met marketing. In ‘Innovation City’ in Brabant worden twee op zichzelf al wervende concepten, ‘Brainport’ en ‘Van Gogh National Park’, aan elkaar gekoppeld. Hoe noem je het? Landschapsarchitect Adriaan Geuze verbaasde zich tijdens de discussie over de weerklank die het thema ‘Landschap als vestigingsvoorwaarde’ tegenwoordig krijgt. Al tientallen jaren wordt aandacht gevraagd voor het landschap, vanuit het belang van het landschap
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
op het landschap drukt, krijgt veel aandacht in de pilots ‘Brabant aan Zee’ en ‘Onderhandeltafel’. Energie, klimaat, woningbouw: het zijn afzonderlijk al enorme opgaven, en ze moeten ook nog eens in hetzelfde landschap terechtkomen. De ‘Onderhandeltafel’ is opgezet als een methode om alle opties tegen elkaar af te wegen, toegesneden op de regio Leiden waarvoor de Omgevingvisie 2040 Hart van Holland wordt opgesteld. Er zullen zware en lastige keuzen worden gemaakt, en de methode moet daartegen bestand zijn. Als je een energieneutrale regio wilt, accepteer je dan ook de bijbehorende windturbines? Is er een methode denkbaar die het weloverwogen knopen doorhakken bevoordeelt boven vermijdingsgedrag? Het feitelijke landschap. Kloppen de categorieën waarin over het landschap wordt nagedacht eigenlijk wel met de praktijk? ‘Hybride landschap’, uitgevoerd in het gebied Arnhem-Nijmegen, richt zich niet op de erkend mooie, waardevolle landschapstypen, maar op stadsranden, overgangsgebieden, rommelzones, kortom op het tussenland dat meestal aan de beleidsblik ontsnapt. Deze nonchalante splinters en stroken blijken samen bijna een derde van het totale gebied te beslaan; een vruchtbaar gegeven voor verdere verkenning. Ook in de pilot ‘Diemerscheg’ speelt veldwerk een belangrijke rol. De onderzoekers waren geschokt over de beknelde en haveloze staat van dit kleinste Amsterdamse schegje. Toch zien ze mogelijkheden voor herstel. Verbinding van stad en land. Veel pilots laten zien hoe de verhouding tussen de stad en het omringende landschap kan worden verbeterd. Soms ligt de nadruk op het overwinnen of verzachten van ruimtelijke en landschappelijke grenzen, zoals bij het ‘Science Park’ bij Utrecht, het ‘IJsselmeergebied’ en de ‘Diemerscheg’. Een betere ontsluiting met fiets- en voetpaden speelt vaak een rol, zoals in ‘Mooi snel’ voor MiddenDelfland. Het tracé van een oude trambaan kan hier nog beter dan nu worden benut voor een doorgaande fietsroute. Marketing. Ook als het omringende landschap prima bereikbaar is, hebben stedelingen het soms
Boven: Pilot ‘Buitenpoorten’, station Santpoort-Noord als toegangspoort naar de duinen. DS landschapsarchitecten en PS City Onder: Pilot ‘Hybride landschap’ , tussenvormen van stad en land in de regio Arnhem-Nijmegen. TU Delft landschap
47
voor de ruimtelijke ordening of voor het welbevinden van mensen. Bestuurders hoorden het welwillend aan, maar daar bleef het bij. ‘Nu gebruiken we het woord vestigingsmilieu – en ineens is iedereen wakker!’ Geuze concludeerde: ‘Soms moet je nieuwe woorden bedenken.’ Het belang van taal, van het vinden van de juiste woorden, komt ook in de pilots aan de orde. Ieder gebied, zoals de ‘Drechtsteden’ en de ‘Groene Longen’, bestaat uit meerdere betrokkenen met allemaal een eigen invalshoek en een eigen taal. Om samen te kunnen werken, is een gezamenlijke taal nodig. Die is niet vanzelfsprekend, maar moet telkens worden uitgevonden en geoefend. Wie doet het? Onvermijdelijk komt de governance aan de orde. Sinds de oude ruimtelijke ordening is verdwenen, zijn ruimtelijke visies en plannen sterker afhankelijk geworden van op maat gesneden samenwerkingsvormen tussen verschillende overheden, organisaties en bedrijven. Dat biedt vrijheid maar ook onwennigheid en onzekerheid. Het kan leiden tot innovatie maar ook tot risicomijding. De pilots bevinden zich nog in de fase van de ideeënontwikkeling die voor iedereen inspirerend is. Het is de opgave om dat gezamenlijke elan ook later te behouden. Sectorale verkokering blijft een taaie hindernis in de uitwerking. Een klein maar veelzeggend voorbeeld komt van de pilot ‘Mooi snel’. Moet dat mooie snelle fietspad in Midden-Delfland worden beschouwd als een recreatieve fietsroute of als een woon-werkroute? Dat lijkt niet van belang maar is het helaas wel, want recreatie en woon-werkverkeer horen ieder bij een andere sector met een andere pot geld, en dat kun je sectortechnisch niet zomaar vermengen. Wat in de praktijk de ideale oplossing zou zijn, een fietspad dat beide tegelijk is, past het minst eenvoudig in het systeem. [ * ] Grote schaal zoekt kleine schaal zoekt grote schaal In de discussie over de twaalf pilots stelde Leen Verbeek, Commissaris van de Koning in Flevoland en voorzitter van de Vereniging Deltametropool,
48
de meest pregnante vraag: ‘Hoe verbinden we de grote schaal met de kleine schaal?’ Het is een vraag zonder pasklaar antwoord, en dus een vraag die nog vaak moet worden gesteld. De grote schaal is die van de reusachtige opgaven op het gebied van klimaat en energie, en van de internationale concurrentiestrijd tussen metropolen. De kleine schaal is die van de bewoners die betrokken zijn bij hun eigen omgeving, die er veel van afweten en zich zorgen maken als het landschap dreigt te degraderen. De verbinding tussen groot en klein is er niet vanzelf. Het vertrouwen van de samenleving in grote verbanden is de laatste jaren zelfs problematisch; zie de moeizame verhouding tussen veel burgers en ‘Europa’. Ook in de benadering van het landschap speelt zo’n spanning tussen schaalniveaus. Ideeën en plannen die op de ene schaal logisch en aantrekkelijk zijn, zijn dat niet automatisch ook op de andere schaal. Hoe kunnen ze wél worden verbonden? Kan dat langs de weg van overleg en participatie? Kan het ook in de vorm van een ruimtelijk ontwerp? De vraag kan ook worden omgedraaid: hoe verbinden we de kleine schaal van deze twaalf studies voor deelgebieden met de grote schaal van de Deltametropool als geheel? Elk van de twaalf laat zien hoe het kan, maar zijn ze ook uit te breiden? Zijn ze toe te passen in een groter en dus nog complexer geordend gebied? Kunnen we, vanuit de betrekkelijk kleine schaal die in de huidige governance-omstandigheden het meest voor de hand ligt, overtuigend en effectief de grote vragen van onze tijd aanpakken? Dat zijn goede vragen voor het vervolg. −− Verder kijken: Blind Spot: http://deltametropool.nl/nl/blind_spot Spot On: http://deltametropool.nl/nl/landschap_als_ vestigingsvoorwaarde LinkedIn groep ‘Landschap Als Vestigingsvoorwaarde’
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Uitreiking publicatie ‘Spot On - het landschap als vestigingsvoorwaarde’ aan bestuurders; opening van de tentoonstelling van Spot On pilotprojecten Foto’s: Mirande Phernambucq
49
[ ! ]
Landschap in de internationale stedenstrijd
Paul Gerretsen
It’s the economy stupid: onder dat motto trad in de jaren negentig een nieuw tijdperk in waarin een economisch argument, even onvermijdelijk als overtuigend, voor vrijwel iedereen doorslaggevend is. Sindsdien heeft dit gedachtegoed ieder heilig huisje successievelijk afgebroken. Ook de ordening van het land, juist bedacht voor een zo efficiÍnt mogelijke benutting ervan voor de hele maatschappij, is gaandeweg overbodig verklaard en terzijde geschoven. Met de crisis van de hieruit voortkomende woekereconomie is na 2008 duidelijk geworden dat niet economische speculatieprincipes, maar de denkkracht van de mens, en daarmee de kenniseconomie, in snel tempo het belangrijkste kapitaal is. De strijd om het hieruit voortkomende talent pakt voor sommigen zeer nadelig uit, maar voor onze stedelijke en landschappelijke leefomgeving zit er een onverwacht perspectief aan met mogelijk ingrijpende consequenties. Landschap zien als vestigingsfactor of zelfs vestigingsvoorwaarde voor mensen en bedrijven is een frame waarmee ook de betekenis van het landschap in overeenstemming wordt gebracht met het heersende economische adagium. Een primair economische kijk op het landschap is natuurlijk niet nieuw. Het Nederlandse cultuurlandschap vindt er zijn basis. Toch maakt de grote afstand in de vermeende relatie tussen oorzaak (een mooi en toegankelijk landschap) en gevolg (economische groei) de bewijslast in dit geval discutabel. Terwijl het waarheidsgehalte en het handelingsperspectief van de economiserende blik op het landschap nog onduidelijk zijn, is de brede acceptatie van het vestigingsfactor-frame onder ontwerpers, onderzoekers, politici en burgers veelzeggend. Er is blijkbaar behoefte en noodzaak om de landschappelijke kwaliteit niet als intrinsieke kwaliteit alleen te benoemen, maar het ook als uitgangpunt te nemen in een discussie over schaarse ruimte in onze haast geheel verstedelijkte natie. De calculerende mens is in ons denken over het landschap centraal komen te staan, en als afgeleide daarvan zijn de landschappelijke kwaliteiten alsnog een onontkoombaar kapitaal. Niet onbelangrijk is de opschaling van onze dagelijkse leefomgeving. Het foerageergebied voor banen en belevenissen, van de high potentials en in hun kielzog van haast iedereen, heeft een omvang die de stadsgrenzen ruimschoots overschrijdt. Tel daarbij de enorme toename in vrije tijd door onze demografische ontwikkeling op, en een aantrekkelijk landschap vertaalt zich steeds navolgbaarder in een sterkere economie. Nederland heeft een ruime landschappelijke verscheidenheid te bieden, maar dan vooral voor de fijnproevers, want het betreft geen spectaculaire kloven, vlaktes of bergkammen. Ook heeft de industrialisatie van de landbouw uit efficiÍntieoverwegingen veel diversiteit gladgestreken. Onze troef is daarom vooral de directe nabijheid van het landschap dat is opgeladen met cultuur, cultuurhistorie en natuurwaarden, en van factoren als openheid, variatie en stilte die op onze gemoedstoestand werken. Bij gebrek aan uitgestrektheid is kwaliteit de sleutel.
50
Toegankelijkheid en zichtbaarheid maken het landschap benutbaar en beleefbaar als onderdeel van de dagelijkse leefomgeving. Tegelijkertijd buitelen de geprolongeerde of nieuwe ruimtevragers (energie, klimaat, stedelijke expansie) over elkaar heen. Ze zijn door hun omvang nog urgenter en complexer dan voorheen, omdat ze niet meer netjes naast elkaar kunnen worden geschikt en omdat elk ervan erg specifieke eisen stelt. Er is meer technische kennis over systemen en dynamiek noodzakelijk dan ooit tevoren om dit nieuwe ruimtegebruik zodanig te integreren dat de landschappelijke kwaliteit niet nodeloos wordt ondergraven. We willen de kool en de geit sparen en dat vergt een veelomvattende aanpak, terwijl we geen zicht hebben op een duidelijke uitkomst en de tijd ontbreekt voor integrale afwegingen in een afgewogen plan. Het décor, zo memoreerde een van de curatoren van de Landschapstriënnale, wordt verbouwd terwijl je nog bezig bent te ontdekken welk spel je er speelt.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
De ontwerpkracht is, zo bleek tijdens deze triënnale, nog niet op stoom. Het is geen sinecure om op de grote en complexe opgave antwoorden te bieden die tegelijkertijd aan alle ruimtevragen voldoen en landschappelijke kwaliteit bewaren of scheppen. De rijke traditie van de landschapsarchitectuur in Nederland verlangt meer inzet en ontwikkeling en een beter verbond met de hardere planningsdisciplines van stedenbouw en planologie. Een nieuwe cultuur van ontwerpen kan met oplossingen komen die verreikend en overtuigend zijn, daar zien we nu al de eerste voorbeelden van ontstaan. Maar het is een gotspe te doen alsof we er daarmee zijn, en een goed geoutilleerd ontwerpersgilde het klusje wel zal klaren. Juist een breed maatschappelijke overtuiging van de onmisbaarheid van landschap als deel van onze door economie gedreven maatschappij maakt het mogelijk tot nieuwe oplossingen te komen. De bereidheid van velen, inclusief onze bestuurders, om een denkraam te volgen waarin landschappelijke kwaliteit de conditio sine qua non is voor onze toekomstige economische ontwikkeling, verlangt serieuze verankering in beleid, besluitvorming en investeringen. Het klinkt als een paradox, dat we het landschap sterker moeten verankeren in de stedelijke conditie om het te kunnen beschermen tegen oprukkende verstedelijking in al haar gedaanten. Toch is met het benoemen van de in kracht toenemende relatie tussen landschappelijke kwaliteit en economische aantrekking een nieuw perspectief ontstaan. De gedachte die er sluimerend aan ten grondslag ligt, If you can’t beat them join them, kent echter een behoorlijk risico en vraagt om een ferme volgende stap. Het uitgangspunt moet zijn dat alle investeringen in onze omgeving telkens een drievoudige doelstelling krijgen: benut het bestaande zorgvuldig, weef het noodzakelijke daarin, en bereik landschappelijke kwaliteit. Het is geen geringe ambitie om met de investeringskracht van de urgente maatschappelijke transities tevens de landschappelijke kwaliteit te versterken, en het is maar de vraag of het altijd mogelijk is. Tegelijkertijd is het beter, weten we inmiddels, de focus te verleggen van een perspectief waarin ruimteclaims met elkaar schaarse ruimte bevechten en het landschap een beroep moet doen op nostalgie en weemoed, naar een perspectief met de landschappelijke kwaliteit als het logische leidmotief. ––
51
[ * ]
Kroniek 3 Maandag 4 september
Datawolk nadert landschap De datatechnologie heeft een groeiende invloed op alle facetten van het leven, en ook op het landschap. Maar wat de landschappelijke gevolgen zijn, moeten zijn of kunnen zijn, daarover wordt nog niet uitvoerig nagedacht. Tijdens de Landschapstriënnale kwam dit thema aan de orde onder de titel ‘Open Landschap / Open Data’. In een filmpje tijdens deze bijeenkomst over Big Data zien we mensen op straat lopen terwijl ze op hun smartphone kijken, in die kenmerkende houding met het hoofd licht gebogen, maar toch ook stevig doorstappend. Het laat zich raden wat ze op het scherm doen: ze lezen hun post, schrijven een kattenbelletje, raadplegen de weersverwachting, maken geld over, kijken alvast hoe hun afspraak eruitziet, zoeken iets op in de encyclopedie. Een generatie geleden gebeurde dit alles niet op straat. Bellen deed je thuis of in een cel, het weer las je in de krant, voor geldzaken ging je naar de bank en voor specialistische kennis naar de bieb. En lopend over straat kon je een eigen bubbel creëren door in gedachten te verzinken. Destijds was je op straat tijdelijk onbereikbaar voor iedere communicatie. Los van je adres, brievenbus en telefoon, los van werk en privékring, in het niemandsland van onderweg. Onbereikbaar zijn kan ook nu nog, maar nu vereist het een bewust besluit, tegen de zuigkracht in van de norm dat je steeds verbonden, bereikbaar, beschikbaar moet zijn. Deze voortdurende connectiviteit heeft onvermijdelijk gevolgen voor de beleving en het gebruik van de openbare ruimte. Maar welke gevolgen? Welke eisen stelt het aan het ruimtelijk ontwerp, welke kansen biedt het? Die vragen zijn al vaak gesteld in relatie tot het stedelijk gebied, maar tot
52
dusver zelden voor het landschapsontwerp. Het is nog grotendeels onbekend terrein. En dan is het gebruik van de smartphone in de openbare ruimte maar een onderdeel van het veel grotere onderwerp, namelijk Big Data in relatie tot het landschap. Het was geen wonder dat dit terrein tijdens de Landschapstriënnale nieuwsgierig maar ook met een zekere aarzeling werd betreden. [ * ]
Big Data
Niet alleen smartphones, ook miljoenen andere computersystemen, netwerken en sensoren produceren onophoudelijk een onvoorstelbare hoeveelheid gegevens. Dankzij de bijna onbegrensde opslagcapaciteit kan al die informatie ook worden bewaard. Deze massa aan gegevens, roepnaam ‘Big Data’, spreekt enorm tot de verbeelding. Wat kan er niet allemaal worden gedaan met zo’n nooit eerder vertoond reservoir van kennis en informatie? Om een beeld van de mogelijkheden te geven, wordt vaak de metafoor van de mijnbouw gebruikt. Big Data is als een ruwe delfstof, die je kunt opgraven of aanboren, en daarna kunt verwerken voor vele toepassingen. Kostbaar als goud, veelzijdig als aardolie. De kunst is om technieken te ontwikkelen die uit de ruwe dataprut precies de juiste, bruikbare patronen destilleren.
Bijvoorbeeld in combinatie met kunstmatige intelligentie, het ‘Internet of Things’ en cloudtechnologie. Optimisten voorzien prachtige toepassingen, die de mensheid ten goede zullen komen en nieuwe ondernemerskansen beloven. Pessimisten vrezen misbruik, en associëren Big Data met George Orwells Big Brother. Het kan nog beide kanten opgaan, misschien tegelijkertijd.
Data in de stedelijke leefomgeving. Spie en Darpa
53
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Farmhack op locatie, boer krijgt weer beschikking over zijn eigen data en men verkent daarvan de mogelijkheden. Farmhack
Jacco Saaman liet zien wat er technisch mogelijk is. Hij is Business Development & Innovation Directeur van SPIE, het grootste installatiebedrijf van Europa, dat onder meer de techniek van Schiphol, de sluizen van IJmuiden en het Noordzeekanaal verzorgt. Vandaaruit heeft hij een overzicht van de reusachtige inspanningen bij bedrijven en overheden om de nieuwste technieken te stimuleren, te ontwikkelen en toe te passen. Zo is voor het mobiele dataverkeer de overstap van 4G naar 5G op komst, met als gevolg dat er zeven keer zoveel masten moeten komen als nu. Saaman: ‘Je kunt je afvragen: willen we 5G wel, maar het willen zijn we al lang voorbij. Het gebeurt, omdat iedereen overal connected wil zijn. Met 5G krijg je 40 gigabyte per seconde, zoals nu al in Beijing. Niemand heeft 40 GB nodig, tot
het er is, en dan ga je het vanzelf gebruiken.’ Een ander voorbeeld is de voortgaande automatisering van de landbouw, met een leidende rol voor multinationals als John Deere en CNH Industrial, beide van origine tractorbouwers. CNH pronkt met een zelfrijdende tractor, die uiterst precies zijn ploegende en zaaiende werk doet dankzij een voortdurende datastroom. Mark van der Net – architect, stedenbouwkundige en programmeur van OSCity – liet voorbeelden zien die iets dichterbij het werkterrein van de landschapsontwerper liggen. Dankzij gegevens van sociale media als Twitter en Instagram kunnen de bewegingen van mensen door de stad worden gevisualiseerd. Het is een intrigerend hulpmiddel om het ruimtegebruik te analyseren. Als je inzoomt kun je zelfs van ieder partje van de stroom het persoonlijke profiel ontwaren. De gemeente Eersel, in de Kempen vlakbij Eindhoven, wil zich van de buurstad onderscheiden door zich nadrukkelijk als groen en ruraal te profileren, maar wel met gebruik van high-tech-middelen die je eerder in Eindhoven zou verwachten. Gemeentelijk innovatiemanager Jeroen Weekers liet zien hoe consequente invoering van nieuwe technieken op lokaal niveau kan doorwerken. Het gemeentelijk glasvezelnet van Eersel bestrijkt inmiddels 98 procent van de adressen. Het is de basis van een veelheid aan toepassingen, variërend van groenbeheer tot strooiroutebeleid, van monitoring van de maatschappelijke effecten van Jeugdzorg tot ondersteuning van innovatieve bedrijvigheid. Niet voor niets staat Eersel op de ranglijst ‘Smart 21’ van de 21 slimste regio’s ter wereld. [ * ]
Eigendom
En dan de keerzijden en de open vragen. Er is inderdaad heel veel mogelijk, beaamde Anne Bruinsma van mede oprichter van FarmHack.nl, dat boeren adviseert bij hun ICT-gebruik. Maar de praktische toepasbaarheid blijft achter bij de belofte. Boeren moeten vaak met meerdere sys-
54
temen werken, die niet goed op elkaar aansluiten, terwijl dat wel zou kunnen. Ook de afzonderlijke toepassingen hebben vérstrekkende nadelen. Neem nu zo’n tractor van John Deere. Een boer die een moderne tractor koopt, mag hem niet zelf open maken, laat staan repareren; dat mag alleen de erkende reparateur. Ook zijn alle data die de boer invoert tijdens het werk, plus de gegevens die de sensoren op de tractor verzamelen, eigendom van John Deere. ‘De tractor is niet meer van de boer en de data gaan rechtstreeks naar de VS.’ Het betekent dat de eigen knowhow en technische kennis van de boer niet meer telt. John Deere staat model voor veel grote bedrijven, betoogt Bruinsma. Het is vanouds een tractorfabrikant, ‘maar inmiddels in de eerste plaats een Big Data company.’ Hetzelfde geldt voor het zadenbedrijf Monsanto. Net als voor Facebook, die graag over alle geüploade foto’s wil beschikken. Er is verzet tegen deze vorm van kennisonteigening, maar de verhoudingen zijn zeer ongelijk. Ook Ivonne Jansen-Dings, van Waag Society in Amsterdam, wijst op de ingrijpende eigendomseffecten van de Big Data-toepassingen. ‘If you can’t open it, you don’t own it’, is haar waarschuwing. Zij laat als tegenwicht voorbeelden zien van kleinschalige Waag-projecten waarin mensen zelf meewerken om toepassingen te ontwikkelen, te maken, en te benutten. Bijvoorbeeld om de zwemwaterkwaliteit in de stad in kaart te brengen, of de beschikbaarheid van sloopmateriaal voor hergebruik, om de luchtkwaliteit te meten of verbetering van de gemeentelijke dienstverlening voor te stellen. Anne Bruinsma van FarmHack licht vergelijkbare projecten toe, zoals ‘Boer en bunder’ met als doel: ‘Data terug in boerenhanden.’ Met een even slim als eenvoudig systeem kan een boer de kwaliteit van de grond gedetailleerd in de gaten houden, zonder afhankelijk te zijn van verre multinationals. Met een simpele data-applicatie kun je ook iets doen aan gevaarlijke verkeerssituaties op smalle landweggetjes, waar grote machines, snelle wielrenners en fietsende scholieren elkaar ontmoeten.
Er duiken meer schaduwzijden op. De sociale media waarvan Mark van der Net dankbaar gebruik maakt, zijn steeds minder scheutig met het vrij beschikbaar stellen van hun data. Het ideaal van ‘open data’ legt het af tegen het bedrijfsbelang van een gesloten, exclusief databezit. Daarmee dreigt de bron voor publiek gebruik van de datarijkdom droog te vallen. En in China is de overheid al ver gevorderd met een systeem om al haar onderdanen te rangschikken volgens een puntensysteem op basis van de beschikbare gegevens. Ja, daar is Big Brother weer.
Onder: de ‘gescande wereld’, 3D puntwolk getoond door New York Times. Ook in Nederland zijn puntwolk-data open beschikbaar.
En landschap?
‘Die virtuele wolk komt een keer naar beneden, en dan wordt het wel heel reëel’, zei Van der Net. Tot nu toe is de wolk nog niet merkbaar in het Nederlandse landschap geland; er waren deze week dan ook tamelijk weinig landschapsarchitecten in de zaal. Maar de wolk komt eraan. De contouren van de Big Data-wolk boven het landschap zijn nog niet scherp zichtbaar, maar elk van de inleiders heeft een deel ervan in stippellijntjes geschetst. Saaman vanuit de techniek, Van der Net vanuit de stedenbouw, Weekers vanuit de gemeente, Bruinsma vanuit de landbouw, en Jansen-Dings vanuit de technologieparticipatie. Met elk van hun verhalen schoof de wolk een klein stukje meer over het landschap. ‘Het landschap wordt doorzoekbaar’, opperde Van der Net, wat intrigerend klinkt, maar nog niet zo concreet. Een aanzet kwam van Staatsbosbeheer, dat werkt aan een studie om ‘1000 nieuwe wandelroutes in 2020’ aan te bieden. In het SBB-landschap zelf hoeft nauwelijks iets te worden gedaan, maar iedere bezoeker kan met een app de eigen voorkeuren aangeven – de steilste hellingen, uitsluitend zandpaden – en krijgt dan een persoonlijk wandeladvies. Het is een eerste voorbeeld van de richting die landschapsontwerpers en -beheerders kunnen inslaan. De grote vragen bleven open. Moeten landschapsontwerpers rekening houden met de alomtegenwoordige bereikbaarheid? Of hoeft dat juist niet? Dertig jaar geleden verdiepten landschapsarchitecten zich in de techniek van de waterstaat, zodat ze vervolgens water als ontwerpmiddel konden benutten; kan een nieuwe generatie ontwerpers evenzo de techniek rond Big Data veroveren? En wat betekent het ‘open’ in open landschap en open data? De wolk gaat niet weg, dus kunnen de landschapsontwerpers van Nederland misschien alvast een vervolgafspraak maken over drie jaar. ––
55
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Boven: aanleg van glasvezelnetwerk in Eersel. Gemeente Eersel
[ * ]
[ ! ] Objectief Nederland
Reinjan Mulder
In 1973 kreeg ik, 24 jaar oud, van de afdeling Kunsten van het Ministerie van CRM opdracht een experimenteel werk te maken dat ik ‘Objectief Beeld van Nederland’ noemde. Maanden trok ik erop uit om volgens een strikte methode een steekproef te trekken uit alle plekken in Nederland. Op elke plek maakte ik vier foto’s en vier dia’s, in vier windrichtingen. Het resultaat zou in het Van Abbe Museum worden getoond, dat toen erg in de verhouding tussen mens en omgeving geïnteresseerd was. Maar voor dit zover was, trad er een nieuwe directeur aan die meer in het geniale, subjectieve kunstenaarschap geloofde, en alles belandde ongezien in een kast. Totdat het Rijksmuseum er recent van hoorde en besloot er in 2016 een tentoonstelling van te maken: Objectief Nederland. Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Berno Strootman zag de tentoonstelling en vroeg zich af hoe deze plekken er tegenwoordig zouden uitzien. Hij vroeg de fotografe Cleo Wächter, 24 jaar oud, om mijn oude plekken opnieuw te bezoeken en te fotograferen. Dankzij Cleo’s minutieuze speurwerk is een geheel nieuw kunstwerk ontstaan, van haar én mijn foto’s. Ze laten haarscherp de veranderingen in het landschap in 43 jaar zien; niet de spectaculairste veranderingen maar de gemiddelde, ‘objectieve’, zoals ook alle foto’s proberen het objectieve Nederland in beeld te brengen. In Nieuw Vennep werden beide series voor het eerst samen vertoond en becommentarieerd door deskundigen uit de wereld van de kunst én het landschap. Voor mij - en mijn oude foto’s - een geweldige ervaring! De foto’s uit 1974 staan in: Reinjan Mulder, Objectief Nederland, uitgeverij Babel & Voss, Amsterdam 2016. Eind 2018 verschijnt: Reinjan Mulder en Cleo Wächter, Objectief Nederland 1974-2017, nai010 uitgevers, Rotterdam (met beide fotoseries en essays door Ludo van Halem, Merel Bem, Berno Strootman, Henk Baas en Peter Delpeut)
––
56
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Objectief Nederland. Reinjan Mulder en Cleo Wächter
57
Objectief Nederland. Reinjan Mulder en Cleo Wächter
58
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
59
[ * ] Kroniek 4
Donderdag 7 september
En als we het nou niet afschuiven naar Groningen? Je kunt lang en breed discussiëren over de zware klimaat-, energie- en verstedelijkingsopgaven die op het Hollandse landschap afkomen, maar je kunt ook gewoon beginnen met tekenen. Onderzoek ontwerpenderwijs de mogelijkheden en beperkingen, en de discussie wordt prompt minder vrijblijvend. Dat was het oogmerk van de Summer School van de Landschapstriënnale, waaraan studenten van 5 tot 8 september deelnamen. Hun voorstellen presenteerden ze op donderdag 7 september. Aan de Summer School deden 51 studenten landschapsarchitectuur uit binnen- en buitenland mee onder leiding van curator Rob van Leeuwen. Ze kregen de opdracht om de grote nieuwe programma-eisen met het bestaande landschap te verenigen. Dat moest in het tijdsbestek van slechts drie dagen, een krankzinnige korte periode die niet alleen garant stond voor korte nachten, maar ook voor grote en onbeschroomde ideeën die zich niet in details verliezen. ‘Doe het onmogelijke, en doe het in géén tijd’, zo vatte Van Leeuwen de opdracht samen. Voor het ontwerpend onderzoek was het gebied van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgekozen, het samenwerkingsverband van 32 gemeenten dat zich uitstrekt tussen Lelystad, de Haarlemmermeer, de Noordzee en ’t Gooi. Het is een geschikt studiegebied, mede dankzij de variatie aan landschapstypen en verstedelijkingsvormen. Voor de Summer School was het gebied in acht delen opgeknipt. De studenten waren verdeeld over tien groepen: acht teams stortten
60
zich op een deelgebied, en twee teams moesten het hele gebied overzien. [ * ] Immense opdracht De opdracht die de studenten meekregen, is immens. Neem alleen al de opgave van de energietransitie. Als we willen afkicken van fossiele brandstoffen, en tegelijkertijd de welvaart willen behouden die we op basis van die brandstoffen hebben opgebouwd, dan zullen we grootschalige energieproductie in de eigen omgeving moet regelen. Die energieproductie zal lang niet zo discreet, netjes uit het zicht weggewerkt, kunnen zijn als voorheen. Een landschap van windmolens en zonnevelden zal ons in onze eigen omgeving de spiegel van onze energieconsumptie voorhouden. Het energieverbruik in het MRA-gebied bedraagt in 2040 naar schatting ruim 200 petajoules (PT) per jaar (daarbij is niet inbegrepen de energie voor verwarming die we nu nog uit aardgas halen). De omvang van de opgave wordt duidelijk als je beseft wat er voor één PT nodig
is; doe voorstellen voor wateropvang en tegen bodemdaling in het veengebied; verbindt stad en land beter; en doe dit alles met oog voor de eigen kenmerken en kwaliteiten van het landschap. Het was vooraf al een unieke oefening, doordat het voor het eerst alle grote opgaven in één ontwerpstudie bijeenbracht. Sectorale studies naar toekomstige ontwikkelingen zijn er al, maar hier ontmoetten ze elkaar, en moesten ze samen een plaats vinden in een ruimtelijk ontwerp. De opdracht is ook uniek doordat ze op een welkome manier bestuurlijke grenzen negeert; de deelgebieden hebben een behoorlijke maat en ze zijn naar landschappelijke logica gekozen. [ * ] In eigen gebied
61
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
De opdracht bevatte tenslotte een ontsnappingsclausule die interessant is omdat-ie niet is gebruikt. Als een team meende dat het vereiste programma onmogelijk in het eigen gebied kon Foto’s: Daniel Nicolas worden ondergebracht, mocht het met anderen onderhandelen over een uitruil. Niemand heeft dat gedaan. Het lijkt erop dat de studenten er een is: 38 windturbines (van elk 3,3 megawatt), of eer in stelden om de spelregels als een gegeven 251 hectare zonnepanelen, of ruim honderdaan te nemen, en de opdracht hoe dan ook in het duizend woningen met zonnedaken. De energieeigen gebied uit te voeren. behoefte van de metropool in 2040 staat dus gelijk aan de capaciteit van meer dan 7.700 wind- Het deed me denken aan de opmerking van turbines. Het aantal windturbines kan omlaag als een game-maakster van IJsfontein, eerder deze week tijdens de bijeenkomst over data en lander grotere exemplaren worden gebruikt, maar in schap (zie Kroniek #3). Deze nieuwe generatie alle gevallen zijn ze prominent in het landschap is gewend aan games met duidelijke spelregels, aanwezig. merkte zij op. Ze accepteren de spelregels en Het uitgangspunt van de Summer School was onderzoeken wat daarbinnen mogelijk is. Zo dat de helft van de totale energiebehoefte (101,7 PT ging het ook in de Summer School: er werd niet om precies te zijn) in het landelijk gebied moet worden opgewekt. Dat zal vooral moeten gebeuren gezeurd over de moeilijke spelregels, ze werden in de vorm van wind- en zonne-energie, aangevuld benut om de ontwerpoefening aan te jagen. Een sleutelmoment viel dan ook in de discussie met biomassa. Elk van de acht groepen moest na afloop. In de tien presentaties kwamen stee13 PJ aan energieproductie in het eigen gebied vast grote aantallen windturbines voor, ook op onderbrengen. Van de twee overkoepelende plaatsen die als gevoelig en kwetsbaar bekend teams kon het ene team uitgaan van een laag staan. Vanuit de zaal kwam de vraag of het ook scenario, 95 PJ, en het andere van een hoog anders kon: ‘Krijg je een aangenaam landschap scenario, 110 PJ. als je het hele energieprogramma in dit gebied Andere eisen waren: plaats 62.000 woningen concentreert? Zou je dat niet liever in bijvoorin het landelijk gebied; zorg dat de helft van de beeld de provincie Groningen neerzetten?’ landbouwproductie duurzaam en regiogericht
Een student kaatste onmiddellijk terug: ‘Vindt u dan dat het Groningse landschap inferieur is?’ De boodschap was duidelijk: je kunt wel schuiven met de windturbines en zonnevelden, maar dat kan geen vrijbrief zijn voor vluchtgedrag of voor het afschuiven van vervelende dingen naar elders. Dit alleen al lijkt mij een belangrijke bijdrage van deze studenten aan de discussie over het toekomstige landschap: wees streng voor jezelf, stel hoge eisen en sta jezelf niet toe te sjoemelen. Sommige studenten gingen zover dat ze de massale zichtbaarheid van zon- en windenergiewinning niet alleen onontkoombaar achtten, maar zelfs toejuichten of er een opvoedkundige waarde aan toekenden als bijdrage aan maatschappelijke bewustwording. Zo mondde het voorstel voor de kuststrook – gegoten in een prachtige verhalende vorm – uit in een liefdesverklaring aan de windturbine, die niet alleen schone energie levert, maar ook esthetische schoonheid. Ook vanuit de zaal werd een heilzaam effect verwacht, bijvoorbeeld door Landschapstriënnalevoorzitter Eric Luiten. Nu is er nog verzet tegen deze grote ingrepen in het landschap, maar volgende generaties zullen er geen moeite mee hebben omdat ze niet anders gewend zijn, meende Luiten. Of is dat te optimistisch? Bewustwording en acceptatie zijn noodzakelijk in de energietransitie, maar er zijn onderweg ook keiharde conflicten te verwachten. Ook daarmee zal de ontwerpopgave zich moeten verhouden. [ * ] Staalkaart Op een van de vele markante beelden uit de presentaties, ‘Oer-IJ’, zien we de grillige vorm van het Alkmaardermeer overlappen met een strak raster van veertig windturbines. Het meer en het windpark zijn twee autonome vormen, waarvan de een niet ondergeschikt is aan de ander. Samen leveren ze een nieuw landschap op dat energie, waterberging, landbouw en recreatie bijeenbrengt. Het is één van de mogelijke vormen die de grote nieuwe ingrepen in het oude land kunnen
62
krijgen. Het kan ook anders. In de Flevopolder staan de windturbines ook strak in het raster, maar daar valt het raster samen met het landschap. In ’t Gooi probeert de plaatsing van de molens zich te voegen naar het bestaande kleinschalige boslandschap. En in de Vechtstreek staan de turbines in de langgerekte corridor van kanaal, spoorweg en snelweg. Dit is de tweede bijdrage van de Summer School aan de gedachtevorming: een staalkaart van mogelijke ontwerpoplossingen. Deze eerste oefenstaalkaart bevat kleine en grote ideeën, prikkelende vondsten en interessante missers. Er moet nog veel worden verbeterd aan het repertoire, maar het begin is er. Er is een ontwerpaanpak mogelijk waarin één van de grote opgaven (energie , klimaat en water, verstedelijking, landbouw) leidend is en de overige volgend zijn. Zo is de energie-opgave leidend in het lage scenario voor het hele MRA-gebied, en zijn de water- en bodemdalingsvraagstukken het uitgangspunt in Waterland. De verstedelijkingsopgave overheerst het hoge MRA-scenario, waar een ‘nieuwe metropool’ wordt gedacht als verbinding tussen Amsterdam en Almere. De aandacht kan ook gelijkmatiger zijn verdeeld. Zoals in Flevoland, waarin energieopwekking, waterberging en natuur elk eigen ‘eilanden’ krijgen in het landbouwraster. Ook in het eerder vermelde ‘Oer-IJ’-gebied tussen de Haarlemmertrekvaart en het Alkmaardermeer hebben alle opgaven eenzelfde gewicht gekregen. Als algemeen beeld wordt duidelijk dat ruimtelijke functiescheiding op royale schaal nauwelijks nog mogelijk is. Menging of multifunctionaliteit is een voor de hand liggende aanpak om het zware programma onder te brengen. De oudere generaties in de zaal vonden dit een opmerkelijke trend. Er werd gesproken over ‘het einde van het modernisme’, en een breuk met de traditie van functiescheiding: ‘You’re offering us an image of fuzziness.’ Maar het kan ook worden uitgelegd als een aspect van verstedelijking. Het landelijk gebied wordt onvermijdelijk stedelijker in de intensiteit waarmee het wordt gebruikt, met meer
landschap’ te voeden. De uitkomst is een waaier van treffende, schetsmatige, wilde, brutale, voorzichtige, zoekende, provocerende beelden, die geen van alle in de buurt van onmiddellijke uitvoering komen, maar die wel het gesprek kunnen scherpen. Het is oefenen op het volgende landschap, in een getekende vorm van hardop denken die uitnodigt en uitdaagt om het hardop denken voort te zetten. En dat kan niet vrijblijvend: wie het niet eens is met een voorgestelde oplossing, verplicht zichzelf om een betere te tekenen. Dat deze beelden door studenten zijn gemaakt, is een extra reden om hun bijdrage aan de beeldvorming serieus te nemen. Want de studenten van nu zijn de professionals van de komende decennia, degenen die de grote opgaven waarover nu wordt gesproken feitelijk zullen moeten ontwerpen. We zullen nog van ze horen. ––
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
functies op kleinere oppervlakten. Uitgestrekte monofunctionele gebieden zijn steeds moeilijker te handhaven. Zo zien we wIndturbineparken die tevens recreatiegebieden zijn, zelfs op zee; hoge woongebouwen op open plekken in het bos in ’t Gooi; bossen die ook voedsel produceren; rijstteelt in Waterland; en een nieuwe generatie fietspaden geplaveid met zonnepanelen. De relatie van de grote ingrepen met het bestaande landschap krijgt het gemakkelijkst vorm in de Flevopolder die toch al een grote maat heeft, en het lastigst in ’t Gooi. Soms biedt het landschap een goed aanknopingspunt voor de ordening, zoals in de Vechtstreek, waar de Vecht als grens is gebruikt tussen contrasterende ontwikkelingen in het westen en oosten. Voor de Haarlemmermeer wordt voorgesteld om het patroon van grondribbels dat bij de Polderbaan de geluidshinder verminderd, over de hele polder uit te breiden. Van de bestaande landschapselementen spreekt de Stelling van Amsterdam tot de verbeelding, als een speels aanknopingspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Zo stelt het hoge MRA-scenario niet alleen een nieuwe metropool in het IJmeer voor, maar wil het ook de driekwartcirkel van de Stelling voltooien met een sliert eilanden in het Markermeer. De studenten zijn niet al te zeer onder de indruk van bestaande gevoeligheden. Ze hebben er weinig moeite mee om de Hollandse veengebieden van Waterland en het Oer-IJ-gebied, die al eeuwen wegzinken onder de door mensen veroorzaakte bodemdaling, te benutten voor wateropvang. Daar zijn het immers de meest geschikte plaatsen voor. Het is een breuk met een eeuwenlange traditie van draineren, maar het kan evengoed worden uitgelegd als het rechtsomkeert maken uit een doodlopende weg. [ * ] Tekenend hardop denken De Summer School was mede bedoeld om ruimtelijke beeldvorming op gang te brengen, en daarmee de gedachtevorming over ‘Het volgende
63
2
1 3
1 Masterplan en windenergiebos in de Metropoolregio Amsterdam, laag scenario. Team: Abdul Said Ahtar, Qingyun Lin, Maria Sachsamanoglou, Abhinaya Gnana, Sara de Vos
4 Flevoland, met energie- en waterzuiveringseiland in de ‘agrarische zee’. Team: Lotte Embregts, Ayu Prestasia, Ellen Schallmayer, Ilya Tasioula, Nick Vermeulen
2 Waterland, met ruimte voor wateropvang, rijstteelt en windturbines langs de kust. Team: Marcel Buchholz, Franka Fontijn, Alexandra Karampournioti, Annemarieke de Kloet, Menno Werner
5 ’t Gooi, met voedselbos, wonen in hoogbouw en windturbines. Team: Denise Stuur, Eleni Chronopoulou, Dagmar Haas, Liang Yechen, Lise Smits
3 IJmeerkust, met een nieuwe, verbrokkelde kustlijn. Team: Lieteke Aalders, Antonis Athanasiou, Marianne Bekkers, Hong Ge, Meike Waa
64
5
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
4
65
7
6
8 6 Metropoolregio Amsterdam, hoog scenario, met een nieuwe stad in hoge dichtheid tussen Amsterdam en Almere, en met eilanden die de Stelling van Amsterdam voltooien. Team: Louis Knubben, Hanneke Beijleveld, Albin Overdiep, Mingyang Yang, Xiaozhu Zhang 7 Vechtstreek, met de Vecht als grens tussen het natte oosten en het energielandschap in het westen. Team: Joline Galjaard, Chang Liu, Lucas Roozen, Maarten Schenk, Robin van Spijk 8 Haarlemmermeer, met een nieuw patroon van multifunctionele grondribbels. Team: Timothy Djagiri, Reinier Gramsma, DaniĂŤlle Henkens, Eva Ventura, Malou Visser
66
9 Noordzeekust, een duurzaam energielandschap, recreatie gekoppeld aan wind op zee. Team: Vanshika Bharaj, Dirco Kok, Yao Lu, Sjors Reemers, Eva Willemsen 10 Oer-IJ, wateropvang, energie, duurzame landbouw en recreatie geĂŻntegreerd. Team: Michiel Bakx, Suzanne Brug, Maria Chrysoula-Akriv, Wanxin Liu, Federica Sanchez
9
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
10
67
[ ! ] Summer School: de ruimtelijke ontwerpopgave Rob van Leeuwen
De studenten van de Summer School wierpen zich op de ruimtelijke ontwerpopgave van het volgende landschap, en hun werk bestond uit vier delen: de opgave, het ontwerp, de ruimte, en dat bij elkaar brengen. De opgave – de stapeling van vele grote opgaven, zie elders in dit boek – is immens en het Nederlandse landschap zal er overal mee te maken krijgen. Het ontwerp staat nog in de kinderschoenen; wat en waar zijn in beeld te brengen, maar hoe, daar zijn we nog niet echt aan toegekomen. De ruimte, dat is het geliefde landschap waar het angstaanjagend grote programma een plaats zoekt, en dat ook daarna nog geliefd wil zijn. Dit alles bij elkaar brengen, dat was de taak waarvoor de studenten gesteld werden. Het was vreemd genoeg een uitzonderlijke taak, want deze reuzenopgave wordt nog zelden in zijn alomvattendheid door professionele instituties en adviseurs aangepakt. Het is ook een noodzakelijke taak. Als we het volgende landschap niet aan projectontwikkelaars willen overlaten, moet de kwaliteitskwestie in een vroeg stadium aan de orde komen. Waarom vroegen we het aan studenten? Omdat het volgende landschap hun landschap is. Omdat zij niet zijn bezwaard met de heiligheden en het verdriet van het landschap. Omdat zij het nieuwe omarmen, al of niet met respect voor het oude. Wat deden ze? Zij bereidden het landschap voor. Zij voerden een bewerking uit die het volgende landschap ‘klaar zet’ om het overweldigende programma te kunnen ontvangen. Hun boodschap was: Er is meer nodig dan inpassing. In sommige studentengroepen was dit de aanloop naar een concept, een huishoudelijk hulpmiddel om een ontwerpproces dynamiek te geven. Die concepten vonden ze vaak in het landschap zelf; de aanknopingspunten waren vaak structuren die niet ontworpen waren voor de landschapstransitie, maar daarbij wel kunnen helpen. In andere groepen bleef het niet bij een landschaps-specifiek aanknopingspunt, maar speelde ook een landschaps-specifieke opgave, zoals de bodemdaling in de veengebieden. Wat hierin doorschemert is de notie dat programma’s van deze omvang niet alleen vragen om een bewerking van programmaonderdelen (‘inpassing’) maar ook van het landschap zelf. Erkend moet worden dat bestaande (en geliefde) landschapshoedanigheden in hun essentie zullen veranderen als ze een zo groot en noodzakelijk programma moeten opnemen. Dan is niet de vraag of maar hoe een landschapstransitie moet plaatsvinden. Sommige studenten bewerkten eerst de opgave zelf. Zij zagen de dreun aankomen die de reusachtige windturbines en uitgestrekte zonne-akkers aan het landschap zouden uitdelen, en zochten naar alternatieven en sterke combinaties. Het leverde ‘uitvindingmomenten’ op, waarin juist door verrassende koppelingen nieuwe mogelijkheden en
68
vormen in beeld kwamen. Ze ontwierpen modellen, een soort ufo’s van zelfvoorzienende combinaties, die tezamen het programma leverden. Vervolgens moesten die ufo’s wel landen in het landschap. Dat leidde tot een drietal bewerkingen: opneembaar maken, inpasbaar maken, en inpassen. Opneembaar maakten zij hun ufo’s door de maten te onderzoeken. Kan het erin? Past het in de plattegrond? Inpasbaar maakten zij de ufo’s door de vormgeving van de onderdelen ervan te relateren aan wat het landschap aan vormen biedt. Lijkt het ergens op? Het inpassen tenslotte gaf nog twee bewerkingen te zien. De eerste was aanpassen aan de landingsplaats. De tweede bewerking was het doen uiteenspatten van de ufo: de onderdelen zochten zich, met behoud van verband, een plek in het landschap. Drie dagen Summer School is weinig, en toch: er kwam veel aan het licht. Dit is een uitnodiging aan de vakwereld en de beleidsmakers: doe dit zoveel mogelijk, opdat de toekomst niet alleen vervuld lijkt met problemen, maar er ook kansen en mogelijkheden tussendoor glimmen. ––
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
69
Summer School. Foto: Daniel Nicolas
70
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
71
[ * ]
Kroniek 5
Vrijdag 8 september
Landschap ontdekken daar waar je dacht dat het niet kon zijn Verhalen en plannen uit zeven grote stedelijke gebieden ontmoetten elkaar op het internationale symposium ‘Confrontations in the Metropolitan Landscape’, dat de Vereniging Deltametropool op vrijdag 8 september belegde. De opgaven en aanpak in de stedelijke landschappen van Birmingham, Melbourne, Milaan, Stockholm, Taipei en Toronto werden vergeleken met die van westelijk Nederland oftewel de Deltametropool. Aanstekelijke projecten wezen naar een nieuw perspectief en zetten aan het denken. Iedere stad en iedere metropool is uniek. Tegelijkertijd delen stedelijke gebieden overal ter wereld tal van eigenschappen, patronen en problemen. Zeker in een gemondialiseerde economie en cultuur zijn de uniformerende krachten sterk, maar ook de drang om de eigen bijzonderheid te benadrukken neemt toe. Dat maakt de vergelijking tijdens dit symposium leerzaam. De zeven steden delen een sterke bevolkingsgroei. Klimaat-, energie- en duurzaamheidskwesties spelen overal. Ook is er de noodzaak om hoogwaardige openbare ruimte en groen te waarborgen tegen alle kapitaalkrachtige ruimtedruk in. Voorts worstelt vrijwel iedere metropool met de spanningen tussen effectief ruimtelijk optreden en zorgvuldige democratische processen, en tussen de schaal van de grote vraagstukken en die van de bestuurlijke verkaveling. Gelukkig zijn metropolen tevens samenballingen van kennis en creativiteit, en dus van inspirerende ideeën om de kluwen van grootstedelijke vraagstukken op nuchtere of lucide wijze te ontwarren. Zij domineerden dit volgeladen symposium. (Overigens past hier nog een kanttekening: het betreft hier allemaal steden in het bevoorrechte deel van de wereld.)
