ove rstroomd
Eva Moraal
OVERSTROOMD
Lemniscaat
Rotterdam
Voor Anders
Tekst Š Eva Moraal, 2012 Omslag: Marc Suvaal, Lemniscaat Nederlandse rechten: Lemniscaat b.v., Rotterdam 2012 isbn 978 90 477 0511 6
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Druk en bindwerk: Drukkerij Wilco, Amersfoort
Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
I heard the sound of a thunder, it roared out a warnin’ I heard the roar of a wave that could drown the whole world (…) Who did you meet, my darling young one? (…) I met a young girl, she gave me a rainbow I met one man who was wounded in love I met another man who was wounded in hatred And it’s a hard, it’s a hard, it’s a hard, it’s a hard And it’s a hard rain’s a gonna fall. Uit: A hard rain’s a gonna fall – Bob Dylan
deel één
NINA dos-alarm. Een snerpend geluid dat steeds harder wordt en waartegen je niets kunt doen, behalve opstaan. Ik probeer het zo lang mogelijk uit te stellen, leg mijn kussen over mijn hoofd. Natuurlijk lukt het me nooit langer in bed te blijven. Zodra mijn voeten de grond raken, houdt het geluid op. Het is precies twee over zeven, maandagmorgen. Ik loop naar mijn buro, waar mijn HandComputer ligt. Het eerste wat ik op het scherm zie bewegen is pap met tientallen mikrofoons bij zijn gezicht. Hij lacht zijn geruststellende lach: niets aan de hand, mensen, we hebben alles onder controle. Ik kijk of het live is. Het is live. Dan zal hij vannacht niet meer zijn thuisgekomen. Niet dat ik ook maar iets heb gehoord met de hoeveelheid slaappillen die ik slik. Ik wrijf met mijn handen over mijn koude bovenarmen, loop naar mijn badkamer en kleed me uit. Ik ga onder de douche staan die begint te sproeien zodra de sensoren mijn aanwezigheid hebben opgemerkt. ‘Warmer.’ Ik laat het hete water over mijn gezicht stromen, over mijn lange krullen, die nat op mijn rug blijven plakken. Ik sta stil en houd mijzelf vast. Vandaag is de eerste dag op de nieuwe school. Na zes lange maanden. Als mijn huid begint te protesteren, stap ik onder de douche
9
vandaan en grijp de handdoek die Maria voor me heeft klaargelegd. Ik loop terug mijn kamer in en zie het rode lampje van het Digitale Omroep Systeem branden. Ik ben al laat. Ik kleed me snel aan: spijkerbroek, t-shirt en een trui. Ik laat mijn haren nat en ga naar beneden. Het huis is groot en leeg. Ik wend mijn ogen af als ik langs Isa’s kamer loop. In de keuken is Maria, onze Natte hulp, bezig met het ontbijt. ‘Nina.’ Haar glimlach is altijd warm, altijd echt. ‘Goedemorgen.’ ‘Morgen,’ mompel ik en ik grijp naar mijn mok koffie. De douche heeft niet echt geholpen. ‘Waar is mam?’ ‘Mevrouw Brandsma is nog op bed.’ Ik had niet anders verwacht. Erik, paps tweede chauffeur, komt binnenlopen, zet zijn handen op de keukentafel en kijkt me aan. ‘Zeker geen kans dat ik met de tram mag?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘De instructies van je vader waren duidelijk.’ ‘Oké, laten we dan maar gaan.’ Ik drink mijn mok in één teug leeg. Buiten is het koud. Het is pas november, maar het vriest al dagen. Een dikke laag sneeuw bedekt het gazon en de toppen van het hoge hek dat ons scheidt van de rest van gg1. Het vaalblauwe zeil over het zwembad wordt door het gewicht van de sneeuw omlaag getrokken. Mams rozenstruiken bezwijken bijna onder de dikke witte deken. Sneeuw is water. Nog meer water. Verstikkend, alles verdrinkend water. Volgende week zal het weer wel weer omslaan. Sinds de Tweede Grote Overstroming enkele decennia geleden is zelfs het vliegverkeer tussen de Gewesten zo goed als afgeschaft. Het weer is
10
te onbetrouwbaar geworden, zeker met die ondoordringbare mistbanken die na langdurige regenval het zicht onmogelijk maken. Dit is de eerste echte winter in jaren. Erik gaat me voor de garage in, waar ik paps sportwagen zie staan. Een of ander oud model uit de twintigste eeuw dat nog op benzine rijdt. Hij gaat er af en toe mee weg, maar nooit ver. En Pap is te bang dat iets of iemand de kostbare wagen beschadigt. De tweede dienstwagen, elektrisch zoals de meeste voertuigen, staat ernaast en Erik houdt het portier voor me open. De ruiten zijn geblindeerd. Ik kan naar buiten kijken, mensen niet naar binnen. Vroeger vond ik dat leuk en spannend. Isa en ik speelden spelletjes; dat we op geheime, Natte missies waren buiten de twee Gesloten Gemeenschappen. Nu ben ik vooral blij dat niemand me kan zien. Erik rijdt de garage uit, de oprijlaan af en communiceert bij het hek via zijn hc met Frank, de portier. De eerste barrière is geslecht. We rijden door onze wijk. Hier en in gg2 wonen mijn oude, Droge vrienden met hun ouders, achter hoge hekken met overal kamera’s en beveiliging. In de verte zie ik de nieuwe digiskoop met de felgekleurde glaswand, en het winkelcentrum erachter. In het park spelen kinderen in de zandbak. We naderen de zwaar beveiligde toegangspoort tot gg1. Een van de Droogwachters komt uit zijn hok. Zijn rode uniform steekt fel af bij zijn bleke gezicht. Erik laat zijn raampie zakken en toont zijn pas, die wordt geskand. De man knikt en doet een stap achteruit terwijl zijn collega de poort opent. We rijden de overstroomde wereld binnen. De school staat in Wijk Eén in het centrum van ons Gewest, het kleinste van de vijf die na de Eerste Grote Overstroming samen
