6 minute read

Als je niet meer kunt vluchten voorje gevoelens

Next Article
Klein geluk

Klein geluk

Een krappe tien jaar lag de verslaving als een folie over haar tienerleven. Om te maskeren wat niet te overwinnen viel: haar handicap. Hoe Stephanie­Joy Eerhart (29) afkickte van cocaïne, marihuana en methadon beschreef ze al eerder, in Pappie’s kleine meid slaapt op straat. Nu is er een vervolg: Littekens van de straat. ‘Ik ben zó blij dat ik nu volwassen ben.’ e kou van deze gure aprilnacht is welkom, vertrouwd. Even niks voelen. Ik neem een grote slok jenever van de halfvolle fles die ik in mijn tas heb bewaard en sluit mijn ogen. Mijn tong is gevoelloos. Ik heb het gemist, de straat. Of misschien is het niet de straat die ik zo mis, maar de vertrouwdheid van alle dingen die er niet langer zijn.’ P.101 *

Eigenlijk had ze het kunnen zien aankomen, zegt Stephanie terwijl ze haar benen onder haar billen schuift. Ze doelt op de tijd waarin ze als jonge twintiger de ene verslaving inruilde voor de andere, en de pijn wegspoelde met steeds meer sambuca, Passoã of jonge jenever. Zes glazen in anderhalf uur haalde ze zonder moeite. In korte tijd werd barman Hans haar beste vriend. ‘Ik was alleen maar in staat om destructief te zijn. Dat was niet ineens over toen ik was afgekickt van de drugs. Misschien werd het daarna nog wel erger.’ Zowel de drugs- als de alcoholverslaving diende uiteindelijk hetzelfde doel: niet hoeven voelen wat ze werkelijk voelde.

Liefde zoeken

Zes jaar was ze, toen ze op een doordeweekse dag de schoolbus uitstapte. Stephanie volgde vanwege haar slechthorendheid speciaal onderwijs, een taxibedrijf bracht haar dagelijks naar school. Terwijl ze overstak, werd ze geschept door een auto. Haar voet raakte verbrijzeld en zou nooit meer helemaal goed herstellen. Voor de twintig operaties die in de jaren erop volgden, gebruikten artsen weefsel en materiaal uit allerlei plekken in haar lichaam. Zo liet het ongeluk een spoor van verdriet achter. Lichamelijk, maar ook geestelijk. ‘Altijd weer onder het mes, je groter voordoen dan je bent omdat je wil laten zien dat je het redt.’ Toen ze ouder werd, wilde ze juist klein zijn, zich kind voelen. Ze hunkerde naar aandacht en geborgenheid, zocht de liefde. ‘Maar steeds in de verkeerde richting. Op school had ik een juf bij wie ik me veilig voelde. Ze luisterde, snapte me, waar ik me thuis vaak niet begrepen voelde. Mijn moeder nam mij mee naar Jomanda om ingestraald te worden.’

‘Menno hield een pijpje in zijn hand en als een soort van verdere kennismaking vroeg hij of ik de as van mijn sigaret in zijn pijpje wilde tippen. Hij strooide hier wat van het witte poeder op en hield er een aansteker onder. De rook die vrijkwam, inhaleerde hij. Gefascineerd keek ik toe. “Mag ik het ook eens proberen?” vroeg ik uit het niets. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, reikte de vader van Babs mij de basepijp aan met een nieuw wit laagje cocaïne.’ P.33

Vrijheid van de straat

Toen ze veertien was, werd de spanning thuis onhoudbaar en kwam ze

Het in een gezinsvervangend tehuis terecht. Dat was de deur naar een zwervend en ongeregeld bestaan. Van binnen voelde ze zich klein, maar aan de buitenkant zagen mensen alleen de maskers van onverschilligheid en onoverwinnelijkheid. Ze sneed zichzelf, hongerde zich uit, snoof, slikte pillen, blowde en dronk. Om uiteindelijk te constateren: ‘Mijn verslaving is mij de baas. Ik moet pijnlijk erkennen dat ik een junkie ben geworden. Een junk van 21.’ P.105

Ze verhuisde van instelling naar instelling, met een UWV-uitkering en geld vanwege een hoge zorgindicatie achter de hand. Op straat was altijd wel iemand die geld had, ze deelde de drugs met haar vrienden. Het klinkt misschien tegenstrijdig, zegt ze nu, maar het was ook veilig om verslaafd te zijn. ‘Niemand verlangde iets van me. En wat heb je te verliezen?’ Als ze ergens met weemoed aan terug denkt, dan is het daaraan: de vrijheid, niks moeten en nergens verantwoordelijk voor zijn. Maar wat is er na de verslaving?, vroeg ze zich, eenmaal afgekickt, af. Wat na tien jaar hulpverleningsinstanties en een verblijf in meer dan negen verschillende instellingen? ‘Gehospitaliseerd gedrag. Dat zie ik ook terug in de cliënten die ik begeleid in mijn werk voor het Leger des Heils.’