72
[ * ]
Wederzijdse afhankelijkheid
De opgaven klinken inmiddels vertrouwd voor wie de Landschapstriënnale bezoekt. We moeten in de komende decennia veel meer energie in de eigen omgeving opwekken, wateropvang regelen voor een grilliger klimaat, de landbouw verduurzamen en de economie meer circulair maken, nog heel veel woningen bijbouwen vanwege bevolkingsgroei en huishoudenverdunning, en bij dit alles het toch al druk bezette landschap aantrekkelijk houden of mooier maken, al was het maar om zijn waarde voor het vestigingsklimaat. Alles bij elkaar betekent dit een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen stad en landschap. De stad heeft een aantrekkelijk landschap nodig om te ademen, te ontspannen en als vestigingstroef in de internationale economische concurrentie, maar ook om allerlei functies onder te brengen die niet in de stad zelf passen. En het landschap heeft de stad nodig om te worden beschermd tegen te grove ingrepen, die echter zelf vaak ook een stedelijke ratio hebben. Voor Nederland specificeerde rijksadviseur Berno Strootman het opgavenpakket. De kwesties van klimaat, water en bodemdaling komen
slechts de leefbaarheid voor een selecte groep veelverdienende expats, terwijl de leefbaarheid voor miljoenen anderen dagelijks moet worden bevochten. De aantrekkelijkheid van de stad is bovendien maar voor een deel te danken aan bewust menselijk ingrijpen. Dat het in Melbourne aangenaam leven is, is te danken aan een mix van planning, prettige natuurlijke omstandigheden, en verwaar lozing die toevallig goed uitpakte. Voor de anderemetropoolgebieden geldt een vergelijkbare mix, al zal de precieze mengverhouding verschillen. [ * ]
Pal onder je neus
Tot zover de opgaven; welke oplossingen kunnen ontwerpers bieden? Bescherming van mooie landschappen is een deel van het antwoord, maar het is niet voldoende. Wat kun je nog meer doen? Nou, bijvoorbeeld nieuwe landschappen ontdekken, zoals Ken Greenberg, Kathryn Moore en Kees Christiaanse lieten zien. Stedenbouwkundige Ken Greenberg presenteerde The Bentway, een nieuw stedelijk park in zijn thuisstad Toronto. Een stad die razendsnel groeit en verdicht, heeft ook nieuwe parkruimte nodig, terwijl die ruimte vrijwel onvindbaar of extreem duur is. Het is dan sensationeel als je ineens, door nét iets anders naar de stad te kijken, pal onder je neus de mogelijkheid van een nieuw landschap ziet, waar je tot dan toe altijd
Vergelijking van drie Westeuropese metropolen. College van Rijksadviseurs
73
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
bovenop de aloude opgave om dit kwetsbare laagland droog te houden. De verstedelijking is één deel van een opmerkelijke binnenlandse volksverhuizing: het toch al stedelijke westen groeit verder, terwijl de randen van het land, van Groningen via Limburg tot Zeeland, krimpen en vergrijzen. Zowel groei als krimp levert hoofdbrekens op. De energietransitie hangt samen met de belofte dat Nederland volgens EU-afspraak in 2050 volledig CO2-neutraal zal zijn. Het schiet niet erg op, constateerde Strootman. De CO2-uitstoot is op dit moment 6 procent lager dan in het peiljaar 1990. Als we ons best doen zitten we in 2035 op 25 procent, en daarna resteren nog slechts vijftien jaar om de overige 75 procent weg te werken. Dat lijkt ondoenlijk. Of kan het wel? Het vereist in ieder geval een kabinet dat zich daadkrachtig met lange-termijnvraagstukken engageert, opperde Strootman. Of we zo’n kabinet krijgen, was ten tijde van het symposium nog even afwachten. Ook andere steden hebben specifieke kenmerken en zorgen. Zo moet Birmingham zich ontworstelen aan de lelijkheid, de vervuiling en de slechte reputatie uit het industriële tijdperk. Melbourne kampt met watervragen, bosbranden en The Economist. Iedere keer dat Melbourne door het weekblad wordt uitgeroepen tot leefbaarste stad ter wereld, zoals vorige maand voor de zevende keer, gaat er een diepe zucht door het ambtelijk apparaat. Want The Economist meet
overheen had gekeken. Dan blijken er zelfs in een volle stad verrassend grote terreinen beschikbaar te zijn die alleen nog wakker moeten worden gekust: ‘Hidden in plain sight.’ Bijvoorbeeld de langgerekte ruimte onder de opgetilde snelweg door Toronto, de Gardiner Expressway. Jarenlang is gestudeerd op de toekomst van deze stadssnelweg, onder meer in een prestigieuze internationale prijsvraag waaraan Rem Koolhaas, West 8 en Bjarke Ingels deelnamen. De ruimte onder de snelweg, daarentegen, heeft vanaf de bouw in 1966 nauwelijks aandacht gekregen, totdat Greenberg er de mogelijkheden zag voor een stedelijk park. Dankzij een gift van 25 miljoen dollar van een filantropisch echtpaar dat iets aan de stad wil nalaten, kregen de plan vorming en de uitwerking een vliegende start. Na de presentatie van het plan eind 2015 is het nu volop in uitvoering. Het parkplan verandert een niemandsland in een feestelijk openbaar gebied. Het verbindt buurten, gebouwen, loop- en fietsroutes die voorheen geïsoleerd lagen. Er komen podia, een opgetild fietspad, en ’s winters een reusachtige ijsbaan. Zo ontstaat onder de pilaren van de snelweg geen conventioneel park maar een ‘ultieme hybride ontmoetingsruimte’, die hecht is ingeweven in de ruimtelijke en sociale structuur van de stad. De Amerikaanse landschapsarchitecte Elizabeth Barlow Rogers vat de wisselwerking met de stad samen: ‘As the park becomes more city-like, the city becomes more park-like.’ De naam The Bentway is ontleend aan wat in het Engels ‘bent’ heet en in goed Nederlands ‘bint’ of ‘gebinte’: de constructie van kolommen en dwarsliggers waarop het dek van de snelweg steunt. Greenberg vertelde met plezier dat de binten vrijwel dezelfde verhoudingen kennen als de klassieke tempel van Palmyra. Greenberg: ‘Het zou je nooit lukken als je een stedelijke colonnade van deze afmetingen wilde maken. En hier kregen we het zomaar cadeau.’ De Britse landschapsarchitecte Kathryn Moore vertelde een vergelijkbaar verhaal over de rivier de Tame in de Engelse Midlands bij Birmingham. De rivierzone is sinds de industriële revolutie als de
74
Boven: Sugar Beach, Toronto. Foto: Merten Nefs Midden: Aanleg van de Gardiner Expressway in 1960. Foto: City of Toronto Archives Onder: Artist’s impression van het nieuwe stadspark The Bentway in Toronto. PUBLIC WORK
[ * ]
luchthavens. Ze troffen er veel maneges, golfbanen die door de luchthaven worden geëxploiteerd, en vaak ook een ‘last stop before the airport’: een plaats à la Hoofddorp waar de bedrijvigheid gedijt omdat de huurprijs de helft lager is dan even verderop op het luchthaventerrein zelf.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
achterkant van de stad gebruikt, vervuild, verrommeld en doorsneden door alle infrastructuur die de stad ergens kwijt moest. Lang gold de Tame als de smerigste rivier van het land. Maar ook hier kun je de wereld op z’n kop zetten, aldus Moore, die een krachtig pleidooi hield voor een actieve en initiërende rol van de landschapsarchitect in planning en ontwerp, desnoods in de vorm van guerilla landscape architecture. De ontwerper kan een nieuwe manier van kijken introduceren, een nieuwe kaart van het gebied tekenen, en daardoor een nieuwe richting wijzen. Onder het aankoeksel zag ze wat de verloederde Tame Valley in wezen nog altijd is: een vallei. En als je eenmaal uitgaat van de samenhang van een riviervallei, in plaats van de latere versplintering, kan het gebied een nieuwe cohesie en een nieuw leven krijgen. Deze verandering van perceptie is het keerpunt; het geeft richting aan het herstel van de vallei, en aan het toegankelijk maken door middel van voetpaden. Het effect kan zich uitstrekken tot de stad Birmingham als geheel, die zichzelf herontdekt als ‘The City of Valleys’, de stad der valleien. Moore: ‘Wie weet willen er straks zelfs mensen in Birmingham wonen omdat ze graag in Birmingham willen wonen, en niet alleen omdat ze geen andere keuze hebben.’ Lawaailandschap
Een nieuw landschapstype ontdekken, dat deed ook de Nederlands-Zwitserse architect Kees Christiaanse die tijdens het symposium zijn onderzoek ‘The Noise Landscape’ en het gelijknamige boek presenteerde. Luchthavens hebben een grote impact op hun omgeving, niet in de laatste plaats door de afdruk van de officiële geluidscontouren op het landschap. Binnen deze contouren zijn bepaalde vormen van ruimtegebruik verboden of ingeperkt, terwijl andere functies juist kunnen gedijen. Christiaanse en zijn onderzoeksgroep van de ETH Zürich inventariseerden nauwgezet het lawaailandschap van Schiphol en zeven andere Europese
Het historische Milaan als stad met tuinderijen (boven) en de herontdekking van dat gegeven in nieuwe stadslandbouwconcepten in het Parco delle Risaie als onderdeel van het landbouwpark ten zuiden van Milaan. Beelden uit de presentatie van Luisa Pedrazzini.
75
De ironie van de contour is dat de luchthaven met zijn geluidshinder tegelijkertijd de openheid van het landschap beschermt. Schiphol heeft in het verleden een uitgestrekt banenstelsel gekregen, met banen die zijn aangepast aan verschillende windrichtingen. Dit is tegenwoordig niet meer nodig, en Schiphol zou nu dus veel compacter kunnen. Maar juist door de weidsheid van het banenstelsel waaiert het restrictieve contourenlandschap breed uit. Christiaanse: ‘Zonder contouren zou de Metropoolregio Amsterdam een veel sterkere sprawl hebben gekend.’ Welke ontwerpmogelijkheden dit geluidslandschap biedt, is verder te onderzoeken. Vanuit dezaal werd betreurd dat het landschap niet op basis van eigen kwaliteiten wordt gedefinieerd, maar op basis van restricties. Anderzijds: de restricties zijn hard genoeg om een krachtige bescherming te garanderen, vergelijkbaar met de militaire ‘verboden kringen’ rond de forten van de waterlinies, of met de Gardiner Expressway in Toronto, de snelweg die voorlopig de harde garantie voor het park The Bentway vormt. Christiaanse gebruikte het lawaailandschap voor een pleidooi om de aandacht van stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten niet alleen op de compacte stedelijkheid te richten, maar juist ook de uitgestrekte stedelijke landschappen met een lagere dichtheid, de ländliche Urbanität, tot onderwerp van studie en ontwerp te nemen: ‘We moeten instrumenten hebben om daarmee om te gaan.’ [ * ]
‘Keep the City Cool’
Nog was de casuïstiek niet uitgeput. Tang Yung-Ching gaf een spectaculair overzicht van de 21ste-eeuwse grote werken in Taipei. Zoals het Riverside Park, een hoogwaterplan gecombineerd met een snoer van 29 parken, bijna als een stedelijke variant op het Nederlandse Ruimte voor de Rivier. Waar mogelijk worden snelwegen verwijderd en openbare ruimten verbeterd, waardoor ook een historische stadspoort kon worden bevrijd uit de wurggreep van een snelwegknooppunt. Het netwerk van fietspaden wordt uitgebreid en ingericht voor woon-werkverkeer,
76
De ‘lawaailandschappen’ van vier grote luchthavens in relatie tot het stedelijk gebied. De rode lijn markeert de 55dB-zone. Uit: Noise Landscape. Benedikt Boucsein, Kees Christiaanse, Eirini Kasioumi en Christian Salewski.
Foto van het dagelijks leven in het lawaailandschap: Lara Sciuto en Jan Peters, 2012.
en er zijn grootschalige plannen die wateropvang, natuurontwikkeling en energieopwekking combineren, onder motto’s als ‘Sponge City’ en ‘Keep the City Cool’. Luisa Pedrazzini (Regio Lombardije) vertelde over nieuwe verbindingen tussen de stad Milaan en de landbouw uit de directe omgeving, met enerzijds lokaal voedsel in de stad en anderzijds voet- en fietspaden door het buitengebied. Hierbij kwam overigens niet aan de orde dat het succes mede te danken is aan de sterk gewortelde Italiaanse beweging rond Slow Food, die
voedselkwaliteit en lokale productie niet louter economisch beschouwt maar bovenal als een culturele waarde. In Nederland is een dergelijke betrokkenheid met kwaliteit en nabijheid van voedselproductie vooralsnog minder ontwikkeld. Katherine Sundermann en Andy Fergus (Melbourne School of Design) konden uit Melbourne geen grote projecten melden, maar wel de strijd van planners om woningbouw te voorkomen in sterk overstromingsgevoelige gebieden op de Flood Map, en de uitdaging om de stad koel te houden in tijden van hittestress. Bescheiden maar interessant waren de kleine buurtparkjes, pocket parks, die kunnen ontstaan door de bovenmatig brede straten van Melbourne te versmallen: een bijzondere vorm van herbestemming. [ * ]
energie en creativiteit meteen aan het ontwerp van het park zelf worden besteed. Het is de vraag welke les hieruit te trekken is. Vergelijkbare miljonairs liggen in Nederland niet voor het oprapen. Als ze er zijn, steken ze hun geld liever in een eigen museum dan in een
Zweeds polderen
De herontdekking van de Tame-vallei bij Birmingham. Onderdeel van project HS2LV - Reinventing the Region, a proposal to develop the HS2 Landscape Vision (2011). Kathryn Moore en Arup
De stadspoort van Taipei voor en na verwijdering van de spaghetti van infrastructuur. Foto’s City of Taipei, uit de presentatie van Tang Yung-Ching. Foto’s: City of Taipei
77
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
De opgaven zijn duidelijk, het portfolio van goede ideeën en praktijken groeit aan. Een belangrijke zorg is bijna overal: hoe organiseer je het? Hoe past de schaal van de opgaven op die van het bestuur? Het blijkt een constant zorgenkindje. In sommige gebieden wordt het nog gecompliceerd door de hardnekkige neiging om de bestuurlijke verhoudingen doorlopend te veranderen, zoals in Nederland, en ook in Melbourne waar geen effectief bestuur op metropolitane schaal bestaat. Twee mogelijke uitzonderingen zijn Taipei en Stockholm. Taipei door een vrij strak centralistisch beleid, en Stockholm vanwege zijn sterke en vrijwel ongebroken traditie van regionale planning. Maar ook daar, benadrukte Bette Lundh Malmros, hebben de 26 gemeenten waaruit de regio bestaat een zeer machtige positie. Om toch overeenstemming te krijgen is een intensief proces van Zweeds polderen noodzakelijk. ‘Samenwerking is zo belangrijk, en daar zijn wij na zeventig jaar planning nog steeds goed in.’ The Bentway in Toronto is in dit gezelschap een zondagskind, dankzij het filantropische echtpaar dat meteen aan het begin alle financiële sores wegnam. De slepende en vaak frustrerende zoektocht naar financiering voor goede initiatieven kon hier worden overgeslagen, zodat alle
openbaar park. Maar misschien moeten overheden en bedrijven zich aangesproken voelen door het elan dat door een niet-stroperige financiering wordt gehonoreerd: kan het anders, beter, vlotter, met minder bureaucratische procedures en dus minder overhead? [ * ]
Duchamp
Wat konden we leren van dit symposium? Greenberg, Moore en Christiaanse lieten zien dat ontwerpers de samenleving op een andere, vruchtbare manier naar stad en land kunnen laten kijken. Landschap is niet alleen buiten de stad te vinden, en landschap is niet alleen datgene wat aan de stad voorafgaat, of wat overblijft na verstedelijking. De stad kan zelf ook landschap voortbrengen. Om John Lennon te parafraseren: landschap is wat er kan gebeuren terwijl je andere plannen maakt. Ineens zie je de mogelijkheid van een landschap, onder een dikke laag stof en aankoeksel, op plaatsen waar je vergeten was te kijken, waar je het jarenlang over het hoofd zag, of waar je niet de moeite nam om te kijken omdat je dacht dat er toch niets van waarde kon zijn. Je ziet het bij toeval, of omdat je, zoals Greenberg, geïnspireerd bent door Duchamps flessenrek en door de Parijse leus uit 1968, ‘Sous les pavés, la plage’. Onder het plaveisel ligt het strand, onder de snelweg het stadspark, en wie weet wat er onder de geluidscontour kan liggen. Om die potenties te herkennen, heeft de samenleving landschapsarchitecten en geestverwanten niet pas nodig als er ontworpen moet worden, maar al veel eerder: op het moment dat er goed naar het bestaande landschap en de bestaande stad moet worden gekeken, op het moment dat er beloften van landschappen moeten worden gevonden, ook daar waar ze onmogelijk lijken te kunnen bestaan. En dus eigenlijk altijd. Dat was de rode draad van het symposium, een draad die we ook de komende weken kunnen blijven volgen. ––
78
Lobbenstructuur van Stockholm. Stockholm County Council
Melbourne, wederom ‘s werelds meest leefbare stad (presentatie Katherine Sundermann en Andy Fergus). The Guardian / The Economist, 2017
Debat en workshops tijdens het symposium ‘Confrontations in the metropolitan landscape’. Foto’s: Daniel Nicolas
79
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Verder kijken: The Bentway: http://www.thebentway.ca/ The Noise Landscape: https://www.naibooksellers.nl/ the-noise-landscape-a-spatial-exploration-of-airports-andcities.html; http://www.thenoiselandscape.com/ Project HS2LV - www.landscapethejournal.org/On-theright-track Parco delle Risaie, Milaan - www.parcodellerisaie.it
[ * ]
Kroniek 6
Dinsdag 12 september
Op zoek naar het volgende woonlandschap In West-Nederland moeten tot 2040 naar verwachting bijna een half miljoen woningen worden bijgebouwd. Dat kan voor een deel in bestaand stedelijk gebied gebeuren, maar het moet ook daarbuiten, op al dan niet reeds aangewezen bouwlocaties. Welke opgaven en mogelijkheden biedt dit voor de relatie tussen het wonen en het landschap? Dat was het onderwerp van ‘Het volgende woonlandschap’ op dinsdag 12 september. Als chroniqueur zit ik in de regel stil op de tribune, maar nu heb ik mij voor het eerst met de loop van een discussie bemoeid. Ik deed dat rijkelijk laat, namelijk minder dan een kwartier voor de afronding, zodat mijn interventie geen sturende invloed meer had op het discours. Maar het moet hier worden vermeld. Want deze sessie over ‘het volgende woonlandschap’ verliep anders dan ik had verwacht. [ * ]
Want het is niet vanzelfsprekend dat we het wonen in de 21ste eeuw op dezelfde manier blijven benaderen als in de twintigste. De betekenis van het wonen kan veranderen, evenals de maatschappelijke arrangementen en de economische of energetische basis. Misschien omdat het moet, omdat het kan, of omdat we het anders willen. Als we toewerken naar een energietransitie, een economische transitie, een mobiliteitstransitie –
Een transitie in het wonen
Het wonen verdient het om diepgaand te worden doordacht, zo vond ik vooraf. Het past in de reeks met de andere grote thema’s, zoals energie, klimaat, duurzame landbouw en circulaire economie. Bij geen van deze thema’s nemen we in de vooruitblik naar de rest van de 21ste eeuw genoegen met de status quo, aangezien de toekomst wel eens heel anders kan zijn dan wat wij in de afgelopen eeuw voor vanzelfsprekend hielden. Die fundamentele aanpak verwachtte ik ook voor het wonen.
80
Tudorpark, Haarlemmermeer. Foto: The Flagstone Company BV
niet meer vanzelf nu de oorspronkelijke motieven grotendeels zijn verdwenen. Veel werk is schoner en kleinschaliger dan toen, en kan prima met het wonen worden geïntegreerd. Dit kan een deel van het woon-werkverkeer overbodig maken en bijdragen aan de sociale cohesie in buurten waarin mensen zowel wonen als werken. Het kan samengaan met het aanmoedigen van economische activiteit en kleinschalig ondernemerschap in nieuwe wijken (in plaats van grootschalige bedrijfsmonopolies). Het particulier opdrachtgeverschap is zoetjesaan de kinderschoenen ontgroeid. Er zijn demografische aanleidingen zoals de toename van het aandeel alleenstaanden, ouderen, en gesplitste en samengestelde gezinnen. Ook vanuit energie-, klimaat- en mobiliteitsoogpunt verdient het wonen een kritisch onderzoek. Genoeg redenen om jezelf los te denken van het heden en te verkennen wat de transitie in het wonen kan inhouden. En wat het voor het landschap kan betekenen. Als de kleinste korrel van het wonen verandert, kunnen we daaraan op landschappelijk niveau voorbij gaan, of opent het ook daar nieuwe perspectieven? [ * ]
Pinda
Dit alles kwam tijdens ‘Het volgende woonlandschap’ slechts beperkt aan bod. Het conventionele idee van ‘wonen’ overheerste: huisjes zijn kleine black boxjes, bouwsteentjes voor een
Woongebouw in Almere Oosterwold, ontwerpen door Bureau SLA. Foto: Filip Dujardin
81
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
waarom dan niet naar een transitie in het wonen? Het gaat dan niet alleen over de woningbouwopgave als macroverschijnsel (hoe zetten we honderdduizenden woningen weg) en op mesoniveau (hoe maken we een fatsoenlijke en rendabele gebiedsontwikkeling met gewilde woonmilieus, bij wie liggen het initiatief en de zeggenschap). Ook de kleinste korrel van het wonen verdient bezinning. Wat betekent wonen in sociologische, psychologische, zelfs filosofische zin? Hoe verhoudt het wonen als menselijke bezigheid zich tot de woning als gebouwtype? Is het nu dominante type ook de beste standaard voor de toekomst, of zijn er andere scenario’s denkbaar? En hoe verhouden die scenario’s zich tot het landschap? Deze vragen worden nu vrij weinig gesteld. Woningen worden op vele manieren berekend, gerangschikt en gedecoreerd – uitgevoerd in tudorstijl of modernistisch, landschappelijk aangepast of contrasterend – maar de woning zelf is een black box. De woningtypologie kent een beperkte variatie. De bulk weerspiegelt een leefwijze die in de twintigste eeuw de marktnorm is geworden (woonkamer met open keuken, ouderslaapkamer, twee kleine kinderslaapkamers), maar die dat niet noodzakelijkerwijs zal blijven. Misschien is het zinvol om de black box open te breken. Aanleidingen zijn er genoeg. De scheiding tussen wonen en werken die in de twintigste eeuw een hoge vlucht heeft genomen, spreekt
woonmilieu, die je ergens kunt neerzetten, in verschillende uiterlijke vormen en rangschikkingen, maar die zelf niet ter discussie staan. De projecten die deze dag aan de orde kwamen, lieten een zorgvuldige en genuanceerde vorm van gebiedsontwikkeling zien. Zoals het wijkje Tudorpark bij Hoofddorp, dat een romantische Engelse sfeer wil oproepen en zichzelf aanprijst met zijn isolement: ‘Geen doorgaand verkeer, maar wel goed bereikbaar voor mensen die er echt moeten zijn.’ Landgoed Wickevoort, elders in de Haarlemmermeer, is de herontwikkeling van een terrein dat ooit is aangelegd als beschermde woonomgeving voor mensen met epilepsie en geestelijke beperkingen, zodat de afscherming van de buitenwereld hier al een historisch gegeven is. Gebiedsontwikkelaar Frans Holleman (BPD) vertelde over het vergelijkbare wijkje Steenbrugge bij Deventer en landschapsarchitect Steven Delva over Reeve bij Kampen. Alle vier zijn keurig ontworpen, met een weloverwogen verhouding tot het landschap. Reeve sluit in zijn vorm aan bij het polderlandschap, Steenbrugge is meer besloten, Tudorpark is geordend in een pindavormige plattegrond. Ze besteden ruimschoots aandacht aan duurzaamheid; Steenbrugge is zelfs gasloos. Het zijn voorbeelden van de hoge kwaliteit van de hedendaagse Nederlandse wijkenbouwkunst. Maar toch: Is this all there is? Het zijn allemaal tamelijk gesloten woonenclaves die op afstand liggen van de moederstad waarvan ze toch volledig afhankelijk zijn. Het zijn gethematiseerde outer suburbs op z’n Nederlands, met de illusie van zelfstandigheid maar met een minimum aan voorzieningen en zonder noemenswaardige economische bedrijvigheid. Ze worden aan de man gebracht als ‘dorp’, maar het zijn evenmin dorpen als Meerstad of Blauwestad steden zijn. Ze zijn ontwikkeld vanuit een integrale benadering die echter niet alles integreert. Ze kunnen niet zonder auto’s. Dit type woonenclave kan een onderdeel zijn van het volgende woonlandschap, maar het kan toch niet het énige antwoord zijn? Wat is er daarnaast mogelijk?