11
de Vijf Gewesten vormen. We hoeven dus niet ver en kunnen de ergste wijken vermijden; de buitenste wijken, vlak bij het water, waar gebouwen soms nog nauwelijks bewoonbaar zijn en de meeste inmiddels hebben plaatsgemaakt voor torenhoge, grijze betonnen flats, gebouwd op kunstmatig opgeworpen terpen. Op straat lopen mensen gehaast en met opgetrokken schouders. Niemand is graag lang buiten met dit vreselijke weer. Een enkele fietser glijdt voorbij, een durfal op de gladde straten. Droogwachters lopen rond, staan op kruispunten of hebben zich in groepjes verzameld. ‘Afdrogers’ of ‘rooien’, zo noemen Natten de Droge ordehandhavers. Ik voel me een gluurder. Toch gaat mijn digipen automatisch over het scherm, teken ik gezichten, gestalten en houdingen. Het kalmeert me. Ik mag mijn eigen naam niet gebruiken op mijn nieuwe school. Te veel risico. Ik ben niet Nina Brandsma, maar Nina Bakker. Ik herhaal het steeds weer voor mezelf. ‘Nina Bakker. Ik ben Nina Bakker.’ Pap is paranoïde. Ik weet zeker dat ik me ga verspreken. Erik stopt voor een laag gebouw dat niet lang geleden lijkt te zijn opgetrokken. Het ziet er meer uit als een blokkendoos dan als iets wat stormen kan doorstaan. Op het plein staan groepjes leerlingen te praten. Sneeuw is opzijgeschoven. Een paar jongens houden een sneeuwballengevecht. ‘Erik, wil je om de hoek stoppen?’ Ik heb de mensen op het plein al op zien kijken, ze staren naar de auto. Erik knikt en rijdt een eindje door. Erik is oké. ‘Dank je.’ Ik stap uit, wacht tot hij de hoek om is en loop richting de ingang. Het is gewoon een school, Nina. Gewoon een school. Waarschijnlijk zullen er wel meer Drogen hiernaartoe zijn doorverwezen. Ik kan nooit de enige zijn. Toch ben ik zenuwach-
12
tig. Als ik bij het plein aankom, weet ik dat ze naar me kijken en ik loop snel door naar de ouderwetse deur, zo een die je zelf moet opentrekken. Binnen is het niet veel warmer dan buiten. In de gg’s heeft pap veel invloed. Als hij daar iets voor elkaar wil krijgen, gebeurt het ook. Hier blijkbaar niet. Ik loop een hal door waar meer leerlingen staan en ook wat docenten. Aan de muur hangen schermen. dos-nieuws flikkert op de achtergrond. Zo achterhaald zijn ze hier kennelijk toch ook weer niet. Bij de conciërge meld ik me aan. ‘Naam?’ De vrouw van in de vijftig, met een bril op het puntje van haar neus, kijkt niet eens op. ‘Nina Bakker.’ Ik draai zenuwachtig een lok haar om mijn vinger terwijl de vrouw me op haar dooie gemak opzoekt op haar hc. ‘Goed,’ zegt ze eindelijk. ‘Hier is je rooster. Je kunt inloggen op je pp met het algemene wachtwoord en het dan naar eigen wens aanpassen.’ Ze overhandigt me een andere hc en kijkt me aan, een wenkbrauw opgetrokken. ‘Wat?’ Paniek maakt mijn stem hees. ‘Volgende!’ Haar ogen dwalen af van mij naar de persoon achter me en ik haast me weg. Ik ben al net zo paranoïde als pap. Natuurlijk herkent ze me niet. Isa en ik zijn al jaren niet meer op dos-nieuws geweest, of zelfs maar buiten de gg’s. Ik ga van de algemene schoolpagina naar mijn persoonlijke en stel een nieuw wachtwoord in. Ik bekijk mijn rooster, bestudeer de vakken; weinig verschil met eerst. Mijn eerste les begint over vijf minuten: taal & oude literatuur. De eerste bel klinkt en voordat ik het weet stroomt de school vol met leerlingen. Een van hen, een meisje, loopt tegen me aan en mijn tas en hc vallen op de grond. Spullen worden wegge-
13
schopt en verdwijnen in de zee van benen. Ik moet wachten tot alle leerlingen voorbij zijn. Mijn handen trillen als ik mijn tas oppak en de spullen erin terug begin te stoppen. Ze deed het expres. Ik hoorde haar lachen. En ik wilde nog wel in de klas zijn voor alle anderen binnen waren. Mijn ogen worden vochtig. Ik veeg snel een traan weg. Ik wil niet huilen. Niet hier. Niet nu. ‘Hier.’ Ik kijk op. Een jongen staat voor me. Hij heeft een grote neus en schichtige, bruine ogen met lange wimpers. Zijn huid heeft de kleur van mokka, zoals de cappuccino die Maria klaarmaakt, zacht en romig. Hij geeft me Isa’s gouden medaljon. ‘Dank je.’ Hij knikt. Met zijn linkerhand trommelt hij op de rand van de vensterbank. ‘Waar moet je naartoe?’ Ik kijk op mijn hc. ‘l3.’ ‘Kom mee.’ Hij begint te lopen, zijn pas is stevig. Ik hol achter hem aan. Ik durf niets te zeggen. Als we voor het lokaal staan, wil ik hem bedanken. Hij is binnen voor ik iets kan uitbrengen. ‘Ah, Max, ik was al bang dat we het vandaag zonder je moesten stellen.’ De stem is van een kalende, oudere man. Zijn ronde rode gezicht heeft een vriendelijke uitdrukking. Zijn kleren zijn oud en versleten. Zo anders dan de docenten op mijn vorige school. Ik sla snel mijn ogen neer, maar natuurlijk heeft hij mij ook opgemerkt. ‘En jij bent…?’ ‘Nina,’ zeg ik zacht. Max loopt naar een lege tafel. De anderen staren van hem naar mij. Ik hoop dat ik hem niet in problemen heb gebracht.
14
‘Nina, welkom op het Deltacollege. Kies maar snel een plek uit, dan kunnen we met de les beginnen.’
