4
De deur.
Als de schilder disponibel is opent hij de deur en het schilderii wandelt binnen lijk een dame op visite
maar zoiets gebeurt bijna nooit de schilder heeft zovele sleutels die niet passen op het slot en tenslotte moet
hij de deur rammen
of openhakken of desnoods in brand steken om nog net het schilderij om de straathoek te'zien verdwijnen. december 1993. L
7-
De storm. Het vlot van de schilder lekt als een vergiet zelfs de grote vissen komen door de watergaten gluren hoe wat onhandig de schilder de gaten toeverft - verf is zwaar, nietwaat tot zijn vlot een bunker wordt gewapend dan nog wel en de schilder
zinkt met kunst en al.
december 1993.
De opdracht.
De adder in zijn oog ? De adder in zijn hand '? Daar lacht de schilder om. Hij weet dat adders en schilders
ien zin. .Iawel, tot samen kruipen gedoemd naar het verschrikkleij ke besmeurde doek dat nooit de weg wijst maar vraagt,
vtaagt, vraagt.
6 september 1994.
Verloren.
Als God zijn eigen zoon nog niet redde waarom zotr Hij omkijken naar de schilder die zielige clie met gekerm en gesis de verf ten hemel gooit altijd maar en tenslotte
uitglijdt in zijn eigen brrj en valt op zijn neus
terwijl God zich geeuwend afwendt.
6 november 1994.
De blinde schilder.
Het linker verslijt het rechter sterft af langzaam schuift de schilder de duisternis binnen en zonder spijt
want: hoe schittert de duisternis voor hem die zoekt naar licht !
rrovenrber 1994.
(
De val.
Lljk een knobbelgans
horizontaal gestrekt of misschien toch wat gekromd
blijft de schilder hangen een fractie van een fractie boven de modderplas alvorens de val zich voltrekt
prachtig ostentatief
definitief. Is de schilder nu licht beschadigd
?
I 1 november 1994.
a
La nuit.
Voor de enen is de nacht het uitspansel van duizend vemrkkelijkheden
voor de anderen is de nacht de inlijsting van de hel
ach, de nacht is niets anders dan het duistere struikelen over je ziel
ruimt op
!
)
faites le mdnage ! et la nuit sera plus sage.
l1 november 1994.
&
De lafaard.
hij durft te schilderen drnft hij niet zeggen \Mat
laat staan doen
mffr hij kan het niet schilderen wat hij niet durft te zeggen laat staan doen een snoer om de keel een mes in het hart
niet durven is hiet kunnen is niet doen.
l5 november 1994.
)
De tochten. De schildpad kruipt de schilder ontluikt geen weemoed zal hun schild verbrijzelen hun tochten breken geen rovers geen gloed van liefde neen nog geen zee van bloed.
2l
november 1991.
lon
Waar
?
De kelk is te bitter. De proef is te zwaar. En trouwens waar bent U mrjn stuk brandende braam ?
herlst 1994.
,oE
De vijand.
Nog
'
rneer courage heeft de schilder nodig ze helpen hem niet ze slaan hem diep onder de grond ze begnjpen niet dat ze hem sterker maken - een worrn eet grond en zichzeLf zwakker zwakker dan ze slecht zijn - een worm eet grond onder hun voeten nog meer courage heeft de schilder nodig. Geeft de schilder courage !
24 november 1994.
4rt
De jacht.
Schroef een haak in mijn schedel en hang het doek eraan schilder een haas op het doek een pracht van een haas en laat de jagers komen laat de jagers binnen laat de jacht beginnen.
I decernber 1994.
It
De blinde schilder II.
De ogen uitgestoken schildert hii verder verder en beter alleen van het zoeken naar zijn penselen heeft hij last.
december 1994.
r3
De last. Wat de schilder dragen moet en zijn rug doet buigen is 's werelds leed niet of d6n of ander kruis, maar de leegte waarin de liefcle oplost als een bloeddruppel in een oceaan.
januari 1995.
&
De elementen.
De zee de nacht het bloed zijnde goede elementen jawel, Gods geschenken voor de schilder
de zee van tranen de nacht der tijden het bloed dat kruipt.
2januari 1995.