82
Boven en midden: Reeve, een nieuw dorp in de rivierdelta. Delva landscape architecture / urbanism Onder: Stedelijke landschapstructuur van Zuid-Holland, als drager van bestaande en nieuwe woonmilieus. marco.broekman
Er kwamen een paar flarden van antwoorden voorbij. Bijvoorbeeld in de presentatie door Joe van der Veen, projectleider bij de gemeente Almere, de gemeente die zich bewijst als het meest experimentele woonlandschap van Nederland. En in het pleidooi van Jandirk Hoekstra (Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit Noord-Holland) om geen genoegen te nemen met
een bulkbenadering van de woningbouwopgave. Als er in de Metropoolregio Amsterdam 250.000 woningen bij moeten komen, is het noodzakelijk om die massa op te breken in specifiekere opgaven, op basis van demografie, woonwensen en andere factoren, aldus Hoekstra. Heel even kwam ook de betaalbaarheid van het wonen aan de orde, maar die kwestie werd vanwege de moeilijkheidsgraad aan de zijlijn geparkeerd. [ * ]
Challenge
[ * ]
Hoeder van het landschap
Op een lager schaalniveau kwam twee cases aan de orde die uiteindelijk misschien iets anders illustreerden dan de bedoeling was. Martin Verwoest presenteerde de regiovisie van ‘Hart van Holland’, het regionaal samenwerkingsverband van tien gemeenten met Leiden als grootste partner. Het is een inhoudelijk boeiende en diepgravende visie, die onder meer de energieopgave rigoureus zichtbaar maakt. Maar onvermijdelijk ging het gesprek al snel ook over de bestuurlijke merites en sores van het vrijwillige samenwerkingsverband. De samenwerking van tien gemeenten heeft veel voordelen: het is een hanteerbare en effectieve schaal, en bovendien verbindt het gebied de twee
83
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Waarover ging het wel? De verhouding tussen landschap en woningbouw op het hogere schaalniveau kwam uitgebreid aan de orde, namelijk de schaal van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). MRA en MRDH stonden voorheen samen bekend als de Randstad, waarvan ze respectievelijk de Noordvleugel en de Zuidvleugel vormden. Informeel zijn ze beide onderdeel van de Deltametropool die zich nog verder uitstrekt. Tegenwoordig opereren ze grotendeels los van elkaar, elk in een vrijwillig samenwerkingsverband dat metropoolregio wordt genoemd. Ze zijn ongeveer even groot, ze tellen respectievelijk 33 en 28 gemeenten, en ook hun woningbouwopgaven zijn vergelijkbaar, pakweg een kwart miljoen tot 2040 in de MRA en bijna evenveel in de MRDH. Ruimtelijk en landschappelijk zijn er aanzienlijke verschillen tussen de twee gebieden. Ze hebben een andere planningscultuur, en het in tweeën uiteenvallen van de Randstad als belangrijk bestuurlijk samenwerkingsverband heeft nogal wat beurse plekken in de onderlinge relatie veroorzaakt. De pijn lijkt inmiddels verminderd, maar de lacherigheid waarmee de ‘challenge tussen noord en zuid’ (aldus gespreksleider Paul Gerretsen) gepaard ging, verraadt nog altijd enige ongemakkelijkheid. Charlotte Hilbrand (MRA) benaderde de relatie tussen woningbouw en landschap vanuit de kwantitatieve woningbouwopgave. Ze liet zien hoe de MRA alle bestaande gegevens over de plancapaciteit analyseert, met als uitkomst dat
er in de reeds vastgestelde locaties ruimte zit voor bijna 300.000 woningen. De verwachte woningbouwopgave kan ruimschoots worden gerealiseerd in nu al aangewezen gebieden, concludeerde zij. Er is geen noodzaak voor de recente wildwestplannen om de waardevolle landschappen van de Amstelscheg en Waterland te bebouwen. Marco Broekman (MRDH) benaderde de opgave van de andere kant: hoe kan het landschap worden toegerust op de massale bouwdruk? Grote delen van het Zuid-Hollandse landschap zijn goed op orde – de kust, de delta, het veenweidegebied – en de aandacht richt zich daarom vooral op de zwakke ‘binnengebieden’ tussen de steden en dorpen, die veelal lijden onder verwaarlozing en versnippering. De opgave is om van deze tussengebieden verbindingsgebieden te maken, zodat ze een sterke landschappelijke structuur vormen met een eigen kracht en een eigen logica, als een raamwerk voor de verdere verstedelijking. Het zijn twee invalshoeken waarvan het de moeite waard is om ze te combineren, om zo een gelijkwaardige ontmoeting van woningbouw en landschap te arrangeren. Noord en Zuid hadden de neiging om meteen samen te beginnen met tekenen.
Metropoolregio’s die vaak rug aan rug staan. Zo’n vrijwillige samenwerkingsvorm zou eigenlijk moeten worden toegejuicht, maar blijkt in de praktijk lastig. Want als het vrijwillig is, kan het dan wel officieel bestaan? De andere casus was Almere met zijn experimenten in particulier opdrachtgeverschap, autarkie, duurzaamheid en vergroening. Wat hier opviel – juist doordat het niet opviel – was de afwezigheid van bestuurlijke complicaties. Alles zit in één gemeente, met voldoende oppervlakte om een ruime diversiteit te herbergen, en met het voordeel dat veel grond in gemeentelijk eigendom is. Eindelijk eens een gebied zonder governancesores. Het maakt nieuwsgierig naar een vergelijkend onderzoek tussen gebieden met hoge en lage bestuurlijke complexiteit. Juist voor het landschap is het belangrijk dat de bestuurlijke orde deugt, als waarborg tegenover de vele harde belangen die gemakkelijk voor zichzelf kunnen opkomen. Zo kwam als vanzelf de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het landschap aan de orde. Na de grote decentralisatiebewegingen blijken er in de praktijk allerlei leemten en onduidelijkheden te bestaan, waarvan de landschappelijke kwaliteit en samenhang een gemakkelijk slachtoffer kunnen zijn. Daarom, zo was deze dag te beluisteren, is er behoefte aan een duidelijk adres voor het landschap; aan iemand die verantwoordelijkheid neemt voor het landschap, iemand die je op het landschap kunt aanspreken zonder dat die je meteen doorverwijst naar een ander. Om de term ‘bestuurlijke verantwoordelijkheid’ te omzeilen, werd een alternatief gevonden: wie is – gedifferentieerd naar schaalniveau – de hoeder van het landschap? Omdat er een vertegenwoordiger van het ministerie van IenM aanwezig was, Emiel Reiding (directeur Nationale Omgevingsvisie), werd ook de rol van de rijksoverheid aangeroerd. Helaas kon Reiding weinig concreets vertellen, al was het maar omdat iedereen in afwachting is van de komst van een nieuw kabinet. Of daarin een minister van langetermijnzaken zal zitten, een
84
Minister van Tijd, Ruimte en Toekomst zoals door de aanwezigen geopperd – dat is afwachten. Maar de hoeders van het landschap moeten ook buiten de rijksoverheid worden gevonden. [ * ]
Culturele waarde
Er kwam deze dag veel behartenswaardigs voor het voetlicht, maar intussen dreven we af van het thema wonen. Vandaar dat de landschapstriënnalechroniqueur voor het eerst zijn vinger opstak. Zou het een volgende keer werkelijk over het wonen en het woonlandschap in de 21ste eeuw kunnen gaan, niet alleen als een marktgoed maar ook als een culturele waarde? De slotwoorden van triënnalevoorzitter Eric Luiten kunnen dan van pas komen. Hij herinnerde eraan dat veel van de ruimtelijke taken die de rijksoverheid in de twintigste eeuw op zich nam hun oorsprong vonden in initiatieven uit de samenleving. De overheid adopteerde de maatschappelijke behoeften en maakte ze tot basis van succesvol beleid. De overheid hanteerde als vanzelfsprekend een dubbele doelstelling: enerzijds moest aan harde eisen worden voldaan, anderzijds werd dit benut om kwaliteit te scheppen of te behouden. Deze dubbele doelstelling is ook te herkennen in het recente programma Ruimte voor de Rivier, dat tegelijkertijd bijdraagt aan waterveiligheid en landschappelijke kwaliteit. Maar de rijksoverheid is druk doende om veel van de ooit geadopteerde taken af te stoten, terug te sturen naar de eigen verantwoordelijkheid van de samenleving. Het is een ‘prachtig experiment in nostalgie’, aldus Luiten, maar het landschap raakt opnieuw verweesd en moet op zoek naar nieuwe adoptieouders. In de samenleving groeit bezorgdheid over de teloorgang van het landschap; hoe kan die bezorgdheid operationeel worden gemaakt? Wie kunnen de nieuwe adoptieouders, de hoeders van het landschap zijn?
Het ligt voor de hand om institutionele hoeders te zoeken, bijvoorbeeld bij provincies, gemeenten, regio’s of grote grondeigenaren als Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat. Of toch weer, volgens hetzelfde procedé als voorheen, de rijksoverheid. Maar zou niet iedereen hoeder kunnen zijn, als we anders gaan wonen, en door middel van het wonen een andere relatie met het landschap vormen? –– Verder kijken: Tudorpark - www.tudorpark.nl Landgoed Wickevoort - www.wickevoort.nl Reeve - www.delva.la/nieuws/delva-la-presenteert-nieuwe-dorpreeve Verkenning stedelijk landschap Zuid-Holland - www. marcobroekman.com/1701-verkenning-zuid-holland Omgevingsvisie Hart van Holland 2040 - www. omgevingsvisie2040.nl
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Boven: Hoofdstructuur van de omgevingsvisie Hart van Holland 2040 Onder: Uitbreiding Oostvaardersplassen (presentatie Joe van der Veen, gemeente Almere)
85
[ * ]
Kroniek 7
Vrijdag 15 september
Halverwege: wat mis ik? Het is nu 15 september en de Landschapstriënnale 2017 is halverwege. Ik heb in de eerste helft veel aardige mensen meegemaakt en slimme en inspirerende ideeën gehoord, en intussen stevige buien doorstaan op mijn dienstfiets onderweg van en naar station Nieuw-Vennep. Landschapstriënnalebezoekers zijn prettig gezelschap, zo kan ik melden. Ze slagen erin de ernstigste vraagstukken van onze eeuw op een vriendelijke en ontspannen manier aan de orde te stellen. Wat die ernstige vraagstukken zijn, kan ik inmiddels dromen, want bijna iedere inleider varieert op de stapeling van opgaven voor energie, klimaat, duurzame landbouw, verstedelijking en recreatie in een al flink belast landschap dat ook nog eens aantrekkelijk moet blijven of mooier moet worden. Hoe al die opgaven afzonderlijk kunnen worden uitgevoerd, laat staan in onderlinge samenhang, dat weten we ook na een halve maand nog niet goed. Maar met de dag worden er inspirerende en provocerende beelden en concepten toegevoegd aan het collectieve Landschapstriënnaleportfolio voor het volgende landschap. En telkens duikt de lastige vraag op hoe je een voortvarende aanpak van de grote opgaven in het landschap daadwerkelijk kunt organiseren. Ondernemend en bestuurlijk Nederland mag dan doorgaans van goede wil zijn, het is in praktische zin gebrekkig geoutilleerd voor vraagstukken van deze orde; de governance blijft een slecht zittend pak. Ondertussen tikt de klok door, zoals rijksadviseur Berno Strootman beklemtoonde aan de hand van de slakkengang waarin we de CO2uitstoot verminderen.
86
[ * ]
Asfalt, staal en beton
Ontbreekt er ook iets in het rijk geschakeerde programma van deze Landschapstriënnale? Ja, ik mis een van de zwaarste onderdelen van het hedendaagse en ongetwijfeld ook volgende landschap, namelijk het asfalt, het staal en het beton van de infrastructuur. Ons landschap bestaat voor een krachtig deel uit (snel)wegen, spoorwegen, waterwegen, luchthavens, met de bijbehorende bermen, kaden, installaties, bebouwingen en vrijwaringszones. Dit verplaatsingslandschap heeft een grote impact in termen van ruimtebeslag, energieconsumptie en financieel belang, het beïnvloedt de wijde omgeving, het speelt een rol in de wereldeconomie maar ook in het leven van iedere volwassene en ieder kind. Dat zal in het volgende landschap nog steeds zo zijn. De infrastructuur als landschap kwam in de voorgaande twee weken af en toe ter sprake, vooral tijdens het internationale symposium op 8 september. Ken Greenberg presenteerde het nieuwe park The Bentway onder de opgetilde snelwegspaghetti van Toronto. Kathryn Moore lichtte haar werk toe aan de HS2, de hogesnelheidslijn Londen-Birmingham. Kees Christiaanse behandelde het landschap van de geluidscontouren rond luchthavens. Deze casussen benadrukten nog eens dat het Nederlandse mobiliteitslandschap meer aandacht en een eigen themadag op de triënnale had verdiend. Zeker met de Haarlemmermeer als uitkijkpost. Infrastructuur lijkt soms de olifant in de kamer van het landschap. Het is moeilijk om er omheen te kijken en toch proberen we dat, misschien niet
met opzet maar vanuit een soort twintigsteeeuwse sleur. [ * ]
Abstract
[ * ]
In het hart
In hoeverre stuurt en definieert het verkeer het volgende landschap? Kunnen we ons andere scenario’s voorstellen dan business as usual? Kunnen we het mobiliteitslandschap als landschap opwaarderen zoals in Toronto? En stel dat de snelwegcapaciteit niet hoeft te groeien, maar kan krimpen en dus kan worden herbestemd zoals in het klein met sommige stadsstraten in Melbourne gebeurt? Als we nadenken over nieuwe energie- of woonlandschappen, houden we de infrastructuur dan buiten de discussie, of klopt ze in het hart van iedere gedachtevorming? Ik heb de indruk dat de spaghettihectares meestal buiten het gezichtsveld blijven. Niet met opzet, maar gewoon omdat ze zo vanzelfsprekend en alomtegenwoordig zijn dat we ze over het hoofd zien. En omdat ze het domein zijn van een eigen, machtig specialisme. De impliciete aanname lijkt dat, wat er ook gebeurt, de mobiliteitspatronen en de infrastructuur in het volgende landschap in essentie hetzelfde zullen blijven, met hooguit wat meer elektrische autootjes. Is dat zo? Oké, uw landschapstriënnalechroniqueur is hier buiten zijn boekje gegaan door verslag te doen van een onderwerp dat niet op het programma staat. Maar misschien kunnen we, wanneer het gaat over energie, wonen of wat dan ook, desalniettemin af en toe de olifant in de ogen kijken. ––
Aanleg tweede Coentunnel. Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat
87
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Een van de erfenissen van de twintigste eeuw is de ruimtelijke functiescheiding. Wonen en werken werden uit elkaar getrokken, en daar waren destijds begrijpelijke redenen voor. Het probleem was echter dat wonen en werken, ruimtelijk van elkaar gescheiden, toch altijd weer bij elkaar moeten komen, zelfs op dagelijkse basis en voor miljoenen mensen. Dat noemen we woon-werkverkeer. (In het weekeinde afgelost door recreatief verkeer.) Over dit verkeer hebben ruimtelijke planners en ontwerpers lange tijd opmerkelijk luchtig gedaan. Wonen en werken waren harde, zware functies, maar het verkeer ertussen leek lichtvoetig, gewichtsloos als een briesje, moeiteloos stromend, dynamisch en modern, panta rhei. Het kreeg een bijpassend abstract jargon, waarin we het graag over ‘netwerken’ en ‘mobiliteit’ hebben om het zo immaterieel mogelijk te doen klinken. Intussen werd de ene plak asfalt na de andere gelegd, hectare na hectare, opgesierd met bruggen, viaducten en turboklaverbladen, en geflankeerd door spoorwegen en polderbanen. Het is een magistraal, dwingend en gulzig landschap dat gedijt op een aanhoudende toestroom van fossiele brandstoffen. De ooit zo ijle categorie
verkeer, bedoeld om de ordentelijke scheiding van wonen, werken en recreëren te dienen, is zelf een zwaargewicht geworden. Grote delen van stad en land zijn ‘gaan staan’ naar de infrastructuur in plaats van andersom.
[ ” ]
‘Het landschap zegt: Kom, ontdek mij, ontwikkel jezelf ’
Interview met schrijver Kader Abdolah over de Landschapstroonrede Door Martin Zuithof
Op de Derde Dinsdag in september klinkt niet alleen in Den Haag een troonrede, maar ook, en met welluidender stem, op Landgoed Kleine Vennep. Schrijver Kader Abdolah spreekt hier de Landschapstroonrede uit, geïmproviseerd en onnavolgbaar, persoonlijk en universeel. Hij betoogt dat de mens alleen kan bestaan en zijn identiteit kan ontwikkelen door landschappen te ontdekken en te veroveren. Door de strijd die dat onophoudelijk vergt, worden we sterker en ontwikkelen we als mens onze identiteit, aldus Abdolah. ‘De mens zonder natuur zou niets kunnen worden.’ Kader Abdolah is in Iran opgeleid tot natuurkundige en woont sinds 1988 in Nederland. Hij publiceerde verhalen, romans en columns. Zijn roman Het huis van de moskee werd tijdens de Boekenweek 2007 door lezers uitgeroepen tot het een na beste boek aller tijden, na De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch. Maar tijdens de Landschapstriënnale wint de verteller in hem het van de schrijver. Vlak voor hij het podium opkomt, verscheurt Abdolah zijn uitgeschreven rede. Want, zo vertelt hij een maand later in een café in Delft: ‘Als je de tekst loslaat, ben je aan jezelf overgeleverd, dan wordt het een totaal ander verhaal. In mezelf bestaan nog alle landschappen van vroeger, alle wijsheid die ik daar heb opgedaan. Als je van papier leest, dan ben je eigenlijk bang. Zonder papier wordt het een worsteling, dan ga je de strijd aan met mezelf. Papier is veilig, maar ik hou van de strijd.’ Abdolah vertelt hoe sterk het klimaat waarin hij is opgegroeid, verschilt van het Nederlandse. ‘Als ik terugkijk op mijn verleden zie ik onmetelijke, haast goddelijke oceanen van goudkleurig zand. In dat landschap zie ik ook karavanen van kamelen. Langs die woestijnen zijn bijzondere steden met prachtige blauwe moskeeën. Maar er waren ook andere religies, voortgebracht door de woestijn, met eigen proza, muziek, dans. Als de profeet Mohammed 1400 jaar geleden in Nederland was geboren, was hij nooit met zo’n boek gekomen als de Koran. Dat is een boek met harde, heldere, poëtische zinnen, levenswetten die hem werden opgedrongen door de woestijn.’ ‘De mens vecht met het landschap, om zichzelf te leren kennen’ ‘Neem Yazd, een van de mooiste steden ter wereld, aan de rand van de woestijn. Een stad met koude nachten en ongelooflijk hete dagen. Er zijn gebouwen gemaakt van klei, met dikke muren die de kou niet doorlaten en schoorstenen die ook als ventilatie fungeren
88
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
tegen de hitte. Het landschap bepaalt alles. Door het landschap moet de mens vechten en dat gevecht helpt de mensen om zichzelf te leren kennen. Om een sterke ik van zichzelf te maken. Dat is geen vijandig gevecht, het is het doel van het leven. De mens zonder natuur kan niks worden. Zonder de zee, de regen en de moerassen had de mens dit land nooit vorm kunnen geven.’ Opvallend in Iran zijn ook de bergketens die in rijen achter elkaar liggen. ‘Alsof de bergen geheimen verbergen. Dat is het landschap dat de sprookjes van Duizend-en-een-nacht heeft gecreëerd, raamvertellingen waarbinnen zich allerlei verhalen afspelen. Scheherazade, de vertelster van al die verhalen, zit achter een gordijn, alles is versluierd. Het Iraanse landschap heeft altijd vijanden aangetrokken. Het is een vruchtbaar landschap, dat veel cultuur heeft voortgebracht, met grote koningen die bijzondere paleizen bouwden. Deze zijn door de vijanden steeds vernietigd, vijanden die dan ook een nieuw soort proza creëerden. De profeet Mohammed en de Arabieren waren jaloers op de Perzen, ze hebben alles vernietigd en ze hebben een nieuw proza opgelegd. Wat ik hiermee wil zeggen: zonder deze gevechten zou de mens niet zover zijn gekomen. Door te vechten probeert de mens antwoord te geven op de vraag: Wie ben ik?’ ‘Neem Einstein. Zo’n honderd jaar geleden stelde hij met de relativiteitstheorie een nieuwe dimensie vast waarin tijd en ruimte samenvallen. Daarmee heeft hij de bagage van de mensheid verrijkt met een volkomen nieuw landschap. Deze week waren drie Amerikaanse natuurkundigen in het nieuws omdat ze de Nobelprijs kregen voor de ontdekking van zwaartekrachtgolven in het heelal. Dat zijn enorme landschappen in de ruimte, die we de komende eeuw gaan ontdekken en waardoor de mens en zijn zelfbeeld ook weer zullen veranderen. Overal is er landschap, en dat landschap zegt: Kom, ontdek mij, om jezelf te ontwikkelen.’ ‘Sinds we op de maan zijn geland, zijn we een nieuwe mens’ ‘Als de mens nieuwe landschappen wil ontdekken in de onmetelijke ruimte, dan moet hij nieuwe pogingen doen, nieuwe raketten maken, nieuwe motoren maken. Door deze nieuwe landschappen op te zoeken, creëren we dus een nieuwe mens die anders is dan de mens van duizenden jaren geleden. De mens van toen keek naar de maan, dat was ook een landschap, maar dat konden ze toen nog niet zien. Dat kon pas honderdvijftig jaar geleden, dankzij de telescopen. En sinds we op de maan zijn geland en erover hebben gelopen, vanaf dat moment zijn we een nieuwe mens.’ ‘Ik ben niet religieus in de betekenis zoals die in de Van Dale staat. Ik zie al die religieuze teksten zoals de Bijbel, de Thora, de Koran als pogingen van de mens om het te begrijpen. En ‘het’ is dan niets anders dan wat hij ziet, het land, de zee, de sterren. In de Thora proberen ze het landschap uit te leggen en daarvoor creëren ze een God’, zegt Abdolah met een besmuikt lachje. ‘Mensen keken om zich heen, naar de zon, de aarde, licht en donker, en ze konden dat niet uitleggen. Ze kwamen dan met een theorie dat God in zeven dagen eerst de sterren, toen de aarde en toen de mens heeft geschapen. De mens heeft duizenden jaren pogingen gedaan om het te snappen. Door die theorieën konden ze zeggen: We zijn mens, maar geen oermens meer. De mens recht zijn rug.’ ‘We zijn nog maar in de kindertijd van de mensheid. Galileo Galilei deed zijn ontdekking dat de aarde om de zon bleek te draaien, rond 1600. De mens doet ontdekkingen, voert oorlogen, heeft te maken met ziektes, we weten niet hoe we verdergaan. Een ding weet
89
ik wel: er zijn nog ontelbare landschappen, ontelbare geheimen die nog onthuld moeten worden. Die geheimen nodigen ons uit om ontdekt te worden.’ ‘Neem de wind. Dat je met molens elektriciteit kunt opwekken wisten we niet, maar de elektriciteit zat al in de natuur, in het landschap. De natuur zegt steeds: Ontdek mij. Door de gevechten van de Hollandse mens tegen de zee is dit land gecreëerd. Dat heeft me altijd gefascineerd, nog elke dag dat ik hier rondloop. Ik loop in Nederland rond als in een wonder: de zee staat boven ons hoofd en intussen schrijf ik hier romans. Door die omstandigheden heeft het calvinisme hier wortel geschoten, het zit in de manier van doen, in de manier van eten, van romans schrijven, openheid over seksualiteit, nieuwsgierigheid. Dat is uiteindelijk allemaal bepaald door de zee en dit landschap.’ En het zit ook in de Nederlandse poëzie, merkt Abdolah op. ‘Iemand als Roland Holst kan de gedichten schrijven die hij schrijft, dankzij het landschap waaruit hij voortkomt. Alleen hij kan de angst voor het water op papier zetten, want iemand uit Perzië heeft nooit angst voor water gehad. Wij hadden meer angst voor giftige slangen, die in al onze verhalen rondkruipen.’ ‘Niemand ontkomt aan de geest van de koopman’ ‘Door de gevechten met de zee zijn jullie Hollanders zo mooi geworden. Daardoor is het hier zo mooi geworden, hier kan elke mens zichzelf vrij uiten. Mooi is dat Geert Wilders kan zeggen wat hij wil zeggen, maar ik ook. Door het landschap kan Geert Wilders zo ver komen: hij is net zo doorzichtig als het landschap, het is allemaal niet ingewikkeld wat hij zegt. Hier heeft mijn ik er nieuwe takken bij gekregen: een nieuwe taal, een nieuwe cultuur, de geest van de koopman. De geest van de koopman waakt over dit land. De geest van de koopman is zo krachtig in dit lage land, met zijn moerassen, dat de geest zich vastzet in zijn lichaam. Het duurt soms dertig of vijftig jaar, maar niemand ontkomt eraan.‘ ‘Ik kwam hier in 1988 uit een oud land, met een oude cultuur en oude literatuur. Ik heb nu bijna dertig jaar met die taal gevochten. Op een dag, tijdens het schrijven van de roman Papagaai vloog over de IJssel, werd ik wakker en dacht: ik heb de Nederlandse taal onder controle, ik kan alles met die taal. Alleen had ik niet door dat de geest van de koopman mij had veranderd. De koopman had voortdurend op mijn oude ik gehamerd alsof het een heet ijzer was. De koopman had een nieuwe ik gecreëerd.’ Kader Abdolah bestelt een alcoholvrij biertje. Hij vertelt dat hij de marathon van Amsterdam loopt. ‘42 kilometer lopen door het geknipte en geplakte Hollandse landschap wordt een feest. Het is een soort pelgrimage naar Mekka, ik ben niet gelovig, maar dat vind ik heel fascinerend. Daarvoor moet je tot grote hoogte zijn gestegen, de pelgrimstocht naar Mekka kost veel geld, je moet dus succes hebben in het leven. De marathon zie ik ook als een pelgrimstocht door het Hollandse landschap.’ –– Dit artikel verscheen eerder in vakblad Groen, #9-2017, uitgever Elba-Rec.
90
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Roland Holst kan de gedichten schrijven die hij schrijft dankzij het landschap waaruit hij voortkomt. Alleen hij kan de angst voor het water op papier zetten, want iemand uit Perzië heeft nooit angst voor water gehad. Wij hadden meer angst voor giftige slangen. ––
91
Karavaan: theater op locatie. Foto: Daniel Nicolas
92
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
93
[ * ]
Kroniek 8
Maandag 18 september
Vooruit naar het eetbare landschap Hoe kan het ommeland de stad voeden? Die vraag stond centraal tijdens het festival ‘Het Eetbare Landschap’ op zondag 17 en maandag 18 september. Na de zonnige publieksdag op zondag verzamelden deskundigen zich ’s maandags om de mogelijkheden van een meer zelfvoorzienende metropoolregio te verkennen. Wie boodschappen doet in de supermarkt, verzamelt moeiteloos alle vijf de continenten in één mandje. Deze alledaagse globaliseringservaring is te kwantificeren dankzij onderzoek van de Rabobank: de ingrediënten van een gemiddelde Amsterdamse maaltijd hebben 33.000 km afgelegd voordat ze samen op het etensbord terechtkomen. De opgave die ten grondslag ligt aan de bijeenkomst ‘Het eetbare landschap’ luidde eenvoudig: verminder deze afstand en zorg dat er op dat etensbord meer voedsel komt te liggen van dichter bij huis. Amsterdam en omstreken vormden de casus. Kan de metropool volledig, of voor een groot deel, zelfvoorzienend worden? Dat is een zo grote opgave, dat de tweede, cruciale helft van de vraag er een beetje bij inschoot: … en hoe kunnen we van zo’n metropoolregionaal voedselsysteem een landschap maken? [ * ]
Waarom meer voedsel van dichterbij
Voor de exercitie om zoveel mogelijk zelfvoorzienend te worden, bestaan uiteenlopende motieven.In grote lijnen kon ik er vier onderscheiden, die overigens niet allemaal evenveel aandacht kregen.
94
Het eerste motief is de zekerheid van de voedselvoorziening. Een groot deel van ons voedsel komt tot ons via mondiale ketens voor het telen, verwerken, opslaan, vervoeren en verkopen van voedsel. Het zijn sterk gerationaliseerde en geavanceerde systemen, maar ze blijven kwetsbaar voor verstoringen, bijvoorbeeld van technische, klimatologische of geopolitieke aard. Meer voedsel uit de nabijere omgeving vermindert deze kwetsbaarheid. De risico’s worden gespreid. Vooral Alphons Kurstjens (Rabobank Amsterdam) benadrukte dit motief. ‘Het mondiale systeem heeft veel voordelen en het is onmisbaar om straks negen miljard mensen te voeden. Maar onze voedselvoorziening wordt zekerder als we daar niet uitsluitend van afhankelijk zijn. Als er vier dagen geen vrachtwagens naar onze supermarkten rijden, dan zijn de schappen leeg.’ Het tweede motief is verlaging van het energieverbruik en daarmee de CO2-uitstoot. De voedselketen verbruikt bijzonder veel energie: voor iedere calorie die wij binnen krijgen, zijn 5 à 10 calorieën aan energie nodig geweest. Er gaat, naast de primaire agrarische bedrijvigheid, veel energie zitten in kunstmestproductie, industriële verwerking, opslag, koeling en transport. Een kortere keten biedt mogelijkheden tot besparing, die overigens niet automatisch optreedt.
[ * ]
Casus MRA
Het zijn ongelijksoortige motieven, die verschillende accenten leggen en niet noodzakelijkerwijs tot dezelfde aanpak leiden. In de gedachtegang over ‘het eetbare landschap’ kan de prioriteit verschui-
ven, van voedselzekerheid naar CO2-reductie, naar herkenbaarheid van producten, naar gezondheid en eerlijkheid, naar empowerment van de consument. Ook het perspectief wisselt: de opgave wordt benaderd vanuit de productie, de consumptie of het verbindende systeem. Er wordt gefantaseerd over complete nieuwe systemen, maar ook over het voortbouwen op, en opschalen van, dat wat reeds bestaat. De een hamert op concrete initiatieven, de ander op weidse denkoefeningen. Het is het interessantst om deze benaderingen niet tegenover elkaar te plaatsen, maar naast elkaar te inventariseren in een bont scala van scenario’s. En dus luidt de opgave: stel je voor dat we ons directe leefgebied geheel of grotendeels zelfvoorzienend willen maken, hoe kan dat? Welke mogelijkheden zijn er, en waar zitten de knelpunten en de blinde vlekken? Als casus werd de Metropoolregio Amsterdam (MRA) genomen, soms de provincie Noord-Holland. Bij voorkeur wordt het gebied voor 100 procent zelfvoorzienend, maar misschien is dat onrealistisch. Op dit moment is de Metropoolregio voor 28 procent zelfvoorzienend, volgens Wagenings onderzoek, en een verdubbeling zou al een hele prestatie zijn. De ambitie is: zo hoog mogelijk. [ * ]
Variëren in consumptie
Hoeveel grond nodig is om ons te voeden, hangt mede af van onze voedingsgewoonten. Als we anders gaan eten, heeft dat invloed op de mate waarin we zelfvoorzienend kunnen zijn, zo maakte ruraal socioloog Han Wiskerke (WUR) duidelijk. Als we een gezonder voedingspatroon aannemen, precies volgens de schijf van vijf, dan stijgt de mate van zelfvoorziening meteen van 28 procent naar 44 procent. Als we allemaal vegetarisch eten, of ons rund-, varkens- en schapenvlees vervangen door insecten, stijgt het verder. Bij een schijf-van-vijf-dieet met uitsluitend insectenvlees zitten we theoretisch op 82 procent. Consumenten kunnen nog een stap verder zetten, door zelf actiever en bewuster hun voedsel te
95
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
De efficiëntie van een keten speelt een rol – en die is op regionaal niveau vaak nog onderontwikkeld. Ook consumentenwensen hebben invloed: wie buiten het seizoen appels wil eten, kan energetisch gezien beter verse appels uit Nieuw Zeeland halen dan Nederlandse appels een half jaar koelen. Toch heeft het verminderen van de food miles een sterke symbolische betekenis. Kortere ketens kunnen ook verlies en verspilling van voedsel onderweg verminderen. Lokale en regionale productie versterkt ten derde de band tussen producent en consument, tussen land en stad. Het voedsel krijgt een herkenbare identiteit. De herkomst en de kwaliteit zijn voor een ieder te traceren; je kent het adres waar je bloemkool of karbonade vandaan komt. Producten kunnen verser worden aangeleverd en hebben minder bewerking nodig. Met minder tussenpersonen kunnen boeren een betere prijs voor hun producten krijgen zonder dat ze voor de consument veel duurder worden. Om een ouderwets woord te gebruiken: bij kortere ketens is er minder vervreemding tussen mens en voedsel. Dit motief kwam in allerlei variaties aan de orde. Daarbij werd ook de educatieve waarde genoemd: zo kunnen kinderen weer leren waar hun eten vandaan komt. Tenslotte kunnen sterkere regionale ketens bijdragen aan mondiale rechtvaardigheid. Als wij onze voetafdruk in Zuid-Amerika of Afrika verkleinen, ontstaat ook daar meer ruimte voor eigen regionale voedselsystemen. Dit solidariteitsaspect werd in deze bijeenkomst weinig genoemd, maar klonk wel door bij Dirk Wascher, die over onze overzeese footprint opmerkte: ‘Wij zijn verwend. We kunnen goedkoop voedsel van elders halen en intussen de eigen landschappen naar wens voor iets anders gebruiken dan productie alleen, zoals recreatie en natuur.’
verwerven. Door te tuineren, zich te organiseren, of zelf voedsel te verzamelen. Wildplukkers en jagers wachten niet tot de komst van het eetbare landschap, maar ontdekken wat in het landschap nu al eetbaar is. Op deze dag liet wildplukster Ellen Mookhoek, auteur van het boek De eetbare stad, tijdens een korte lunchexcursie zien wat er zelfs in de directe omgeving van de triënnale-locatie te eten is. Zij bestreed het idee dat wildplukken per definitie slechts aan enkelen voorbehouden is: ‘Ik krijg vaak te horen: Ja maar als iedereen het deed… En ik zeg dan altijd: Deed iedereen het maar, dan ging iedereen ook beter om zich heen kijken!’ Toch was de algemene indruk dat veranderingen in consumptiepatronen langzaam gaan en zeker niet de enige oplossing bieden. En dus werd hardop nagedacht over, en getekend aan, nieuwe productievormen. [ * ]
Stedelijk, multifunctioneel, verantwoord intensief
Er zijn verschillende manieren om in de toekomst te kijken. Het kan speculatief verbeeldend, of praktisch en iteratief, of gedegen wetenschappelijk. Alle drie kwamen ze aan de orde bij het zoeken naar een toekomstig voedsellandschap. De verbeeldende benadering overheerste in de presentatie van Han Wiskerke (WUR) in samenwerking met drie ontwerpbureaus. Elk bureau had een ander scenario uitgewerkt om het areaal voor voedselproductie te vergroten: stadslandbouw (MTD), multifunctionele landbouw (LA4SALE), en verantwoord intensieve landbouw (Van Paridon & De Groot). De MRA is hier gedefinieerd als het gebied binnen een straal van 25 km om Amsterdam. Er wonen nu 2,1 miljoen mensen en in 2040 zullen dit er 2,4 miljoen zijn. Stadslandbouw kan volgens de ontwerpstudie, met de Spaarndammerbuurt als voorbeeld, vele vormen aannemen. Graan op de daken van bedrijfsgebouwen, visteelt (aquaponics) in leegstaande gebouwen, fruitbomen, notenbomen en paddenstoelen in parken en andere openbare ruimten. Ook aan gevels kan
96
fruit gedijen. Voedselteelt kan worden ingepland in de stedelijke ontwikkeling, en gestimuleerd door andere keuzen in het groenbeheer. De voedselopbrengst is vooralsnog moeilijk te berekenen, maar Amsterdam kan uit stadslandbouw wellicht in de eigen vraag naar fruit en naar vis voorzien. Andere winstpunten zijn het vergroenen van de stad, een beter microklimaat, meer betrokkenheid van bewoners bij de omgeving, en een bijdrage aan de wateropvang. Multifunctionele landbouw betekent een diversificatie van activiteiten en teelten. Waar nu alleen graan groeit, kan een verscheidenheid aan groenten en fruit komen, gecombineerd met zorg, educatie en recreatie. Ook natuurgebieden kunnen een grotere variatie krijgen, met meer dieren en grotere diversiteit aan planten, zodat het geschikt wordt voor wildplukkers en jagers. Het brengt meer variatie in het landschap, die mogelijk meer aansluit bij de stedelijke vraag. Helaas is de opbrengst ook hier niet eenvoudig te kwantificeren. Verantwoord intensieve landbouw bouwt voort op wat nu al de sterkste agrarische sector van Nederland is; het concept is uitgewerkt voor een gebied bij Aalsmeer. Het veronderstelt een verdere intensivering en stapeling van teelten, bijvoorbeeld tot vier etages. Bovenop komen kassen die het meest gebruik maken van natuurlijk licht, en daaronder is ruimte voor teelten bij kunstlicht, waaronder viskweek. Volgens de ontwerpers kan dit complex ook andere functies herbergen, zoals een bezoekerscentrum. Op een van de plaatjes voeren ze zelfs een wieleretappe door het bedrijf. Met geen van deze drie scenario’s is volledige zelfvoorziening haalbaar; het derde scenario komt het meest in de buurt. De flessenhals is steeds de vleesproductie, doordat de productie van veevoer een enorm oppervlakte vergt. Zolang niet iedereen vegetariër wordt, zijn andere veevoerteelten te overwegen, zoals eendenkroos en zeewier. Eendenkroos kan komen uit natte teelten in gebieden met grote waterproblemen, zoals Waterland, en zeewier uit de Noordzee. Er is nog veel werk te doen in de onderbouwing
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Drie scenario’s voor regionale voedsellandschappen, ontwikkeld in het kader van het lectoraat ‘Voedsellandschappen’ bij de Academie van Bouwkunst Amsterdam, onder leiding van Han Wiskerke en Saline Verhoeven. Boven: Stadslandbouw. Niké van Keulen, Minke Mulder & Chloé Charreton (MTD Landschapsarchitecten) Midden: Multifunctioneel. Marieke Timmermans, Pepijn Godefroy, Kim Kool, Floris Grondman & Claire Callander (LA4SALE) Onder: Verantwoord Intensief. Ruut van Paridon, Karen de Groot & Antoine Fourrier (Van Paridon X De Groot)
97
en toetsing van deze prikkelende en speculatieve beelden. Ook is onduidelijk hoe de transitie van de huidige situatie naar zo’n nieuw landschap kan verlopen. Maar de hoofdlijnen van de drie scenario’s zijn valide, en de beelden geven een eerste indruk van hoe een meer zelfvoorzienend voedsellandschap eruit zou kunnen zien. [ * ]
En als we het vruchtbare milieu van de delta beter willen benutten door zeewier te winnen, dan verdienen de techniek en de organisatie van de winning aandacht, maar ook het ‘vertrouwd maken met een andere manier van eten’. Bijvoorbeeld door rond de zeewieroogst evenementen te introduceren, vergelijkbaar met de komst van de Hollandse Nieuwe.