MAX De Droge is naast me gaan zitten. Ze is niet van hier. Dat zag ik meteen. Die gouden hanger – Li had ’m allang meegepikt. Daar kun je veel voor krijgen. Ik probeer me te concentreren op Van Kralingen. Normaal zou ik met aandacht luisteren. Die man kan goed vertellen. En met de examens die eraan komen, weet ik dat ik extra moet opletten. Niet opletten betekent minstens een punt minder. En dat kan ik niet hebben als ik een van de weinige Natte beurzen voor de uni wil bemachtigen. Maar deze Droge… deze Droge leidt me af. Ze tekent met een digipen op het scherm terwijl ze naar buiten staart. Spitse neus, een brede mond, sproeten. Grote, blauwe ogen en lange blonde krullen waarachter d’r gezicht schuilgaat. Marlies liep expres tegen ’r aan. Al die Drogen op school. Het was te verwachten na de laatste overstromingen. Weer een of andere Droge school die de pech had natte voeten te krijgen. Op dos-nieuws zag ik Brandsma zijn ‘welgemeende medeleven’ uiten voor de familieleden van de slachtoffers. Hoogmoed komt voor de val, zei ma. Hierbuiten, waar we altijd natte voeten hebben, zagen we ’t allang aankomen. En nou moeten ze hier naar school. Niks of niemand is veilig voor het water, ook Drogen niet, wat ze zichzelf ook wijsmaken. Onder tafel roffel ik met m’n vingers op m’n benen. Te veel energie. Ik had moeten hardlopen vanochtend, maar Li was weer eens niet thuisgekomen en ma was in alle staten. ‘Max?’
15
Fuk. ‘Ja, meneer Van Kralingen?’ Hij kijkt me verwachtingsvol aan, trekt zijn grijze wenkbrauwen op. Verdomme, wat was de vraag? ‘Zeitoun,’ fluistert Nina naast me. ‘Huh?’ ‘Zeitoun,’ herhaalt ze harder. Onmiddellijk kleurt ze vuurrood. De anderen beginnen te lachen. ‘Nou, Max?’ zegt Van Kralingen. ‘Eh, Zeitoun, meneer.’ We lezen het boek in vertaling. Van Kralingen is net een dinosaurus, zo koppig en vastberaden blijft hij lesgeven in dooie talen. Engels wordt op de meeste Natte scholen al jaren niet meer gegeven, sinds de Raad van Gouverneurs het contact met het Buitenland heeft verbroken. Allemaal schone schijn, zegt Li, die altijd wel een complottheorie paraat heeft. ‘Zeitoun, ja.’ Van Kralingen kijkt van mij naar Nina en zegt langzaam: ‘Dank je, Nina. Je was Max erg behulpzaam. Hij heeft duidelijk zijn dag niet.’ Hij houdt z’n hand op om ’t gegniffel dat volgt in de kiem te smoren. Ik weet niet wat er vandaag met me is. Een Droge helpen… Ik moet ook altijd m’n fukking neus in andermans zaken steken. Zodra de bel gaat sta ik op, stop m’n hc in m’n rugzak en loop snel de klas uit. Ik kijk niet achterom. Na wiskunde en biologie is het eindelijk pauze. Mijn maag rommelt na die ene boterham vijf uur geleden, en ik zorg dat ik als eerste in de rij sta. Ik loop met mijn dienblad naar m’n gebruikelijke plek in de hoek naast de keuken en ga zitten. Ik eet te snel en brand m’n bek.
16
Ik neem net een nieuwe hap als Damian en twee van z’n maten binnen komen lopen. Damian beweegt met z’n handen gevaarlijk dicht bij de kont van een hete meid voor ’m. Hij likt met z’n tong over z’n lippen en z’n maten lachen als-ie wat zegt; vast een of andere geile opmerking. Ze zijn echt te ranzig voor woorden. Ik wend m’n ogen af, richt me op m’n eten en op de krassen in de tafel voor me. Net als ik mijn laatste hap wil nemen, voel ik een hand op mijn schouder. ‘Eindelijk vrienden gemaakt, Maurits?’ ‘Rot op, Damian.’ Hij geeft me nog een klopje op m’n schouder en gaat tegenover me zitten, zijn twee maten achter hem. Damian is klein en pezig en heeft een lelijke, geschoren kop. Lars is groot en zwaar, type zo fukking dom dat-ie een Droge nog een lesje zou kunnen leren. Tim is nog de slimste van ’t stel. En dat zegt genoeg. Ik begrijp niet dat ik ooit vrienden met ’m was. Ik heb hier zó geen trek in. Ik voel de woede opkomen, precies waar hij altijd begint. Een knoop in mijn maag die wringt en duwt en me helemaal straktrekt. Ik kan geen kant op. ‘Ik snap ’t wel, hoor, dat je op zo’n Droge valt.’ Damian trekt z’n sympathieke kop, die als ’t even kan nog lelijker is dan z’n gewone smoel. Ik leg mijn handen op mijn buik. Rustig, man, rustig. ‘Je moet ’t ergens vandaan halen, hè,’ vervolgt-ie. Tim en Lars lachen om ’t hardst, terwijl Damian om zich heen kijkt alsof-ie de fukking Gouverneur zelf is. Ik wil hem zó graag op z’n bek slaan. Negeer, Max. Ik neem een slok lauwe thee, zodat ik niks kan zeggen. Negeer ze.
17
‘En ze is op een bepaalde manier wel…’ Damian likt weer over z’n lippen en knipoogt. ‘Nat.’ Voordat ik weet wat ik doe sta ik op en haal uit. De knoop wint altijd. Damian is net niet snel genoeg en ik raak hem op z’n toch al scheve neus. Voldoening. ‘Kolereklootzak!’ Hij grijpt zijn neus beet en kermt. Ik wil ervandoor gaan, maar Lars heeft z’n voet uitgestoken en ik smak tegen de grond. Ik krabbel overeind maar word meteen in m’n maag geschopt door Tim. Ik trek m’n armen en benen in om mezelf te beschermen, terwijl ik Damian nog steeds hoor schelden dat ik z’n neus gebroken heb. Leerlingen staan om ons heen te schreeuwen en joelen. Ik vraag me af wie van ons ze aanmoedigen. Als Lars nog een keer op me afkomt, schop ik wild in het rond en als ik een schreeuw hoor weet ik dat ik ’m heb geraakt. Ik heb net genoeg tijd om overeind te komen en ook aan Tim een vuistslag uit te delen, recht in z’n maag. ‘hé! hé, ophouden!’ klinkt van voor uit de zaal. Fuk. De adrenaline spoelt in golven over me heen. Ik kan mezelf niet tegenhouden. Ik wil die ranzige gast, die klootzak, helemaal kapotslaan. Damian, van de eerste schrik bekomen, denkt hetzelfde, want hij staat al klaar. Zijn vuist raakt m’n kaak. Het duizelt in mijn kop en ik proef bloed. Nog steeds ben ik niet uitgeraasd. Als ik raas, raas ik door tot ’t bittere eind. Ik sta op het punt ’m een knietje te geven om beter bij z’n vuile kop te kunnen, als ik vanachter word beetgepakt. Twee andere docenten houden Damian vast. ‘ophouden!’ buldert Graafschap. Nou herken ik zijn stem. Gymdocent. Graafschap is uit sterker materiaal gehouwen dan Damian en z’n maten, en pakt me stevig beet. Hij draait mijn arm op mijn rug. Ik gil het uit van de pijn.