It
De banneling. Geen kroon zalhem sieren geen troon zal hem dragen
alleen wat modder zal de schilder behagen waarmee, tot zijn grote omust de oneindigheid verkrimpt tot het vunzige mengsel van wat zaad en wat aarde.
Tjanuari
1995.
lb
De beloning.
Hinkend de helling op zingend de kwelling in ach, de schilder heeft het niet verdient zoveel leed te krijgen om het dan smeuig op het doek te wrijven.
I
I mei e{.
.i-
/f \g t,
.,
-J. ./
Het verschil. De schilder zwemt. De schilder zwemt met God mee. Maar God wandelt op de zee, krtjgt geen zout in zijn oog, Hij blijft droog.
Ach, wat baat het te zwemmen in verdriet de schilder slikt het en God ziet het niet.
mei I 995.
r}
De vraag. Een naald in het oog maakt het zicht onscherp een naald in de wervel het staan onzeker en de schilder vraagt aan zichzelf hoe moet dat nu verder: blind schilderen gaat nog wel maar zittend leven is kommer en kwel.
rnei
I
ss{
De wachter. De golf springt. Het schip zinkt. De kat verdrinkt. De schilder wachto geen traanverpinkt.
mei I 995.
l9
De strijd.
" Madre de dios " schildert hrj met gebeefde letters op het doek en het zaad loopt hem in de schoenen. I
5 mei 1995.
24
Het rusteloze bestaan
De rivier heeft twee oevers natuurhjk een oever voor hen die wandelen een oever voor hen die staan en daartussen die twee oevers zwemt de schilder heen en weer - een natte hond schudtzijn pels en stinkt om bij hen te staan die wandelen orn bii hen te gaan
die staan alleen rusten de stenen. mei 1995.
2L
Het hekken. Een leeuw is maar een klein dier vergeleken met het beest in mrjn ziel denkt de schilder en hij denkt ook: het spuit venijn als een moeder en trekt met zijnklauwen diepe gekartelde groeven en
hii denkt nog:
waar is het hekken van die kooi en opent het zich dan
nooit
?
6juni
1995.
',
t',
,
*
's Werelds navel.
,
!:.
' ird i
r : . i, '
,
t'
i ,.ir
,
"u
De hemel is rood. De regen is De zon is niet meer 1an een haren Is de dood op komst
zwart. zak,
o
"
r{
?
De schilder, hij weet het niet. Hij is niet m66r gewend dan de kip die scharrelt in de achtertuin van zingeweten.
juni 1995.
2Lt
f)e oorsprong. Is de wrjn te zuur ? Te zoet het bloed ? Dan weer zoekt de schilder naar de schuld, naar de straf') naar de grote man achter dit alles. Geen gif is hem te dodend, geen tederheid hem te machtig. Alleen wil hij weten de oorsprong van zijn onzekerheden.
.iuni 1995.
2tl
l)c vloek. Geen storm in zijn ziel, aan geen God zijnhiel, de schilder heeft het il gezien en zijn zaad spuitend in 't vertrek, zachtjes zrryi jmelend mompelt hij: verrek
!
juli
I
995.
25
De tunnel. De duisternis van de tunnel .is bespottelijk naast het onmeedogen van de berg
zo denkt de schilder hij is ijdel en niet goed wrjs in zijn tunnel boven op de berg.
B6douin,
juni
1995.
Over de berg loopt het spoor.
Over de berg loopt het spoor dat in alle stilte opengebroken ligt te wachten voorbij de kam tot de dwaze trein, het holle gevaarte van de schilder op stampende en gloeiende cilinders omhooggekropen over dd kam knikt en dan hjk een zwart harig buitelend beest de berg afdondert en met grote ronde ogen de schilder beseft te laat dat Gods spoor onberispelijk maar vol grillen is.
juli 199s.
Z8
Een boot op een berg.
Als God is: een boot op een berg, wat is de schilder dan nog meer dan een blinde teek
in het zwartste water zo diep zo diep in de volkomen nabijheid van de hel.
juli
I
995.
Jo
Niemand.
Wie zal hetwagen God uit de schilder zrJn ziel te verjagen ?