Van 5 naar 50 procent [ * ]
Landschapsarchitect Noël van Dooren (Van Hall Larenstein) benadrukte juist het procesmatige van de transitie, beginnend van onderop. Zijn uitgangspunt waren bestaande initiatieven in de omgeving van Arnhem, zoals de bedrijven van boer Jos, die vleeskoeien houdt, en boerin Christine, die kaas maakt. Hun bedrijven gaan goed: ‘Zij hebben mij niet nodig om zich te ontwikkelen.’ Maar andersom kan de samenleving hun ervaring wel nodig hebben om de niche van het regionale kwaliteitsvoedsel wezenlijk te laten groeien. Het regionale aandeel in de voedselvoorziening moet ‘van 5 naar 50%’, aldus Van Doorens motto, waarbij 5 procent het huidige aandeel nog geflatteerd weergeeft. ‘Als je naar 50 procent wilt, kom je in een ander universum. Daar heb je alle schaalniveaus bij nodig, van de individuele achtertuin tot en met de Nederlandse delta.’ De praktijk is weerbarstig. Illustratief is de gemeente Culemborg, die veel fruitbomen in de stad heeft staan, maar moet constateren dat niemand ervan plukt. Illustratief is ook Van Doorens eigen werkplek, een hogeschool met een focus op duurzaamheid, gevestigd op een oud landgoed met 30 hectare land: ‘En toch lukt het niet om de eigen producten in de kantine van de hogeschool te krijgen. Dat dwingt tot bescheidenheid.’ In de aanpak moet het menselijke aspect een grote rol spelen: ‘De belangrijkste vraag is: met wie gaan we het doen?’ Het kan helpen om een concrete plek te maken, zoals de leegstaande Coberco-fabriek in Arnhem, die in het verleden als zuivelfabriek een knooppunt in de voedselketen was, en nu opnieuw ‘een hub in een regionaal voedselsysteem’ kan worden.
98
Metropolitaan systeem
De derde, wetenschappelijke benadering, gepresenteerd door Dirk Wascher (WUR) had vooral een methodische inslag. Hier wordt stelselmatig nagedacht over een metropolitaan voedselsysteem met zijn relevante componenten. Er worden gegevens (‘evidence’) verzameld en geanalyseerd, leidend tot een voorstel (‘evidence based proposal’). Als eenmaal de contouren van een regionaal systeem zichtbaar zijn, kunnen de nu nog versnipperde initiatieven beter tot hun recht komen. Zo is een methode ontwikkeld om de straal berekenen van het gebied dat nodig is om de stad te voeden, daarbij rekening houdend met gebieden die, door hun beschermde status of anderszins, niet zomaar voor de voedselproductie beschikbaar zijn. Het maakt opnieuw de ruimtedruk inzichtelijk, waarbij nieuwe voedselproductie de druk op het gebied nog verder zal verhogen. In de loop van de dag werden suggesties gedaan om de werkwijze met andere relevante evidence aan te vullen, zoals gegevens over de gezondheid per buurt, over het inkomen van boeren, en over het mondiale voedselsysteem. [ * ]
Van ufo tot stro
Er moet veel gebeuren – waar moeten we beginnen? Twee contrasterende studies boden een begin van een antwoord. Het studieontwerp ‘Future Farm’ van architectenbureau UN Studios is bedoeld om de voedingstransitie een groot publiek te geven door middel van een spectaculair gebaar. Het bestaat uit twee gebouwen die land en stad verbinden: een ele-
bodemdaling. Het wordt steeds moeilijker om het waterpeil te handhaven op het niveau dat de huidige landbouw vereist, en dus zijn er keuzen nodig. Vier scenario’s werden geschetst – schaalvergroting, nieuwe teelten, korte ketens, ecosysteemdiensten – die elk in een ander deelgebied zouden kunnen landen (zie ook Kroniek #14). Hoe complex en gedetailleerd de ketenopgaven zijn, werd hier frappant geïllustreerd door het strooiselvraagstuk. Biologische veehouders willen de vloer van hun stal bedekken met stro. Omdat het vervolgens wordt gebruikt om het land te bemesten, moet ook het stro van biologische kwaliteit zijn. Biologisch stro is in Nederland echter vrijwel niet te vinden, en dus wordt het per vrachtwagen uit Frankrijk aangevoerd. Niet alleen de keten tussen boer en consument verdient zorg, maar ook dergelijke ketens aan de productiezijde. Wellicht kan het Franse stro als strooisel worden vervangen door lisdodde uit de eigen streek, geteeld in het natte Waterland.
Boven: Foodport West-Louisville. OMA & Robota Onder: Future Farms. UNStudio
99
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
gante, uitgestrekte laagbouw in de Haarlemmermeer en een markante hoogbouw aan de Zuidas. Het is, in dezelfde geest als de Arnhemse Coberco-fabriek, bedoeld als een ontmoetingsplek voor productie, distributie, onderzoek, educatie en beleving. Oftewel voor boeren, burgers, bedrijven en bollebozen. De laagbouw is geprojecteerd op de plaats waar volgens het plan voor Park21 een leisure center moet komen, en dat doet onwillekeurig denken aan een 21ste-eeuwse variant op de twintigste-eeuwse Flevohof. Het is een groot gebaar, dat prikkelt maar ook nog veel vragen openlaat. Bijvoorbeeld hoe de gewenste bottom-upinvulling door boeren zich zal verhouden met het gebouw zelf, dat bij uitstek een top-downontwerp is, als een ufo die in de polder is geland. Contrasterend is de landschappelijke benadering van een studie naar de toekomst van Laag-Holland, toegelicht door landschapsarchitect Pieter Veen. Een groot gebied ten noorden van Amsterdam kampt met een schier uitzichtloze
bijvoorbeeld weer naar een systeem van veilingen.’ Nu de expansieve modellen van de twintigste eeuw op hun grenzen stuiten, komen oudere De ‘Van 5 naar 50%’-vraag bleef boven deze werkwijzen weer in beeld als relevante referenties. dag hangen. Een van de deelvragen luidt: hoe krijg je een boer zover dat hij de transitie naar de De Haarlemmermeerse wethouder John Nederstigt kwam als dagsluiter tot dezelfde slotsom. Hij regionale markt maakt? De antwoorden liepen is geboren en getogen in de polder, vertelde hij, uiteen van: ‘Een boer heeft een lange remweg, en als kind ging hij met zijn vader mee om rechtverandering kan lang duren’, via: ‘Boeren zitten streeks bij de boer aardappelen en peulvruchten gevangen in hun eigen systeem’, tot: ‘Als je de afzet hebt geregeld, zullen de boeren volgen.’ Een te kopen. Tegenwoordig kun je nog steeds, of opnieuw, verrassend veel voedsel van binnen de andere vraag: hoe krijg je de consument zover? Bundeling van voedselinitiatieven zoals het Amster- gemeentegrenzen halen, zoals fruit, vruchtendamse ‘Food Platform’ is een hulpmiddel, en meer sappen, brood, zuivel, en soep van groenten uit de eigen polder. Tijdens het jaarlijkse informatie en educatie is nodig. Al blijft de vraag Mysteryland halen kamperende festivalgangers of dat voldoende is voor de schaalsprong. hun aardappelen rechtstreeks bij de boer naast Maar de zwakste schakel zou weleens niet bij het festivalterrein. Nederstigt: ‘Dat is een model de productie of de consumptie kunnen zitten, voor de toekomst: we moeten gewoon vooruit maar daartussen, bij de distributie en logistiek. naar vroeger.’ Het mondiale systeem bestaat uit een zeer geavanceerde en gestroomlijnde keten, waarbij –– regionale netwerken vaak bijzonder primitief en amateuristisch afsteken. Daar moet nog veel gebeuren – het was daarom des te opmerkelijker Vverder kijken: Landbouwinnovatie Rabobank - www.rabobank.com/nl/aboutdat er vrijwel geen belangstelling was voor een rabobank/customer-focus/innovation/food-and-innovation workshop over innovatief datagebruik bij regionale Voedsellandschappen (AHK) - www.bouwkunst.ahk.nl/ lectoraten/landschapsarchitectuur/foodscapes-2013-2016 voedselnetwerken. Voedselinnovatie Zuid-Holland - www.voedselfamilies.nl MRA voedselsysteem (AMS-WUR) - www.ams-institute.org/ ‘De logistiek is het werkelijke probleem; dat solution/evidence-based-food-system-design maakt het verschil tussen de leuke hobbyist en Future farms - www.unstudio.com/en/page/9145/future-farms PARK21 - www.park21.info een substantiële ontwikkeling’, aldus Noël van Dooren. Anderen beaamden het. Er worden prachtige producten in de Beemster gemaakt, maar hoe krijg je ze efficiënt naar de stad? Toch niet door ze zelf met de auto op te halen? Een goed distributiesysteem is onmisbaar voor een sterk regionaal systeem, vond ook Alphons Kurstjens, ‘en als bankier kijk ik graag naar concrete plannen van ondernemers’. Winkelketens als Ekoplaza en Marqt werken al in de gewenste richting. ‘Het is zaak dat naar een hoger niveau te brengen’.
[ * ]
Vooruit naar vroeger
Het is opmerkelijk dat Kurstjens en anderen voor de opbouw van een regionaal systeem inspiratie uit het verleden halen: ‘Kijk naar het verleden, en probeer de vormen van toen op een moderne manier neer te zetten. Misschien moeten we
100
Zonering in het landbouwlandschap van Laag Holland, naar voorbeeld van J.H. Von Thünen. Strootman Landschapsarchitecten i.s.m. Van Hall Larenstein, Wageningen UR en Natuurlijke Zaken
Dat is een model voor de toekomst: we moeten gewoon vooruit naar vroeger. John Nederstigt
––
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Ik denk dat we in de toekomst veel meer moeten werken met die nieuwe cirkel om de stad, omdat daar heel veel kansen liggen voor een duurzaam, stedelijk voedsellandschap. Jan Eelco Jansma
––
101
Foto: Karin Dekkers
102
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
103
Proeven van Stilleven Podium voor Architectuur Stillevens: Van PEP Foto’s: Karin Dekkers
104
[ ” ]
Proeven van Stilleven Ellen Holleman
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Hoe kunnen we onze voedselproductie verduurzamen? Deze vraag was op de Landschapstriënnale niet alleen aan de orde tijdens de themadag ‘Het eetbare landschap’, maar ook aan tafel bij het zogeheten inspiratiediner op de boerderij van Paul Munsterman elders in Nieuw-Vennep. Hier werd het grote thema lokaal toegespitst op de kansen die de Haarlemmermeer biedt. Het diner zelf was al een proeve van de mogelijkheden, met gerechten gebaseerd op ingrediënten uit de regio, waaronder pastei van Schipholganzen verpakt in glanzende oranje mandarijnengelei. Pepijn Rijks (Van Pep) componeerde de drie gangen op basis van hedendaags realisme als een 17de-eeuws stilleven en action painting. En tussen de gangen door serveerden sprekers inspirerende voorbeelden, visionaire ideeën, innovaties in kennis en technologie, eerlijke organisatiemodellen, en ingrediënten voor veranderende voedsel-verdienmodellen met korte ketens. Jan Eelco Jansma (Wageningen Universiteit) pleitte voor bufferzones rond steden, om meerdere schakels in de voedselproductie op korte afstand van elkaar te kunnen organiseren en circulariteit te introduceren. Colette Klumper (ondernemer Beebox) vertelde hoe Willem & Drees en Beebox hun krachten hebben gebundeld voor een gezonde keten: coöperatief, transparant, met een eerlijke verdeling van de verdiensten en met drastisch verkorte logistieke lijnen. Lucas van Zuijlen presenteerde een verrassend nieuw bedrijfsmodel, de Herenboerderij. Deze kleinschalige, coöperatieve boerderij voorziet met de productie van fruit, groente, vlees, eieren en aardappels in de voedselbehoefte van zo’n tweehonderd huishoudens. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van het bedrijf en nemen zo verantwoordelijkheid voor hun eigen voedselproductie. Hinse Boonstra (Bayer) vertelde over drie grote gamechangers: moderne veredeling, precisielandbouw en innovatieve middelen. Technologische innovaties leiden niet automatisch tot intensivering van de landbouw, aldus Boonstra, maar wel tot optimalisatie en minder verspilling. Vooral biologische boeren kunnen daarbij baat hebben. Hoe technologische innovatie op heel andere manier kan worden ingezet, liet Elise Marcus zien. Als sustainable mindset designer ontwierp zij het ‘Mother Earth Network’, bedoeld om het ecosysteem een prominentere plek te geven in onze maatschappij. Met behulp van ‘het internet der dingen’ en artificiële intelligentie wil zij de aarde letterlijk een stem geven, zodat mensen intrinsiek gemotiveerd raken om duurzamer te gaan leven. Het laatste woord was aan de Haarlemmermeerse wethouder John Nederstigt, die bij het dessert van actiegestuurde fruitmousse nog eens het belang van korte ketens benadrukte. Hij riep de disgenoten op zelf bij te dragen aan verandering: ‘Gaat u morgen weer doen wat u altijd heeft gedaan, of gaat u morgen wat anders doen?’ Ellen Holleman, Islant atelier voor stedebouw, i.o.v. Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol ––
105
[ * ]
Kroniek 9
Dinsdag 19 september
Op zoek naar een betekenisvol vrijetijdslandschap Het aantal inwoners en bezoekers groeit sterk in de metropoolregio Amsterdam. Het landschap wordt steeds meer het decor voor uiteenlopende vormen van ontspanning en vermaak: de een zoekt rust, de ander wil feestvieren, de buitenlandse toerist wil Holland ontdekken. Welke eisen stelt dit aan het landschap? Welke kansen en bedreigingen biedt het? Wat kan wel en niet? Die vragen stonden centraal op de themadag ‘Leisure Landscapes 2050’ op dinsdag 19 september. ‘Leisure landscapes 2050’ was zo’n themadag zoals de Landschapstriënnale er veel heeft. Het onderwerp wordt van alle zijden betast, met een palet aan invalshoeken, waarden, belangen en kennissoorten; ditmaal over mensen en hun vrije tijd, over mensen die werk maken van de vrije tijd van anderen, over commercie en de publieke sector, over bewoners en bezoekers, over ontspanning en vermaak, over beleven en ondernemen. En over het landschap dat zij consumeren of produceren. Van die veelvormigheid zal ik verslag doen, maar na afloop zocht ik ook naar een manier om boven het gewoel uit te stijgen en het onderwerp in perspectief te zien. Het woord ‘leisure’ bleek een interessant aanknopingspunt te bieden. [ * ]
‘vrije tijd’ en ‘recreatie’ dragen de last van de geschiedenis met zich mee waarin ze een afgebakende betekenis kregen, terwijl ‘leisure’ groots en multi-inzetbaar lijkt en dus de ideale containerfunctie vervult. Maar wat betekent ‘leisure’? Leisure is in het Engels geen nieuw jargon maar een eeuwenoud woord. Het betekent vrijheid of vrije tijd. Lange tijd was het woord, net
Toegestane tijd
Het verbaast me niet dat we woorden als ‘leisure’ gebruiken ook als we met Nederlanders onder elkaar zijn. Engels jargon is ingeburgerd, en het heeft voor niet-Engelstaligen de nuttige bijwerking van een rekkelijke definitie. Begrippen als
106
Vrijetijdslandschap in de MRA. Foto: Ellen de Vries
Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 1934. Van Eesteren en Lohuizen. NAi collectie
worstelen met de vrijheid, ten prooi vallen aan verveling, spleen of weltschmerz, en de tijd zien als een monster dat we moeten doden. Vrijetijdsbesteding kan dan het aanzien krijgen van een vlucht voor de leegte. Vrije tijd en recreatie hebben in de ruimtelijke vakgebieden lang een idealistische klank gehad. Volgens het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit 1935 vormden ze ‘een element van de grootste betekenis in het maatschappelijke leven’. In de jaren zeventig was er zelfs een ministerie met de R van recreatie in zijn naam: CRM, waarbij de vrije tijd niet toevallig werd geflankeerd door cultuur en maatschappelijk werk. Sindsdien is ruimte voor ontspanning, sport en spel, cultuurbeoefening en natuurbeleving een belangrijke publieke waarde gebleven, terwijl er ook een grote marktsector voor vrijetijdsbesteding en vermaak is gegroeid. Beide facetten, de publieke en de commerciële, kwamen op deze dag aan de orde. [ * ]
Verleisurisering
Stefan Hartman (Stenden Hogeschool, Rijksuniversiteit Groningen) schetste de ‘verleisurisering’ als een van de grote trends in de huidige samenleving. De omvang en impact van de vrijetijdsbesteding blijft toenemen, zowel voor individuen als voor de economie en voor de inrichting van steden en landschappen. Dankzij de digitale revolutie en sociale media kunnen vrijheidsactiviteiten zich vrijelijk over een steeds groter gebied verspreiden. ‘Vrijwel elke plek kan worden gebruikt voor vrije tijd.’ De verleisurisering neemt vele gedaanten aan, van festivals en stadsstranden, via avonturenparken en fietsroutes, tot en met het internationale toerisme. De ruimtelijke verspreiding ervan zorgt voor een vervaging van het aloude principe van de functiescheiding, waarin wonen, werken, recreëren en verplaatsen elk een duidelijke eigen plaats hadden. Wie per telefoon of tablet overal toegang heeft tot informatie, kan op iedere plek werken of recreëren of beide tegelijk, ook onderweg. Een landelijk gebied dat al een
107
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
als het verschijnsel zelf, voorbehouden aan de bovenklasse, de ‘leisured class’, die zich veel vrij besteedbare tijd kon veroorloven dankzij de arbeid van anderen. Het woord stamt via het Oudfrans af van het Latijnse ‘licere’, wat ‘toestaan’ of ‘toegestaan zijn’ betekent. Leisure is hiermee verwant aan ‘licentie’. Leisure is een vrijheid die ons wordt toegestaan, of die wij onszelf kunnen toestaan. Vroeger beperkte de vrije tijdsbesteding zich tot een bevoorrechte klasse, en in de geglobaliseerde wereld is dat in feite nog steeds zo. Op wereldschaal gemeten behoort heel Nederland tot de leisured class. Vrije tijd is, kortom, mondiaal gezien een privilege, en historisch gezien geen vanzelfsprekendheid. Er is lang gestreden om deze vrijheid voor steeds meer mensen bereikbaar te maken, bijvoorbeeld via de 40-urige werkweek. Zo is een economische orde ontstaan die ons structureel vrijheid toestaat. We kunnen, net als de leisure class van vroeger, deze vrijheid op vele manieren gebruiken. Om tot rust te komen of om actief te zijn, voor ontplooiing of verstrooiing, thuis of op reis, alleen of met anderen, door te wandelen of te eten, en door wel of geen geld uit te geven. Hoewel deze vrijheid is bedoeld om te worden benut of genoten, gaat het genieten niet vanzelf. Net als de leisure class van weleer kunnen we
productielaag (landbouw) en een protectielaag (erfgoed) had, krijgt er een plezierlaag bij. Ieder landschap kan een belevingslandschap worden. Moet daardoor ook de ruimte zelf veranderen? Het hoeft niet per se; het Vondelpark kan zichzelf blijven en tegelijkertijd het veranderende gebruik opvangen. Maar voor andere, tot dusver onooglijke gebieden zijn er kansen op een nieuw leven. Dat is spectaculair te zien in oude mijnbouwen industriegebieden die zijn getransformeerd nadat de zware, vervuilende bedrijvigheid naar elders in de wereld was verplaatst. Deze ‘brownfields’ worden opvallend vaak herontwikkeld naar een vrijetijdsbestemming, zoals het Emscher Park in het Roergebied. In Nederland geldt het voor de terreinen van voormalige gasfabrieken, zoals het Griftpark in Utrecht en de Amsterdamse Westergasfabriek.
als een product, een ‘beleefomgeving’ met doelgroepen en verdienmodellen waarvan de kernkwaliteiten moeten worden benoemd en vermarkt? Wat kan er beter en waar moeten we vooral niets aan veranderen? Kunnen we voorzieningen of attracties toevoegen om beter in de vraag te voorzien, of als nieuw aanbod om een latente vraag te activeren? Verleisurisering biedt grote economische kansen maar brengt ook maatschappelijke nadelen met zich mee. Zeker waar het vermaak van de een de leefbaarheid van de ander bedreigt; zie de spanningen in populaire historische steden als Venetië, Barcelona en Amsterdam. ‘Er is een goede balans nodig’, sprak Hartman, en dat is een wijs woord, maar de goede balans is nog niet eenvoudig vast te stellen. [ * ]
In de loop van zijn betoog veranderde Hartmans perspectief. Eerst belichtte hij de maatschappelijke veranderingen vanuit de vrijetijdsbesteder zelf; daarna vanuit de tegenoverliggende invalshoek van bestuurders en ondernemers in de vrijetijdssector. In dat perspectief is vrije tijd niet langer een individueel privilege, maar het object van beleid en de grondstof voor economische activiteit. Verleisurisering betekent dan dat beleidsmakers en ondernemers stad en land met nieuwe ogen bekijken. Hoe kan ik mijn gebied exploiteren
Leisure op het terrein van de Westergasfabriek. Foto: David van der Mark
108
Holland zien
De verschuiving van de balans is al op gang gekomen in de Amsterdamse metropoolregio, vertelde Anne Marie Dees van Amsterdam Marketing. ‘Voorheen was het onze taak om bezoekers naar Amsterdam te trekken, en nu is het onze taak om hen te spreiden over de regio.’ De oude taak is meer dan geslaagd; het aantal overnachtingen in Amsterdam is sinds 1987 gestegen van 4 naar 14 miljoen per jaar. Het aantal groeit nog altijd, en onderhand komen er, volgens veel Amsterdammers, eerder te veel dan te weinig toeristen
Bezoekdichtheid van recreatie- en natuurgebieden in de MRA. TBO, Noord-Holland en Staatsbosbeheer
Nu al gaat een kwart van de internationale bezoekers van Amsterdam ook de regio in, zij het in beperkte mate: als ze vijf dagen in de stad verblijven, besteden ze vier uur in de regio. De marketing is erop gericht om het ommeland niet alleen aantrekkelijk maar ook behapbaar te maken. De toerist die de stad uit wil en informatie vraagt, krijgt daarom 17 bijzondere bestemmingen (‘beleveniskarakters’) in de regio aangeprezen, zoals Smalltown Harbours (Volendam, Marken), Bubbling Beach (Zandvoort) en Historical River Estates (Vecht). Om het nog wat overzichtelijker te maken, zijn die 17 ingedikt tot zes ‘themagebieden’. Amsterdam is er één van, met daarnaast Haarlem, de kust, het ‘oude Holland’ ten noorden van Amsterdam, het bloemengebied, ’t Gooi en het nieuwe land van de Flevopolder. Zo is het aanbod van bestemmingen en belevingen gestroomlijnd op een manier die uitgaat van de verscheidenheid van het gebied, zonder de toerist te overladen met details en op te zadelen met keuzestress. Het spreidingsgemak wordt verder vergroot door de introductie van het ‘Amsterdam & Region Travel Ticket’ voor alle
Bezoekers van het Amsterdamse Bos proberen een glimp op te vangen van de kersenbloesem. Foto: Jan Ebbinge
109
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
naar de stad. Vandaar de spreidingsambitie onder het motto: ‘Amsterdam bezoeken, Holland zien’. Dees liet zien dat er niet zoiets bestaat als ‘de’ toerist. De spreidingswens vereist een gedifferentieerde, verfijnde werkwijze, gebaseerd op gedetailleerde kennis van de bezoekers en hun wensen. Er worden globaal vier bezoekersprofielen onderscheiden: internationale citytrippers (die vaak zelf ook in een stedelijke omgeving wonen), binnenlandse dagjesmensen, kustbezoekers, en zakelijke bezoekers die na een conferentie nog enkele dagen in de stad blijven. Aanvullende gegevens over de verscheidenheid van het internationale toerisme kwamen van Angelique Vermeulen van het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC). Ze wees erop dat de groep Chinese toeristen, die in de publieke opinie nogal tot de verbeelding spreekt, betrekkelijk klein is: per jaar komen er 0,4 miljoen Chinezen naar Amsterdam, tegen 4 miljoen Duitsers. En de jonge generatie Chinese toeristen reist minder vaak per groep, maar zoekt individueel haar weg met behulp van apps als TripAdvisor.
is om je aan het einde van de dag een prettig gevoel van moeheid te bezorgen, maar geen onprettig gevoel van uitputting. Het volledige repertoire van de landschapsarchitectuur wordt aangesproken om het juiste effect te behalen. Inmiddels is de technologie van de attractieindustrie zo ver gevorderd, dat haar geënsceneerde [ * ] Polderbeleving belevingen kunnen wedijveren met de authentieke belevingen in de buitenwereld. Van Driem De verhouding tussen de publieke en de comverwees naar de nieuwste simulatoren die een merciële waarde van leisure kwam aan bod in de ‘Leisure Landscape Experience’ bieden: ‘Machines bijdragen van Hans van Driem (IDS) en Robert die je een landschap laten beleven, en die een Graat (Staatsbosbeheer). polderbeleving oproepen die veel intenser is dan Ondernemer Van Driem heeft bijna vijftig jaar in de polder zelf.’ Het is behalve intens ook ervaring met het ontwikkelen en ontwerpen bijzonder efficiënt, aldus Van Driem, want de van attractieparken in binnen- en buitenland. In poldermachine kan 1200 toeristen per uur van Nederland werkte hij onder meer aan Walibi, Six deze ervaring voorzien. Flags en de Floriade 2002. Hij is nu betrokken Voor een compleet park is tegenwoordig bij de plannen voor de grote attractie ‘Holland tenminste 70 hectare nodig, aldus Van Driem. World’ in Park21 in de Haarlemmermeer. Van Driem gaf een overzicht van de geschiedenis Voor het vereiste investeringsbedrag geldt een van deze grootschalige vrijetijdsenclaves. Wat als vuistregel van 120 dollar per (jaarlijkse) bezoeker, zodat een park dat mikt op twee miljoen bezoepretpark begon, en later attractiepark werd gekers 240 miljoen vereist. Ook Holland World, de noemd, heeft zich ontwikkeld tot een veelzijdige, geplande attractie in Park21, heeft deze maat, afgesloten wereld inclusief hotels en golfbanen inclusief vierduizend hotelkamers. In de rubricewaarin alles ten dienste staat van de beleving door de bezoeker. Het is een commerciële enclave ring van Stefan Hartman is het een ‘grote trekker’. die bedoeld is om je te doen vergeten dat je in een commerciële enclave bent. Ook al is het een [ * ] Publieke ruimte volledig kunstmatige wereld, de beleving is echt, Kan er uit deze bijzondere leisure-knowhow ook betoogde Van Driem: ‘Reception is reality.’ een les worden getrokken voor het openbare Om dit effect te bereiken is het attractiepark gebied buiten de hekken van het attractiepark? uitgegroeid tot een vernuftige en zeer geavanHans van Driem deed het wel, maar hij overtuigde ceerde ontwerpopgave. De enscenering begint bij voorkeur al op de openbare weg, want als het maar voor een deel. Interessant was zijn vergelijking tussen de laatste deel van de route door een donker bos Efteling als voetgangersgebied en de Amstervoert, kan dat een voorspel zijn op de parkbeledamse binnenstad. De Efteling is met zijn ruime ving zelf. In jargon heet dit de ‘sense of arrival’. padenstelsel volledig ingesteld op het gemak Ook binnen het park is alles uitgekiend: de van de bezoekers, terwijl de bezoekers aan de nauwgezette plaatsing van iedere attractie, de bossen waarvan Efteling er precies genoeg heeft, Amsterdamse binnenstad bloot staan aan allerlei obstakels, te beginnen met de duizenden rijdende de afwisseling van beslotenheid en doorkijkjes, de terrassen allemaal op het zuiden, de gebouwen en geparkeerde auto’s. ‘En dat terwijl de Efteling maar 5 miljoen bezoekers per jaar heeft, en nooit meer dan drie hoog, en desnoods palmbomen in de polder om de experience teondersteu- Amsterdam 17 miljoen. Je zou kunnen overwegen om de auto’s eruit te gooien zodat het prettiger nen, zoals bij Six Flags. Zelfs de lengte van het padenstelsel is doordacht, zodat het lang genoeg wordt om te lopen.’ vormen van openbaar vervoer in de regio. Het project ‘Buitenpoorten’ vestigt de aandacht op goed bereikbare stations in een aantrekkelijke omgeving, van Enkhuizen tot en met BussumZuid.
110
Ontwerp voor PARK21 (2006). Vista landschapsarchitectuur
Robert Graat van Staatsbosbeheer pareerde deze kritiek door te wijzen op het fundamentele verschil tussen de exploitatie van een commerciële onderneming en het beheer van de multifunctionele publieke ruimte. ‘Het bos is er niet alleen voor recreatie. Het is ook om in te wonen, te werken, energie op te wekken. Het is onze taak om
die verschillende opgaven te combineren. Daar past geen eenzijdige keuze voor vrijetijdsbesteding bij, maar een multifunctionele afstemming.’ En dat de wandelaar of fietser af en toe over een omgehakte boom moet stappen, blijkt geen majeur obstakel voor de populariteit van bossen en duinen. Graat presenteerde de uitkomsten van recent bezoekersonderzoek naar de 65 natuur- en recreatiegebieden in de provincie Noord-Holland; de cijfers zijn beslist indrukwekkend. Per jaar komen er 64 miljoen bezoekers naar deze terreinen: ‘Ieder dag vullen we de Amsterdam Arena driemaal.’ Ongeveer de helft gaat naar de bekende recreatiegebieden, waaronder parken en het strand, en de andere helft naar de klassieke natuurgebieden. Het overgrote deel van de bezoekers, 85 procent, komt uit NoordHolland zelf. Het bezoek aan zo’n terrein maakt voor veel mensen deel uit van hun dag- of weekritme. Dat blijkt ook uit de redenen voor hun bezoek: ze halen een frisse neus, zoeken rust, genieten van de natuur, ondernemen iets met hun familie. Twee
111
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Minder overtuigend was zijn kritiek op de terreinen van Staatsbosbeheer, waar recreatief gebruik samengaat met bosbouw, en waar de wielrijder soms een boom over het fietspad kan tegenkomen. Zo’n obstakel zou in de Efteling een doodzonde zijn, en volgens de commerciële normen van de Efteling schiet de publieke terreinbeheerder dan ook ernstig te kort. Hetzelfde geldt voor bosweggetjes waar langzame en snelle fietsers, auto’s en tractoren elkaar in de weg kunnen zitten. Van Driem: ‘Bij wie kan ik in de publieke sector terecht als er een boom dwars over de weg ligt? Voor wie is het publieke landschap eigenlijk? Voor de bosbouwer, de boer, de recreant? Maak een keuze!’
derde wandelt, een derde fietst, een vijfde combineert het met horecabezoek. De bezoekers zijn te onderscheiden in ommetjesmakers, halvedagbezoekers, en attractiezoekers. ‘De kracht van deze gebieden in de Metropoolregio is de variatie. Iedere groep kan er terecht.’ De waardering blijk uit het gemiddelde rapportcijfer 7,8 dat de bezoekers de terreinen geven. Hoge cijfers geven ze aan de landschappelijke kwaliteiten en de nabijheid. Minder te spreken zijn ze over relatieve randfactoren, zoals de parkeerruimte, hinderlijk gedrag van andere bezoekers, de toenemende drukte en de sleetsheid die sommige terreinen beginnen te vertonen. De kosten-batenberekening is in het beheer van de publieke ruimte, anders dan in de commerciële leisure, niet allesbepalend; toch zijn de cijfers uit het onderzoek frappant. De 65 terreinen leveren per jaar 450 miljoen euro op aan directe bestedingen (horeca, fietshuur, parkeren; niet meegerekend zijn reis- en verblijfkosten en uitgaven van internationale bezoekers). Daar tegenover staat een beheerbudget van een schamele 30 miljoen. Graat: ‘Is het een idee om tenminste de btw over die 450 miljoen aan inkomsten te laten terugvloeien naar het terreinbeheer?’ [ * ]
Veerkrachtig landschap
Zo kregen we inzicht in het vrijetijdslandschap van vandaag, en in de sterke groeiopgave van de komende decennia. Maar hoe kan het vrijetijdslandschap van morgen er dan uitzien? Daarvan zagen we nog maar een paar schetsen. De groei is intens. In het MRA-gebied worden mogelijk 240.000 woningen bijgebouwd tot 2040. Recreatie en toerisme groeien met 35 procent. De druk op het landschap neemt toe en de eisen en wensen veranderen per generatie. Wat betekent dit voor het verstedelijkte landschap van West-Nederland? Stefan Hartman deed een poging om de onstuimige ontwikkelingskansen te rubriceren. Hij schetste een keuzemenu met vier scenario’s, ondergebracht in een tabel met vier kwadranten. De ene as varieert naar doelgroep, van een exter-
112
ne oriëntatie (nadruk op internationale toeristen) tot een interne oriëntatie (nadruk op bewoners). De andere as varieert naar initiatiefnemers, van ‘grote spelers’ tot coalities van kleinschalige partijen. Voor buitenlandse toeristen kunnen ‘grote trekkers’ worden ontwikkeld, of een verscheidenheid van kleinere trekpleisters. Voor de eigen bewoners kunnen dat stadsparken en festivals zijn. Het is duidelijk dat een prettig leefen bezoekgebied een weloverwogen mix van alle vier nodig heeft. Hartman gaf ook enkele adviezen om het landschap veerkrachtig of resilient te maken, zodat het niet bezwijkt onder de toenemende druk, en juist profiteert van de kracht van de verdere verleisurisering. Het vereist een omgevingssensitieve benadering, oog voor doelgroepen, leefstijlen en verscheidenheid, en ieder gebied moet een aansprekend verhaal hebben. Omdat niemand op voorhand weet wat de beste ingreep zal zijn, moet er ruimte zijn om te experimenteren. Tenslotte is connectiviteit van belang, oftewel meer samenwerking dan concurrentie tussen bestuurders en ondernemers. De spreidingsstrategie van Amsterdam Marketing is een voorbeeld van optimalisering van wat er al bestaat. Maar daarnaast is ook uitbreiding van het areaal noodzakelijk, opperde Robert Graat. Nieuwe stadswijken vereisen nieuwe stadsparken. Er moet ruimte zijn voor nieuwe recreatievormen. Moet er in de Amsterdamse regio, naast Park21, ook een Amsterdamse Bos bijkomen? Hoe kan het landschap zelf attractiever worden, zodat het behalve reisdecor ook zelf een bestemming kan worden? Uit de workshops kwamen aanvullingen. Zoals de aansporing om het landschap te behandelen als een publiek goed. Het landschap zou eenzelfde sterke status moeten hebben als de harde infrastructuur. ‘Ieder dorp en iedere stad heeft vanouds openbare ruimte. Laat het landschap de openbare ruimte van de metropool zijn.’ En nog een parallel met de infrastructuur: het vrijetijdslandschap moet zich niet beperken tot afgezonderde gebieden in de verte, het moet verbonden zijn in een netwerk van kleinere en
zich af, kan er in de metropoolregio ook plaats zijn voor niet-betekenisvolle leisure – zeg maar, voor Plopsaland? En ja, ook op deze dag kwam, net als bij andere triënnalethema’s, de governance-vraag om de hoek kijken. Wie doet het? Wie kan het? Wie wil het? Gemeenten, provincie, regio, bedrijven, terreinbeheerders, ze zijn er allemaal [ * ] Betekenisvolle leisure bij betrokken, maar wie, of welke combinatie, kan werkelijk een deuk in een pakje boter slaan? ‘Dat Gebruik de verscheidenheid van landschappen is onwijs belangrijk voor het landschap’, werd er om voorzieningen een juiste plaats te geven, verzucht. ‘Het is ingewikkeld, en hierdoor loopt luidde een andere aanbeveling. Grote attrachet vaak spaak.’ En: ‘Het wordt nog veel ingewikties horen op locaties die dat landschappelijk aankunnen, terwijl kwetsbare landschappen grote kelder.’ behoedzaamheid vereisen. Maak in gebieden die Dat laatste klonk niet heel behulpzaam. Het klonk als een onheilsprofetie zonder uitweg. tegen een stootje kunnen, zoals het Westelijk Havengebied, ruimte voor ‘rauwe’ recreatie zoals Zodat onwillekeurig de vraag opdook wat ‘leisure’ nu eigenlijk betekent. Trefwoorden zijn vrijheid, festivals en quadcrossen. Investeer extra in toegestaan zijn, privilege en licentie, maar wat gebieden die onder sterke druk staan, bijvoorbetekenen ze? Leisure is vrijheid die is uitgehakt beeld rond Schiphol, met recreatievoorzieningen in het massief van verplichtingen en onmogelijkdie bijdragen aan de leefbaarheid. ‘Wees zuinig met ruimte’, was een hartenkreet. heden. Wat kunnen we nu uithakken in het landIn een gebied waar de grond schaars en dus (ook schap, en in het landschap van de governance? in niet-monetaire zin) kostbaar is, zijn kwalitatieve keuzen noodzakelijk. Er werd dan ook gepleit voor –– ‘betekenisvolle’ leisure. Maar, vroeg aan ander grotere gebieden en routes in en buiten de stad. Bij voorkeur begint het landschappelijke netwerk al meteen bij de voordeur, zodra je je fiets van het slot haalt. De Amstelscheg is hiervan trouwens al bijna honderd jaar een voorbeeld van wereldklasse.