18
‘Meekomen jij,’ zegt hij. ‘Jullie ook,’ gebaart hij tegen de anderen. We worden de kantine uit geduwd en ik hou mijn kop naar beneden. Ik voel de woede nog door me heen schokken. Hij dendert in mijn lijf als het water op het hoogtepunt van een storm. Ik probeer rustig in en uit te ademen. Fuk, had ik nou maar hardgelopen. Die verdomde broer van me ook. Ik kijk op, ik weet niet waarom, en staar recht in Nina’s verschrikte ogen. Dan geeft Graafschap een tik tegen m’n kop en zijn we de kantine uit. We worden direct naar rector Van Deursen gebracht. Een kleine magere vrouw, altijd in mantelpak, felrood dit keer. Een scherp gezicht met vinnige, zwaar opgemaakte ogen. Een Droge natuurlijk. Ik ben al vaak genoeg bij ’r geweest. ‘Jullie weer.’ Ze zucht. Onoprecht. Het kan haar niks schelen. ‘Max begon,’ zegt Damian snel. Hij slist en ik voel genoegdoening. ‘Stilte!’ Van Deursen kijkt naar Graafschap. ‘Ze vochten in de kantine. Ik kon niet zien wie begon, maar deze hier’ – hij trekt me nog wat hoger op – ‘wist weer goed van zich af te slaan.’ Van Deursen schudt minzaam d’r hoofd en zucht nog een keer. ‘Max Maurits. Je bent precies je broer.’ Knoop. Rustig in- en uitademen. Je bent niet zoals Li. Laat ze denken wat ze willen. Ze kijkt van mij naar de anderen. ‘Omdat de eindexamens eraan komen, zie ik het voor deze ene keer door de vingers.’ Ik snuif. Ik ben een van de beste leerlingen van deze hele verrotte school. Ik haal in m’n eentje ’t gemiddelde van de klas omhoog. Dat weet ze net zo goed als ik. ‘Twee weken
19
nablijven en strafwerk zal jullie hopelijk leren dat we hier op het Deltacollege absoluut geen geweld dulden. De inhoud mag Graafschap voor jullie verzinnen.’ Daarmee is ze klaar. Ze keert zich om naar het raam dat over het plein uitkijkt. Graafschap tandenknarst. Hij mag haar net zomin als wij. Hij schopt ons de deur uit en zegt: ‘Ga jezelf fatsoeneren, en dan terug naar jullie les. Vanmiddag melden jullie je bij mij. Stipt om vier uur. Ben je te laat, lig je er alsnog uit.’ Hij beent weg. Een seconde staan we stil, zeggen niks. Dan loopt Damian op me af, duwt zijn schouder tegen de mijne en sist in m’n oor. ‘Ik maak je af.’ Hij loopt door. Tim en Lars volgen hem.
NINA Ik sta in de rij voor het eten als ik geschreeuw hoor. Ik kijk op en zie Max. Een jongen houdt hem vast terwijl een andere hem hard in zijn maag schopt. Ik houd mijn adem in. Maar Max krabbelt overeind. Hij haalt fel uit en meteen nog een keer. Hij slaat helemaal door en blijft met een vertrokken gezicht op de jongens inslaan. Ik ben bang. Dit soort dingen gebeurden niet op het Vasteland. ‘Hé, schuif eens door, Droge del.’ Ik ben te verbouwereerd om het scheldwoord tot me door te laten dringen. Ik kwak eten op mijn bord en loop door. Bijna iedereen kijkt nu naar het gevecht. Sommigen moedigen de een of de ander aan. Wat een beesten. Ik voel mezelf misselijk worden, hoor paps woorden van vanochtend. ‘Alles onder controle.’
20
‘ophouden!’ Een docent, zijn nek gespierd als die van een stier en met dezelfde furieuze blik in zijn ogen, komt de kantine binnengestormd. Twee andere leraren volgen hem op de voet. Het gevecht is snel afgelopen, al geeft Max zich pas als laatste gewonnen. Zijn ogen zijn groot en rood doorlopen; een straaltje bloed loopt langs zijn linkermondhoek naar beneden. Is dit dezelfde jongen als die me net hielp? Waarom moest ik ook mijn mond opendoen tijdens de les? De stier trekt Max mee en we staren elkaar een seconde lang aan. Ik schrik van de hardheid in zijn blik en sla snel mijn ogen neer. Dan zijn ze de kantine uit en is alles weer als daarvoor. Leerlingen gaan zitten, praten in groepjes, doen net of er niets is gebeurd. Ik sta als versteend. Ik dwing mijn benen te bewegen en ga zitten aan een lege tafel. Ik eet wat er op mijn bord ligt zonder het te proeven. Misschien is dat maar beter ook. ‘Hé!’ Een meisje komt tegenover me zitten. Ze heeft rode haren en draagt grote oorringen. Goud. Om haar nek een hanger. Ook goud. En ze draagt kleren die je nergens anders kunt krijgen dan waar ik vandaan kom. Een Droge. ‘Je bent nieuw hier, hè?’ Ik knik. ‘Ik ben hier nu drie maanden, maar er zijn er meer van ons.’ Ze wijst naar een groepje leerlingen dat op onze tafel af komt lopen. ‘Ze proberen het altijd, in het begin.’ ‘Wat?’ ‘Intimidatie. Die natto’s zijn tot alles in staat.’ Ze kijkt naar een meisje aan de tafel tegenover ons, met een blik alsof ze naar een schooier op een enorme vuilnisbelt zit te kijken. De blik wordt met evenveel vuur beantwoord.