'
Wie is zo vermetel om in die duistere gaten te gaan dolen en Hdm te verstoren die heerst over wat de schilder begeestert ? Neen, niemand zal het wagen God uit de schilder zijn ziel te verjagen.
juli I 995.
?,4
De slechte tijd. Geen bloed meer aan de zon geen gloed meer aan de horizon laat de nacht nu komen en haar roet gooien over het meer over de toren en ook over al het koren
'
zodat ze beven zodat ze vrezen en hun handen nagelen en hun beenderen breken geen offer zal meer baten als de nacht haar wade zal verlaten en ons kussen op de mond.
juli I 99s.
I
srr(,
De wet.
i'
â‚Ź
l^,\
&"
d
_r
Hl {r-roeit zal zinken trijffrijt zal varen.
juli 1995.
.,,
*,....*-*'*L
3t
De roeier.
Hii die roeit zal zinken niet door de gaten in zijn boot noch door de stormen in zijn hoofd noch door het zout dat zijn ogen uitvreet en hem brengt naar de nacht. Hij die roeit zal zinken door Gods duim in zijn nek die hem plet op de zeespiegel gelijk u plet een harige vlieg op het vensterglas.
Hij die roeit zal dan zinken.
juli
199s.
3\
De wachter. Vandaag eet nij f<erlen, morgen slacht hij het schaap. Hij verplant zich in vrouwen nu eens met vreugde dan eens met haat. Aan zijn hart heft hij de kinderen, hij bergt de lijken in zijn hart.
IIij
is gaande. Hij is gaande alleen, alleen om te verschalken het wachten dat vreet aan zijn gebeente,
het wachten op het schuiven van het grote wolkendek dat weegt en hem wegduwt in de onmetelijke plas van drek.
juli
I
99s.
De lawine. De schilder rent,hij rent als een haas voor de lawine uit. Jawel, God gooit nu met stenen. In zijn nawante voorzienigheid, in zijn almachtige bemoeizucht bewerkt Hij de schilder nu eens met tranen dan eens met stenen. Hij houdt van de schilder. Kortom, Hij houdt hem op de benen.
juli
1995.
'966[ snlsnEns
'upEeqc ol za.(onue
ueq loq lJfiplaq ]sBI op ueEo ep lp[^Ne^ Nnl ep ueruruor8 4loueE usl ueturuo8 al lwl ep
ueruruor{ el Eann ep sue>l ueaE Jo sr
preplrluen Euerppeolq ep wA 'urrEeqc oT
)t\
2t
JO
Kruisiging. Hangt het beest de knieen ontpeesd nu wurgt het kruis de zon is een hol de wolken zijn van rattewol het landschap zwartgepoederd de zee een koudvuren kolk geen ogen staan meer scherp geen engelen staan meer recht het verdriet is een wezel
bevlekt en rennend in ons ruggemerg
o God, laat die lange winter nog niet komen. augustus 1995.
31
De val van de Engel.
Zij gerust de Eng el zal vallen zijn vleugels branden al zie maar hoe met pekken veren hij klapwiekt en keert hij is allang geen engel rneer
in de akker stort hij neer
zij gerust de ploeg doorboort zijn lever voor de kraaien zijn engelenogen
tot in zijn keel zal aarde kruipen hij is allang geen engel meer geen meedogen geen tederheid voor het wrak van hem die met God en mensen brak
#
en stal het licht laat hern kruipen onder ons en geen onrust meer zaaien en geen vuur meer doen laaien laat hem nu met ons de wormen paaien. 4 augustus 1995.