‘Ik tuur naar buiten en voel hoe de tranen achter mijn ogen prikken. Dat gejank de hele tijd, daar word ik ook niet goed van. Ik kan niet anders. Nu ik afgekickt ben van de methadon kan ik niet meer op de vlucht voor mijn gevoelens, hoe graag ik dat ook wil. (…) De doelloosheid, de wanhoop, het gevoel van ‘Is dit het nou, is dit nou waar ik zo naar verlangde, clean zijn?’

P.81

Idealen

Dienden de drugs en drank als verdoving, schrijven werd de uitlaatklep. Van jongs af aan hield Stephanie een dagboek bij en droomde ze ervan ooit een autobiografie uit te brengen. ‘Ook als je op straat leeft, leef je met idealen. Ik wilde een huis, een baan, een partner. Gewoon gelukkig zijn.’ Via het Leger des Heils kwam ze in contact met oud-journalist en schrijver Bert Voskuil. Hij leidde een schrijfgroep voor daklozen in Haarlem en hielp haar bij de opzet van haar debuut Pappie’s kleine meid slaapt op straat. Maar met dat boek was het verhaal niet af. Ze wilde meer vertellen, het perspectief van ouders belichten bijvoorbeeld, en laten zien wat hulpverlening kan betekenen voor iemand die er geen gat meer in ziet. ‘Ik had veel mensen in mijn omgeving die het geduld met me hadden om het elke dag opnieuw te proberen. Het feit dat anderen in me geloofden, heeft me op het goede spoor gezet.’ Het was een van de redenen dat ze haar tweede boek schreef, Littekens van de straat.

‘Het is een zomerse dag als ik een lang telefoongesprek met mijn moeder beëindig. Mijn oor is er rood van. Al dagenlang doe ik niks anders dan mijn e-mail controleren; is er al een examenuitslag? Ik open mijn mailbox vandaag zonder verwachtingen. En dan zie ik het: ‘Uitslag 21+-examens’. Mijn hart begint als een gek te bonzen, ik durf niet te klikken. In de keuken haal ik mijn sigaretten en terwijl ik er eentje opsteek, open ik mijn mail.’ P.165

Door alle operaties in haar tienerjaren en lange herstelperiodes, miste Stephanie veel van school en greep ze uiteindelijk naast de diploma’s. Eenmaal afgekickt van haar verslavingen werd dat een belangrijke kwestie. Wat stel ik voor, wie ben ik en wat kan ik? Daarom was het toelatingsexamen voor de hboopleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening zo belangrijk. ‘Ik kan het hoofdstuk waarin ik dat beschrijf nog steeds niet lezen zonder een brok in mijn keel’, vertelt ze. Inmiddels is ze derdejaars student aan de Hogeschool van Amsterdam en studeert ze volgend jaar af. Een baan heeft ze al. De stageplek die ze regelde bij de Zuiderburgh, een opvang voor dak- en thuislozen van het Leger des Heils in Amsterdam, is inmiddels omgezet naar een betaalde functie. ‘Ik ben zó dankbaar, nog steeds, voor alle kansen die ik kreeg bij het Leger des Heils’, vult ze aan. En na een lange ademhaling: ‘Af en toe ben ik zo blij dat ik nu ook gewoon volwassen ben.’

Spijkerbed

Een van de levenslessen uit de afgelopen periode is relativering. Als dingen tegenzitten, is dat voor haar nu niet meer het zoveelste dat jou weer moet overkomen. ‘Maar gewoon iets dat gebeurt, en dat me niet zo bevalt.’ Ze moet glimlachen bij het understatement. Veel mensen willen weten: wat was dé ommekeer? Naar aanleiding van haar twee boeken wordt ze vaak gevraagd om te komen spreken. Vooral vijftigplussers horen haar ervaringen graag.

‘Ze hebben kleinkinderen, weten niks van de drugs die tegenwoordig in omloop zijn en hebben het gevoel dat ze op afstand komen te staan. Ik denk dat mijn verhaal hen een beetje helpt om begrip te krijgen voor de wereld waarin hun kleinkinderen leven.’

Dé ommekeer was haar bekering. Maar als ze dat vertelt, voelt ze hoe mensen soms aarzelen. Zo makkelijk kan het toch niet zijn? Stephanie haalt de schouders op.

‘Ik heb mijn eigen bewijs.’ Sinds haar doop in Pinkstergemeente Op de Rots smaakt een blow niet meer, ze wordt er zelfs niet meer high van. Ook de gruwelijke pijn in haar voet – ‘alsof je constant op een spijkerbed stapt’ – is minder. Sinds ze leerde geloven is niets meer hetzelfde. De pure radeloosheid, het dood willen, alle leegte, het is weg. Sommige mensen denken dat ze met religie een nieuwe verslaving heeft ontdekt. ‘Als dat zo is, is dit wel een hele goeie!’

Stephanie-Joy Eerhart

• Leeftijd: 29

• Woonplaats: Haarlem

• Opleiding: derdejaars student Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Hogeschool van Amsterdam.

• Werk: groepsleider bij de Zuiderburgh, opvanglocatie voor dak­ en thuislozen van het Leger des Heils in Amsterdam.

• Publiceerde:

Pappie’s kleine meid slaapt op straat en Littekens van de straat.

This article is from: