CULTUUR OP MAAT VAN BRUSSELSE SCHOLEN Hilde De Pessemier, Cultuurfunctionaris voor vier Brusselse gemeenschapscentra, bereikt met haar aanbod theater, film en kunsteducatie alle basis en secundaire scholen van Schaarbeek, Evere, Haren en Sint-Joost-ten-Node. Scholen kunnen zich rechtstreeks wenden tot kunsteducatieve organisaties of kunsthuizen, maar het is voor hen wel comfortabeler te werken via een tussenpersoon die ze kennen, die hen kent, en die hen wegwijs maakt in het Brusselse kunst(educatieve) aanbod. Hilde De Pessemier over haar dagelijkse werking en haar bemiddelingsrol. Tekst: Charlotte Michils - september 2015
Wat houdt het in om het programma voor scholen samen te stellen en dit voor vier gemeenschapscentra in noordoost Brussel? Hilde: "Wat ik in de eerste plaats doe, is een cultuuraanbod voor scholen samenstellen op maat van de vier gemeenschapscentra waarvoor ik werk. Afhankelijk van de aanwezige infrastructuur plan ik bijvoorbeeld kunsteducatieve workshops en film in Everna omdat Everna daarvoor best uitgerust is en een theatervoorstelling in De Kriekelaar, dan wel in De Linde of Ten Noey. Veeleer dan een traject ontwikkelen voor één school, probeer ik zoveel mogelijk scholen te bereiken en warm te maken voor het cultuuraanbod. Op jaarbasis bereiken we ondertussen een 9.000-tal leerlingen van tweeënhalf tot achttien jaar afkomstig uit 25
scholen. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat, zeker in middelbare scholen, omkadering heel erg belangrijk is. Veel leerlingen komen zelden of nooit in een theaterzaal en ervaren wat op scène gebeurt voor waar en koppelen het personage niet los van de acteur. Wat een acteur zegt tijdens een voorstelling, wordt vaak beschouwd als de mening van de acteur. Een inleiding of nabespreking door een acteur is dus niet slecht om het een en ander te kaderen en soms te nuanceren, maar ook om respect te krijgen voor de acteur. Sommige acteurs zijn bereid vooraf in de klas de voorstelling te gaan inleiden, wat een enorme meerwaarde is voor het ervaren en interpreteren van de voorstelling zelf. Zo’n inleiding door een acteur is dus een mini-versie van een kunstenaarsproject op school. De band tussen een acteur en klas blijft beperkt tot de inleiding en voorstelling. Met onze scholenprogrammatie proberen we zoveel mogelijk scholen en leerlingen te bedienen, veeleer dan één school of klas op sleeptouw te nemen gedurende een jaar of een aantal weken. Op zich zou een lang traject interessant zijn, maar daarvoor hebben we noch de middelen noch de mensen. Bovendien zit een traject ‘m ook een beetje in het feit dat de scholen elk jaar opnieuw participeren en het aantal deelnemers blijft groeien.”
En, heeft elk Brussels gemeenschapscentrum een aanbod voor scholen? Hilde: “Niet alle gemeenschapscentra hebben een scholenaanbod. Vaak hangt dit samen met het ontbreken van de nodige infrastructuur."
Hoe ga je te werk bij het samenstellen van je scholenaanbod? Hilde: "Basisscholen bedienen is enigszins gemakkelijker dan secundaire scholen. Voor basisscholen stel ik zelf een pakket samen waarop ze kunnen intekenen. De kaarten liggen enigszins anders bij secundaire scholen. Een programmatie samenstellen voor secundaire scholen is maatwerk. De secundaire scholen in mijn regio, Sint-Lukas, KA E. Hiel en Victor Hortaschool, zijn zo verschillend dat ze telkens een andere benadering vragen. Door een gevarieerd aanbod op maat van elke school is het mogelijk om alle scholen aan te spreken, en niet enkel een school zoals Sint-Lukas Kunsthumaniora. Dat vind ik belangrijk. Daarnaast is het belangrijk, wil men niet alleen de voor de hand liggende scholen meekrijgen, dat de voorstellingen plaatsvinden tijdens de schooluren. Met leerlingen naar theater gaan na de schooluren werkt voor scholen waarbij de leerlingen van thuis uit gewoon zijn om aan cultuur te participeren, maar ligt een pak moeilijker in het andere geval. Ik leg het aanbod ook vast samen met een aantal leerkrachten die kiezen uit de voorstellen die ik doe. Dit vraagt veel meer tijd en inspanning, maar hierdoor wordt het programma mee gedragen door de leerkrachten"