31
De zwarte zegen. De honden zijntrouw de gewassen staan laag het buikweefsel hangt
nog geen spoor door het koren
getrokken door vuur geen vlok aan de hemel van modder geen muur maar het komt luistert: alle vogels zrvijgen ziet: alle mieren breken uit de wachter eist zijn tol de dood vreet zieh al
vol
ko
de tongen draaien leugens op de buiken van vrouwen gelijk cowboys sigaretten op de nekken van paarden
wordt nu blind en zwart en gevild zijn uwe handen en dringt het bloed binnen niets zal nu nog baten niets meer kan beginnen dringt het bloed binnen geen tol blijft onbetaald geen vloek ongedaan het bloed kleurt het linnen vreet het zaad en richt het zwaard dat zal klieven de rompen en versplinteren de bekkens van hen die liegen het bloed zuigl
-14
het bloed getuigt de messen villen het beest dat hang! zwart en zich richt spuwend rochelend en zich verliezend in vlokken die kleuren de zee6n in gif die kleuren het land in zwart die schroeien en scheuren de hemel drinkt het bloed en likt de tranen die snijden als messen en uwe lippen kartelen het is een verbond verzegeld onontkoombaar en zelfs vroom tanden zullen erop breken ogen leeglopen en breken beenderen worden als as uw ziel zal zijn: een fles gebroken en geplonst in een bad van gloeiend vloeiend brons
\2
dwingt het bloed nu binnen geen engelen fluisteren geen engelen luisteren geen Heer bemint hen meer de hemel is een woestijn het enige water er onrein door het rottend kreng van een kemel
duwt uw vuisten maar in't vuur ademt de modder en slikt het zuur likt uw tranen bijt uw tong af geen engelen zullen fluisteren geen engelen zullen luisteren geen God bemint u meer de honden zijntrouw de gewassen staan laag het buikweefsel hangt
'A
de lucht trilt als de wimpers van een stervend kind.
augustus 1995.
q\
Het vonnis. Slacht mij maar af want ik behoor tot het gehate ras de grond waarin ik kniel daar sterven de kraaien van het licht van mrjn ogen bezorgt kinderen de stuipen en mijn gelik
heeft menigeen verrninkt slacht mij maar af want ik behoor tot het gehate ras
mrjn God is mijn beul en mijn beul zalhelder zijn en sterk hij weet dat eens zijnplicht vervuld ( mrjn handen afgehakt mrjn ogen uitgestoken )
'i)
hij zijn eigen kinderen zal wurgen moeten geslacht na geslacht tot in het einde der tijden slacht mij maar af want ik behoor tot het gehate ras.
Bretagne, novemb er 1994. Gent, augustus 1995.
(
l.rt
De indringster. Ze loopt door de kamers van mrjn hart en slaat er met de deuren.
3 september 1995.
(
117
Troost.
Als troost is een krarnp klef is het licht en lam duw het staal in de keel en draai uwe ogen naat binnen.
september 1995.
tti
De hondse lieftle.
In haar tuin kleeft mrjn puin aflnhaar schors elders
ruimen de vliegen de krengen.
september 1995.
r?9
Het vet. Het vet is ranzig de dag gezegend de droom geklemd de kooi is sterk het dier is moe een verwittigd man breekt geen wet brjt geen tong spuwt geen vlam .
het vet is ranzig alzo de wet.
september 1995.
io
Het schot. Het mooiste schot is het rozenschot geen liefcle geeft zo'nvlekken geen prjn is zo kort het pijpen van de loop is een geschenk van God
het bloed is nooit zo mooi gezaaid als slijmig half gestold een karmijnen melkweg zo uit het hoofd gerold
niet nodig zoveel moed voor zoveel moois een vaste hand breekt geen tand schramt geen wang
5,t
maar dwingt de stalen traan flitsend loodrecht borend door het nekkemerg te gaan geen mooier lot dan het rozenschot
slik de hagel als minnaarszaad geen naald zal zo het bloed verwarmen geen gloed de pezen zo verlammen neen geen prachtiger shot dan het rozenschot
in de nek een tweede mond
tandloos lachend om al 't affront brokkig spuwend naar iedere hond
)4
aan 't
zweren een slot
brengt het rozenschot
Uz6 in de annen van God.
6 september 1995.
53
De goede moordenaar. De moordenaar weet zich op hij schildert winterlandschappen met de mond geen spiegel verbeeldt hem nog zijn schaduw zelfs heeft hem verlaten
desondanks zijn handen zijn van lood zijn vingers van kristal heeft hij geslepen eens te meer de zwaarden van zijnhart en gal
5q
hjk de vliegen rent hrj op de muren en breekt zijn schedel op het vensterglas
( niemand komt hier levend uit ) de moordenaar
zwijgt als vermoord
in zijn keel knript en zwelt een pad door zijn lever boren veel salamanders
5'
wie zal hem nir tevergeefs smeken hem bespuwen met gebeden het bloedig verdikt - zijnplicht bezweren iedereen bidt
hij zit hij is moe niemand aanvaardt dat hij is: het einde van het grote gemis.
l0
september 1995.