21
‘Je bent niet alleen.’ Ik glimlach, voel me iets ontspannen. Drie jongens en twee meisjes komen bij ons zitten. ‘Benjamin, Ruben en Joey, Cynthia en Sophie,’ wijst ze. Te veel namen en gezichten om in één keer te onthouden. ‘En ik ben Nikki.’ ‘Nina,’ zeg ik. ‘Waar kom jij vandaan?’ Ik slik, zeg zo gewoon mogelijk: ‘gg1.’ ‘Hé, daar woon ik ook!’ Nikki’s korte krullen dansen en haar grijze ogen lichten op. Ik mag haar wel, geloof ik. ‘En je vorige school?’ Nu wordt het moeilijker. ‘Het Vasteland.’ ‘O.’ ‘Was dat de school die een halfjaar geleden…?’ vraagt het meisje van wie ik denk dat ze Sophie heet. Ze heeft lang bruin haar, opgestoken volgens de laatste mode. Ze draagt een dure trui van een merk dat ik uit Isa’s kledingkast herken. ‘Ja,’ zeg ik snel en sla mijn ogen neer. ‘Jemig…’ Dat is Benjamin; een jongen met kort blond haar, in een geblokt overhemd met bretels. Hij heeft zachte ogen en een nog zachter, vriendelijk gezicht. Ik glimlach flauwtjes. ‘En nu zit je hier,’ zucht Nikki. ‘Net als wij.’ Net als zij. Was het maar zo simpel. Wanneer de laatste bel gaat, ga ik snel naar buiten. ‘Zie je morgen?’ roept Nikki me achterna. Ik draai me om en knik.
22
‘Ja, morgen.’ Ik haast me over het schoolplein en zie ze plotseling staan: de jongens die vochten. De stier geeft naast hen aanwijzingen. Ze moeten sneeuwruimen. Eentje staat wat verder van de anderen en schept verwoed. Max. Ik ren de andere kant op. Erik wacht op me om de hoek van de school en ik stap snel in. Ik kijk pas naar buiten als ik zeker weet dat het schoolgebouw niet meer te zien is.
MAX Zodra Graafschap ons laat gaan, sprint ik het plein af en ren. Damian en z’n maten kunnen me nooit inhalen. Rennen is m’n redding. Rennen is m’n eigen drug; de roes die over me komt, mijn benen die ik haast niet meer voel, alsof ze vanzelf bewegen. Ik ren. Mijn ademhaling wordt steeds rustiger als ik in m’n vertrouwde tempo zak. Ik weet dat Damian het meent, maar ik weet ook dat-ie een lafaard is die niets zal proberen zonder z’n vrienden. Ik beloof mezelf dat dit de laatste keer is dat ik me met zaken bemoei die me niks aangaan. Ik heb het ergste bloed eraf gewassen. Niet dat ik ermee ga wegkomen bij ma. M’n kaak is gezwollen en voelt vreemd warm aan. M’n buik steekt en m’n linkerwenkbrauw is gescheurd. Toch kan ik ’t niet nalaten te lachen als ik Damians gezicht voor me zie en hem hoor kermen over z’n gebroken neus. Li staat beneden. Natuurlijk ziet-ie me voor ik het portiek van de flat in kan glippen. ‘Hé, broertje.’ Wat wil die lul? Maar als ik niks zeg, komt-ie er later wel achter.
23
‘Hé, Li.’ Hij staat zoals altijd te fukking niksen, met zijn maten Julius en Ramon. Een man in een lange jas met een hoog opgezette kraag loopt weg in de richting van de met natto-leuzen bekladde tramhalte. Ik heb hem hier eerder gezien. Wat moet-ie? Ik schud mijn kop. Li loopt naar me toe en legt zijn hand op m’n schouder, met een peuk tussen zijn wijs- en middelvinger. Hij is bijna twee jaar ouder dan ik maar sommige mensen kunnen ons niet uit elkaar houden. Li is hoekiger en zwaarder, ik ben net wat langer. ‘Gevochten?’ Hij grijnst en z’n maten lachen. Als z’n maten erbij zijn, moet-ie altijd stoer doen. ‘Laat me, man.’ ‘Wat?’ Hij raakt m’n kaak aan en ik verrek van de pijn. ‘Ze hebben je anders goed te pakken gehad.’ ‘Ik hen ook.’ Ik kan het niet laten om op te scheppen. ‘Mooi zo, broertje. Je bent toch niet zo braaf als je eruitziet.’ Hij lacht. ‘Kop dicht, Li,’ mompel ik half geërgerd, half voldaan. Voordat-ie nog meer kan zeggen, loop ik snel door naar het trappenhuis. ‘Dat hoorde ik, Max!’ Ik steek m’n middelvinger op. Als hij er vanochtend was geweest, was dit niet eens gebeurd. Dan had ik kunnen rennen, had ik me kunnen beheersen. Fuk, waarom kan ik me nooit beheersen? Ik loop met twee treden tegelijk de trappen op. De lift doet het al jaren niet meer. Zevende verdieping, veertien trappen, honderdveertig treden. Ik tel ze. Het maakt me rustig. Ik steek m’n sleutel in ’t slot en hoor ma bezig in de keuken.
24
‘Ben thuis!’ Ik maak dat ik m’n kamer in kom om snel andere kleren aan te trekken en m’n bebloede kop schoon te boenen. ‘Max!’ Te laat. M’n kop steekt nog half uit ’t met bloed bespetterde t-shirt. ‘Waar bleef je?’ Ze steekt haar hoofd om de hoek van de deur en ik zie d’r gezicht van vragend naar bezorgd veranderen. ‘Het was niks, ma. Echt niet.’ Ze loopt naar me toe en inspecteert eerst m’n kaak, dan m’n wenkbrauw. ‘Verder?’ ‘M’n maag.’ ‘Kan je bukken?’ ‘Ja, ma, ik kan bukken.’ Ze kijkt me aan en geeft me een klap, vol in mijn gezicht. Aan de goeie kant, dat wel. ‘Au!’ ‘Dat is zodat je je een volgende keer gedeisd houdt. Ik wil niet dat je van school wordt getrapt, Max!’ Ze wil niet dat ik word zoals Li. Maar dat zegt ze natuurlijk niet. ‘Als ik had kunnen rennen…’ ‘Dat is geen excuus en dat weet je.’ ‘Ze waren ranzig en…’ ‘Max, ik hoef niet te weten wat ze deden. Je moet gewoon je handen thuishouden! Je weet hoe ze zijn!’ Ze is kwaad. Ik bijt op mijn lip tot ik bloed proef. ‘Ga je wassen en omkleden. Het eten is over een kwartier klaar.’ Ze draait zich om en loopt de kamer uit. In de weerspiegeling van het raam zie ik mijn verragde kop. Fuk. Fuk. Fuk.