Fotocollage: Chillen bij de Kop van Zuid in Rotterdam. BOOM landscape
113
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Verder kijken: Holland Zien - www.iamsterdam.com Bezoekersonderzoek van 65 Natuur- en Recreatiegebieden in Noord-Holland (2017) – via www.noord-holland.nl
[ * ] Kroniek 10 Donderdag 21 september
Liefdesverklaring aan het landschap ‘Het landschap’ is de vanzelfsprekende hoofdpersoon tijdens de Landschapstriënnale, maar hoe ziet die hoofdpersoon er eigenlijk uit? Wat is zijn karakter, zijn geschiedenis, wat zijn z’n sterke en kwetsbare eigenschappen? Wat moeten we over hem weten als we willen dat hij niet omver wordt geblazen door het geweld van de aanstormende Grote Opgaven van de 21ste eeuw? Die vragen kwamen aan bod tijdens ‘Prachtlandschap Noord-Holland’ op donderdag 21 september, bij de feestelijke presentatie van een tweedelige ‘biografie’ van dat landschap: het Kwaliteitsbeeld Noord-Hollands landschap 2050 en de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie. De meeste bijeenkomsten van de Landschapstriënnale gingen uit van een Grote Opgave, die in zichzelf al uiterst complex is, en die vervolgens op een goede manier een plaats in het landschap moet krijgen – en zodoende mede het landschap van de toekomst zal vormen. Elke Grote Opgave stond een dag lang in de schijnwerpers. Maar ditmaal is het perspectief omgedraaid: het landschap is niet de uitkomst, maar het beginpunt. Voor een goede liaison met de Grote Opgaven is een grondige kennis van het bestaande landschap vereist, en voor Noord-Holland is die kennis nu geactualiseerd in het tweeluik dat op deze dag werd gepresenteerd. Het Kwaliteitsbeeld Noord-Hollands landschap 2050 beschrijft het landschap en zijn kwaliteiten; de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie bevat de concrete landschappelijke spelregels om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen. De twee delen hebben een verschillende
114
status. De Leidraad is een provinciaal beleidsstuk (formeel een herziening van de versie uit 2010) dat zal doorwerken in de provinciale Omgevingsvisie en in provinciale verordeningen. Het Kwaliteitsbeeld is de inhoudelijke onderbouwing. Het is tevens het laatste advies aan de provincie van Jandirk Hoekstra, die na vijf jaar afscheid nam als Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK). Het Kwaliteitsbeeld is opgesteld door het landschapsbureau Van Paridon & De Groot. Samen vormen deze twee delen een mooi voorbeeld van ‘spiegeling en daad’, zoals de 17de-eeuwse ingenieur Simon Stevin placht te zeggen: een pas de deux van inhoudelijke beschouwing en praktische toepassing. [ * ]
Hoofdlijnen
Landschap is een integraal en integrerend begrip, benadrukte Jandirk Hoekstra: ‘Vaak wordt land-
Metropoolregio Amsterdam, de Zuidvleugel en Utrecht bij nacht, gezien vanuit het International Space Station. Foto: ESA
schap genoemd als een sector naast alle andere, maar dat is niet werkbaar. Landschap gaat er als integratiekader dwars doorheen. U kent het nieuwe beleidsbegrip omgevingskwaliteit, maar daarmee bedoelen ze eigenlijk het landschap.’ Elke nieuwe ingreep moet in overeenstemming worden gebracht met de landschappelijke waarde, aldus Hoekstra. En om die overeenstemming te kunnen vinden, is het zinvol om de landschappelijke kwaliteiten en waarden te vervatten in woorden en kaarten. Dat gebeurt in het Kwaliteitsbeeld. Het Kwaliteitsbeeld past bij de taak van de provincie, want de provincie behoort te ‘sturen op hoofdlijnen’ en het Kwaliteitsbeeld geeft de landschappelijke hoofdlijnen aan. De provincie had ook een prozaïsche aanleiding om nu een Kwaliteitsbeeld te vervaardigen. Twee categorieën van gebiedsbescherming, die jarenlang fungeerden als een buffer tussen de historische landschappen en de hedendaagse ruimtelijke dynamiek, komen te vervallen: de Nationale Landschappen en de weidevogel-
gebieden. De provincie heeft daarom een nieuw verhaal en nieuwe instrumenten nodig om delen van het landschap meer of minder te behoeden voor ongelimiteerde verandering. De bestaande categorieën (daartoe behoren ook het UNESCO Werelderfgoed, de provinciale monumenten en Natura 2000-gebieden) zijn bouwstenen, maar de samenhang is nog beperkt. Het Kwaliteitsbeeld is de aanzet tot een samenhangend verhaal om een provinciaal beleid op te baseren; de Leidraad is er de uitwerking van. [ * ]
Het palet is broos
‘Het palet van landschappen is in Noord-Holland ongelooflijk rijk’, aldus Ruud van Paridon, die de ‘pittige klus’ van het Kwaliteitsbeeld klaarde. De geschiedenis van het Hollandse landschap met zijn scherpe grenzen en overgangen is nog altijd goed beleefbaar, zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de steden. De lijnen in het land zijn eeuwenoud erfgoed, en tegelijkertijd zijn ze ook
115
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Noord-Holland op de kaart van Willem Jansz. Blaeu uit 1645
relevant voor de toekomst. Veel beroemde landschappen uit de Hollandse schilderkunst zijn nog altijd terug te vinden, zoals in Waterland. Maar het palet is broos. Een veelheid aan ontwikkelingen dreigt de diversiteit te nivelleren. De erven worden groter, karakteristieke bouwvormen als de stolp verpieteren. De bedrijfstak van de agrologistiek rukt op, met steeds meer grote vrachtwagens die over smalle landweggetjes denderen en op de erven keren. Ook de aanleg van infrastructuur en de bouw van woningen en bedrijfsgebouwen heeft grote impact. Als streven voor 2050 noemde Van Paridon het behoud van het palet van landschappen, het behoud van openheid en het behoud van de sterke banden tussen stad en landschap. De lijnen van het erfgoed zouden tevens de richting voor de toekomst moeten aangeven, en iedere nieuwe ontwikkeling zou moeten bijdragen aan versterking van het landschap. Dat zijn ambitieuze doelen, zeker in combinatie met de Grote Opgaven op het gebied van klimaat, water, verduurzaming, energie, natuur, landbouw, verstedelijking, recreatie en infrastructuur. Maar het kan, volgens Van Paridon. Daar waar de grote opgaven elkaar overlappen, ontstaan mogelijkheden voor synergie en meerwaarde. Vaak kan dat op lokaal niveau. Een voorbeeld is het streven om een natuurverbinding over het IJ te realiseren, gecombineerd met de Amsterdamse nieuwbouwplannen voor de Sluisbuurt op het Zeeburgereiland. In een conventionele benadering kunnen natuur en stad niet samengaan. Maar zou het toch kunnen? Kun je natuur dóór de stad leiden, in plaats van eromheen? Aan de ontwerpers zal het niet liggen: ‘Die staan klaar om het op te lossen.’ De flessenhals zit elders. Van Paridon liet zien dat er voor ieder landschap een samenhangend verhaal kan worden verteld. Bij sommige landschappen is dat relatief eenvoudig, zoals de Wieringermeer (open, grootschalig) en West-Friesland (kennisintensieve landbouw).
116
Kwaliteitsbeeld Noord-Holland 2050. Van Paridon x De Groot en PARK Noord-Holland, 2017
[ * ]
Spelregels
Na de precieze karakterisering van alle landschappen in Noord-Holland, maakt het Kwaliteitsbeeld een globale indeling in fragiele landschappen waarmee voorzichtig moet worden omgegaan, en robuustere landschappen ‘met meer laadvermogen’, al mogen ze geen ‘schrobputje’ worden. De verdere operationalisering staat in de Leidraad, die op deze dag werd toegelicht door projectleider Sacha Maarschall. De Leidraad onderscheidt 20 herkenbare gebieden of ‘ensembles’ (bv. Waterland, ’t Gooi, Texel) en 10 ‘structuren’ (bv. Noordzeekust, Westfriese Omringdijk, stolpenstructuur). Per ensemble of structuur worden de ambities en ontwikkelprincipes vermeld, oftewel de spelregels voor een geslaagde toekomst van het landschap. De Leidraad is bruikbaar tijdens het gehele planproces, aldus Maarschall. Vooraf verschaft
het alle betrokkenen inzicht in de kenmerken en waarden van het landschap die moeten worden gerespecteerd; tijdens het proces dient het als gids en agenda; en achteraf is het de leidraad bij toetsing. De eerste functie is misschien wel de belangrijkste, betoogde Maarschall: ‘We hebben de Leidraad geschreven vooruitlopend op de Omgevingsvisie en de Omgevingswet, en we hebben gewerkt in de geest van die wet. Dat betekent dat we zoveel mogelijk aan de voorkant van het proces duidelijk maken welke waarden belangrijk zijn.’ De Leidraad is in conceptvorm digitaal te raadplegen en zal in 2018 door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten worden behandeld. [ * ]
Antropoceen landschap
‘Ik zie een liefdesverklaring aan het NoordHollandse landschap, met veel veldwerk, veel koffie, en veel gesprekken, uitmondend in heel precieze adviezen’, zei landschapsarchitecte Philomene van der Vliet (BOOM Landscape) in haar eerste recensie van het tweeluik. ‘En ik zie ook een boodschap: denk groot, denk op grote schaal, en denk daarbinnen aan alle plekken; niet alleen de plekken die gloeien, maar ook de plekken die wringen.’ Ze plaatste de liefdesverklaring en de boodschap in het brede kader van het antropoceen, het geologische tijdperk waarin de mens de dominante vormende kracht is geworden. Deze menselijke macht brengt verantwoordelijkheid met zich mee. De liefdesverklaring moet worden gevolgd door beleid, want: ‘Als er dan toch een tijdperk naar ons is vernoemd, dan kunnen we er maar beter een groot succes van maken.’ Ook Paul Gerretsen (Vereniging Deltametropool) prees het tweeluik, maar hij was er niet gerust op dat dit instrument krachtig genoeg zou zijn om de grote ontwikkelingen in goede banen te leiden. ‘Er komt zoveel op het landschap af. Terwijl je bezig bent te ontdekken hoe het werkt, zijn de buren alweer bezig het decor te verbouwen.’ De bijeenkomsten tijdens de triënnale tot
117
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Veel ingewikkelder is het verhaal van het grote veengebied ten noorden van Amsterdam. Daar stapelen de problemen zich op. Het gebied blijftdalen, het heeft daardoor een sterke CO2-uitstoot, de landbouw staat onder druk, evenals het bestand aan weidevogels. Het is bovendien een karakteristiek landschap, zodat een louter technische aanpak van deze bodem- en waterproblemen niet volstaat. Moet het waterpeil worden gefixeerd of moet het omhoog? En als het peil omhoog gaat, moet het gebied dan worden beheerd of niet? Als het niet wordt beheerd, verandert het vanzelf in (moeras)bos, wat niet alleen het einde betekent voor de weidevogels maar ook voor de historische openheid. Kan het zinkende gebied worden opgehoogd met bagger en organisch stadsvuil, terwijl de vaarwegen dankzij het baggeren beter bevaarbaar worden? Er zijn hier nog veel keuzen te maken, door heel veel partijen samen, en tot die tijd is het verhaal niet rond. Het Kwaliteitsbeeld adviseert daarom om in dit gebied voorlopig uiterst terughoudend te zijn met onomkeerbare ingrepen, zoals verstedelijking of energielandschappen.
dusver stemden hem optimistisch over het vermogen van ontwerpers om met het complexe krachtenveld om te gaan: ‘Er is een ontwerpende pen aan het ontstaan die in staat is al deze krachten mee te nemen.’ Zorgen maakte hij zich vooral over wat er vervolgens met de ontwerpen gebeurt, of niet gebeurt: ‘Zijn we nog op tijd? Het gevoel bekruipt me soms dat het ons tussen de vingers door glipt. Ik hoop niet dat we over tien, vijftien jaar terugblikkend moeten zeggen: we hadden toen een mooi verhaal, we konden het ook ontwerpen, en toch is het niet gelukt.’ ‘Het komt erop aan dat we de kwaliteiten in het Kwaliteitsbeeld ook echt gaan benutten’, aldus Gerretsen. ‘Maar dat roept de vraag op: wie is de hoeder van het landschap? Is dat de provincie? Waar blijkt dat uit?’ [ * ]
Hoeder
Is de provincie de hoeder van het landschap? Joke Geldhof, gedeputeerde van de provincie Noord-Holland voor Ruimtelijke ordening en Wonen, beantwoordde deze vraag niet helemaal volmondig: ‘Ik mag hopen dat dat zo zal blijken.’ Ze is optimistisch over de steun bij de Staten voor het Kwaliteitsbeeld en de Leidraad, ook omdat ze overeenstemmen met de waarde die de provincie hecht aan duurzaamheid, klimaatadaptatie en ruimtelijke kwaliteit. ‘Maar nu de buitenwereld, de projectontwikkelaar met zijn plannen, of de burger die zijn huis wil uitbreiden. Snappen zij het ook?’ Jandirk Hoekstra benadrukte opnieuw de urgentie van een actief provinciaal beleid: ‘Er moet nu echt gehandeld worden.’ Het landschap moet versterkt worden om de toekomst aan te kunnen en er moet alleen al veel worden gedaan aan onderhoud: ‘Zorg dat landschappen niet sleets worden.’ En: ‘Dat kost ook gewoon geld. Bijvoorbeeld om het vaarnetwerk in West-Friesland beter toegankelijk te maken. Je hebt een investeringsprogramma nodig, omdat je anders alleen maar aan het opsouperen en interen bent.’ Tenslotte richtte de aandacht zich op wat Geldhof ‘de buitenwereld’ noemde. Het is opval-
118
lend dat het Kwaliteitsbeeld en de Leidraad nu nog alleen in de bestuurlijke en ambtelijke kring circuleren. Het Kwaliteitsbeeld is nog niet gepubliceerd; de Leidraad is alleen digitaal te raadplegen, en dient vooral als tool voor gemeenten. Dat is te weinig, zeker in een tijd waarin initiatief en kwaliteitsbesef niet uitsluitend een overheidskwestie zijn, maar ook een zaak van burgers en bedrijven. De rijkdom aan kennis en inzicht die in de twee documenten is vervat, moet daarom breder en actiever worden uitgedragen, zo werd vanuit de zaal opgemerkt. ‘Als een projectontwikkelaar bij een gemeente komt, zou die gemeente moeten zeggen: ga eerst het Kwaliteitsbeeld en de Leidraad maar eens lezen.’ En: ‘Zorg dat het bij iedereen terechtkomt, bij raadsleden, ondernemers en burgers. Zorg dat het al die doelgroepen kan inspireren en overtuigen. Ga ermee de boer op!’
Het Noordhollands Landschap (1986)
[ * ]
Een wijdere verspreiding
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Dat is een behartenswaardig advies. Als gedeputeerde Joke Geldhof vreest dat ‘de buitenwereld’ de zwakke schakel is in de receptie van de Leidraad en het Kwaliteitsbeeld, dan ligt het voor de hand om zelf actief naar buiten te treden. Bijvoorbeeld met een trots publieksboek dat rijkelijk put uit de twee documenten, en dat meewerkt om het bewustzijn, de waardering en het plezier van het landschap bij de burgers van NoordHolland te versterken. Zo’n publieksuitgave heeft een interessante historische voorganger in Het Noordhollands Landschap, een jubileumboek van de Stichting Het Noordhollands Landschap uit 1986. Gedeputeerde Staten grepen de gelegenheid destijds aan om het provinciale landschapsbeleid een breder publiek te geven. Terwijl ze aan een officiële nota werkten, ‘ontstond de wens méér te doen met dit verhaal en het een wijdere verspreiding te geven’, schreef Joke Geldhofs verre voorganger W.T. van Gelder in het voorwoord. ‘Het samengaan van natuur en landschap met allerhande gebruiksvormen, de ontwikkelingen in de verstedelijking en de landbouw, alle vergen zij visievorming om op de goede weg te blijven of te komen met de ontwikkeling van natuur en landschap’, zo vervolgde de gedeputeerde Van Gelder in 1986. ‘Graag spreek ik de wens uit dat het inzicht in de ontwikkeling van natuur en landschap in Noord-Holland in brede kringen mag leiden tot waardering voor het landschap, zodat het beleid tot bescherming en ontwikkeling daarvan in onze provincie grote weerklank bij de bevolking zal vinden.’ Sommige wensen verouderen niet. ––
Verder kijken: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie: www.leidraadlc.nl Jan T. Bremer (e.a., red.), Het Noordhollands Landschap; Terugblik en toekomst, Stichting Het Noordhollands Landschap / Stichting Uitgeverij Noord-Holland, Oostzaan 1986 Kwaliteitsbeeld Noord-Holland 2050 - via www.noord-holland.nl
119
Urban Lab Rijsenhout. Podium voor Architectuur. Foto: Daniel Nicolas
120
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
121
[ ! ]
Het volgende Rijsenhout – een casus
door Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol
Hoe abstracte en complexe beleidsplannen kunnen neerdalen op lokaal niveau illustreert de casus Rijsenhout. Rijsenhout is een dorpje aan de rand van Haarlemmermeer met een weids landschap, uitzicht op de Westeinderplassen, gelegen onder de rook van Schiphol. Dit voormalige kassenbouwgebied wordt al een decennium beheerst door de Rijksreservering van de parallelle Kaagbaan. Deze Rijksreservering betekent dat alle ontwikkeling is bevroren. De verouderde kassen kunnen niet worden opgeschaald. De kassenbouwgronden blijven onbebouwd, omdat volgens provinciaal beleid het dorp is bestempeld als landelijk gebied. Voor veel gepensioneerde ondernemers betekent dit dat zij hun eigen grond braak zien liggen die hun pensioen zou moeten zijn. Omdat er niet mag worden bijgebouwd is er geen financieel draagvlak om het dorpscentrum te vernieuwen. Door vergrijzing dreigen de aanwezige voorzieningen bovendien te verdwijnen. De dorpsbewoners proberen hun frustraties over deze leemte om te zetten in plannen, maar vinden moeilijk gehoor bij de verschillende bestuurslagen die gaan over ruimtelijke ordening en luchthavenbeleid. De complexiteit van alle verschillende eisen en randvoorwaarden drukt op de inwoners van Rijsenhout en maakt het moeilijk zich te verhouden tot de grotere ruimtelijke context. Daar liggen echter niet alleen de knelpunten, maar ook de oplossingen voor het toekomstbestendig maken van hun dorp. Discussies belanden al snel op het niveau van hertenboerderijen en tuinhekjes. Het ontbreekt aan verbeelding en ontwerpkracht om een (tijdelijke) invulling te geven aan deze problematiek die de grenzen van het dorp overstijgt. Wat overblijft is een vergrijzend en krimpend dorp waar de littekens van voormalige bedrijvigheid letterlijk zichtbaar zijn.
Netwerkdemocratie
Omdat de ruimtelijke opgaven zoals die van Rijsenhout een ander organisatiemodel vragen, zoeken wij bij Podium naar werkwijzen die passen bij de complexiteit van de opgaves. Daarbij hanteren we de gedachte van een netwerkdemocratie, ofwel de zoektocht naar een nieuwe structuur, waarin naast professionals ook burgers en ondernemers zich tijdelijk organiseren rond een idee of kans waar ze passie voor hebben. Het accent ligt niet op de bestuurder, maar op de (ervarings)deskundige en de steeds belangrijker vraag hoe lokaal bestuur de behoeften van burgers en belanghebbende organisaties kan faciliteren. Dit doen we in de vorm van werksessies, workshops en expertmeetings, waarbij met doelgroepen wordt toegewerkt naar vragen en verbeeldingen om beter te definiëren ‘is dit wat we bedoelen?’
122
Urban Lab Rijsenhout In de ontwerpworkshop Urban Lab Rijsenhout tijdens de Landschapstriënnale fietsten onder leiding van de Regiegroep, de Dorpsraad, een groep bewoners, ontwerpers, beleidsmakers, procesmanagers en ondernemers langs de Westeinderplas en het achterliggende woon- en kassengebied. In de workshops en dialogen werden de kansen benoemd en verbeeld door drie ontwerpbureaus: Bureau SLA, Atelier Loos van Vliet en Studio Jeroen van Mechelen. Hoe kan de energietransitie een kans bieden voor de toekomst van Rijsenhout? Is er ruimte om op een andere manier, bijvoorbeeld geluidsadaptief, te wonen in een luchthavenregio en kun je daarbij een oplossing bieden voor het woningtekort in de regio? Hoe gebruik je bestaande sociale structuren? Hoe verbind je onderwijsinstellingen aan het dorp en kan Rijsenhout misschien dienen als showcase voor de luchthaven? Kan Rijsenhout een voorloper worden op het gebied van experiment met nieuwe innovatieve bedrijvigheid, bijvoorbeeld leer- en werkplaatsen, nieuwe (jonge) inwoners en nieuwe manieren van circulair bouwen en wonen in een betere luchthavenregio? Kortom: kan het bevroren Rijsenhout ontdooien tot een veelbelovend nieuw leven? –– h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
123
124
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Impressies Urban Lab Rijsenhout. Foto’s: Daniel Nicolas, Barbara Luns, Yvonne Lub, Abdessamed Azarfane Boven: wonen in de kassen. Atelier Loos van Vliet
125
Gastheer en gastvrouw Landgoed Kleine Vennep. Dirk en Heleen Molenaar. Foto: Daniel Nicolas
126
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
127
[ * ]
Kroniek 11
Vrijdag 22 september
Rekenen en tekenen met energie Nederland moet radicaal omschakelen naar een energiehuishouding waarin aardgas, aardolie en steenkool zijn vervangen door hernieuwbare bronnen als zon, wind en aardwarmte. Het is een operatie van historische proporties, die in enkele decennia moet plaatsvinden, en die in hoge mate het landschap van de toekomst zal vormen. Over de energietransitie zelf en over de ruimtelijke dimensie handelde de studiedag ‘Energielandschappen’ op vrijdag 22 september.
De energietransitie is misschien wel de meest duizelingwekkende wereldwijde opgave van de komende decennia. We moeten een energiesysteem afbouwen dat ons een bijna ongelimiteerde energieconsumptie toestond, en we moeten het vervangen door een complexer systeem waarin hetzelfde peil veel moeilijker te handhaven zal zijn. Het is een technisch en organisatorisch razend lastige megaoperatie, terwijl tegelijkertijd het maatschappelijk vertrouwen in bestaanszekerheid fundamenteel wordt beproefd. De meest urgente reden voor de energietransitie is dat een vermindering van de CO2uitstoot met 80 tot 95 procent noodzakelijk is om de klimaatverandering af te remmen. De transitie is daarnaast noodzakelijk omdat fossiele brandstoffen in snel tempo schaars worden, en uit geopolitieke overwegingen. De energietransitie gaat gepaard met een ingrijpende verandering van het landschap. Konden we tot nu toe de fossiele brandstoffen discreet aanvoeren, in de toekomst zal onze energiebehoefte zich onloochenbaar aftekenen in de eigen leefomgeving, in de vorm van windturbines en velden vol zonnepanelen. De ener-
128
gielandschappen die ons bedienen, liggen niet langer voorbij de horizon in Saoedi-Arabië en de Nigerdelta, maar bij ons om de hoek of op z’n verst op de Noordzee. Over die ruimtelijke dimensie van de energietransitie ging het tijdens ‘Energielandschappen’. Het was een dag van rekenen en tekenen, om de immense opgave voorstelbaar te maken en te oefenen met de mogelijke uitvoering. Terwijl het gewicht van de opgave als een donkere wolk boven de dag hing, bleef de toon toch behoorlijk licht. Het zal het ‘ingenieursoptimisme’ zijn, dat dagvoorzitter Paul Gerretsen in de zaal proefde. Het is een geclausuleerd optimisme dat ongeveer hierop neerkomt: het is een enorme en misschien wel krankzinnige klus, maar als je het van de zonnige kant bekijkt en slim puzzelt, en als je niet teveel tijd en energie verspilt aan gedoe, dan kunnen we het klaren. [ * ]
Voorstelbaar
De enormiteit van de energietransitie is voor veel mensen nog bijna niet voor te stellen, en toch is zo’n voorstelling hard nodig. Tijd om te treuze-
zoveel mogelijk ontleend aan vastgesteld beleid, en als dat niet kon, blijven ze in de geest van het klimaatakkoord en binnen de marge van wat als technisch haalbaar kan worden aangenomen. Het is een realistisch scenario, maar binnen de marges van het realisme zit het wel aan de optimistische kant; het neemt bijvoorbeeld aan dat 25 procent energiebesparing haalbaar is en dat in 2050 op 90 procent van de Nederlandse daken zonnepanelen zullen liggen. In dit onbeschroomde optimisme schuilt ook de polemiek. Wie aanhikt tegen de voorstellen, wordt uitgedaagd ze door andere te vervangen die tenminste evenveel energie produceren. Andere spelregels die Sijmons c.s. hanteerde, waren dat de energiewinning zoveel mogelijk op zee plaatsvindt, en dat het zonder kernenergie moet kunnen. [ * ]
Kerncijfer: 1.965
De hoofdlijnen van onze energiecultuur blijken behoorlijk overzichtelijk te zijn. Nederland gebruikt op dit moment tussen de 3.000 en 3.500 petajoule (PJ) aan energie per jaar. In 2015 was het 3.087 PJ, en dat is in deze denkoefening als uitgangspunt genomen. De energie komt voor meer dan 90 procent uit de fossiele brandstoffen aardgas, aardolie en steenkool.
Energietransitie in Drenthe. Hot Springs op aardwarmte. Studio Marco Vermeulen
129
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
len is er niet meer, en om adequaat te handelen is een helder beeld van de opgave gewenst. Vandaar de denkoefening Energie & Ruimte. Een Nationaal Perspectief die op deze dag werd gepresenteerd door landschapsarchitect Dirk Sijmons. Dit Nationaal Perspectief 2050 is een co-productie van Dirk Sijmons en een aantal bureaus met bij voorkeur typografisch ingewikkelde namen: FABRICations, H+N+S Landschapsarchitecten, POSAD spatial strategies, Studio Marco Vermeulen, NRGlab/Wageningen University en de Vereniging Deltametropool, terwijl de publicatie is vormgegeven door 75B. Gelijktijdig verscheen een special van het tijdschrift Blauwe Kamer over hetzelfde thema. De eerste exemplaren van Energie & Ruimte werden plechtig overhandigd aan Donné Slangen (directeur Gebieden en Projecten, ministerie IenM) en Jack van der Hoek (gedeputeerde Noord-Holland). ‘Het kabinet is nu aan zet’, zei Slangen: ‘Ruimte moet een plek krijgen in het energiebeleid.’ In de denkoefening is de complete energietransitie van Nederland tussen nu en 2050 zo eenvoudig en compact mogelijk samengevat. De opgave is gestroomlijnd tot de kerncijfers met een beperkt aantal variabelen. De uitgangspunten, doelen, aannamen en randvoorwaarden zijn
Verandering in het gebruik en de productie van Energie in Nederland, nu en bij het halen van de klimaatdoelen in 2050. Hernieuwbare bronnen zijn in groen aangegeven, niet-hernieuwbare in oranje, energieverliezen in grijs. Uit Energie & Ruimte (2017)
130
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
131
Mogelijkheden voor zonne-energie voor particulieren en bedrijven en in combinatie met infrastructuur. Uit Energie & Ruimte (2017) Dirk Sijmons, FABRICations, H+N+S Landschapsarchitecten, POSAD spatial strategies, Studio Marco Vermeulen, NRGlab/Wageningen Universiteit, Vereniging Deltametropool
132
Overhandiging Energie & Ruimte. Foto: Daniel Nicolas
Windmolens op zee kunnen een deel van deze energie leveren. Er is veel ruimte maar het rendement van windenergie is relatief bescheiden. In het eerdere onderzoek 2050 – An Energetic Odyssee (IABR, 2016) heeft Sijmons de
mogelijkheden onderzocht om 25.000 grote windturbines op de Noordzee te plaatsen. Het Nederlandse deel zou jaarlijks 500 PJ kunnen leveren, oftewel een kwart van de totale behoefte van 1.965 PJ. Er is dan nog circa 1.500 PJ te gaan. ‘De kop is eraf’, stelde Sijmons vast, maar er moet op land nog heel veel gebeuren. Windenergie op het land kan 100 PJ leveren door opwaardering van bestaande windturbines, aanleg van nieuwe grootschalige parken, en de bloei van lokale windondernemingen. Zonneenergie kan 200 PJ verzorgen, mits alles uit de kast wordt gehaald: zonnepanelen geïntegreerd met infrastructuur (geluidsschermen, tussen de rails, in snelwegknooppunten), op vrijwel alle daken van het land, en op een enorm areaal aan ‘zonnevelden’ of ‘zonne-akkers’, bijvoorbeeld op landbouwgronden die door zoute kwel voor de landbouw onrendabel zijn geworden. Sijmons: ‘Voor een boer kan het verbouwen van elektriciteit interessanter worden dan het verbouwen van uien.’ Voorts kan er energie komen uit diverse warmtebronnen, zoals omgevingswarmte (170 PJ), restwarmte uit de industrie (200 PJ) en aardwarmte
133
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
In 2050 moet het energieverbruik onherkenbaar van samenstelling en omvang zijn veranderd. De energie moet dan voor 90 procent uit hernieuwbare bronnen komen, en het totale verbruik moet flink omlaag. In Sijmons’ scenario verbruikt Nederland tegen die tijd 2.165 PJ per jaar. Een deel van de besparing wordt bereikt door bewust beleid waartoe de overheid zich reeds heeft verplicht. Ook is een ‘transitiebonus’ ingecalculeerd: de energieverliezen die eigen zijn aan fossiele brandstoffen (warmteverlies, transport) verdwijnen. Helemaal zonder fossiele bronnen kunnen we waarschijnlijk in 2050 nog niet. In het Nationale Perspectief is een stelpost van 200 PJ fossiele energie opgenomen, circa 10 procent van het totaal, bedoeld voor de fabricage van onder meer staal, aluminium en cement. Per saldo moet in 2050 dus 1.965 PJ worden gewonnen uit niet-fossiele bronnen. Ziedaar het kerncijfer van de energietransitie.
of geothermie (400 PJ). Bij geothermie wordt heet water van grote diepte opgepompt, benut voor verwarming en geretourneerd. Hoe dieper je boort, hoe heter het water is; op 2 km diepte is het 80 graden Celsius. Nog een mogelijke bron is ‘groen gas’, dat ontstaat uit vergisting van mest. Het is vooral interessant in delen van het land met een grote veestapel, zoals Friesland en Overijssel, en het kan mogelijk 50 PJ opleveren. Er resteert in het Nationaal Perspectief dan nog een energiebehoefte van 317 PJ. Dat kan zo nodig komen uit biomassa. ‘Meer dan dat moet je niet willen’, waarschuwde Sijmons. Biomassa levert per hectare extreem weinig energie op, Nederland is er te klein voor, en dus moet de biomassa worden geïmporteerd. Bovendien: ‘Als je speciaal voor energiedoeleinden biomassa gaat telen, kost dat zoveel ruimte dat het frontaal in botsing komt met de wereldvoedselvoorziening.’ Ter aanvulling op de transitie zijn er nog andere manieren om het CO2-gehalte in de atmosfeer terug te dringen. Urgent is de aanpak van de bodemdaling in veengebieden, die nu een grote bron van CO2- en methaanuitstoot is (zie ook Kroniek #14). Ook is er de mogelijkheid van CO2-opslag in de bodem, bijvoorbeeld op zee. In de rekenoefening is niet al te veel gespeculeerd op opzienbarende technische doorbraken in de toekomst, maar er is wel rekening gehouden met de mogelijkheid van energieopslag door middel van waterstofproductie. Om die reden heeft de elektriciteitsproductie een overmaat gekregen. Voor wie dacht dat het plaatje hiermee rond is, had Sijmons een domper: ‘Er zijn nog een paar harde noten te kraken: de scheepvaart en de luchtvaart.’ [ * ]
Zelfbewuste overheid
Maar de hardste noot is de governance van de energietransitie. De omschakeling moet op ieder schaalniveau gebeuren, van het individuele huis tot en met de wereldschaal, en geen enkele overheid of andere betrokkene kan het zich veroorloven weg te duiken. Wie doet wat? Wie leidt, coördineert of regelt alle afzonderlijke acties, wie
134
brengt ze met elkaar in verband? Wat moet en kan de overheid doen, en welke overheid? Het zijn vragen waar in Nederland tot dusver nogal omheen wordt gedrenteld. De overheid is lange tijd stil geweest, constateerde Sijmons, en we zijn achterop geraakt bij Duitsland en Denemarken. ‘Nederland heeft, eufemistisch uitgedrukt, een kennisachterstand opgelopen.’ Donné Slangen, van het ministerie, sprak het niet tegen. ‘We moeten de tijd nemen om na te denken, en daarna snelheid maken in de uitvoering. Maar we starten nu wel erg langzaam op. Tempo is belangrijk.’ Ook het bestuurlijke handwerk lijkt te stagneren, bij het verwerven van maatschappelijk draagvlak en bij het organiseren van effectieve bestuurlijke samenwerking. De opbouw van een radicaal nieuw energiesysteem zorgt voor bestuurlijke onwennigheid die nu al tot uitdrukking komt bij beslissingen over elektriciteitsopwekking door wind- en zonne-energie. En, voorspelt Sijmons: ‘Het benutten van warmte-energie is waarschijnlijk bestuurlijk nog ingewikkelder dan elektriciteit.’ Daarom strekt het Nationaal Perspectief 2050 zich ook uit tot een articulatie van de rijkstaak. Er zijn veel dingen die het rijk niet hoeft te doen, maar het moet wel doen wat niemand anders kan. Het rijk moet, betoogde Sijmons, een reële CO2-prijs vaststellen, pakweg 175 euro per ton. Het kan daarmee de transitie in beweging zetten: ‘Zo kan de overheid de onzichtbare hand van de markt ertoe bewegen om groene handschoenen aan te trekken.’ Het rijk ontplooit zich idealiter als een entrepreneurial state, zelfbewust, sturend en innovatief, in het besef dat historisch gezien de meeste innovaties tot stand komen bij de overheid, of dankzij de overheid die nieuwe en nog onzekere ontwikkelingen financiert. Uiteraard moet het rijk over een lange termijn vasthouden aan zijn lange-termijndoelen, en het moet zichzelf en anderen experimenteerruimte gunnen. Het is goed dat het rijk initiatieven van onderop aanmoedigt, maar hierbij past het besef dat deze initiatieven in hun eentje niet voldoende zullen zijn om aan de maatschappelijke energievraag te voldoen.
Er ontstaan directere verbanden tussen je eigen gedrag en de inrichting van het landschap: hoe zuiniger we zijn met energie, hoe minder windturbines of zonnevelden er nodig zijn. Wat is dan onze keuze? Ruimtelijke gevolgen zijn er ook op andere schaal: als we meer elektriciteit gebruiken, is er een zwaarder netwerk voor elektriciteitsdistributie nodig, en dat heeft ruimtelijke effecten. Hocks: ‘Je sleept grootschalig met energie, en je hebt dus ook grote structuren in het landschap nodig.’ [ * ] Gedrag en landschap Hocks schetste de verschillende vormen die de energietransitie kan aannemen. Het kan worden Dit was de klare lijn van de opgave, nu is het tijd gezien als één samenhangend systeem, of als om het in te kleuren. Dat gebeurt met een oneindig veel bonter palet aan kleuren, lijndikten en een verzameling van vele grotere een kleinere arceringen, en met een nog zoekende, oefenende pen. bewegingen, of als een combinatie van die twee. De ruimtelijke dimensie van de energietransitie Energieprojecten kunnen van bovenaf of van onderop komen, en ze kunnen landschappelijk zal overal merkbaar zijn, betoogde Boris Hocks worden ingevoegd of een geheel nieuwe vorm (POSAD), die meewerkte aan het Nationaal op het bestaande landschap leggen. Er kunnen Perspectief. Zodra je energie wilt besparen, grote windparken komen, strak in het gelid of in verandert er iets in je directe omgeving. Neem lossere plukjes, maar er zijn ook kleinschalige inalleen al het energetisch inpakken van je huis. grepen, zoals het elektrificeren van het busnet of Als je in een rijtjeswoning woont, pak je dan de het installeren van een coöperatieve dorpsmolen. hele rij samen in, of doet ieder het op zijn eigen Maar is die dorpsmolen nog even charmant als manier? Wat betekent dat voor het besparend achthonderd andere dorpen er ook een nemen? effect, het uiterlijk en de manier van samenleven in de straat? En als je wilt besparen door je Een territoriale uitwerking kwam van stedenbouwgedrag te veranderen, bijvoorbeeld door minder auto te rijden, hoe doe je dat? Kun je dichter bij je kundige Marco Broekman, die verkende hoe de werk wonen zodat je kunt fietsen? Wat verandert Metropoolregio Amsterdam (MRA) de transitieopgave kan benaderen. De vraagstelling is hier er dan nog meer in je leefpatroon? hoe de energietransitie kan worden verbonden met de voorgenomen bouw van 240.000 extra woningen tot 2040 en een even onstuimige groei van de bedrijvigheid. ‘Hoe kan de energietransitie ook de agenda bepalen van andere programma’s?’ Het wordt een enorme klus, daar in de metropoolregio, want tegen alle groei in moet het energieverbruik omlaag, van 230 PJ per jaar nu naar 176 PJ in 2040. En dat in een gebied met grootverbruikers zoals Tata Steel met 40 PJ per jaar (tweemaal alle Amsterdamse huishoudens) en de grote datacentra met 3,5 PJ (eenmaal Zaandam). De verkenning maakt duidelijk dat de MRA niet volledig zelfvoorzienend kan worden. Energielinie, een project van de Rijksdienst voor het Cultureel Als alles op alles wordt gezet, is het maximale Erfgoed i.s.m. Nieuwe Hollandse Waterlinie en H+N+S. En het rijk moet opletten dat de energietransitie geen bron van sociale ongelijkheid wordt. De energietransitie moet niet alleen als een technisch of financieel probleem worden behandeld, aldus Sijmons, maar ook als een maatschappelijke en culturele opgave. Bij zo’n culturele agenda zou een werkwijze in de traditie van de Duitse IBA (Internationale Bauaustellung) goed passen.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
135
potentieel waarschijnlijk 142 PJ, dus nog ruim onder de vraag van 176 PJ. En dan zijn de echte megaverbruikers in de regio nog buiten de MRA-sommen gehouden: Schiphol (nu 230 PJ) en de scheepvaart (214 PJ). Wat de MRA wel kan doen is een andere manier van planning aanleren. Het transit oriented design (TOD), waarin vervoerslijnen en knooppunten sturend zijn, moet worden vervangen door energy oriented design (EOD) waarin energiestructuren het ruimte-organiserend principe vormen. Voor het bestaand stedelijk gebied is een pluriforme en verfijnde aanpak gewenst, die rekening houdt met de verschillen tussen wijken uit verschillende perioden, tussen woonwijken en bedrijvengebieden, en hoogbouw en middelhoogof laagbouw. Vanuit energieperspectief verandert de stadsplattegrond in een patchwork-kaart. [ * ]
Oefenen
‘We moeten oefenen’, zei Marlijn Baarveld van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), naar aanleiding van het ontwerpend onderzoek Energielinie dat eerder deze maand op de Landschapstriënnale is gepresenteerd, en de open oproep ‘Nieuwe energie voor het landschap’ die de RCE samen met het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie heeft doen uitgaan. Energielinie is een interessante oefening omdat de energieopgave hier is geprojecteerd op de UNESCO Werelderfgoed-gebieden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. De nieuwe opgave moest zich hier tot gevoelige cultuurhistorische waarden verhouden. Baarveld: ‘Als het in een Werelderfgoedgebied kan, dan kan het ook elders.’