6L
Het nekschot. Het nekschot komt pas later na het breken van de kniedn geen dwang zonder breken geen feest komt de paal staat en wacht
gesplinterd dehazen worden gevild
r7
in de keel woont een harig beest.
9 september 1995.
59
De denker. De moordenaarsvader zit in zijn hoek zijnblik is duister zijnbril is weer zoek hij denkt: wiens vader is g66n moorderunrsvader
!
l0 september 1995.
52
Het grote bloedbad. Het grote bloedbad gebeurt hierbinnen geen krijgers geen vaandels geen lot geen gesplet strot het gaat om bad en bloed en erin verzuipen om steken en snijden en in het kleffe sap verglijden geen helden neen geen tranen
alleen stilte en het woelen in de wonden kan beginnen het grote bloedbad gebeurt hierbinnen. l6 september 1995.
(t
De kooi. En nog op kleien poten draait het dier het is moe het is moe en de kooi is sterk het kan niet liggen het kan niet rusten
brandt en blijft zijndroom over toen het liep en snoof in de vette weiden die onder de wolken drijven het kille loof van de boszoom
kt
geen beul kan dit raken
het dier sterft in zijn droom gekerft.
l6 september 1995.
(?.
De ziekte van de vader. De ziekte van de vader is vallend loodrecht het loo dzwarc hart in een vetpapieren zak verkocht als gehakt.
20 september 1995.
(?
L' animal triste. Denkend aan het klokkend zuur \/all haar krurisholtes - zij ontvangt mrj bevlekt en het kwakkend slijm dat mij uitdrukt
kortom, het klamme incident, 't vochtig vertier in't spel van het tweeruggig dier of hoe ik het gezwollen landschap van haar binnenbuik bekladder en verzegel breken haar ogen mrjn hemel
blijf.ik verder vermist. 23 september 1995.
(tt
De valse liefde. Het mankt het heeft een houten been een hart van steen en 't is gemeen.
23 september 1995.
6f
Oidipoes, de Zoon.
Hij die ztJn vaders doodt - hij splijt hun schedels en veegt is leergierig en trots maar een beulsbijl draagt hii in het hart een vork groeit hem door de ogen
zijn moeders beroeit hij als gescheurde matrassen - zij kermen en bevlekken bijtend kokhalzend en tuitend de striernen van hun buiken beduimend een vork groeit hem door de ogen
van wonde tot wonde van wonde tot kroon zwerft die blinde met licht gedoornd
/6
- vele honden likken jankend zijn spoor laat hem: geen spot geen hoon laat hem zoeken zijn verkoolde troon.
24 september 1995.
(?
De gezalfde.
Vader vrat aarde en moeder deed niet mee zij dronk liever van de bleke diepe zee maar dit viel niet mee vader verzonk moeder verzoop en in 't kind sloeg een vonk vall hoop.
26 september 1995.
4
Vader at aarde. Vader at aarde zoclat z1in lijf en ziel verzwaarden zijn kiezen braken op't grint geen kind die hem nog dierf bestaren met dichtgenaaide aars en hrj zwol van 't bloedig moeras dat kroop tot in de kamers van ziin hart
en't sap srjpelde nog door hier en daar een scheur maar d' aarde bleef binnen en.joeg uit vader alle kleur
wij wachtten dat hij brak lnaar vader vrat de aarde die hem droeg
61
en verjoeg elke vlucht elke bries die ons tilde als een zucht toen het gat dat hij met zijn tanden gegraven had instortte en hem bedolf' onder een zwarte golf van klei en schelpen en fosielen van gebroken zwaarden gezonken schepen en zovele doorboorde hielen verzonk de horizon geelrwde de zee en de stelende wind graaide ons mee.
september 1995.