25
NINA Ik kijk naar buiten. Net voor we links afslaan richting gg1, herken ik het meisje dat in de gang tegen me aan liep. Ze is samen met een paar anderen en ze wijzen naar de auto. Het meisje blijft het langst staren en spuugt dan met duidelijke afkeer op de grond, voor ze zich omdraait en zich door een vriendin mee laat trekken. Ik ben zo blij dat ze me niet kunnen zien. Ik haal mijn hc uit mijn tas en blader door mijn huiswerk. Het is een ouder model waarin je meer zelf moet invoeren. Verder verschilt hij weinig van die van mijn oude school. Werk leidt me af. Ik pak mijn digipen en begin aan een van de opdrachten. Ondertussen teken ik in de kantlijn. Erik heeft dos-nieuws aangezet. ‘De voedselbank in Wijk Zeven heeft vandaag zware schade opgelopen. Een woedende menigte bestormde het gebouw omdat Punten er niet langer inwisselbaar zijn. Een steen verpakt in een sneeuwbal verbrijzelde de ruit en dat was voor de Natte menigte het sein om het heft in eigen hand te nemen. Aangenomen wordt dat natto…’ ‘Dicht.’ Het paneel tussen Erik en mij schuift omhoog. Ik wil het niet horen. Weer Wijk Zeven. Weer relletjes. Weer natto; de Nationale Alliantie tegen Terreur en Onderdrukking. Pap is tegenwoordig vaker op het Gewesthuis dan thuis. Toen anderhalf jaar geleden de wijken opnieuw overstroomden, groeide natto’s aanhang rap. Pap laat er weinig over los. Ik weet dat ze ook in de andere vier Gewesten problemen hebben. Mijn digipen krast over het scherm. We bereiken het dubbel bewaakte hek van gg1 en ondergaan dezelfde controle als op de heenweg. Als ze merken dat ik een nieuwe hc heb, wordt ook die doorgelicht.
26
Ik vraag me af waar Nikki woont. Het lijkt gek dat ik haar nog nooit heb gezien. Toch is het niet zo vreemd. We wonen hier allemaal op ons eigen eilandje. Als we de oprijlaan op rijden en Erik de garagedeur opendoet, zie ik paps dienstauto staan. Hij is dus thuis. Erik opent het portier voor me. Als ik langs de keuken loop, zie ik Maria staan. Ze lacht me toe terwijl ze bukt om een schotel in de oven te schuiven. Haar dikke, zwarte haren heeft ze zoals altijd opgestoken met een fleurige stoffen bloem. Ik loop de trap op voor ze overeind kan komen en verdwijn in mijn kamer. Na een tijdje knippert het dos-licht op mijn scherm. Maria’s stem galmt door de kamer. ‘Eten is klaar, Nina.’ Ik ben net begonnen aan Van Kralingens opdracht over Zeitoun. Het boek gaat over een man die een overstroming overleeft in het zuiden van wat toen de Verenigde Staten heette. Maar wat daar gebeurde lijkt niets vergeleken bij wat hier is gebeurd, en het is zo lang geleden! De Verenigde Staten bestáán niet eens meer. Waarom moeten we lezen over tig jaar geleden, terwijl in het hier en nu… Ik klap de hc geërgerd dicht. Ik loop snel de trap af en negeer Isa’s kamer. Ik weet dat mam er vandaag is geweest. Net als gister. En de dag daarvoor. In de eetkamer zitten pap en mam beiden aan een hoofdvan de lange tafel. De gordijnen zijn half gesloten en de kersenhouten lambrisering maakt de kamer zwaar en donker. Alsof de sfeer niet al beladen genoeg is. Ik neem plaats in het midden, tegenover de plek waar Isa altijd zat. Pap dankt voor het eten. Ik houd mijn ogen open en bestudeer mijn ouders. Mam is bleek. Ze houdt haar dunne vingers zo stevig tegen el-
27
kaar dat haar knokkels krijtwit zijn. Haar oogleden trillen alsof ze ieder moment in huilen kan uitbarsten. Het zou niet de eerste keer zijn. Ik lijk op haar. We hebben dezelfde honingblonde krullen en brede mond. Onze wangen zijn bezaaid met sproeten en onze spitse kin steekt net iets te ver uit. Ze was kinderarts in het ziekenhuis. Tot een halfjaar geleden. Pap is zijn gewone, dominante zelf. Je kunt zien dat hij niet meer de jongste is – hij ziet er een beetje pafferig uit en heeft een buikje – maar toch heeft hij iets jongensachtigs over zich. Het beetje grijs bij zijn slapen verleent hem de autoriteit die hij als Gouverneur van het Vijfde Gewest nodig heeft. Isa had zijn ogen; helderblauw en priemend, ogen die altijd dwars door je heen keken. Als pap klaar is met danken, richt hij zijn blik op mij. ‘Zo, hoe was het op school?’ Maria begint het vlees te snijden terwijl pap zijn bord ophoudt. ‘Oké,’ mompel ik. ‘Erik bracht je tot aan de poort?’ ‘Hm, hm.’ Ergens verwacht ik, nee, hoop ik, dat hij verder vraagt, maar al zijn aandacht is gericht op het stuk vlees dat Maria op zijn bord schuift. De klok tikt hoorbaar. Pap smakt. Een straaltje rood vocht druipt langs zijn kin. Meteen zie ik die jongen van school voor me. Zijn bloed, dat net zo langs zijn kin droop. Ik staar naar het vlees op mijn eigen bord. Als Maria binnenkomt met de aardappels en groenten, schuif ik snel het grootste gedeelte opzij. Mam eet amper wat; misschien twee stukjes groente en een beetje van haar aardappel. Ze speelt met haar eten en kijkt telkens naar de lege plek tegenover mij. Zeg wat! Ik word gek van de stilte. De deur naar paps studeerkamer gaat open en een jonge man
28
in een onberispelijk grijs streepjespak komt binnenlopen. Hij heeft een oortje in en draagt de nieuwste hc, die half geïntegreerd is in zijn onderarm. Felix Samuel Feliks: paps Persoonlijk Assistent. Hij is maar een paar jaar ouder dan ik, tweeëntwintig, drieëntwintig hooguit. Ik weet nog precies wat Isa zei toen ze hem voor het eerst zag: ‘Die moet ik hebben, Nien!’ Isa kreeg altijd alles waar ze haar zinnen op had gezet. Maar Felix Feliks lag zelfs buiten háár bereik. Ja, hij is beleefd en altijd galant. Hij glimlacht en gaf complimentjes aan ons, de Brandsma-dochters, en ook aan mam, die ik zelfs een keer zag blozen toen hij haar vergeleek met de ‘schone prinses Helena’, wie dat ook wezen mag. Maar uiteindelijk blijft hij altijd op afstand. Ik geef toe, met zijn satijnen blonde haren en intelligente blauwe ogen is hij zeker niet onaantrekkelijk. Maar helemaal begrijpen deed ik Isa’s verliefdheid nooit. Een keer, ik was wat vroeger thuis van school, botste ik tegen hem op toen hij uit paps studeerkamer kwam lopen. Onze blikken kruisten elkaar en ik schrok van de verbetenheid die ik in de zijne las. Natuurlijk verontschuldigde hij zich meteen. Hij legde een hand op mijn arm en lachte me toe met zijn perfecte glimlach; de glimlach waarmee hij volgens Isa ‘alles van je gedaan kon krijgen’. Misschien had Isa meer gelijk dan ze zelf besefte, gaat door me heen. Felix is niet meer weg te denken uit het Brandsma-huishouden. Felix loopt recht op pap af en fluistert iets in zijn oor. Zijn fluweelzachte stem is het enige geluid in de ruimte. Hij wijst naar zijn hc, raakt het scherm aan en houdt het beeld onder paps neus. Pap leest. Hij is de rust zelve. Met het servet naast zijn bord veegt hij het bloed van zijn kin. Hij staat op. Hij knikt in mijn richting en als hij langs mam
29
loopt, geeft hij haar een klopje op haar schouder. Felix volgt hem naar de studeerkamer. Zodra de deur achter hen is gesloten, klinken verhitte stemmen. Ik kijk naar mijn bord. Ik kijk naar mam. We staren elkaar aan. Ze kijkt weg. Ik excuseer me en vlucht naar boven. Het eten blijft onaangeroerd liggen.