Boven: Energy-oriented Development in de MRA. marco.broekman Onder: Energietransitie in Provincie Fryslân. BügelHagema en H+N+S
136
Baarveld wees erop dat de energietransitie in zekere zin teruggrijpt op een eerdere historische werkelijkheid. Veel van de karakteristieke Hollandse landschappen zijn in feite energielandschappen, die in de loop van eeuwen gevormd zijn door de winning van veen en turf, door het gebruik van hakhout en de bouw van molens. Het nieuwe energielandschap voegt zich in die reeks. Wel neemt de snelheid van de veranderingen toe. Ook is er een belangrijke ontwikkeling in zichtbaarheid: eeuwenlang was het energiesysteem bovengronds zichtbaar, het kon een eeuw lang grotendeels ondergronds worden weggewerkt, en nu moet het weer bovengronds
Eén regionaal idee sprong eruit door z’n eenvoud en effectiviteit, en doordat het terloops de essentie van de energietransitie blootlegt. Bij alle aandacht voor de complexiteit van het nieuw te maken energiesysteem vergeten we soms waarom deze operatie noodzakelijk is, namelijk ter vervanging van het oude systeem waarvan we zeer afhankelijk zijn geworden maar dat onhoudbaar is. Dat oude systeem, gebaseerd op fossiele brandstoffen, is verslavend comfortabel – maar heeft het, afgezien van het opraken en het klimaat, ook nog andere nadelen? Ja, zo maakte een dia duidelijk die in Parkstad Limburg de bestuurders doet opveren in hun stoel. De dia stelt de eenvoudige vraag: ‘Hoeveel besteden wij nu met z’n allen aan energie?’ Een rekensom leert dat de inwoners van Parkstad zo’n 500 miljoen euro per jaar uitgeven aan energie, voor hun woning, hun bedrijf en hun auto. Een half miljard euro per jaar gaat nu het gebied uit, het vloeit weg naar Saoedi-Arabië of misschien het Shell-hoofdkantoor. Stel je voor dat we dat geld eens in eigen gebied konden houden… Zou de energietransitie dan zomaar kunnen verhuizen van de kolom Kosten naar de kolom Baten? –– Verder kijken: Energie & Ruimte: www.deltametropool.nl/nl/energie_en_ruimte Blauwe Kamer: www.blauwekamer.nl/tijdschrift/2017/nr-32017/ 2050 – An Energetic Odyssee: https://www.iabr.nl/en/ projectatelier/atelier2050 Energielinie: https://cultureelerfgoed.nl/publicaties/energielinieerfgoed-in-transitie www.regionale-energiestrategie.nl www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/energie-enklimaat/regionale-energiestrategieen
Boven: Energietransitie IJsselmeergebied. Posad i.s.m. Ecofys Onder: Energietransitie West-Brabant. H+N+S i.s.m. Posad
137
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
worden gerealiseerd. Hoe dat moet of kan, is ook vanuit cultuurhistorisch perspectief nog een zaak van oefenen, met nadruk op maatwerk. Tegelijkertijd is het duidelijk dat het ruimtelijk ontwerp meestal niet het grootste probleem zal zijn, zo merkte Maarten Tas van het Stimuleringsfonds op: ‘Bij gemeenten en provincies blijft het vaak in plantoetsings- en juridische zaken steken.’ Ook gedeputeerde Jack van der Hoek lokaliseerde het grootste ongemak in de bestuurlijke sfeer, bij ‘de afstemming en regelgeving. Hoe maken we de combinatie van klimaat, woningbouw, mobiliteit, wat er in de ondergrond gebeurt; hoe bereiken we integraliteit?’ Dus vereist de energietransitie wellicht ook serieuze bestuurlijke en juridische transities. Uit de deelsessies met regionale studies sprak evenzeer de behoefte om te oefenen en om al doende nieuwe werkwijzen en instrumenten uit te vinden. Het is een bonte waaier, met wisselende accenten op energieconcepten, participatie, landschappelijke inpassing en bestuurlijke tools.
Energielandschap in Drenthe, geïnspireerd op het schilderij ‘Ploegende Boer’ (1877) van Hendrik Willem Mesdag, uit Collectie Drents Museum. Studio Marco Vermeulen
138
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
139
140
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
oud jonger jongst
Eeuwig dynamische onderlegger De basis van het Nederlandse landschap verandert continu door de wisselwerking tussen mens en natuur. Hoe stroomt het water in het volgende landschap? Kaart: geomorfologische ontwikkeling van de Rijn-Maas delta over 8.000 jaar, in kaart gebracht aan de Universiteit Utrecht door Berendsen & Stouthamer (2001).
141
[ * ] Kroniek 12 Maandag 25 september
Leven in een ander klimaat dan voorheen ‘Klimaat verandert jouw regio’, was het motto van de expertdag over klimaatadaptie en water op maandag 25 september. Deze titel verbindt het dramatische, wereldwijde verschijnsel van de klimaatverandering met de eigen woonomgeving. Terwijl we proberen om de klimaatverandering af te remmen, zullen we ons ook moeten aanpassen aan de verandering die al plaatsvindt, en die nog generaties lang merkbaar zal blijven. Wat is daarvoor nodig? Hoe kan het? Wie moeten het doen?
Wat voor weer wordt het in de komende 25 jaar? Aan het begin van deze dag waagden de Haarlemse wethouder Cora-Yfke Sikkema en dijkgraaf Gerhard van den Top van het Waterschap Amstel Gooi en- Vecht zich aan een luchtige klimaatvoorspelling. We gaan een mooie kwarteeuw tegemoet, verwachtten ze, met een Frans klimaat en een bijpassende opbloei van de wijnbouw in Nederland. De chateaux in de Haarlemmermeer zullen zelfs hoger staan aangeschreven dan die in Frankrijk zelf, omdat daar de wijnen te zoet worden door de warmte. Maar er worden ook grotere extremen in het weer verwacht, met forse regenbuien en felle stormen, afgewisseld met perioden van ernstige droogte. Er is dan een waterhuishouding nodig die hoosbuien en clusterbuien kan opvangen, en ook water kan bewaren voor droge tijden. In de steden kan ’s zomers een levensbedreigende hitte heersen. Die hitte kan worden gedempt met de koelende werking van groene daken en binnenstedelijke wateropvang. Deze toekomst is nu al begonnen, zei wethouder
142
John Nederstigt van Haarlemmermeer in zijn welkomstwoord. Zijn polder wordt iedere dag met zoet water schoongespoeld om de verzilting tegen te gaan. De buien die voorspeld zijn voor 2050, komen nu al voor, en tegelijkertijd is er in de polder een watertekort. Ook de droogte is in de afgelopen dertig jaar al merkbaar toegenomen. Nederstigt vroeg zich af of de landbouw over vijftig jaar nog dezelfde kan zijn als nu. ‘Boeren zijn gewend hetzelfde te doen wat ze vorig jaar deden, maar het is de vraag of dat vol te houden is. Gebeurt morgen hetzelfde als vandaag, of gaan we met zevenmijlslaarzen vooruit?’ Hij waarschuwde dat we dergelijke vragen niet uitsluitend vanuit een economische logica moeten beantwoorden: ‘Besef dat wij onderdeel zijn van de natuur. Niet de economie leidt, maar de natuur. Daar kunnen we niet rücksichtslos mee omgaan.’ [ * ]
402,09
Na deze openingsbewegingen beklommen we de steile kliffen van de klimaatopgaven aan de hand van Gerard van der Steenhoven, directeur van het
Wateroverlast in Amsterdam. James Worthy
Hittestress in de stad Groningen. Gemeente Groningen
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Het wordt warmer. Gemeten temperaturen tijdens de hittegolf van zomer 2015. ECMWF
KNMI. Dat klimaatadaptatie een dringende opgave is, hoefde in dit gezelschap niet meer te worden betoogd. Hij concentreerde zich daarom op de toepassing van de specialistische KNMIkennis op de ruimtelijke ontwikkeling. De opwarming van de aarde sinds 1880 wordt veroorzaakt door een snelle en nog altijd voortgaande stijging van het CO2-gehalte in de atmosfeer. De laatste CO2-stand op het meetpunt Mauna Loa, Hawaii, op 19 september 2017,
is 402,09 ppm (parts per million). Tienduizend jaar lang schommelde het CO2-gehalte rond 280 ppm, maar vanaf de Industriële Revolutie is het sterk aan het stijgen. Doordat CO2 warmte in de atmosfeer vasthoudt, stijgt de temperatuur op aarde mee. Het klimaatakkoord van Parijs is van groot historisch belang, betoogde Van der Steenhoven, en het werkt ook. De wereld verplicht zich met dit akkoord de CO2-uitstoot met meer dan de helft
143
terug te dringen – Europa met 80 tot 95 procent - om zo de temperatuurstijging onder de 2 graden te houden. Het is interessant te zien wat er gebeurt nu de Amerikaanse president Trump zich tegen het akkoord verzet: individuele staten, steden en bedrijven binnen de VS houden vast aan de afspraak en werken gewoon om Trump heen. Dat bewijst dat het menens is: ‘Het akkoord is geen wassen neus.’ Maar ook als het lukt om de CO2-uitstoot voldoende te reduceren, blijft de CO2 die nu in de atmosfeer zit, daar nog minstens honderd jaar. En dus blijft het reeds veranderde klimaat nog eeuwen lang bij ons, aldus Van der Steenhoven. We moeten in onze lange-termijnplannen uitgaan van een ander klimaat dan voorheen. In dit veranderde klimaat doen zich vaker weersextremen voor. De afgelopen maand gaf hiervan wereldwijd voorbeelden. Terwijl een reeks Atlantische orkanen het Caraïbisch gebied en de VS teisterden, troffen minstens zo zware overstromingen India en Bangladesh. Dichter bij huis zouden we bijna de watersnoodramp in Livorno, Italië, over het hoofd zien. Allemaal in dezelfde weken. Dergelijke extremen komen vaker voor dan vroeger, ze worden intenser en de schade die ze veroorzaken neemt toe. Ook groeit de kans dat meerdere vormen van natuurgeweld samenvallen; de aardbevingen in Mexico en de Caraïbische orkanen zijn elkaar ditmaal maar net misgelopen. [ * ]
Hitte en droogte
Ook in Nederland worden de extremen scherper. Nu al zijn er driemaal zo vaak extreme buien als voorheen. We moeten de afvoercapaciteit en de veiligheid van ons watersysteem naar een nieuw, hoger peil brengen. Dat is een megaopgave die tegelijkertijd op iedere plaats maatwerk vereist. Het KNMI heeft, samen met zijn internationale collega’s in de World Meteorological Organization (WMO), zeer veel kennis die hierbij van pas komt. Maar het KNMI is er nog niet zo goed in om die kennis over te dragen aan iedereen die verantwoordelijk is voor stads- en landschaps-
144
ontwikkeling, vond Van der Steenhoven. ‘Daar is nog veel te winnen.’ Een eerste instrument is de regionale ‘stresstest’ die met een computermodel de klimaatbestendigheid en waterrobuustheid van een gebied berekent. Er bestaan meerdere van deze testen en sommige gemeenten en regio’s hebben er al een uitgevoerd. Het is verstandig om de test te uniformeren, en overal uit te voeren. Vervolgens kan het KNMI stedelijke klimaatscenario’s maken, waarin de relevante factoren in kaart zijn gebracht, zoals het hitte-eiland-effect, hoosbuien, droogte en hittegolven. Ook wordt gekeken naar de samenhang tussen klimaatverandering en luchtkwaliteit. De hittegolf is het dodelijkste natuurfenomeen van Europa, zo benadrukten Van der Steenhoven en andere sprekers. In de top-tien van ergste rampen die het Rode Kruis jaarlijks opstelt, stonden in 2015 vier hittegolven. De Franse hittegolf uit dat jaar stond op de tweede plaats en werd in dodental slechts overtroffen door de aardbeving in Nepal. Hitte zorgt voor slaapverstoringen en verslechtering van het cognitief functioneren, zo memoreerde Bart Poelman (GGD Kennemerland) de effecten op de gezondheid. Ook gaan mensen slechter autorijden, met alle risico’s van dien. Er zijn voorts indirecte gezondheidsrisico’s: als de bodem opwarmt, dan warmen ook de waterleidingen op, en dat vergroot de kans op legionella. Het omgaan met hitte moet daarom een vast onderdeel zijn van iedere klimaatadaptieve stadsplanning. Opwarming van de bodem kan worden tegengegaan met meer wateropvang en meer vegetatie, wat tevens kan bijdragen aan een prettiger leefomgeving. Ook het droogteprobleem vereist veel aandacht, betoogde later op de dag Dolf Kern (Hoogheemraadschap van Rijnland). Niet wateroverlast maar droogte veroorzaakt, ‘als een sluipmoordenaar’, het leeuwendeel van de financiële schade. Bijna terloops werd ook de kwaliteit van het drinkwater genoemd als een aandachtspunt.
Overstromingen wereldwijd, tijdens de Landschaps-triënnale 2017.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Boven: Overstromingen in Zuid-Azië. AJLab, Al Jazeera Rechts: Houston (VS). Foto: Marcus Yam Midden: Livorno (Italië). Foto: Vigili del Fuoco Onder: Een Google pagina vol overstromingen in september 2017. Google search
145
[ * ]
300 mm
Met de twee instrumenten stresstest en stedelijk klimaatscenario helpt het KNMI bestuurders en ontwerpers om hun werk beter te doen. Maar daarnaast moet het besef doordringen dat het in een klimaat met grotere weersextremen onmogelijk (want onbetaalbaar) zal zijn om alle risico’s uit te sluiten, aldus Van der Steenhoven. Hij liet als illustratie de gevolgen zien van de hevige hoosbuien op 28 juli 2014. Op veel plaatsen in Nederland stonden de straten blank. Daar valt misschien in de toekomst iets aan te doen, maar dat geldt niet voor de nog veel extremere neerslag die op dezelfde dag vlak over de grens in het Duitse Münster viel, namelijk 300 mm binnen een etmaal. Zo’n bui kan ook in Nederland vallen, en we zullen moeten accepteren dat geen enkel afvoersysteem die massa water kan verwerken. Ook hittegolven zijn niet volledig te vermijden, en we moeten voorbereid zijn om de gevolgen op
te vangen. Bijvoorbeeld met een vroegtijdig waarschuwingssysteem. Meteorologen kunnen een hittegolf steeds eerder zien aankomen, al bijna twee weken in plaats van een paar dagen van te voren. Met die kennis kan een early warningsysteem boeren, bejaardenhuizen en anderen voldoende tijd geven om voorbereidingen te treffen. Overigens kan het nog extremer dan deze extremen. Terwijl nu wordt uitgegaan van een zeespiegelstijging van een meter, zou het door een versnelde afkalving van het Noordpoolijs ook 2,5 tot 3 meter kunnen zijn. Om nog te zwijgen van het vrijkomen van het broeikasgas methaan zodra de permafrost smelt. Dan komen we op weer een hoger level van noden en opgaven. Concreet: als de zeespiegel twee of drie meter stijgt, wordt de afwatering van het IJ en het Noordzeekanaal bij de zeesluis van IJmuiden bijzonder lastig. Daar is nog geen oplossing voor, maar het is iets om de rest van de eeuw in het achterhoofd te houden.
Wateroverlast als opgave in de MRA. Uit Kwaliteitsbeeld en Nieuwe Opgaven voor het MRA landschap, Provincie Noord-Holland, 2014. Philomene van der Vliet en David Kloet
146
[ * ]
Sneller en planmatiger
Impressie van het tracé van de Blauwe Verbinding. Zoetwaterbuffer IJsselmonde. Gemeenten Rotterdam en Barendrecht
147
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Voor de toepassing van deze kennis heeft het kabinet op Prinsjesdag het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie uitgebracht, dat nu werd toegelicht door Sofie Stolwijk (IenM, Deltaprogramma). Nederland moet in 2050 klimaatbestendig zijn, en alle maatregelen die daaraan meewerken moeten al vanaf 2020 een vast onderdeel zijn van het overheidsbeleid. Niet alleen bij het rijk maar bij alle overheidslagen, want het Deltaplan is geen rijksplan maar een nationaal plan. Handelen is dringend nodig, want, aldus het plan: ‘Als we niets doen, kan de schade in onze steden oplopen tot zo’n 70 miljard euro in de periode tot 2050.’ De huidige aanpak is niet voldoende. Het moet sneller en planmatiger, aldus Stolwijk: ‘We zijn voorbij de fase van alleen maar goede voorbeelden, iedereen moet aan de slag. De voorhoede kan voor blijven lopen, maar we willen dat ook het peloton en de achterblijvers aanhaken.’
Alle grote vraagstukken komen aan bod in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: wateroverlast, hittestress, overstroming en droogte. De doelen zijn samengevat in zeven ambities, die duidelijk maken dat het zware werk op lokaal en regionaal niveau moet plaatsvinden, terwijl het rijk zichzelf een lichte rol toebedeelt. Ten eerste moeten we weten wat er aan de hand is. Daarom moeten in de loop van 2018 in heel Nederland regionale stresstesten worden uitgevoerd. Ten tweede moeten we het eens worden over de vraag welke risico’s we willen uitbannen en welke we accepteren. In het Deltaplan ontbreekt een norm voor ‘klimaatbestendigheid’, omdat het rijk vindt dat die norm in dialoog moet worden vastgesteld. Dat moet in 2019/2020 zijn afgerond. Ten derde moeten overal in het land overzichten worden gemaakt van concrete plannen. Deze lokale uitvoeringsagenda’s moeten in 2020 klaar zijn. Ten vierde moet de klimaatadaptatie niet als een geïsoleerde opgave worden uitgevoerd, maar zoveel mogelijk worden gecombineerd met andere opgaven, bijvoorbeeld de energietransitie en de circulaire economie. Er moeten dus liaisons worden gesmeed met ‘meekoppelende belangen’.
alle huizen in stad en land verbindt’. Het ligt er voor een deel al, maar moet nog worden voltooid, en het kan goed aan de klimaatopgave worden gekoppeld. Intussen moet er een groot financieel vraagstuk worden getackeld, want de waardeberekening van onroerend goed gaat nu nog uit van een levensduur die in deze tijden van klimaatverandering waarschijnlijk bij lange na niet wordt gehaald. ‘En dan heeft de volgende generatie een groot probleem’, zo werd vanuit de zaal opgemerkt. ‘Het is belangrijk om de vrijblijvendheid uit de adaptatieopgave te halen’, zei een ander. Op dit punt was niet iedereen tevreden over de inzet van de rijksoverheid. Waarom komt het rijk zelf niet met een duidelijke definitie van klimaatbestendigheid? Is 1 miljoen euro per jaar voor een stimuleringsprogramma niet erg karig? ‘Eén miljoen per jaar is een druppel op een gloeiende plaat’, reageerde de Haarlemse wethouder Cora-Yfke Sikkema: ‘In Haarlem zijn we alleen al 350.000 euro kwijt aan proceskosten. En dat is dan maar één gemeente.’ Ook zij wenste meer inhoudelijke betrokkenheid van het rijk: ‘Zet een stip aan de horizon die duidelijk maakt wát we moeten bereiken. Het hoe kun je dan aan ons overlaten.’ Een van de risico’s voor een geslaagd adaptatieprogramma is het gelijktijdige voornemen om nog eens een half miljoen woningen te bouwen in West-Nederland, merkte Boeschoten op: ‘Hoe [ * ] Waar zit de harde kant? verhoudt zich dat tot de vraagstukken van water, hitte en droogte? Het vereist strakke kaders van In de discussie konden veel zaken worden afde overheid om de combinatie van klimaatadapgevinkt waarover iedereen het eens is. Klimaattatie en zo’n grote bouwoperatie goed te laten adaptatie is geen zaak van overheden alleen, verlopen, en die strakke kaders zie ik nog niet. De maar ook van beleggers, burgers en ngo’s, die urgentie van de opgave vereist een stok achter zich in een breed netwerk moeten verbinden. En de deur. Daarom: waar zit de harde kant?’ dus moet de kennis ook in brede kring worden ‘Het is koorddansen’, zo viel Jandirk Hoekstra uitgedragen, aan gemeenteraadsleden, onder(vertrekkend Provinciaal Adviseur Ruimtelijke nemers en burgers. Burgers kunnen alleen al bijKwaliteit, Noord-Holland) hem bij: ‘We moeten dragen aan een betere adaptatie door en masse ruimte maken voor het watersysteem, op alle de verharding in hun tuinen te verminderen. Robbin Knuivers (Ruimtevolk) pleitte ervoor om niveaus, terwijl we tegelijkertijd moeten bijmet name water te gebruiken als een verbindend bouwen en verdichten. Dat gaat niet vanzelf element tussen ruimte en klimaat. Harry Boeschoten goed.’ (Staatsbosbeheer) wees op de waarde van een groenblauw netwerk ‘dat als een nutsvoorziening In de vijfde plaats moet worden voorkomen dat iedere regio het wiel opnieuw uitvindt, onwetend van de vondsten van anderen. En dus komt er een platform ‘Samen klimaatbestendig’, bedoeld om kennis uit te wisselen. Ook is er een Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie, waaraan het rijk 1 miljoen euro per jaar bijdraagt, en een Kennisportaal Ruimtelijke adaptatie. Er zijn plannen voor een internationaal kenniscentrum, het Global Centre of Excellence on Climate Adaptation, te vestigen in Nederland. Van gemeenten en provincies wordt verwacht dat zij regionale stimuleringsprogramma’s opzetten. Ten zesde heeft het rijk de taak om te regelen en te garanderen dat dit alles ook echt wordt gedaan. Klimaatadaptatie moet worden geïntegreerd in Omgevingsvisies, misschien zijn er aanvullende wetten en regels nodig, en eventueel prestatierichtlijnen zoals bij het duurzaam bouwen. En tenslotte moet er een plan komen voor het handelen bij calamiteiten. Het zwaartepunt ligt dus op lokaal en regionaal niveau. Maar het rijk beseft dat het zelf ook iets moet doen; hoe dat precies wordt georganiseerd, moet uiterlijk 1 januari 2018 duidelijk zijn. De structuur op nationaal niveau zal waarschijnlijk aansluiten bij de bijzondere organisatievorm die al voor het Deltaprogramma is uitgewerkt.
148
Rainproof project: Dakpark Rotterdam. Foto: Gemeente Rotterdam
Rainproof
De regionale ontwerpsessies die onderdeel van deze expertdag waren, leverden goede aanzetten op, maar ook de indruk dat de klimaatadaptatie vorm moet krijgen onder gebrekkige randvoorwaarden vanwege een gefragmenteerde organisatie. Er klonk alom de wens om boven deze verbrokkelde werkwijze uit te stijgen. ‘Binnenstedelijke watervraagstukken worden meestal binnenstedelijk aangepakt, buitenstedelijke opgaven worden buiten de stad aangepakt; er is weinig wisselwerking’, zo werd na afloop van de sessie opgemerkt. Een andere deelnemer zei: ‘Het land is zo georganiseerd dat we bijna automatisch binnen ons eigen hokje blijven. Dat geldt niet alleen voor de verdeling tussen stad en land, maar binnen de stad ook voor de scheiding tussen stedenbouw en groenbeheer. Dat moet anders, en daarvoor moet de organisatie op de schop.’ Een vergelijkbaar voorbeeld: ‘Amsterdam kent veel fantastische klimaatinitiatieven, zoals “Amsterdam Rainproof”, maar die kunnen veel meer worden gekoppeld. Amsterdam ontbeert nog een samenhang scheppende klimaatvisie.’
Er ontbreekt nog meer. Zo heeft de Metropoolregio Amsterdam geen woningbouwvisie, anders dan een kwantitatieve, sectorale doelstelling en een plancapaciteitskaart. Als een woonvisie ontbreekt, is het ook moeilijk om de woonvisie en de klimaatvisie af te stemmen. Rolf Steenwinkel (Waterschap Amstel Gooi en Vecht) was blij dat het waterschap sinds kort ook mag meespreken in de metropoolregio: ‘Wij kunnen vanuit onze kennis een verbinding leggen tussen stad en land.’ Het is wel weer wonderlijk, aldus Steenwinkel, dat de gemeente Ronde Venen niet meedoet in de scenario’s voor de metropoolregio, alleen omdat ze toevallig net over de provinciegrens in Utrecht ligt. Wie ‘over grenzen wil kijken’, zoals bestuurders graag zeggen, kan nog even vooruit. [ * ]
Hoe ‘the Dutch’ het doen
Jandirk Hoekstra systematiseerde deze opmerkingen door te benadrukken dat de klimaatadaptatie een opgave is die door alle schaalniveaus heenloopt. ‘Er wordt al snel gekeken naar de schaal van buurt en wijk. Daar zitten inderdaad belangrijke knoppen om aan te draaien, zoals het
149
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
[ * ]
riool en de verharding. Maar je moet ook op de schaal daarboven toeslaan, de schaal van polders en regio’s. ‘Om Amsterdam als voorbeeld te nemen: daar moet je kijken naar het individuele huis en dak, naar buurt en wijk, naar de publieke ruimte in de wijk en de hele stad, naar de stadsranden en de overgang naar het buitengebied, naar het boezemsysteem. Er ligt ook nog een veenweidegebied binnen de gemeentegrens, Waterland, dat misschien een heel andere toekomst moet krijgen vanwege de bodemdaling. Stel je voor dat je dat gebied natter maakt, wat betekent dat voor de stad, voor hitte, koelte en recreatie? Veenweidecomplexen zijn een regionaal en zelfs nationaal probleem, dus moet het misschien samen met Purmerend.’ (Voor de bodemdaling, zie Kroniek #14.) Er klonk vanuit de sessies een ‘pleidooi voor recentralisatie’ voor zover de decentralisatie van overheidstaken tot patstellingen heeft geleid. Sommige onderdelen van het klimaatprobleem zijn te groot voor de gemeentelijke schaal, en een oplossing loopt dan stuk op de ingegraven posities in de lokale politiek. ‘Daar is de hulp nodig van een nationale strategie.’ Dat het probleem ingewikkeld is, en de bestuurlijke orde ook, mag niet leiden tot een verbrokkelde aanpak, waarschuwde Hoekstra. Er is weinig tijd te verliezen: ‘We hebben een lange adem nodig, dus moeten we snel beginnen en het lang volhouden.’ Deze nationale opgave heeft ook een internationale dimensie, zo werd vanuit de zaal opgemerkt: ‘Heel de wereld kijkt mee hoe “the Dutch” het doen. Onze deskundigheid kan een exportproduct zijn, en we hebben mondiaal een maatschappelijke voorbeeldfunctie. Wat wij doen, kan ook relevant zijn voor de andere 500 metropoolgebieden ter wereld.’ [ * ]
Geld
Klimaatadaptatie kost onvermijdelijk veel geld. In zekere zin moeten we de achterstallige prijs betalen voor ruim een eeuw goedkoop profijt van
150
CO2-producerende fossiele brandstoffen. De adaptatie kan voor een deel worden betaald door hetzelfde geld dat we toch al moeten uitgeven, op een andere manier uit te geven. Maar er moet ook geld bij. Alleen al het aanpassen van alle kademuren in Amsterdam – een detail in het geheel van de klimaatadaptatie – kost al gauw een miljard, aldus Rolf Steenwinkel. Hoeveel de klimaatadaptatie in totaal zal kosten, is nog niet helder. De summiere financiële paragraaf van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie meldt dat de noodzakelijke kosten in de komende jaren duidelijk moeten worden. Voorlopig volstaat een eerste schatting van de kosten voor het rijk, de gemeenten en de waterschappen tot 2025. Wie deze cijfers optelt, komt tot een totaal van ongeveer 4 miljard euro tot 2025. Eerder op de dag had Sofie Stolwijk geschat dat de schade tussen nu en 2050 zou kunnen oplopen tot 70 miljard euro als we niets aan klimaatadaptatie doen. Ook haalde ze Deltacommissaris Wim Kuijken aan, die schat dat preventieve maatregelen tot zeven maal goedkoper zijn dan het herstellen van schade na een ramp. Dat zou betekenen dat er voor de preventieve maatregelen die we klimaatadaptatie noemen, in totaal 10 miljard euro nodig zal zijn. Maar klopt dat? Het bedrag lijkt aan de lage kant, als alleen al de kademuren van Amsterdam een miljard kunnen kosten. Helaas werd er op dit punt niet teruggekoppeld naar de actualiteit van de Amerikaanse najaarsorkanen van 2017. Vooral de gevolgen van orkaan Harvey voor Houston en omgeving zijn relevant. De metropoolregio Houston ligt in een kwetsbaar laagland aan de kust, telt 6,6 miljoen inwoners, en als het een afzonderlijk land was, zou de economie dankzij de zware industrie, de olie en de havens groter zijn dan die van Polen of Zweden. Het heeft, kortom, een zekere verwantschap met West-Nederland. Schattingen van de schade die Harvey aanrichtte, lopen uiteen tussen 65 miljard en 190 miljard dollar. Alleen al een half miljoen verwoeste auto’s – een detail in de gehele verwoesting – leveren een schadepost op van 5 miljard dollar.
Vlak na Harvey werden andere delen van de VS getroffen door de orkanen Irma (50 tot 100 miljard dollar schade) en Maria (90 miljard alleen al in Puerto Rico). 2017 is een uitzonderlijk hevig orkaanjaar, maar ook in andere jaren is de orkaanschade in de VS niet mals. Volgens cijfers van de Amerikaanse rekenkamer, CBO, veroorzaken orkanen in de VS een schade van gemiddeld 28 miljard dollar per jaar. In 2075 zal dit naar verwachting zijn gestegen tot 39 miljard per jaar; de helft van de toename wordt veroorzaakt door klimaatverandering, de andere helft door voortgaande ontwikkeling langs de kust. Let wel, het gaat hier uitsluitend om schadebedragen na een ramp, en niet om investeringen bedoeld om het gebied voor de volgende keer beter te beschermen.
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
De Amerikaanse bevolking is ongeveer 20 keer zo groot als de Nederlandse, en de Amerikaanse economie eveneens. Vertaald naar Nederlandse proporties zou de Amerikaanse stormschade dus 1,4 miljard per jaar bedragen, oplopend tot 2 miljard in 2075. In werkelijkheid ligt de Nederlandse schade dertig maal lager, zo meldde de NOS eerder dit jaar: ‘Gemiddeld is de jaarlijkse stormschade in Nederland zo’n 50 miljoen euro.’ Toegegeven, de cijfers zijn niet volledig te vergelijken. Maar de duizelingwekkende schadecijfers uit de metropoolregio Houston helpen onwillekeurig om onze eigen financiële sores en mores in perspectief te plaatsen. –– Verder kijken: Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: https://ruimtelijkeadaptatie.nl/ deltaplan-ra/ Deltacommissaris Wim Kuijken: http://edepot.wur.nl/338732 Orkaanschade Harvey: http://fortune.com/2017/09/20/ hurricane-irma-harvey-damaged-cars/ CBO: https://www.thebalance.com/hurricane-damageeconomic-costs-4150369) Stormschade Nederland: https://nos.nl/artikel/2159770schade-door-storm-valt-verzekeraars-mee.html Amsterdam Rainproof - www.rainproof.nl Dakpark Rotterdam - www.dakparkrotterdam.nl
151
[ ” ]
Nederland gaat voortdurend op de schop
Triënnaledirecteur Rob van Aerschot ontving deze brief van zijn tante, na haar bezoek aan de Landschapstriënnale waar grote plannen ter sprake kwamen.
Ha Rob,
Lang heb ik geaarzeld om deze mail te schrijven. Maar omdat het probleem me niet los laat en in verband staat met jullie triënnale, doe ik het toch. Ik ben geboren en getogen in Zwijndrecht. Dat is ontstaan aan de ringdijk die het eiland IJsselmonde beschermt. In de loop van eeuwen ontstonden er bedrijven aan de rivier, en binnenslands tuinbouw. Op en langs de dijk werden huizen en winkels gebouwd. Dat werd de dorpskern. Later kwam er een Oranjebuurt, compleet met muziektent, een Rooie buurt en nog wat straten. Het gebied, dat met zijn lichte rivierklei tot de vruchtbaarste van Nederland hoort, bestond uit veelal kleine tuinderijen, waarop de meeste inwoners hun brood verdienden. Ook wij hadden een tuinderij. In de jaren vijftig begon de onteigening van land. In de woningen die daarop gebouwd werden kwamen veel Rotterdammers wonen en ik herinner me hoe vervreemdend dat was. Ook onze tuinderij zou onteigend worden en mijn hele jeugd heeft in het teken daarvan gestaan. Uiteindelijk is alle tuinland verdwenen en is Zwijndrecht volgebouwd. De laatste jaren van hun leven hebben mijn ouders in een flat gewoond die nagenoeg op hun eigen grond staat. Rijkswaterstaat begon met dijkverzwaring. In de jaren zeventig werd de dijk leeggeveegd, verbreed en opgehoogd. Alle huizen, inclusief hun geschiedenis, verdwenen. Op één na. De eigenaar van het pandje waar eertijds de drogisterij van de gebroeders Plomp was gevestigd, weigerde te vertrekken. De dijk werd om het pand heen opgehoogd en om er binnen te komen moest je voortaan een trapje af. Nu is inmiddels het huisje toch afgebroken, het gat opgevuld. De eigenaar overleden? Murw? Ook dit verhaal verdween. Niets meer van te zien. De tijd schrijdt voort. Van het inzicht wat geschiedenis voor mensen betekent vraag ik me dat af. De Oranjebuurt is vervangen, het Rooie dorp vergaand gesaneerd, de Betuwelijn, de hogesnelheidslijn en de A-weet-ik-veel hebben hun sporen nagelaten. En ook de laatste twee straatjes van de Oranjebuurt dreigen nu te verdwijnen. Ik lieg mijn verleden. Het bestaat niet.
152
Veel mensen hebben soortgelijke verhalen. Nederland gaat gedurig op de schop. Het lijkt of niets meer van iemand is, zowel materieel als gevoelsmatig. Alles wat eigen is, is onteigend of kan dat worden. Waar ik woon voelt als een plek die me afgenomen kan worden. Ben ik de enige die dat ervaart? Durven mensen zich nog te binden? Kunnen ze nog wortelen? Worden ze ontheemd? Onverschillig? Kwaad? Worden ze louter woonconsument? Heeft dat gegeven ook de aandacht van de plannenmakers? Vriendelijke groet, Gonnie de Klerk ––
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Ringdijk ter hoogte van de Oranjebuurt in Zwijndrecht (1972). Foto: Regionaal Archief Dordrecht Ringdijk ter hoogte van de Oranjebuurt in Zwijndrecht (2016). Foto: Google Streetview
153
[ ! ]
De dagelijkse leefomgeving van de Metropolder
Barbara Luns en Yvonne Lub
‘Vergeet de achtertuin niet als je wilt ontwerpen aan de toekomst van het landschap’
Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol was co-curator van de vierde Landschapstriënnale. De triënnale maakte duidelijk dat de ruimtelijke vraagstukken op nationaal niveau in de nabije toekomst geen geringe opgaven zijn. De wereld is in een stroomversnelling geraakt. Ons landschap moet ingrijpend veranderen om het weerbaar te maken tegen klimaatverandering en eindige fossiele brandstoffen. Thomas Friedman stelt in The New York Times dat we ons midden in drie klimaatveranderingen bevinden. Er is het klimaat in geologische zin, waarbij handelen nu moet, omdat later te laat is en schade onherstelbaar is. De tweede klimaatverandering is mondialisering, van een onderling verbonden naar een onderling afhankelijke wereld. De val van je rivaal raakt je harder dan militair ingrijpen. De derde klimaatverandering is technologisch: ‘We gaan naar een wereld waarin machines analyseren, optimaliseren, voorspellen, digitaliseren, automatiseren en individueel maatwerk leveren.’ Deze vraagstukken zijn niet op te lossen met wat windmolens aan de gemeentegrens; ze vragen om samenwerkingsverbanden die de gemeentegrenzen ver overstijgen. Toch zal ook binnen de gemeentegrenzen een manier gevonden moeten worden om ons tot grote ruimtelijke vraagstukken te verhouden.
Haarlemmermeer
Haarlemmermeer, onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), maakt zichtbaar waar en hoe het schaalniveau van de straat raakt aan abstracte beleidsplannen. Het eigenzinnige polderlandschap kent verschillende gebruikerslagen die elkaar wisselend verdragen: infrastructuur, woongebieden, werklandschappen en landbouw. De contrasten binnen het in 1852 drooggelegde landschap zijn groot, met oude Ringvaart-dorpjes, new towns Nieuw-Vennep en Hoofddorp, een uitgebreide infrastructuur en luchthaven Schiphol. Haarlemmermeer heeft een veelzijdige ruimtelijke kwaliteit, met ruime aanwezigheid van water, en met de geluidscontour van Schiphol die bepaalt waar men mag bouwen, werken en wonen. De opstapeling van de luchthaven en diens belang, de (woon)druk van Amsterdam, infrastructuur en behoefte aan beleefbare ruimte zet het landschap - nog los van grotere urgente thema’s - onder druk.