Jo
Het gif. Van duivels geslagen van goden ontslagen geef hier het gif
dit gif zal dienen u te verwijderen miin liefste nu de godenjanken als gestampte honden en de duivels etteren uit hun aars geen nachten meer mogelijk zonder brandstapels tussen onze verklefte lijven zonder kale ratten volgevreten nret ons ooit verlangen
14
geef hier het
gif
dit gif zal dienen mij te vermijden mrjn liefste nu geen slijmig web ons nog kan vangen geen lauw moeras ons nog kan zwelgen en miin afgenekt hoofd stikt en reutelt en kleeft in je speekselpan behaarde staarten strelen ons niet lneer en de ketens vergroeid in ons vlees naderen het merg
72
je zegt: van duivels
geslagen ik zeg: van God ontslagen staande aan het graf van wat eens was het krioelen van ons genot de vlinders van je buik ik rooster ze nu liik peanuts en spuw hun vleugels uit
je bestraalt mijn vel en wonden worden gezwellen
je denkt: hij zalbarsten in zijn sappen en wortel schieten als een tumor
ons btoed schilfert en de korsten laten los geen wonden helen
-?3
het vlees is wild mrjn lief'ste het is te laat getracht
dit gif zal dienen: alle gijzelaars worden ennee ter dood gebracht.
20 september I 995.
7\
De ongekroonde. De ongekroonde is van mest zijn vader toornig versloeg titanen en werd gewurgd zijn moeder hitsig baarde goden en werd gevild geen vingers aan zin hand een horzelvoet geh akt ziin hart en melkblauw het vlies dat scheurt de ongekroonde is van mest zijn wonden wnjft htj aan zijn doornig nest kraaien eten uit zijn zwarte mond en vlinders fladderen op zijn vezen zijn dorst wordt nooit gelest de ongekroonde is van mest
?,
in zijn aarde ligt woede begraven en haat koestert hii als een vrouw - vrouwen blijven droog voor hem maar hij draagt en weet de gave de gave om te schaden eenieder die hem niet laaft en spLlwt op zin schaduw op zijn lot op zijn God wee u hij zal komen later
blindrnakend, zeikend in uwe ogen u afscheurend van uwe dromen.
?6 september 1995.
1t
De moeder.
Aan de muren van het nest genageld kunnen de jongen noch aaien noch graaien naar goddehjke delen en brokken warm lillend klefbloedig vlees dat hun deel is kraaiend schatert de moeder eer"rwi ge heil ige overwinnares de vuisten in de nieren geperst de dag komt niet meer op het sop nadert - nu - de kop.
27 september 1995.
17
Nocturne.
I{et ochtendgloren wacht alle hanen zijn geslacht dat blijve de nacht en draaie het mes
het zaad is bloedgevlekt.
29 september 1995.
18
De wolf. De wolf verloopt zijn slingerend pad hij die hinkt werd zijn voet doorboord zijnhielen gekoord geen gezangen voor de hangende man zin keel met gevederde priemen doorplant alleen het oogloze kind
zingt de
wolf verlo opt zijn slingerend pad ***
De wolf verloopt zijn slingerend pad de steppe trilt het hert rilt geen steen wacht de wolf vervotgt zijn slingerend pad. 29 september 1995.
?)
Het gekrompen hart.
Het gekrompen hart is zwart draagt geen grote smart let wel: een hart dat krimpt heeft een mond die stinkt geen steen zal hetbezwaren geen zwaard zalhet bezweren geen brandend braam het scheuren geen bloedgeuren nog geen hond zal
w zijnpad voor keren.
29 september 1995.
flo
De geborenen.
Zij
zeg[:
hij die oud geboren is bemint als een ouderling geen vleugels achter de oren geen rookpluimen in de vlakte geen vuurtoren teveel vocht in het zaad geeft jicht in de ziel
hij zegl: de eerstgeborene
heeft twee bulten op het hoofd en ontvlamt ztJn fakkels aanmrjn vuur zijn oog is wit hij draagt de slag van mrjn bloed en knabbelt
&a
op de wreedheid waaraarr
hij ontluikt een ander zegt: de doodgeborene kent geen bloedslag
heeft haken Mn zijn poten en sloe g ze in mijn ziel hij is het die alle liefcle droeg en niet kwam hij is een zwam verlost en terend en wegend met zijnvele sporen op mijn koren.
september 1995.