MAX Ik krijg een klap voor mijn kop als Li de keuken binnenkomt. Hij ploft op een van de gammele stoelen naast me neer. Het ding kraakt gevaarlijk. ‘Hé,’ protesteer ik zwakjes, terwijl ik over mijn achterhoofd wrijf. ‘Vertel, broertje! Wie, wat, waar?’ Hij hangt achterover. Ma draait weg van het fornuis, pan in d’r handen. Ze zet hem voor ons op tafel. ‘Liam! Een stoel heeft vier poten!’ ‘Wat?’ Hij gooit z’n handen in de lucht en geeft me een knipoog. Ik kan een grijns niet onderdrukken. Hoe vaak hebben Li en ik wel niet samen gevochten? Hoe vaak hebben we elkaar wel niet uit de sjit gehaald? ‘Damian,’ zucht ik. ‘En Lars en Tim.’ Li fluit zacht tussen z’n tanden. ‘Die vuile gast! En Tim…’ Hij slaat hard met zijn vuist op tafel. De deksel op de pan trilt en ma roept: ‘Hé! Moet dat nou?’ Tim en ik waren maten. Beste vrienden. Tot-ie besloot dat Damian een zogenaamd toffere gast was. Alsof ik tijd had voor een beetje hangen en etteren. Fuk ze. Ma schept op en wij vallen aan.
30
Ik kijk af en toe op terwijl ik de paar aardappels met jus naar binnen schuif. Li is in een goeie bui. Zelfs ma kan een glimlach niet onderdrukken als-ie vertelt over Julius. Die liep met z’n domme kop op een rooie af, biertje in z’n handen geklemd, en vroeg ’m met nauwelijks verholen spot of-ie wist waar de glasbak was. Maar als Li tegenwoordig in een goeie bui is, betekent dat dat er later sjit gaat volgen. Hij heeft weer iets geflikt. Dat moet wel. Alleen als Li wint, kijkt hij alsof hij de Gouverneur zelf heeft weten af te troeven. Die grijns van hem. Ik weet wel beter. Later. Eerst moet ik rennen. Eerst moet alles m’n kop uit. Ik stouw mijn laatste hap naar binnen en sta snel op. Ik loop naar mijn kamer; het hok dat ik met Li deel. Op mijn buro ligt mijn hc me verwijtend aan te staren. Huiswerk. Ik negeer het ding, rommel tussen de klerezooi op de grond en vis mijn hardloopkleding eruit. Mijn schoenen trek ik onder het stapelbed vandaan. Ik grijp de sleutels van het kastje naast de deur en sprint de trappen af om warm te lopen. Ik voel de kou al niet meer als ik mijn gewone route oppik tussen de hoge flats door, richting de dijk. We wonen aan de rand van het Gewest. Tussen de bewoonde wereld en de dijk staan kassen en strekken drassige weilanden zich uit, maar lang zo ver niet als in de vier grotere Gewesten. Hoe vaak heeft dit stuk al niet onder water gestaan? Wijk Zeven is wel de laatste plek waar je wilt wonen. Niet dat je als Natte veel keus hebt. gg’s zijn voor ons verboden terrein. Of je moet je ziel hebben verkocht en wadloper zijn; een Natte die vrijwillig – vrijwillig man! – voor Drogen werkt. Alles voor dat beetje meer bescherming dat Drogen hun gunnen. Ik spuug op de grond. Als ik langs de verwilderde volkstuintjes loop, denk ik aan ma en hoe ze keek toen ze besefte dat ze de hare moest opgeven. Buiten de gg’s is de grond gewoonweg te zilt en te zompig geworden
31
om ook maar iets te kunnen verbouwen. En wat in de kassen groeit, komt in het door Drogen gecontroleerde distributiesysteem terecht. Ik weet dat ma liever niet wil dat ik hier loop, zeker niet sinds de dijkdoorbraak van vorige maand, maar het is rustig hier. Je wordt niet gestoord door Natten of Drogen die verder overal en altijd wat van je willen. Ik ben niet bang voor het water. Nooit geweest. Ook niet nadat pa verdronken is. Zes maanden geleden. Lang en kort tegelijk. Ik ren nog wat spelende kinderen voorbij. Als de dijk opdoemt, wordt het pas echt leeg. De wind is ijzig en het begint te sneeuwen. Maar ik heb het ritme te pakken. En als ’t ritme je te pakken heeft, kan je eeuwig doorgaan. Ik adem diep in, uit, in, uit. Sneeuw plakt overal; aan m’n kleren, m’n haren en m’n kop. ’t Kan me niks schelen. Rennen is het enige wat mijn gedachten stoppen kan. Ik versnel. Ik wil nog harder. Mijn hart bonst tegen mijn ribben, m’n benen zijn fukking zwaar, maar ik geef niet op. Want pas als je ’r helemaal doorheen zit, komt dat fantastische gevoel. Dat je alles, maar dan ook alles aankan. Kom maar op! Aaahhh… Ik ren langs het bosje, zie de eerste zandzakken al en weet dat ik nog een klein eindje te gaan heb. Het warme zweet druppelt langs mijn ruggengraat. Daar is de dijk. Ik versnel nog een keer en gebruik mijn vaart om erop te komen. Op het laatste stuk moet ik mijn handen en voeten gebruiken, maar dan ben ik boven. Het water. Fukking eindeloos. Eindeloos grijs, koud, kil water. Met voor de kust de windmolens en in de verte de skeletten van de Ondergelopen Gebieden die de Gewesten van elkaar scheiden. Ze strekken zich ver uit, tot het Buitenland begint.