Complexiteit huidige landschap
Metropoolvorming gaat over complexe stedelijke landschappen; verandering van de een heeft grote consequenties voor de ander. Woonlandschappen, industrielandschappen, stedelijk weefsel en het geluidslandschap vormen zich weliswaar niet op het niveau van
154
de dagelijkse leefomgeving, maar alle landschapsuitdagingen moeten zich daar wel toe verhouden. Er moet gezocht worden naar raakvlakken op het schaalniveau van de stoep en achtertuin. Vertaling daarvan naar de dagelijkse leefomgeving is essentieel om draagvlak te krijgen voor investeringen, maar ook om de juiste partijen aan het begin van de transitie te krijgen. In een tijd van ontevreden burgers is het belangrijk om te realiseren dat elk papieren plan ook daadwerkelijk consequenties heeft voor iemands achtertuin. Het is in deze context al ingewikkeld genoeg om gekaderde opgaven te laten landen. Hoe gaan we om met de grote complexe opgaven die op ons afkomen? Hoe voorkomen we dat opgaven en kansen ons ontglippen?
Perongeluksfactor
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
We concluderen dat er blijvend aandacht nodig is voor de wijze waarop we met het landschapsontwerp en ruimtelijke vraagstukken omgaan. Hoe beperken we de perongeluksfactor en keren we deze om naar een uitkomst, een toekomstbestendig landschap? En vooral, hoe betrek je bewoners bij die opgaven? De aandacht moet liggen op het procesontwerp: welke methodes maken integrale stappen mogelijk? Oude systemen van clusterbesturen en -ontwerp, beleidsnota’s en visiedocumenten zijn uitgewerkt: we hebben tijdsdruk, de urgentie is hoog. De samenleving heeft vragen te beantwoorden, over regio’s in transitie, verleden, heden en waar we naartoe willen. Wie bepaalt die toekomst, de visie, de samenwerkingen, de koers? Is het niet tijd om andere methodes te ontwikkelen? Om over disciplines en beleidskaders heen een deel der natie te mobiliseren en hen te benoemen als deskundigen die ontwerpen, onderzoeken, ondernemen en in creatieve processen denken? Barbara Luns is projectleider en Yvonne Lub is directeur van Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol ––
155
Publieksactiviteit: Opening foto-expositie ‘Het volgende landschap’. Podium voor Architectuur. Foto: Daniel Nicolas
156
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
157
[ * ] Kroniek 13 Maandag 25 september
Het landschap vanaf de fiets Fotograaf Yorit Kluitman fietste heel Nederland door en legde in 10.008 foto’s het landschap vast volgens strenge, zelfgekozen spelregels. Het resultaat is een verbluffende catalogus van plat en strak in alle varianten die dit land te bieden heeft. Het boek Bicycle Landscape; Why the Netherlands Looks Like This werd op maandag 25 september gepresenteerd.
voldoen. Er mochten geen auto’s in beeld komen, geen mensen, geen fietsen, geen verkeersborden, maar wel een weg, de horizon moest op 1/3, 1/2 of 2/3 van boven liggen, en ook de vlakverdeling en het licht moesten aan nauwgezette eisen voldoen. In deze regels is de grafisch vormgever te herkennen die Kluitman van beroep is, en ook de romanticus die fietsend aan de stad ontkomt en een schoongewassen landschap zoekt. Met deze spelregels als filter wordt Nederland ‘ontdaan van alle ruis’, zoals gespreksleider Paul Gerretsen het samenvatte: ‘Nederland zoals het is, of zoals wij denken dat het is, een land met grafische kwaliteit’. [ * ] Dick Bruna ‘Het landschap van Dick Bruna’, noemde Kluitman het zelf, ‘een landschap van rechte banen en een Aan die cd’s doet het boek Bicycle Landscape cirkel.’ Niets is gefotoshopt, verzekerde hij, hoogvan Yorit Kluitman mij denken. Kluitman besloot uit heeft hij af en toe een horizon rechtgezet of de op een dag een rondje te fietsen om tot rust te komen, en deze rondjes groeiden gaandeweg uit afdruk van vette vingers op de lens weggepoetst. tot het ambitieuze project om alle 388 gemeenten Kluitman moest soms lang wachten tot het landschap in de zoeker geheel aan de spelregels van Nederland vanaf de fiets te fotograferen. voldeed, vertelde hij. Dan reed er net een gele Een fotograaf die zich zo’n omvattende taak Jumbo-truck over de dijk, of stond er in de verte stelt, moet zichzelf tegelijkertijd strenge bepereen man in een rood jack die eindeloos bleef kingen opleggen om het werk niet oeverloos te treuzelen voor hij uit beeld vertrok. Kluitman laten uitdijen. Dat deed ook Kluitman. Hij stelde twintig spelregels op waaraan zijn foto’s moesten maakte tal van prachtige foto’s die toch genadeIn mijn cd-kast staan drie delen ‘Luisteren in het duin’, met vogelgeluiden uit de Amsterdamse Waterleidingduinen. Ik heb het altijd een prestatie gevonden dat de samenstellers het fraaie vogelgezang hebben geregistreerd zonder menselijke bijgeluiden, want elke keer dat ik in het gebied was, kwam er wel een vliegtuig van of naar Schiphol over, of hoorde ik auto’s in de verte. Ik neem aan dat opnamen met bijgeluiden met opzet zijn weggelaten; het resultaat is dat je het kenmerkende gezang van iedere vogel inderdaad uitstekend hoort, terwijl de drie cd’s toch een wat vertekend beeld geven van hun habitat.
158
loos moesten sneuvelen in de selectie voor het boek, omdat er nog net het dakje van een bestelbusje boven een heg uitstak. [ * ]
Toepassing
Gemeente Landsmeer. Foto: Yorit Kluitman
159
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Terwijl Kluitman zijn 10.008 foto’s schoot, vond hij een uitgever die er méér van wilde maken dan een fotoboek alleen. Zijn project werd geadopteerd door de Vereniging Deltametropool. Voor het boek werden tekstbijdragen gevraagd aan Adriaan Geuze, Wim Pijbes, Gerrie Andela, Timo de Rijk, Steven Fleming en Nancy Alkema over het Nederlandse landschap, over fietsen, en over beide. Bicycle Landscape was hierdoor niet langer een autonoom fotoproject. Het werd ingebed in beschouwingen over het landschap, het kreeg betekenis vanuit het ruimtelijk vakgebied en het kreeg ook onwillekeurig een morele dimensie. Er zit een spanning tussen Kluitmans autonome project en de toepassing ervan als al dan niet exemplarisch beeld van het Nederlandse landschap. En met die spanning ontstaat er ruimte voor polemiek.
‘Wonderlijk dat een vol land als Nederland ook zo leeg kan zijn’, schrijft Gerrie Andela in haar bijdrage. Maar komt dat niet doordat Kluitman met opzet met zijn rug naar de volte is gaan staan? Of moet je constateren dat het land op deze foto’s alleen in schijn leeg is, en dat het in feite tot op laatste vierkante meter boordevol maakwerk, ontwerp, regulatie, calculatie, hypotheek en beleid zit? Is het beeld van een landschap zonder ruis eigenlijk wel representatief? Of, nog een andere invalshoek, is de leegte die je op fietsafstand van de stad in het Nederlandse landschap kunt ervaren, niet een van de grote kwaliteiten en vestigingstroeven van onze metropool? ‘Dit boek zou eigenlijk bij alle Nederlandse ambassades ter wereld op tafel moeten liggen’, vond Paul Gerretsen. Dat is geen slecht idee, maar de vraag is als wat het er moet liggen. Als betrouwbare rapportage van 388 gemeenten, als analyse van land en cultuur, als getuigenis van het befietsbare landschap, als wervingsmateriaal voor ons ordenend kunnen, als surrealistisch kunstwerk? Misschien in de eerste plaats als een introductie tot het mysterie van Nederland.
elkaar gekoekte huizenplak, is een waardevol resultaat van vele decennia strenge ruimtelijke ordening. Het is nog altijd voor veel stedelingen Het boek is ook geschikt voor praktisch gebruik, mogelijk om binnen een kwartier de stad uit te bijvoorbeeld als aanleiding om te spreken over fietsen. de fiets als ordenend principe in de ruimtelijke En het kan nog beter. Tetteroo onderscheidde planning. De fiets, net als mobiliteit in het algevier vormen van stedelijke ontwikkeling, met telmeen, kwam er deze maand bekaaid af in het kens een andere vervoerswijze als uitgangspunt. programma van de Landschapstriënnale; dankzij In een car oriented development (COD) is de de presentatie van Bicycle Landscape werd die auto leidend. De ruimtelijke vorm waartoe dit leidt leemte enigszins goedgemaakt. is de sprawl die bekend is van Amerikaanse Nederland heeft een sterke traditie in het steden maar die ook steeds meer Europese denken over ruimtelijke ontwikkeling met de fiets varianten krijgt. en het openbaar vervoer als norm. Dat grijpt Daarnaast zijn er de transit oriented developterug op het Algemeen Uitbreidingsplan van ment (TOD) en de bicycle oriented developAmsterdam (AUP) uit 1935, waarin de nieuwe ment (BOD), die uitgaan van respectievelijk het stad zonder veel omhaal van woorden de maat kreeg van ‘het naar aantal verreweg belangrijkste openbaar vervoer en de fiets. Ze zijn beter voor compacte stadsvorming dan de COD, maar particuliere vervoermiddel, het rijwiel’. De traditie is later voortgezet dankzij de Fietsers- ze hebben elk een nadeel: openbaar vervoer is gebonden aan vaste lijnen en tijden en dus weinig bond, en inmiddels staan steden als Amsterdam, flexibel, en de fiets heeft een beperkte actieradius. Utrecht, Groningen en Leiden wereldwijd aan de top als machtige fietssteden. Nederland als fietsland is een living lab, waar we aan de andere metropolen in de wereld kunnen laten zien hoe de slimme low-tech mobiliteit van de fiets de leidraad kan zijn voor duurzaam en leefbaar stadsleven in de 21ste eeuw. Net als in ieder laboratorium gaan er in dit fietslaboratorium soms dingen mis, niet iedere proef slaagt, maar wezenlijk is dat we mijlenver voorliggen op de rest van de wereld. [ * ]
Fietslaboratorium
Deze waarde van de fiets werd bij de presentatie toegelicht door Erik Tetteroo, adviseur voor stadsontwikkeling en duurzame mobiliteit. Hij liet de lege landschappen van Kluitman even voor wat ze zijn, en richtte zich op hun contramal: de fiets in de stedelijke omgeving. Niet het recreatieve toeren of wielrennen stond centraal, maar het alledaagse, utilitaire fietsen. Nederland kan zich gelukkig prijzen met een uitgestrekt en goed verbonden stelsel van fietspaden in en buiten de stad: ‘Het doet er zoveel toe dat we de infrastructuur voor elkaar hebben.’ Ook de polycentrische opbouw, met veel kleine steden in plaats van één uitgestrekte en aan
160
Urban Cycling = HOD. Erik Tetteroo
––
Gemeente Apeldoorn, Gemeente Meijerijstad en Gemeente Coevorden. Foto’s: Yorit Kluitman
161
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Er mochten geen auto’s in beeld komen, geen mensen, geen fietsen, geen verkeersborden, maar wel een weg. De horizon moest op 1/3, 1/2 of 2/3 van boven liggen, en ook de vlakverdeling en het licht moesten aan nauwgezette eisen voldoen.
De nadelen van TOD en BOD kunnen worden opgeheven door de krachten van de fiets en de trein te bundelen in een HOD, een hybrid oriented development. Nederlandse steden zijn voor het grootste deel prima befietsbaar: Tetteroo rekende voor dat dit voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) geldt voor 50 procent van het oppervlakte, waar 85 procent van de bevolking woont. Samen kunnen trein en fiets de auto in reistijd verslaan op afstanden tot 50 km, en dat geldt voor de bulk van het woon-werkverkeer. De Nederlandse steden hebben dus een goede uitgangspositie voor een duurzame en energiezuinige mobiliteit. Een goede stedelijke structuur helpt tegelijkertijd mee om het landschap buiten de stad, het landschap van Yorit Kluitmans foto’s, te ontzien. Maar dan moeten trein, fiets en ruimtelijke ontwikkeling wel nog beter op elkaar worden afgestemd dan nu, aldus Tetteroo. Ook moet de komende bouwgolf van misschien wel een miljoen nieuwe woningen kritisch worden beoordeeld op locatiekeuze. Er moet niet zomaar buiten de stad worden gebouwd, zoals bouwers vanwege de grondprijzen graag willen: voor hen is dat het voordeligst maar daarmee schuiven ze de lasten van de mobiliteit voor onbepaalde tijd af op de samenleving. [ * ]
Dr. Jekyll & Mr. Hyde
die lijken te zijn geleend van de foto’s van Hans Eijkelenboom of Exactitutes. De twee boeken zouden naast of tegenover elkaar kunnen staan, als schoongepoetst en vuilgelaten, rustgevend en lawaaierig, voorbeeldig en brutaal, yin en yang, Dr. Jekyll en Mr. Hyde, een landschap dat zuiver zingt en een landschap als kakofonie. Vormgever Pieter Vos van Bicycle Landscape had wel oren naar zo’n pendant: ‘Het moet een beetje een rommelig boek worden.’ En nu het bestaande boek toch tot denkbeeldige boeken inspireerde, was er ook iemand die een derde boek voor ogen zag, waarin de vorige twee tot een synthese kwamen – ongeveer zoals dat met notitieboekjes gebeurde in de klassieke roman The Golden Notebook van Doris Lessing. Een prachtig boek en mooie ideeën rijker sprong uw chroniqueur na afloop op zijn landschapstriënnalechroniqueursdienstfiets naar station Nieuw-Vennep, om zich in volmaakte HOD-stijl naar huis te spoeden. [ * ]
PS
Naderhand besefte ik dat er eerder tijdens deze triënnale al een aanzet is gegeven tot een tegenhanger van Kluitmans werk, namelijk in het boek The Noise Landscape (zie Kroniek #5). Architect en hoogleraar Kees Christiaanse stuurde zijn studenten op pad in de ‘lawaailandschappen’ rond Schiphol en andere grote luchthavens. Zij fietsten en fotografeerden door het gebied, net als Yorit Kluitman, met als cruciale verschil dat zij de ruis in het beeld niet vermeden, maar juist opzochten.
Terug naar Bicycle Landscape. Hoezeer ik mijn drie cd’s met vogelgeluiden uit de waterleidingduinen ook waardeer, soms zou ik willen dat er een vierde deel bestond, met daarop een bloemlezing van opnamen die vanwege hun bijgeluiden eerder zijn afgevallen. Dat kan een completer en –– rommeliger geluidsportret van het hedendaagse landschap opleveren; niet in plaats van de eerste Verder kijken: drie cd’s, maar ernaast. Bicycle Landscape: https://www.naibooksellers.nl/bicycle Dat zou ik ook hier willen. Een tweede boek, landscape-why-the-netherlands-looks-like-this.html dat net als Bicycle Landscape consequent vanaf www.bicycle-landscape.com de fiets is gecomponeerd, maar dan met foto’s die één, twee of alle spelregels overtreden. Foto’s met verkeersborden in beeld, auto’s, Jumbotrucks, vuilniszakken, en met mensen in windjacks
162
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Publieksactiviteit: Bouwen met bamboe. Podium voor Architectuur. Foto: Barbara Luns Publieksactiviteit: Het Volgende Culturele Landschap. Podium voor Architectuur. Foto: Barbara Luns
163
[ * ] Kroniek 14 Dinsdag 26 september
Heel Holland zakt (en half Friesland en Flevoland) Het lijkt op het eerste gezicht verbazingwekkend dat bodemdaling in veengebieden een urgent probleem is, want de bodem daalt al duizend jaar. Toch is het om meerdere redenen juist nu een dringende kwestie. Het College van Rijksadviseurs organiseerde hierover de themadag ‘Bodemdaling in veengebieden’ op dinsdag 26 september. ‘Als je het onderwerp googelt, kom je heel veel melige termen tegen’, constateerde Wijnand Bouw in zijn bijdrage aan de studiedag over bodemdaling in veengebieden: ‘Zoals Pappen en nathouden, Zak es lekker door, en Heel Holland zakt.’ Het laatste is zelfs de titel van een nationaal congres over veenbodemdaling dat in 2016 voor het eerst werd gehouden en op 9 november 2017 voor de tweede maal. In dit rijtje past ook het Platform Slappe Bodem, een netwerk van overheden die direct met de problematiek te maken hebben. De meligheid verhult niet dat het om een serieus probleem gaat; misschien komt de meligheid juist voort uit ongemak, omdat het probleem fundamenteel verbonden is met de Nederlandse landschappelijke identiteit. Het zit diep. Dit moet, voor wie later inschakelde, even worden uitgelegd. [ * ]
Pleisters plakken
Een korte geschiedenis van vijfduizend jaar slappe grond, uiteengezet door geoloog Gilles Erkens (Deltares), luidt als volgt. De rivieren voerden vierduizend jaar lang sedimenten aan die
164
het deltagebied achter de duinen ophoogden. Op dit aanslibsel groeide veen. Het sponsachtige veenland kwam eeuw na eeuw steeds hoger te liggen, tot enkele meters boven zeeniveau. Toen trokken mensen het gebied binnen. Ze maakten het veen begaanbaar door sloten te graven waarmee ze het water uit de spons draineerden. Veen blijft bestaan zolang het onder water staat; zodra het aan zuurstof wordt blootgesteld, oxideert het, waarbij het inzakt en CO2 afgeeft. Dat wisten de ontginners van toen nog niet, en ze kregen pas gaandeweg in de gaten dat het ontwateren een averechts effect had. De door mensen veroorzaakte bodemdaling was begonnen. Om het zinkende gebied geschikt te laten blijven voor agrarisch gebruik, moest het waterpeil steeds verder omlaag, en dat vereiste steeds krachtiger middelen. Volstonden eerst greppels, later kwamen er dijken, molens en gemalen aan te pas. Telkens leverde dit op korte termijn resultaat op – er kon weer even worden geboerd – maar voor de lange termijn leidde het tot alsmaar diepere bodemdaling. Het maaiveld zakte tot meters onder zeeniveau. In zekere zin is het probleem van de bodemdaling niet pas nu urgent, maar al die hele dui-
zend
Ontwatering van de Nederlandse veenbodem door de eeuwen heen. PBL
Verwachte bodemdaling zonder beperkende maatregelen. PBL
Het ‘gatenkaaslandschap’, resultaat van doorgaan zoals nu (onderbemalingen worden droogmakerijen). Strootman Landschapsarchitecten i.s.m. Van Hall Larenstein, Wageningen UR en Natuurlijke Zaken
Schematische doorsnede bodemdaling. Provincie Zuid-Holland
165
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
jaar. Met de ontginning is een proces in gang gezet dat een ecologische ramp zou heten als het niet zo langzaam ging. Het is een lineair proces, het gaat alleen maar verder omlaag, en als er een remedie voor is, is die tot dusver niet gebruikt. Er waren alleen lapmiddelen die tijdelijk verlichting brachten. Erkens: ‘We hebben duizend jaar langs steeds één manier van adaptatie gehanteerd, waarbij we altijd achter de feiten aanliepen. We plakten pleisters op een wond die niet geneest.’ Maar dit proces heeft, met z’n sloten, dijken, molens en gemalen, ook de karakteristieke landschappen geschapen die nu als typisch Hollands of Fries worden gewaardeerd. Eerst werd er rogge verbouwd, en toen dat niet meer ging, kwam het gras dat beter tegen drassigheid kan. Er graasden melkkoeien en gaandeweg bloeide de kaasmakerij op als een methode om melk langer houdbaar te maken. Zonder bodemdaling had de beroemde Hollandse kaas niet bestaan – is het toeval dat de bekendste kaas, de Goudse, uit het gebied met de sterkste bodemdaling komt?
[ * ]
Bodemdaling in West-Nederland. Foto’s: Platform Slappe Bodem / Vincent Basler
Rentmeester
‘Het landschap gaat ten onder aan datgene wat de identiteit ervan bepaalt’, merkte gastheer Berno Strootman (Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving, College van Rijksadviseurs) op: ‘Het agrarisch gebruik heeft het karakter van het landschap gevormd, maar is ook de oorzaak van de bodemdaling.’ Strootman noemde vijf redenen waarom het probleem nu drastisch moet worden aangepakt. De bodemdaling heeft tal van negatieve effecten, zoals zoute kwel in landbouwgebieden, funderingsproblemen bij bebouwing, en archeologische schade. Het gaat gepaard met een CO2-uitstoot van 30 ton per hectare per jaar; samen stoten de veengebieden evenveel uit als twee miljoen auto’s. Ook hebben de veengebieden een unieke cultuurhistorische betekenis; zij vormen internationaal gezien ons meest bijzondere landschap en zijn ook van economisch belang voor toerisme en recreatie. De aanpak kost veel geld, naar schatting 18 tot 22 miljard euro tot 2050. En tenslotte, aldus Strootman: ‘Wij kunnen niet langer de boer met dit probleem opzadelen. Vanuit zijn bedrijfsbelang zal bij hem het kortetermijnbelang overheersen, bijvoorbeeld in de keuze om nog dieper te ontwateren, of innovatieve technische kunstgrepen toe te passen zoals onderwaterdrainage. Maar instandhouding van de veengebieden is ook een maatschappelijk belang, en dus een zaak van de overheid, die als rentmeester een langetermijntaak heeft.’ [ * ]
Het einde van het systeem
‘Fysiek naderen we het einde van het systeem’, vulde Erkens aan. Oftewel: je kunt lang doorgaan met het laten verdwijnen van het veen, maar op een gegeven moment is het gewoon op. De bodem daalt niet alleen door oxidatie, maar ook doordat er steeds meer en steeds zwaarder wordt gebouwd. De klimaatverandering verergert het probleem op twee manieren: veenoxidatie draagt bij aan CO2-uitstoot en dus aan opwarming, en door de opwarming stijgt de bodemtempera-
166
[ * ]
Battlefields
Terwijl de bodemdaling in een groot gebied plaatsvindt, is bij de aanpak maatwerk nodig, zo maakt Erkens duidelijk. In het hele gebied ligt een dikke plak veen in de ondergrond, maar het maakt veel uit wáár die veenlaag ligt: onder het grondwater, of in het grondwater. In het eerste geval komt er geen zuurstof bij het veen zodat het veen niet kan oxideren; daar treedt geen of nauwelijks bodemdaling op. In het tweede geval gebeurt dat wel.
In steden en dorpen is er een verschil tussen verhard en onverhard oppervlak, tussen de zinkende bodem en de bebouwing die dankzij de fundering gefixeerd is. In het Groene Hart zijn verzakkende stoepen die periodiek moeten worden opgehoogd een vertrouwd verschijnsel. De meeste problemen doen zich voor in stads- en dorpsbuurten van rond 1900, met hun ondiepe funderingen, karige ophooglagen en versteende straten. Erkens: ‘Daar komt alles samen. Dat zijn de battlefields van de klimaatadaptatie.’ Wijnand Bouw (Bosch Slabbers) liet er voorbeelden van zien uit het Groene Hart, uit grotere plaatsen als Gouda en Woerden en kleinere als Kanis. Elke twintig jaar, en soms veel eerder, is een herinrichting van de woonomgeving noodzakelijk omdat de bodem weer verder is gezakt terwijl de bebouwing op hoogte blijft. In individuele tuinen is te zien hoe bewoners om de zoveel tijd een extra trede toevoegen om de hoogte naar hun voordeur te overbruggen. Landschapsarchitect Peter de Ruyter behandelde het ‘lage midden’ van Friesland als casus. Dit veengebied strekt zich uit van Dokkum in het noordoosten tot Lemmer in het zuidwesten, ingeklemd tussen het westelijke kleigebied en het oostelijke zandgebied. Het veengebied had vroeger een groot waterbergend vermogen, maar het is in hoog tempo ontwaterd en omgevormd tot een ‘biljartlaken’ voor de grootschalige melkveehouderij. Symbool van de jongste fase in deze verandering is de ‘Chinese Melkweg’, de enorme melkpoederfabriek voor de Aziatische markt die bij Heerenveen is neergedaald. Het land zakt hier in hoog tempo, met 1 à 2 cm per jaar. In dit tempo is het veen in 2100 helemaal verdwenen. Dat betekent het einde van een van de drie karakteristieke Friese grondsoorten, klei, veen en zand. Vroeger bestond 10 procent van het gebied uit oppervlaktewater en nu nog maar 2 procent; dat maakt het steeds moeilijker om zware regenval kwijt te raken, maar ook om water vast te houden voor droge perioden. Friesland gaat dus veel waterproblemen van eigen makelij tegemoet. Daarnaast is er verlies aan
167
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
tuur (nu 15 graden) waardoor het oxidatieproces verder wordt versneld. Bovendien: ‘Wij weten nu beter hoe het proces van bodemdaling werkt. Wij hebben meer inzichten en technieken dan onze voorouders, en onze kennis verplicht ons te handelen. Wij zijn schuldig als we het probleem negeren.’ Ook ons inzicht in de kosten van bodemdaling is verbeterd. Voorheen bleven veel kosten verborgen, weggestopt in allerlei onderhoudsposten van gemeenten, provincies, waterschappen, woningcorporaties en wat dies meer zij. Naarmate deze verborgen posten beter in kaart zijn gebracht, wordt duidelijker hoe duur de bodemdaling feitelijk is. En dan wordt ook een complete maatschappelijke kosten-batenanalyse mogelijk. De stapeling van problemen is nog niet ten einde. Bodemdaling en zeespiegelstijging leiden samen tot verzilting (zouter grondwater). De waterhuishouding in aangrenzende zandgebieden kan verstoord raken, bijvoorbeeld in het zuidoosten van Friesland en in de drinkwaterwinningsgebieden in de duinen. Kwetsbare en fijnmazige bodemsystemen lijden schade. ‘Het gaat niet vanzelf weg’, aldus Erkens. ‘De gebieden die in de komende decennia gaan dalen, zijn dezelfde die dat de afgelopen duizend jaar al deden.’ Op de kaart van de verwachte daling tot 2050 kleuren de vertrouwde delen van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Friesland het donkerst, met als snel dalende nieuwkomer Zuidelijk Flevoland. De bodemdaling in de provincie Groningen heeft zoals bekend een andere oorzaak.
landschapsdiversiteit, biodiversiteit, bodemkwaliteit en cultuurhistorie. Wat resteert is, dixit De Ruyter, ‘een badkuip’. [ * ]
Peil en functie
‘Volgt de functie het peil, of volgt het peil de functie?’ Dat is al heel lang de centrale vraag in het landelijk gebied, aldus Hans van der Vlist van het Veenweideinformatiecentrum (VIC). In de loop van de twintigste eeuw is deze vraag verzeild geraakt in een links-rechts schema: rechts steunde de boeren die een lager peil wilden, links de natuurbeschermers die het peil hoger wensten. ‘En doordat rechts altijd een meerderheid heeft, werd het peil aangepast aan de agrarische functie.’ Nu is de vraag of deze tegenstelling kan worden overstegen: als het peil leidend wordt, en de landbouw moet volgen, is er dan een nieuwe toekomst voor de landbouw mogelijk? Het is een complexe afweging, want terwijl de boer behalve peilverlaging ook schaalvergroting wil, is het huidige landschap economisch juist interessant voor recreatie en toerisme; met de kanttekening dat de kleinschalige structuur duur is om te onderhouden. De agrarische toekomst ligt mogelijk in de overstap naar ‘natte’ teelten, zoals lisdodde, cranberry’s en algen, opperde Van der Vlist. Of in de introductie van andere soorten koeien die minder last hebben van een drassige ondergrond, en die een andere soort kaas zullen leveren. Zo’n overstap stuit echter vaak op een ‘cultureel lockin’: veel boeren zijn tegen vernieuwing ook al zou die lucratief kunnen zijn, alsof ze de gevangenen zijn van hun eigen traditie. [ * ]
Eiwittransitie
Voor Laag-Holland, het gebied ten noorden van Amsterdam, zocht landschapsarchitect Pieter Veen naar mogelijke agrarische transities, waarbij hij aansloot op de landschappelijke kenmerken die onder meer samenhangen met de dikte van de veenlaag (zie ook Kroniek #8). Veen onderscheidde vier scenario’s waarvan
168
twee goede perspectieven bieden voor het combineren van economie en landschap. Het scenario ‘nieuwe teelten’ is interessant in het licht van de ‘eiwittransitie’, met het doel om in het gebied minstens 50 procent plantaardige eiwitten te produceren in plaats van, zoals nu, 90 procent dierlijke eiwitten. Waterland zou als proeftuin kunnen dienen voor teelten als lisdodde, veenmos en kroosvaren. Het tweede scenario, ‘korte ketens’, wil een sterkere band smeden tussen de landbouw en de stad, niet alleen door de voedselproductie maar ook door verbindende fietsroutes en een uitnodigend voedselbos. Twee andere scenario’s lijken minder interessant als evenwicht tussen economie en landschap. Agrarische schaalvergroting is in sommige gebieden mogelijk, zij het niet in de veengebieden maar in de droogmakerijen; het veengebied zou dan geschikt zijn als hooiland en jongveeweiden. Tenslotte kan een gebied ecosysteemdiensten aanbieden, in de vorm van natuurinclusieve landbouw. Ook Peter de Ruyter zocht naar oplossingen voor het verschraalde veengebied, in zijn geval in Friesland. Hij wil de waterhuishouding verbeteren door een robuust systeem met tussenboezems, waterberging en wandelroutes, met ook hier natte teelten als lisdodde, geschikt als ruwvoer voor het vee in plaats van mais. De tussenboezems fungeren als buffer rond natuurgebieden en dragen bij aan de waterzuivering. [ * ]
Klimaatschap
Een radicaal plan voor het veengebied kwam van Tim Kort, die ermee afstudeert aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Hij stelt voor de polder de Ronde Hoep om te vormen tot ‘Klimaatschap Amstelland’. De polder is nu in gebruik bij boeren en afgesloten voor burgers, en de bodem zal tot 2100 nog met 60 cm dalen. Kort stelt zich niet tevreden met vertraging van de bodemdaling of met stilstand, maar wil binnen twintig jaar juist bodemstijging bereiken. Ook moet het gebied tegen die tijd CO2 opnemen in plaats van uitstoten. Om dit te bereiken kijkt hij verder terug in de
[ * ]
Ruimte voor het Veen
Peter de Ruyter beperkte zijn voorstel niet tot Friesland, maar pleitte voor een nationaal gebiedsprogramma voor de veengebieden, onder de naam ‘Ruimte voor het Veen’, naar het succesvolle voorbeeld van Ruimte voor de Rivier. ‘We moeten samen op zoek gaan naar een nieuwe balans tussen melk en water.’ Net als bij Ruimte voor de Rivier zou er per gebied een plan moeten komen, maar wel in onderlinge samenhang en met een rijksoverheid die de plannen faciliteert. Je zou het ‘ruilverkaveling 2.0’ kunnen noemen, suggereerde De Ruyter. ‘De eerste ruilverkaveling had als motto: Nooit meer honger. Nu kan het motto zijn: Nooit meer landschapspijn.’ Ook anderen roepen het rijk op om actiever te
zijn. ‘Het rijk missen we wel’, zei wethouder Hilde Niezen van Gouda, een van de steden met ernstige bodemdalingsproblemen die actief zijn in het Platform Slappe Bodem. Ook zij heeft behoefte aan een nationaal programma, maar dan voor het stedelijk gebied. Gilles Erkens plaatste deze roep om actieve rijksbemoeienis in internationale context aan de hand van buitenlandse voorbeelden (Mississippi, New Orleans): ‘Uiteindelijk is het de federale overheid die ingrijpt, omdat de problemen te groot zijn voor het lokale en zelfs het regionale bestuur.’ Om te beginnen moet er meer kennis en data beschikbaar zijn. Het klinkt verrassend, maar zelfs in Nederland houdt het kennisniveau over bodemdaling niet over. Veel relevante gegevens ontbreken, en veel modellen zijn sinds de jaren tachtig niet bijgewerkt, aldus Erkens. De Nationale Informatievoorziening Bodembeweging (NIB) wil deze achterstand wegwerken. Maar er moet meer gebeuren. ‘In Europees verband staat dit vraagstuk nog niet op de agenda’, zegt Erkens, en dus moet Nederland het op eigen kracht doen. ‘Wij zijn een rijk land; als wij het niet oplossen, lossen ze het nergens op. Wij kunnen, terwijl we onze eigen bodemproblemen onderzoeken en aanpakken, een living lab voor de wereld zijn. Maar dan moeten we ook royaal zijn, met onderzoeksbudgetten die passen bij de economische belangen die op het spel staan.’ [ * ]
Chefsache
‘U hoort het, deze problematiek gaat de regio te boven. Het is Chefsache!’, legde dagvoorzitter Ruben Maas voor aan Hans Tijl van het ministerie van IenM. ‘Daar ben ik het wel mee eens’, reageerde Tijl. ‘Het probleem gaat door alle schaalniveaus heen en het vraagt om verbinding met andere opgaven. Twee reacties zijn dodelijk: Er is geen geld voor, en: Daar gaan wij niet over. Daar moeten we van af. We gaan er met z’n allen over, en we barsten in Nederland van het geld. En als we niets doen, kost het nog veel meer. Helaas ging het politieke
169
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
tijd dan de cultuurhistorische periode: hij haalt zijn inspiratie uit de natuurhistorie. Ooit, voordat de mens het gebied ontgon, groeiden hier bosveen, rietveen en kleiveen. De resten zitten nog in de onderlaag, en Kort wil ze weer naar boven halen zodat de polder de omgekeerde weg gaat en opnieuw riet-, voedsel en bosmilieus zal herbergen. In Korts plan kunnen stedelingen tegen landbouwprijs een deel van het gebied kopen, op voorwaarde dat ze het gebruiken op een manier die CO2 opneemt in plaats van uitstoot, en die de bodem doet stijgen in plaats van dalen. ‘De burger krijgt de kans om het agrarisch landschap om te vormen naar een natuurlijk landschap’, aldus Kort. ‘Het gebied gaat van ontginning naar reginning. ’ Nadat het agrarisch landschap verbonden is geweest met bodemdaling, wil hij bodemstijging realiseren in een ‘klimaatschap’, een begrip waarin klimaat, maatschap en landschap samenkomen. Door juist de befaamde Ronde Hoep voor deze ontwerpoefening te kiezen, zet Kort de gedachten op scherp. Als de cultuurhistorie zozeer samenvalt met de trage ecologische ramp, moeten we de cultuurhistorie dan wel koste wat kost koesteren? Of zouden we vooruit kunnen komen door nog verder terug te gaan?
Experimentele natte teelten in Zegveld. Foto: Veenweiden Innovatiecentrum (Vic)
klimaat de afgelopen tijd de andere kant op. De overheid laat z’n land wegzinken en er is dus dringend actie geboden. We hebben te lang niets gedaan.’ Paul Roncken, landschapsarchitect en provinciaal adviseur in Utrecht, maakte tot slot de nog weinig comfortabele tussenstand op. ‘Niemand heeft voldoende informatie, waardoor te vaak beslissingen worden gemaakt op emotionele gronden. Er zijn in de afgelopen vijftien jaar allerlei studies en projecten geweest, maar niemand heeft de uitkomst daarvan bijgehouden. Intussen zijn er andere krachten in het landschap aan het werk: terwijl wij het over het karakteristieke landschap en bodemdaling hebben, biedt een slimme ondernemer 3000 euro per hectare landbouwgrond om er een zonneweide van te maken. ‘In die chaos leven we nu. We hopen op goede ideeën van ontwerpers, maar die ontwerpen zijn nog niet op niveau. Het zijn nog eerste ideeën,
170
en de landschapsarchitectuur moet haar positie nog vinden.’ En dus: ‘De zon moet nog gaan schijnen.’ –– Verder kijken: Platform Slappe Bodem - www.slappebodem.nl Veenweiden Innovatiecentrum - www.veenweiden.nl NIB - www.bodembeweging.nl
Twee reacties zijn dodelijk: er is geen geld voor, en: daar gaan wij niet over. Daar moeten we van af. We gaan er met z’n allen over, en we barsten in Nederland van het geld. En als we niets doen, kost het nog veel meer. h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
––
171
[ ! ]
Landschap als innovatieve broedplaats
Rob van Aerschot
‘Het volgende landschap’ was het thema van de Landschapstriënnale 2017. Er is over gesproken en gedacht, maar dat landschap ontvouwde zich nog niet. Opmerkelijk, in een tijd waarin de wereld langzamerhand op zijn kop gaat staan door de razendsnelle ontwikkeling van digitale-, data-, gen-, nano- en andere technologieën, is dat innovatie in het denken over de toekomst van het landschap nog maar een beperkte rol speelt. Misschien is het perspectief zo omvattend dat we nog niet goed hebben kunnen formuleren welke behoeften daarbij horen. Tegelijk is helder dat ons leven en onze relatie met het landschap ingrijpend gaan veranderen, niet alleen in Nederland, maar wereldwijd.
Smart landscape
In de landbouw zijn de ontwikkelingen grensverleggend. GPS-gestuurde tractoren en slimme stallen zijn al gemeengoed. De boer van de toekomst stuurt met zijn schermen. Nu de landbouw uit het oogpunt van ecologische resilience, klimaatmitigatie en -adaptatie haar koers moet verleggen, bieden digitalisering, big data en technologische ontwikkelingen ruimte voor een nieuwe relatie tussen stad en land. Nederland kan, als het voortvarend is, een voorbeeld zijn voor stedelijke regio’s elders.
Leisurelands
Elk landschap zit boordevol verhalen. Het is zoveel rijker als je begrijpt wat je ziet. Nu al wemelt het van de digitale informatie, route- en locatie-apps. En toch staat ook die ontwikkeling nog maar in de kinderschoenen. Gaming en landschap bijvoorbeeld is nog een praktisch onontgonnen terrein. De leisure-samenleving ontwikkelt zich verder, terwijl toerisme en recreatie nu al mondiaal dominante economische sectoren zijn. De kwaliteit van de leefomgeving is een steeds nadrukkelijker gekoesterde waarde. Nederland heeft een rijk palet aan kwaliteiten in historische steden, dorpen en landschappen. De vraag is hoe we dat optimaal en slim kunnen gebruiken.