Welke voordelen zie je in theater in het gemeenschapscentrum versus op school? Hilde: "Voor mij ontbreekt een belangrijk deel van de beleving als de voorstelling plaatsvindt in de turnzaal of andere ruimte op school. Kijken naar een voorstelling is veel meer dan de acteurs hun ding zien doen. Het gaat om de totaalbeleving. Deze begint al met de voorbereiding van deze uitstap in de klas, het binnenkomen in een ander soort gebouw, decors die enkel in een echte zaal kunnen staan, de sfeerschepping door licht en geluid, … maar even goed de praktische aspecten zoals het zitcomfort. Ook het argument dat het goedkoper zou zijn om een voorstelling aan te bieden op school voor een groot aantal leerlingen, is wel twijfelachtig. Het gemeenschapscentrum en de VGC komen immers voor een belangrijk deel tussen in de ticketprijs per leerling. Voorstellingen die plaatsvinden op scholen, worden dan voor heel de school gespeeld. Ik vraag me af welke voorstellingen zowel een kleuter als een twaalfjarige kunnen boeien. "
Waar zit de motivatie bij de school om zich te wenden tot het gemeenschapscentrum? Hilde: "Het maatwerk voor elke leeftijd. De programmatie is divers en erop gericht om alle leeftijden te bespelen. Daarnaast blijkt uit het aantal inschrijvingen dat ook de interesse voor kunsteducatie fors gestegen is. Niet elke school of leerkracht heeft voldoende knowhow in huis om te werken rond muzische vorming, terwijl daar in de eindtermen toch meer en meer nadruk op wordt gelegd. Ook specifiek voor leerkrachten uit het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is dat ze vaak van buiten Brussel komen en deze stad niet zo goed kennen. Daarom vind ik het belangrijk dat ze het Brusselse aanbod leren kennen en zeker de gemeenschapscentra, omdat die ook belangrijke aanbieders van vrijetijdsactiviteiten zijn voor leerlingen en scholen ook voor dit aspect naar de gemeenschapscentra kunnen doorverwijzen."
Waarvoor kunnen scholen of kunstenaars aankloppen bij jou? Hilde: "Er is zoals gezegd het vaste aanbod waarop ingetekend kan worden door de scholen. Daarnaast kunnen ze bij ons komen aankloppen voor het gebruik van infrastructuur of ondersteuning bij een project. Financiële ondersteuning kunnen we niet bieden, maar ons aanbod is wel heel goedkoop. Scholen betalen gemiddeld maar een derde van de reële kostprijs en kunnen extra middelen aanvragen bij de VGC om een cultuurproject te realiseren. Daar waar culturele organisaties zoals J&M, Jekino,... vroeger betoelaagd werden om aan de slag te gaan in scholen, zijn het nu de scholen die extra middelen voor cultuurparticipatie ontvangen. Het zijn de scholen die de middelen aanvragen en krijgen. Tot slot heeft het gemeenschapscentrum ook een netwerkfunctie. Zo brachten we al een aantal kunstorganisaties en artiesten met scholen in contact waaruit projecten groeiden.”
Hoe spelen jullie in op het etnisch diverse scholenpubliek hier in Brussel? Hilde: "Door ook rekening te houden met hen bij het programmeren. Ik zoek voor theatervoorstellinen in de mate van het mogelijke naar gezelschappen waarbij diversiteit ook zichtbaar is in de cast. Maar vooral ook naar voorstellingen die qua thematiek onze Brusselse jongeren kunnen aanspreken. Het is een aanbod dat niet altijd te vinden is in het reguliere aanbod van gezelschappen die zich richten tot scholen. Ik merk dat er wel meer en meer collega's uit Vlaanderen, en voornamelijk uit centrumsteden, ook op zoek zijn naar een meer specifieke programmatie. Zo zal ik al eens polsen bij bijvoorbeeld C-Mine naar wat gesmaakt werd door Genkse jongeren, omdat ons publiek deels vergelijkbaar is. Al speelt bij hen taal een minder belangrijke rol dan bij ons. Voor Brusselse scholieren is het Nederlands vaak hun derde taal en dan is puur teksttheater geen goed idee. Een voorstelling van het voorbije seizoen die goed gewerkt heeft, is De zwarte schande, het verhaal van Maarten Schiltmeier, ex-voetballer en achterkleinkind van een Senegalees soldaat uit de Eerste Wereldoorlog. Je merkt snel dat een etnisch divers publiek zich onmiddellijk identificeert met het personage en het verhaal wel kan smaken. Dit jaar speelt Dis-moi wie ik ben van t,Arsenaal met twee Congolese actrices.
Van zo’n voorstelling weet ik al meteen dat ze zal werken in Brussel. Omgekeerd kan ik ook al voorspellen dat bepaalde voorstellingen moeilijk liggen. Omdat ze wat te traag of te abstract zijn, Of wanneer bepaalde taboes aangeraakt worden of door de manier waarop het thema wordt aangesneden. Pas op, ik wil daar niet aan toegeven. Toch hou ik wel rekening met het feit dat vooral leerlingen uit het secundair onderwijs misschien in heel hun opleiding maar één keer naar een theatervoorstelling gaan. Het heeft weinig zin dat een eerste ervaring al meteen aversie opwerpt. Als een voorstelling daarentegen goed is meegevallen, hebben ze in de toekomst misschien nog zin om naar theater te gaan. Ik zie mijn rol als bemiddelaar eerder zo: hen warm maken voor theater, voor cultuur."