32
Hoe zou het voelen om te verdrinken? Ik hijg, zet mijn handen op mijn knieën en laat mijn kop hangen. IJzige sneeuw glijdt bij m’n nek naar binnen. Ik vloek hard. Hoe zou het zijn om te verdrinken? Iedere keer als ik hier kom, dringt die verrotte vraag zich aan me op. Ik sta te lang stil. De steken van pijn in m’n handen en voeten verdwijnen en maken plaats voor een koud, doof gevoel. Het zweet op m’n rug laat een ijskoud spoor achter. Ik moet terug, maar kan m’n ogen niet van het water afhouden. Ik sta te snel op en zie zwarte vlekken. In de verte verschijnt een licht dat de sneeuwstorm vies geel kleurt. Een waterboord of een patrouilleschip. of een vrachtschip dat met voorraden komt. Misschien. Ik draai me om en laat het water achter me. Tot de volgende keer.
NINA Ik loop langzaam de trap op en laat mijn hand langs de houten leuning gaan; dezelfde leuning waarover Isa en ik als kind naar beneden gleden. Isa’s kamer ziet er precies hetzelfde uit als op de dag dat ze stierf. Haar vertrouwde geur komt me bedrieglijk snel tegemoet. Ik zie meteen aan het bed dat mam hier vandaag is geweest; Maria heeft nog geen tijd gehad om alles weer recht te trekken. Verder… verder is er niets verplaatst of weggegooid. Isa zou zo binnen kunnen lopen. Isa’s kamer is lichter dan de mijne. Dat komt vooral door de ramen die van vloer tot plafond reiken, maar ook door Isa’s laatste grote fascinatie voor wit. Alles moest wit. Alle muren, alle
33
kasten, alle posten, zelfs de omlijsting van het dos-scherm in de hoek. Alleen de foto’s van familie en vrienden die ze overal heeft opgehangen, geven de ruimte kleur. Ik loop naar het buro, wit natuurlijk, waar haar hc ligt. Onwillekeurig raak ik het scherm aan en ik schrik als het me welkom heet en om het wachtwoord vraagt. Voordat ik erover na kan denken, heb ik het ingetypt en ben ik binnen. Isa en ik hadden geen geheimen voor elkaar. Zusjes. Op het scherm verschijnt een onafgemaakte taalopdracht, er is een laatste bericht van haar vriendje Johan op wie ze zo gek was, en ik zie de foto van ons tweeën die ook in mijn medaljon zit. We lachen en houden onze hoofden tegen elkaar. Isa lijkt op pap. Ze was bijna een kop groter dan ik en forser gebouwd, al was ze meer dan een jaar jonger. Ze had zijn blauwe ogen. Ze kon je net als hij op een bepaalde manier aankijken en dan was het gewoon onmogelijk om nee te zeggen. Niemand wilde Isa teleurstellen. Snel leg ik de hc terug, precies op dezelfde plek. Ik draai me om. Ik ben alleen. Natuurlijk ben ik alleen. Ik schakel het apparaat uit. Ik wil niet dat mam iets merkt. Ik onderdruk de neiging de sprei recht te trekken en ga de kamer uit. Als de deur zich sluit, blijf ik er een moment tegenaan staan. Dicht. De deur is voor altijd dicht. ‘Isa!’ Ik ben op het Vasteland en ik waad door ijskoud water. Ik weet dat ze er is. Ze was niet buiten op het plein bij de anderen. Ze moet nog in het gebouw zijn. ‘Isa!!!’ Het water raast, giert en buldert. De storm bereikt zijn hoogtepunt en de lucht is inktzwart. De lichten binnen sputteren een, twee, drie keer en gaan uit.
34
‘Nina!’ hoor ik haar stem ergens in de verte. Dan niks meer. Doodse stilte, als in het oog van de storm. ‘Isa? Isa!’ Ik roep en roep, maar krijg geen antwoord meer. Het water reikt al tot mijn knieën en mijn spijkerbroek is doorweekt. Mijn benen zijn zo koud. Ik heb bijna geen kracht meer om de ene voet voor de andere te zetten. Hoor ik het binnen razen? Ik kijk om, ik zie niets. Mijn hart klopt in mijn keel, in mijn hoofd, in mijn alles. Het bonst en jaagt bloed door mijn lijf, en het geeft me plots de adrenalinestoot die ik nodig heb. Want het water komt. En ik denk niet meer aan Isa maar ik ga ervandoor, zo snel ik kan, weg, weg van het water, weg van Isa, weg van de dood. Dan neemt het water me mee. Ik word schreeuwend wakker. Het licht gaat automatisch aan. Zweetdruppels lopen langs mijn slapen en mijn haren plakken aan mijn voorhoofd. Mijn rug voelt koud en mijn mond droog. Het is doodstil in huis. Ik sla de deken van me af en loop naar de kast, die voor me opengaat. Ik grijp de pillen. Ik heb meer nodig. Veel meer. Ik loop naar de wastafel en laat het water stromen. Verspilling. Je zou je moeten schamen, Nina. Ik kan alleen maar kijken naar het water, het stromende water, dat zoveel in zich draagt. Beloften en hoop, wanhoop en verraad, leven en dood. Ik houd het glas eronder en laat het overstromen, tot mijn hand net zo pijnlijk koud voelt als alles vanbinnen. Ik neem twee pillen en slik ze heel door.
35