Smart mobility
Op het gebied van mobiliteit barst het van de toekomstdromen en visioenen, van Uber tot ‘mobility as a service’, van zelfrijdende auto’s tot elektrisch fietsen. We staan aan de vooravond van een revolutie, met nauwelijks te bevatten gevolgen ook voor de regelgeving en voor de rol van de overheid. Waar zal het algemeen belang liggen: bij de hardware van nog meer asfalt, of bij de regulering van de software?
172
Smart living?
Tussen wonen en landschap bleek tijdens de triënnalesessies vooral een ongemakkelijke spanning te bestaan. De teneur is om de noodzakelijk sterke groei van de woningvoorraad zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied op te lossen. Tegelijkertijd blijft er een evidente behoefte aan landelijk wonen. Moet het daarbij om de klassieke eengezinswoning gaan? Of zijn andere oplossingen mogelijk? Kunnen we met wonen landschappelijke kwaliteit maken of beschermen? Juist de samenhang tussen stad en land vraagt om integrale oplossingen op de verschillende schaalniveaus. Daarbij is de grens van de metropolitane regio’s, juist door de ontwikkelingen die plaats vinden, diffuus.
Energietransformatie
De Landschapstriënnale gaf zicht op een prangend dilemma van de energietransitie, het loskomen van de koolstofeconomie. Kunnen we met de vloed aan windmolens, zonnepanelen en de gigantische, noodzakelijke infrastructuur de kwaliteiten van het landschap waarborgen? Nieuwe technologische oplossingen wenken, maar komen te laat, willen we de doelen halen die we ons gesteld hebben. Moeten we niet veel meer gaan denken in maatregelen die per definitie tijdelijk zijn en ruimte geven voor aanpassing en vernieuwing? En op welke schaal doen we dat? h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Smart governance
Wat alle opgaven gemeen hebben is dat innovatie hét kenmerk wordt van onze samenleving, met ingrijpende consequenties voor de rol van de overheid. De processen van beleidsvorming en -implementatie passen niet meer bij het tempo van de ontwikkelingen. Tegelijk heeft de samenleving de overheid hard nodig, als regisseur om te zorgen dat mensen niet achterblijven en om hun leefwereld te beschermen. Vormgeven aan de systemen die daarbij passen is de zoektocht die voor ons ligt. ––
173
[ * ] Kroniek 15 Zaterdag 30 september
Landschap, de volgende generatie De Landschapstriënnale 2017 is voorbij maar de toekomst begint: dat was de strekking van het Festival van het Landschap op de slotdag, zaterdag 30 september. De volgende generatie landschapsarchitecten, voor wie het volgende landschap het dagelijks werkterrein zal zijn, presenteerde zich op deze feestdag van de Nederlandse Vereniging voor Landschaps- en Tuinarchitectuur, NVTL. Een moment van overpeinzing en feest. Het land leeft lang en mensen leven kort. Het landschap is een zaak van eeuwen, en zelfs snelle veranderingen duren decennia. Hoe voortvarend mensen ook te werk gaan in het maken het hermaken van hun omgeving, hoe ongeduldig we ook zijn, we zullen altijd rekening moeten houden met de lange adem van het land. Iedereen die zich met het maakwerk van het landschap bemoeit, doet dat voor een korte periode, ook al is het een mensenleven lang. Het behoud, beheer, herstel en herontwerpwerk is dan ook een taak die van de ene generatie op de andere overgaat. Bij voorkeur blijft bij de wisseling van generaties ook de opgebouwde kennis van het landschap en het maakwerk bestaan, om telkens door nieuwe handen te worden benut. Dit geldt voor boeren, burgers, bouwers, beleggers, bestuurders, beleidsmakers, terreinbeheerders, waterschappen, wetenschappers, journalisten, ontwerpers en ieder ander, en het geldt dus ook voor landschapsarchitecten. Elk van hen knoopt de dynamiek van het mensenleven vast aan de dynamiek van het land, en allemaal samen proberen ze, als het goed is, een mate van continuïteit te scheppen die recht doet aan het
174
landschap dat niet alleen een lang leven achter zich heeft, maar ook een lang leven voor de boeg zou moeten hebben. [ * ]
Pilgrim’s Progress
De estafette van het werken aan het landschap lijkt op de pelgrimsreis uit het lied ‘Pilgrim’s Progress’ van Procol Harum; een lied dat stamt uit 1969, en dat dus stokoud is naar menselijke termen, maar piepjong gemeten naar het landschap: I sat me down to write a simple story Which maybe in the end became a song The words have all been writ by one before me We’re taking turns in trying to pass them on Op die tocht moet de vergaarde kennis goed bewaard blijven en beschikbaar zijn voor de volgende generaties. Dat geldt niet alleen voor individuele (vak)mensen, maar ook voor instituties, voor overheden en maatschappelijke organisaties. Verzorgen zij hun geheugen goed, in de vorm van archieven en overdracht, of laten
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Schakelen. Ministerie van Voedsel - prototype Organic Fantastic. Peter Hermens (Werkend Landschap) & BRIGHT
Activating landscapes. Thijs Dolders (Track Landscapes)
ze het verslonzen? Dat is het vraagstuk van het institutioneel geheugen, een kwestie die op een ander moment aan de orde kan komen. De reis kan alleen voortgaan als er telkens weer een nieuwe, gedreven generatie optreedt met liefde voor het landschap, nieuwsgierigheid naar de geschiedenis, een scherp oog voor het heden, en ideeën voor de toekomst. In de loop van de Landschapstriënnale kwam het elan van de nieuwe generatie al een paar keer tot uitdrukking, tijdens de Summer School (zie Kroniek #4) en in de presentatie van het ‘Klimaatschap’ door Tim Kort (zie Kroniek #14). Op de laatste dag van september voegden zes jonge landschapsarchitecten zich hierbij die hun thema’s en projecten presenteerden in een reeks van bliksempresentaties of Pecha Kucha’s.
[ * ]
Zwartedozenlandschap
De zes presentaties waren losjes gebundeld in twee thema’s, te beginnen met ‘Gezond landschap’. Peter Hermens nam de voedselketen als leidraad voor zijn onderzoek naar ‘Het mysterie van het voedsellandschap’. De uiteinden van de keten zijn welbekend. Aan het ene uiteinde staat de boer die in de wei, op de akker of in een hightech stal poseert, aan het andere uiteinde de consument in de supermarkt, op de boerenmarkt of in de keuken. Eerder werkte Hermens aan het boerenuiteinde met het dataproject ‘Boer en bunder’ (zie Kroniek #3). Maar de lange weg tussen deze fotogenieke uiteinden is vrijwel onzichtbaar. Hier ligt het ‘zwartedozenlandschap’ van de verwerkende industrie,
175
De huisarts van het landschap. Cor Simon (BS)
Rightful Landscape. Robert Kruijt (Arcadis)
de megadistributiecentra, de logistiek van container- en vriesvervoer. In deze uitgestrekte blinde vlekken van het landschap wordt 70 procent van het geld in de voedselsector verdiend. Er komt geen ontwerper aan te pas. Stel je voor dat de héle keten als een ontwerpopgave werd gezien, welke varianten zouden dan denkbaar zijn? Hermens onderscheidt vier scenario’s, die zoals tijdens de triënnale vaker gebeurt in een matrix zijn ondergebracht: de grootschalige ‘Organic Fantastic’ en ‘Supersize Me’, en de kleinschalige ‘Home Grown’ en ‘Silicon Valley’. De presentatie was te kort om ze alle vier uitgebreid te leren kennen – maar de blinde vlek zullen we niet meer over het hoofd zien.
maakt hij zichtbaar wat populaire en impopulaire routes zijn, en kan hij analyseren waarom. De kaart geeft inzicht in het gebruik van de stad door de groeiende populatie van individuele, niet aan een club verbonden sporters. Zo kon hij opsporen waarom het Rembrandtpark in Amsterdam relatief slecht wordt gebruikt door hardlopers. Een cruciale schakel in het ‘lange rondje’ ontbreekt doordat er bij een herinrichting een waterpartij is aangelegd precies waar het pad zou moeten doorlopen. Ook zijn de rondjes net te kort voor hardlopers die van ronde getallen houden, zoals 3000 of 5000 meter. En in Den Haag werd duidelijk waarom fietsers massaal een onplezierige route kiezen, vol verkeerslichten en fijnstof, en de veel rustiger parallelroute over het hoofd zien. Deze bewegingsdata vormen een nieuwe kennisbron voor ontwerpers om een opgave te analyseren en een ontwerpoplossing te onderbouwen. Het raadsel van ‘de gebruiker’ wordt weer iets ontcijferd doordat de ratio zichtbaar wordt in wat voorheen grillig leek.
[ * ]
Ongebonden beweging
Thijs Dolders is behalve ontwerper ook fanatiek hardloper en hij verbindt deze twee in het werk van zijn bureau Track Landscapes. Door vrij beschikbare data van tienduizenden hardloopof fietsbewegingen in een heat map te vangen,
176
Boven en onder: Landschap als thuis. Charlotte van der Woude (MTD)
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Nieuwe buren, nieuwe erven, nieuwe oogsten. Michael Rouwendaal (MDL)
177
[ * ]
Huisarts
Cor Simon heeft duurzame stedelijke ontwikkeling als thema genomen, maar maakt minstens evenveel indruk met de wijze waarop hij zich presenteert. Hij noemt zich ‘De huisarts van het landschap’ en legt hiermee een begrijpelijke parallel tussen de alledaagse geneeskunde en de heling die het stedelijk landschap nodig heeft. De huisarts constateert eerst de symptomen bij de patiënt, stelt dan de diagnose, en komt met behandelingsvoorstel. De zes symptomen zijn: Stinkende stad, Infra-infarcten, Plastic (p)laag, De bloedende bodem, De dalende diversiteit, en Het koortsige klimaat. De diagnose: Gevaarlijke groei. De therapie: Gezonde gemeenschappen. En de zes behandelingen door landschapsarchitectuur: Geneeskrachtig groen, Sappige sponzen, Openbare ontmoetingen (als de meest effectieve antidepressiva), (Milieu)vriendelijke verbindingen, Eeuwig energie en een Circulair systeem. Samen is dit een breed programma voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarvan de elementen vertrouwd zijn, terwijl ze toch verrassend en bijna onherkenbaar zijn door de opmerkelijke presentatie vol alliteratie, voorzien van prachtige illustraties van de stad als organisme. Het is, aldus Simon, ‘duurzaamheid voor dummies’. [ * ]
Poelen
Ook het tweede thema, ‘Migratie en identiteit’, leende zich als paraplu voor uiteenlopende projecten, waarin migratie als thema duidelijk herkenbaar is terwijl de ontwerpers liever wegblijven van het fixeren van ‘identiteit’. Robert Kruijt (Arcadis) bracht tijd door in het grote vluchtelingenkamp Zaatari in Jordanië, waar duizenden vluchtelingen uit het nabije Syrië verblijven. Het is in korte tijd ontstaan, en toch zijn in de stedenbouwkundige structuur al verschillende fasen te onderscheiden. Vrijwel alle vluchtelingen komen van het Syrische platteland, afkomstig uit een groen en vruchtbaar landbouwgebied. Het is goed mogelijk dat het kamp nog jaren
178
zal bestaan, maar het mag desondanks niet de schijn van permanentie krijgen. Niet voor niets ligt het in een kaal en guur gebied; het is voor Jordanië en de internationale donoren niet de bedoeling dat mensen hier willen blijven. Een gevaarlijke consequentie is dat er geen geld wordt gestoken in infrastructuur, bijvoorbeeld in een goede behandeling van afvalwater. Het water verzamelt zich in smerige poelen, die zo diep zijn dat er al kinderen in zijn verdronken. Kruijt wilde samen met de bewoners de leefomstandigheden verbeteren. Zij bleken nauwelijks geïnteresseerd in de toekomst van het kamp: hun hart is thuis in Syrië, niet hier. Toch wist Kruijt een aantal van hen te activeren door een beroep te doen op hun landbouwvaardigheid. Op kleine schaal gebruikten ze het afvalwater om grijswatertuinen aan te leggen en te irrigeren, zodat er, op piepkleine schaal, planten zijn gaan groeien in de woestenij. De poelen zijn verdwenen. [ * ]
Poldernederzetting
Stel je voor dat er in Nederland snel huisvesting moet komen voor een groot aantal binnenlandse ontheemden, hoe zou je dat doen? Die vraag stelde Charlotte van der Woude (MTD Landschapsarchitecten) zich. Door de aanleiding vaag te laten, bleef de beladenheid met oorlog of ramp achterwege, en kon ze zich op de ruimtelijke ontwerpopgave concentreren. Hoe maak je in een hoog tempo een volwaardige nederzetting in het leegste deel van Nederland, de Flevopolder? Ze ontwierp haar instantdorp op een aantal langgerekte stroken, waarvan telkens twee stroken worden bebouwd en één opengelaten om er een gemeenschappelijk voedselbos te planten. Iedere bewoner mag een eigen huis bouwen, dat na verloop van tijd kan worden uitgebreid met een kas. Het voedselbos is, aldus Van der Woude, ‘een tool om een gemeenschap te creëren’. De nederzetting komt op de plaats van een van de tien dorpen die de polder in het oorspronkelijke ontwerp zou krijgen; in het uiteindelijke plan was dit aantal teruggebracht tot drie. In Van der Woude’s visie kan er in drie jaar tijd
werking van beide te zijn: de jonge ontwerpers waren gefascineerd door een onderwerp, verdiepten zich erin, en er bleek ook behoefte te zijn aan hun aldus verworven kennis en vernieuwende inzichten. [ * ] Impuls ‘Ik wil het zelf, en steden zien de urgentie’, zei Cor Simon. Thijs Dolders had dezelfde ervaring: Michaël Rouwendaal (MDL) koppelt twee vraag‘Steeds meer mensen sporten individueel, buiten stukken in het Oost-Groningse Bellingwolde aan verenigingsverband, en gemeenten willen daar elkaar. In dit krimpgebied lopen dorpen leeg en iets mee.’ Ook Peter Hermens, die onlangs voor staan imposante boerderijen te verkommeren. de gemeente Stadskanaal een zonnevisie schreef Tegelijkertijd heeft het gebied een traditie in het opvangen van asielzoekers. Wat wordt er mogelijk zodat de gemeente kan reageren op bedrijven die in Oost-Groningen zonneweiden willen aanals die twee worden gecombineerd? Rouwendaal stelt voor om twee aangrenzende leggen: ‘De vraag is er, en als ontwerper kun je boerenerven te kopen en twee nieuwe boeren als het verdiepen en het slimmer en beter maken dan de standaard.’ kwartiermakers aan te stellen. De monumentale Hermens: ‘Er is in de samenleving de wil om boerderij op het ene erf wordt in fasen geresmet deze thema’s aan de slag te gaan, omdat taureerd en krijgt een gemeenschapsfunctie. men de noodzaak inziet, maar er is nog een De schuur op het andere erf wordt gesloopt en gebrek aan ideeën. Als je als ontwerper wel vervangen door een blok woonkubussen voor ideeën hebt, dan heb je een zichzelf vullende asielzoekers. Op de erven komen fruitbomen, later kunnen kassen op het dak worden gebouwd. orderportefeuille.’ Het asielzoekerscentrum ontwikkelt zich hier En daarna was het nog lang feest op Landgoed geleidelijk, niet als een Fremdkörper maar vanuit Kleine Vennep. de vertrouwde ruimtelijke vormen van het dorp. Terwijl het onderdak aan asielzoekers biedt, geeft –– het ook een impuls aan het dorp, een impuls die doorwerkt nadat het centrum eventueel weer is Verder kijken: vertrokken. een volwaardig dorp groeien. Wat tijdelijk begon, kan eventueel vloeiend overgaan naar een permanente status.
Portefeuille
Zes presentaties en twee thema’s zijn onvoldoende om algemene uitspraken over de volgende generatie ontwerpers op te baseren. Duidelijk is dat het aan ontwerpkracht en inventiviteit niet ontbreekt en dat er vanuit verschillende bronnen nieuwe perspectieven, informatiesoorten en technieken worden ingebracht. Er is een voorliefde voor beweeglijkheid en tijdelijkheid, al is het maar om via de tijdelijkheid de beperkingen van starre regels te ontwijken en zo nieuwe ontwikkelingen en verrassingen mogelijk te maken. ‘Hebben jullie het thema voor jullie onderzoek zelf gekozen, of was het een opdracht?’, werd vanuit de zaal gevraagd. Het bleek een wissel-
179
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
[ * ]
Institutioneel geheugen: https://www.collegevanrijksadviseurs. nl/adviezen-publicaties/publicatie/2006/01/01/institutioneelontwerp Peter Hermens: http://werkendlandschap.nl/ Thijs Dolders: http://www.track-landscapes.com/ Cor Simon: https://www.linkedin.com/in/cor-simon/?ppe=1 Robert Kruijt: http://www.landscape-architects.nl/en/team/ robert-kruijt Charlotte van der Woude: http://www.mtdls.nl/nl/bureau/ medewerkers/q/id/18/name/charlotte-van-der-woude Michaël Rouwendaal: http://www.md-l.nl/nl/bureau/mensen/ michal-rouwendaal/
Friet bakken op Landgoed Kleine Vennep. Foto: Daniel Nicolas
180
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
181
Programma Landschapstriënnale 2017
De Landschapstriënnale 2017 vond plaats van 1 tot en met 30 september 2017 met een gevarieerd programma dat uit bijna zestig onderdelen bestond. Naast themabijeenkomsten voor deskundigen waren er publieksactiviteiten, tentoonstellingen, concerten, en bijzondere evenementen zoals de aardappeloogstdag, de waterwandeling, de bamboebouwdag voor kinderen, en op de derde dinsdag van september de Landschapstroonrede, uitgesproken door schrijver Kader Abdolah. Hierbij een compleet overzicht van het programma.
Manifestatie: Landschap als vestigingsvoorwaarde Vrijdag 1 september 12.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep Opening Landschapstriënnale 2017 Vrijdag 1 september 17.00–18.30 Landgoed Kleine Vennep Publieksopening Landschapstriënnale 2017 Zaterdag 2 september 12.00–17.00 Landgoed Kleine Vennep Met o.a. Film Tomorrow en Waterbeestjes kijken Waterwandeling Fort bij Vijfhuizen Zintuigen op scherp en een nieuwe ervaring van het landschap Zaterdag 2 september 13.30–15.30 Fort bij Vijfhuizen, Vijfhuizen Kajak mee onder NAP Zaterdag 2 september 15.00–17.00 Kano Vereniging Waterwolf, Cruquius Haarlemmermeer Run Zondag 3 september 9.00–12.00 Sportpark Pioniers, Hoofddorp
182
Aardappeloogstdag Zondag 3 september 10.00–15.00 Erf Parklanden, Nieuw-Vennep
Fotografie expositie ‘Het volgende landschap’ Zaterdag 9 t/m zaterdag 30 september Opening 9 september 14.30–15.30
Summer School (besloten) Maandag 4 t/m vrijdag 8 september gehele dag Landgoed Kleine Vennep
Prijsuitreiking en expositie Summer Challenge: The Next Landscape Zaterdag 9 t/m zaterdag 30 september Prijsuitreiking 9 september 14.30–15.00
Presentatie Summer School (openbaar) Donderdag 7 september 19.30–21.30 Landgoed Kleine Vennep ‘Het circulaire landschap’ Maandag 4 september 09.00–11.30 Landgoed Kleine Vennep
Objectief Nederland Een fotografische stand van zaken van het Nederlandse landschap in 1974 en 2017 Dinsdag 5 september 10.00–13.00 Landgoed Kleine Vennep Metropolitan Landscapes and the role of the cities (besloten) Woensdag 6 en donderdag 7 september Stadhuis Amsterdam
Landschapsfotografie door Remke Spijkers Zaterdag 9 september 15.15–15.45 Landgoed Kleine Vennep Fotografieworkshop met Danny de Casembroot Zaterdag 9 september 16.00–17.00 uur Landgoed Kleine Vennep Kenniscafé Gezond Landschap Maandag 11 september 15.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep Symposium: Het volgende (Woon)Landschap Dinsdag 12 september hele dag Landgoed Kleine Vennep
Onthulling Polderfiguren Woensdag 6 september 16.00–17.30 Landgoed Kleine Vennep
Scholenprogramma Mooi Noord-Holland (voor scholen) Woensdag 13 en donderdag 14 september 08.30–12.00 uur Landgoed Kleine Vennep
International Symposium Confrontations in the Metropolitan Landscape Vrijdag 8 september, hele dag Landgoed Kleine Vennep
Bijeenkomst Omgevingsplan Op Kwaliteit (op uitnodiging) Woensdag 13 september 09.30–13.00 Landgoed Kleine Vennep
Tractordans lezing Vrijdag 8 september 16.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep
Het veranderende landschap De rol van de hovenier en ontwerper Woensdag 13 september 16.15–19.00 Landgoed Kleine Vennep
183
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Open Landschap / Open Data Wat is de impact van datatechnologie op het landschap, sociaal en ruimtelijk? Maandag 4 september 13.30–16.30 Landgoed Kleine Vennep
Fietsexcursie Open Monumentendag Zaterdag 9 september 12.00–14.15 Startpunt: Station Hoofddorp Eindpunt: Landgoed Kleine Vennep
Expeditie Mooi Noord-Holland (op uitnodiging) Erfgoed in het volgende landschap Donderdag 14 september 09.00–17.30 Landgoed Kleine Vennep
Landscape Branding Expertmeeting Woensdag 20 september 09.30–11.45 Landgoed Kleine Vennep
Versterken van erfgoed en duurzame energiewinning Debat over gebiedseigen inpassing van hernieuwbare energie Donderdag 14 september 09.30–12.00 Landgoed Kleine Vennep
Groene en gezonde keuzes voor de metropool Woensdag 20 september 12.00–15.00 Landgoed Kleine Vennep
Circulaire economie en de openbare ruimte Donderdag 14 september 13.00–16.30 Landgoed Kleine Vennep Karavaan met ‘Grazende Zwaan’ Locatietheater voor een portie ongeremde energie Vrijdag 15 t/m zondag 17 september hele dag Landgoed Kleine Vennep Proeven van (Stil)leven (besloten) Veranderende Voedsel Verdienmodellen Vrijdag 15 september 15.30–18.30 Boerderij Paul Munsterman, Nieuw-Vennep Het Eetbare Landschap – festival (Publieks)programma over voedsel en de stad Zondag 17 september 12.00–18.30 Landgoed Kleine Vennep Het Eetbare Landschap – netwerkbijeenkomst (Publieks)programma over voedsel en de stad Maandag 18 september 09.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep Leisure Landscapes 2050 Metropoolregio Amsterdam Dinsdag 19 september 09.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep Landschapstroonrede Dinsdag 19 september Landgoed Kleine Vennep
184
Recreëren in 2050 (op uitnodiging) Conferentie Woensdag 20 september 16.00–21.00 Landgoed Kleine Vennep Toekomstsessie The Future of Worklife Denkt u mee over de toekomst van werklocaties Donderdag 21 september 08.30–11.30 Landgoed Kleine Vennep Prachtlandschap Noord-Holland (besloten) Presentatie Kwaliteitsbeeld Noord-Hollands landschap 2050 en actualisatie Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Donderdag 21 september 13.30–17.30 Landgoed Kleine Vennep Energielandschappen (op uitnodiging) In gesprek over regionale en nationale energieperspectieven Vrijdag 22 september 09.30–17.00 uur Landgoed Kleine Vennep Concert Het Geluidslandschap Vrijdag 22 september 16.30–17.00 Landgoed Kleine Vennep PARK21 Themadag Zaterdag 23 september – hele dag Landgoed Kleine Vennep en Parklanden Mini Tuinontwerpdag Advies duurzame tuininrichting, aanleg, moestuin, waterbestendige tuin Zaterdag 23 september 11.00–15.00 Landgoed Kleine Vennep
Wat groeit er naast het pad in Park21? Zaterdag 23 september 13.00–15.00 Waterwandeling Fort bij Aalsmeer Zintuigen op scherp en een nieuwe ervaring van het landschap Zaterdag 23 september 13.30–15.30 Fort bij Aalsmeer Bouwen met bamboe Inloopworkshop voor kinderen Zondag 24 september 14.00–16.00 Landgoed Kleine Vennep Het Volgende Culturele Landschap Zondag 24 september 14.00–17.00 Landgoed Kleine Vennep
Boekpresentatie ‘Bicycle Landscape’ Maandag 25 september 16.00–18.00 Landgoed Kleine Vennep Onroerend landschap - debat De waarde van groen in tijden van stedelijke verdichting Maandag 25 september 19.00–21.00 Landgoed Kleine Vennep
Metropooltop: voor bestuurders, raads- en Statenleden van de Metropoolregio Amsterdam (besloten) Woensdag 27 september Landgoed Kleine Vennep Diner Pensant Landschap & Leiderschap (besloten) Donderdag 28 september Landgoed Kleine Vennep Gereserveerd Rijsenhout: Tijdelijk, circulair en mobiel ‘VERKASSEN’ Vrijdag 29 september 09.30–17.00 Rijsenhout h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Klimaat verandert jouw regio - expertdag Samen vormgeven aan onze ruimte die bestand is tegen extremer weer Maandag 25 september 09.00–17.00 Landgoed Kleine Vennep
Een paradijsmethode voor het volgende landschap Dinsdag 26 september 16.00–18.00 Landgoed Kleine Vennep
Sneak preview film De Wilde Stad (voor scholen) Vrijdag 29 september 10.00–14.00 Landgoed Kleine Vennep Festival van het landschap Eindfeest Zaterdag 30 september hele dag Landgoed Kleine Vennep
Opkomen voor Bodemdaling Verkenning van de rol van ontwerpers Dinsdag 26 september 09.00–12.30 Landgoed Kleine Vennep De volgende Landschapstriënnales (besloten) Rondetafelgesprek Dinsdag 26 september Landgoed Kleine Vennep
185
186
[ I ] Landschapstriënnale 2020 in Het Groene Woud
Eric Luiten, voorzitter Stichting Landschapstriënnale
Ongeveer in het geografische midden van Brabant, aan de randen gemarkeerd door de steden Den Bosch, Tilburg en Eindhoven, ligt een prachtig groot gebied dat Het Groene Woud wordt genoemd. Het is een zeer oud cultuurlandschap dat relatief ongeschonden door de agrarische revolutie van de 20ste eeuw heen is gekomen. Het gebied heeft formeel de status van een Nationaal Landschap, en dat wordt door de verantwoordelijke bestuurders van de gelijknamige stichting geïnterpreteerd als een bevestiging van de gebiedskwaliteiten én een uitdaging voor de toekomst. Het Groene Woud biedt een geweldig decor voor de discussie over de wederkerigheid tussen steden en hun ommeland, over het laadvermogen van het historische landschap en over de argumenten en consequenties van landschapsinclusief handelen. En dat geldt voor heel Brabant.
De aankondiging van de voorgenomen Landschapstriënnale 2020 is enthousiast ontvangen door allerlei organisaties die zich de toekomst van het Brabantse landschap aantrekken; denk aan waterschappen, natuurbeheerders, erfgoedorganisaties, culturele instellingen, stedelijke gemeenten en boerenvertegenwoordigers. Als een magneet trekt het voornemen nu al een veelheid aan initiatieven naar zich toe. En omdat we in 2020 vooral inzichten en afspraken willen oogsten, wordt het evenement stap voor stap opgebouwd en zullen er ook in 2018 en 2019 bijeenkomsten worden georganiseerd. Wordt vervolgd! ––
Liempde, Het Groene Woud, locatie van de Landschapstriënnale 2020. Foto: Luiletterland
187
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Vandaar dat de volgende (vijfde) Landschapstriënnale in Het Groene Woud zal landen. De voorbereidingen zijn in volle gang. In Midden-Brabant zullen we de agenda voor het landschap – op basis van de eerste contouren die in de Haarlemmermeer zijn geschetst – op alle schaalniveaus verder uitvouwen en aanscherpen. Dat doen we in nauwe samenwerking met de Provincie Brabant die de triënnale beschouwt als een buitenkans voor het voeren van de landschapsdialoog met de samenleving en voor het concretiseren van de Provinciale Omgevingsvisie. Op verzoek van de partners is onder supervisie van Marco Vermeulen een programma-outline geschetst waarin tien majeure opgaven centraal staan. Hij bedacht het motto High Green: wat is de betekenis van het historische, het agrarische, het ecologische en het recreatieve landschap in een intelligente, stedelijke regio.
[ > ] Verder kijken Selectie van publicaties en websites die een rol speelden in de Landschapstriënnale 2017, of de thema’s verder verdiepen. Boeken 2018 Klimaat, energie, ruimte 2017 SPOT ON Het landschap als vestigingsvoorwaarde Noise Landscape Bicycle Landscape Energie en Ruimte Buitensporen Blind Spot Metropolitan Landscape in the Global Battle for Talent Objectief Nederland (1974–2017) 2016 Werklust Biografie van een gebruikslandschap 2014 Geluidslandschap Beleidsdocumenten Kwaliteitsbeeld Noord-Holland 2050 (2018) Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland (2017) ext Landschapspark Zuid-Holland (2017) De Energielinie (2017) Objectief Nederland Websites www.landschapstriennale.com www.park21.infowww.metropoolregioamsterdam.nl/landschap ––
Uitgaven uit 2017, gepresenteerd tijdens de Landschapstriënnale
188
De Landschapstriënnale 2017 werd georganiseerd door een groot aantal enthousiaste professionals, vrijwilligers en betrokken partijen.
[ > ] Organisatie De Landschapstriënnale 2017 werd georganiseerd door Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol, Vereniging Deltametropool, Gemeente Haarlemmermeer - PARK21, en vele anderen:
Coördinatie Rob van Aerschot – Gemeente Haarlemmermeer Curatoren Kirsten Bekkers PARK21 Paul Gerretsen Vereniging Deltametropool Rob van Leeuwen Morgenster Landschap Yvonne Lub Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol Productie Jolanda van Dinteren JO Projectmanagement Organisatie Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol Vincent van Dam, Britt Dekker, Avril Hensen, Daniëlle Huisman, Yvonne Lub, Barbara Luns, Maurits van Putten
Gemeente Haarlemmermeer & PARK21 Rob van Aerschot, Kirsten Bekkers, Alex Huttinga, Terry Jonkman, Danique Verhagen Vereniging Deltametropool Hester Annema, Anastasia Chranioti, David Dooghe, Mariana Faver Linhares, Paul Gerretsen, Asmara Hintzen, Ana Luisa Moura, Merten Nefs, Yvonne Rijpers, Arjan Smits, Rosa Stapel, Dorien de Voogt Gastheer Landgoed Kleine Vennep Familie Molenaar Communicatie en PR Rosa Romeyn coördinatie Lucienne Dunnewijk pers Lars Brakel stagiair Nik Berkouwer communicatie Montse Hernàndez i Sala grafisch ontwerp en huisstijl Hello World Webdesign webdesign Daniel Nicolas fotografie Mirande Phernambucq Danny de Casembroot Kees van der Veer (lucht)fotografie Karin Kooij video Fred Feddes kronieken Catering en techniek BioExpress Maatvast The Food Line-Up Bart Cuppens Tentoonstellingsbouw Fireball
[ > ] Partners Hoofdpartners Gemeente Haarlemmermeer – PARK21 Metropoolregio Amsterdam Provincie Noord-Holland Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rabobank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Sponsoren Almere AW groep BPD Natuurmonumenten NL Ingenieurs Poppodium Duycker PBL Planbureau voor de Leefomgeving Provincie Zuid-Holland RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Staatsbosbeheer Stichting NH Bos Stimuleringsfonds Creatieve Industrie Tuincentrum Suidgeest Wilgenhaege Programmapartners Academie van Bouwkunst Amsterdam Agro Nova AM AMS Amsterdam Metropolitan Solutions BNA Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus BPD Buro Zorro CRA College van Rijksadviseurs CELTH Centre of Expertise Leisure, Tourism and Hospitality De Karavaan Food Cabinet Gemeente Almere Gemeente Haarlem Gemeente Amsterdam Amsterdam Marketing HAS University of Applied Sciences
189
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Initiatief Stichting Landschapstriënnale, waarin vertegenwoordigd: NVTL Nederlandse Vereniging voor Tuinen Landschapsarchitectuur BNSP Beroepsvereniging van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen NL Ingenieurs Branchevereniging van advies- en ingenieursbureaus en voorgezeten door Eric Luiten
Podium voor Architectuur is onderdeel van Het Cultuurgebouw
Het Nieuwe Instituut Hogeschool Van Hall Larenstein Hoogheemraadschap van Rijnland IVN Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid Landgoed Kleine Vennep Milieufederatie Noord-Holland MOOI Noord-Holland NAi 010 Uitgeverij NL Greenlabel NMCX NVTL Nederlandse Vereniging voor Tuin en Landschapsarchitectuur PBL Planbureau voor de Leefomgeving Poppodium Duycker/Het Cultuurgebouw Provincie Zuid-Holland RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed SADC Schiphol Area Development Company SPIE Groep Staatsbosbeheer TU Delft Vereniging Deltametropool Vereniging Natuurmonumenten Vereniging Parklanden Vereniging Stadswerk Wageningen Universiteit Waternet Ymere
190
[ > ] De volgende landschapsarchitect
[ > ] Sprekers Festival van het Landschap
Tijdens de Summer School van de Landschapstriënnale 2017 en het Festival van het Landschap presenteerden jonge en aankomende ontwerpers onder leiding van Rob van Leeuwen hun visie op het landschap.
Peter Hermens Werkend Landschap Thijs Dolders Track Landscapes Cor Simon BS Robert Kruijt Arcadis Charlotte van der Woude MTD Michael Rouwendaal MDL
Deelnemers Summer School Amsterdam, laag scenario Abdul Said Ahtar, Qingyun Lin, Maria Sachsamanoglou, Abhinaya Gnana, Sara de Vos Waterland Marcel Buchholz, Franka Fontijn, Alexandra Karampournioti, Annemarieke de Kloet, Menno Werner IJmeerkust Lieteke Aalders, Antonis Athanasiou, Marianne Bekkers, Hong Ge, Meike Waas Flevoland Lotte Embregts, Ayu Prestasia, Ellen Schallmayer, Ilya Tasioula, Nick Vermeulen ’t Gooi Denise Stuur, Eleni Chronopoulou, Dagmar Haas, Liang Yechen, Lise Smits Metropoolregio Amsterdam, hoog scenario Louis Knubben, Hanneke Beijleveld, Albin Overdiep, Mingyang Yang, Xiaozhu Zhang Vechtstreek Joline Galjaard, Chang Liu, Lucas Roozen, Maarten Schenk, Robin van Spijk Haarlemmermeer Timothy Djagiri, Reinier Gramsma, Daniëlle Henkens, Eva Ventura, Malou Visser Noordzeekust Vanshika Bharaj, Dirco Kok, Yao Lu, Sjors Reemers, Eva Willemsen Oer-IJ Michiel Bakx, Suzanne Brug, Maria Chrysoula-Akriv, Wanxin Liu, Federica Sanchez
Colofon Het volgende landschap is een uitgave van Stichting Landschapstriënnale en Vereniging Deltametropool. Rotterdam, mei 2018 Tekst Fred Feddes Rob van Aerschot, Theo Baart, Paul Gerretsen, Ellen Holleman, Gonnie de Klerk, Rob van Leeuwen, Yvonne Lub, Barbara Luns, Eric Luiten, Reinjan Mulder, Martin Zuithof Redactie Fred Feddes, Merten Nefs Beeld Fotografie: Daniel Nicolas, Mirande Phernambucq, Theo Baart (voorkant omslag), Monique Dukker (binnenomslag) en anderen We hebben geprobeerd alle beeldmakers te achterhalen.
Financiers Stichting Landschapstriënnale College van Rijksadviseurs Ministerie van Binnenlandse Zaken Staatsbosbeheer Gebruiksrechten De inhoud van deze publicatie mag vrij worden gebruikt, onder naamsvermelding van de betreffende auteurs. Gebruik van beeldmateriaal alleen met expliciete toestemming en vermelding van de betreffende beeldmakers. Uitgave Oplage 800 ex. Papier Binnenwerk 120 grams Maxi offset Omslag 300 grams Maxi offset Lettertype Berthold Akzidenz Grotesk, Quadraat ISBN 978-90-76630-22-9
h e t vo lg e n d e l a n d s c h a p
Grafisch ontwerp Montse Hernàndez i Sala
Nederland gaat in de komende decennia opnieuw op de schop. Er wachten grote opgaven op het gebied van klimaatadaptie, energietransitie, economische verduurzaming, water en mobiliteit, terwijl de woningbouwvraag voortduurt en stad en land aantrekkelijk moeten blijven als leefgebied en economisch vestigingsklimaat. Al deze ingrepen drukken zwaar op het toch al intensief benutte Nederlandse landschap. Hoe dit uitpakt, hangt af van de keuzen die we maken en de intelligentie waarmee we dit doen. Gaat ons karakteristieke landschap verloren? Of gaat het een volgende leven tegemoet, dat anders maar niet minder waardevol zal zijn dan de vorige landschapsfasen? Tijdens de Landschapstriënnale 2017 is de naderende megaverbouwing van Nederland een maandlang van alle zijden belicht. Het leverde een staalkaart op van kennis en inzichten over de afzonderlijke opgaven, en een beginnend portfolio van mogelijke ontwerpoplossingen. Het landschap van de Metropoolregio Amsterdam, en de Haarlemmermeer in het bijzonder, fungeerde als casus voor de vraagstukken die iedere Nederlander zullen raken. In deze publicatie is de oogst van de Landschapstriënnale 2017 samengebracht. Chroniqueur Fred Feddes doet in detail verslag van de samengebalde inzichten, stellingnamen, dilemma’s en open vragen. Een keur van betrokkenen reflecteert op de bevindingen. Ook de Landschapstriënnale als publieksevenement is in beeld gebracht. Het resultaat is een onmisbare gids op de onzekere weg naar het volgende landschap. ––