1996 0116 nl interview over het uitbeelden van god [m fi m fi 608]

Page 1

Over het uitbeelden van God als rookpluim van ’t zinkend schip EEN GESPREK Louis Hulstaert 16 januari 1996

Over het uitbeelden van God als rookpluim van 't zinkend schip. Een gesprek met Philippe Vandenberg. Als eerste, toch wel voor de hand liggend: " Tegen de dood van het licht "? Wel, een mens is de som van de gevechten die hij levert. En zijn belangrijkste strijd is de strijd tegen de domheid, de domheid als moeder van de kwaadaardigheid. Ik geloof niet in slechtheid of boosaardigheid an sich, tenzij als resultaat van domheid, onwetendheid, kortom de duisternis in ons. Het licht symboliseert voor mij hetgeen ons verheft uit de modder, uit de duisternis, uit de materie. Het Goddelijke in en buiten ons is waarnaar we streven en hunkeren om aan onze " condition humaine " te ontsnappen. We hebben als mens de fakulteit het licht aan te raken, maar ook de tragische eigenschap het onmogelijk te kunnen vasthouden. Licht is kennis, in de natuur bijvoorbeeld vruchtbaarheid, de genesis begint met de schepping van het licht enz. Het licht is des te meer symbool voor hetgeen ik zoek aangezien ik schilder ben en het licht me letterlijk toelaat te zien, te schilderen, schilderen is immers van verf licht maken... Dus mijn werk is een verzet tegen de duisternis, tegen het gebrek aan of het verdwijnen van licht, tegen de domheid, tegen “ de dood van het licht “. Je ondertitel dan: “ werken rondom een kruisiging “, en niet “dé kruisiging “? Ik ben schilder geworden de dag dat ik het gebrekkige, het absurde, het onontkoombare van mijn bestaan, mijn menselijke lot besefte, en niet in het minst door als kind de wereld rondo, mij in mij opnemend ! Ik begreep heel jong dat we het paradijs kwijt waren en dat het Goddelijke, zij het niet onbereikbaar, toch grondig verborgen zat. Schilderen laat mij toe dit uit te drukken en toch tot een zekere - zij het steeds kortstondige - catharsis te komen. Schilderen drukt mijn verwondering uit over het leven uiteraard - maar vooral mijn woede, mijn spijt, mijn machteloosheid heeft nood aan een uitlaat, een troost. En dat is kunst voor mij geworden. In die zin ben ik geen schilder van de verrukking, van de dankbaarheid, maar eerder van het gebrek, het gekwetste, het eeuwige tekort van het zijn. Aldus begrijpt u dat het motief van de kruisiging aan de wieg van mijn schildersbestaan stond; immers de mens is - essentieel - een gekruisigde van zijn verlangen ( wat hem doet " scheppen " ). Dit thema is van een onbeperkte wijdsheid en pracht. Natuurlijk" in onze westerse kultuurgeschiedenis wordt dit thema dan expliciet herkend als deeluitmakend van een christelijke ikonografische traditie, en wordt dit symbool als het ware met alleenrecht voor deze traditie opgeëist. Maar daar is het mij niet om te doen, verre van. Heel concreet naar ons dagelijks bestaan" ons leven toe is het kruis het lijden, de hulpeloosheid, het verscheurd zijn, kortom het niet kunnen realiseren van een verlangen naar een situatie van Goddelijkheid, " paradijselijkheid ".


Verlangen is de sterkste drijfveer van de mens. Dit maakt voor mij de symboliek van de tuin van Eden zo reëel. Het verlies, van het paradijs en de herinnering eraan - dat knagend hunkeren naar geluk - heeft de mens achtergelaten met een fundamenteel gevoel van gebrek, aldus het verlangen. U zou de schilderkunst - de kunst in het algemeen trouwens - kunnen herleiden tot twee motieven: het verlangen en de afschuw. Bijvoorbeeld een naakt van Matisse en een oorlogsscène van Goya... Schilden schilderen wat ze verlangen, wat ze bewonderen, wat hen “ extasieert “ - ik zou ze schilders van illusie noemen; anderen zijn de schilders van de afschuw: de angst, de pijn, de dood - de schilders van het " mankement ". Ik schilder trouwens geen kruisigingen maar metaforen erop, referenties ernaar, referenties naar " de dood van het licht .. Mijn onrust, en toch de liefde... Want hoe cru een schilderij ook kan zijn, denkt u maar aan Grünenwald, Bosch, Picasso of Bacon, altijd is het schilderen een daad van liefde, een zoektocht naar liefde... Laten we het konkreet maken: de affiche van deze tentoonstelling. Een " marine ", een zinkend bootje?? De titel " Marine " is hier een boutade, een sarcasme, want marines zijn meestal blauw als het water en dl als de lucht; hier is de zee rood en de hemel zwart... Maar het zinkend schip is natuurlijk, zoals zovele motieven in de kunst, een metafoor. Ik zie het zo: die verhouding licht - duisternis, kennis - domheid is er één waarbij de goede krachten het net - heel nipt - halen van de duistere krachten, met als gevolg dat de mensheid nog bestaat... Konstant zijn we bezig de strijd, het leven, het licht, onszelf te verliezen; zoveel gaat en doen we verkeerd, we verknoeien het zo dikwijls, we zijn zo gebrekkig in ons mens zijn, in feite zijn we gedurig aan het zinken. | Maar anderzijds is er wat we daarjuist noemden dat verzet, dat steeds proberen, dat onszelf overstijgen, dat willen opstaan uit de modder, dat proberen niet te zinken maar boven water te blijven. Dat bootje kan voor mij individueel staan ( een zelfportret ? ) of voor u, of voor " de mens ", of voor de menselijke situatie. Ik ben niet fatalistisch, ik geloof niet dat het bootje zal zinken - nog niet. Maar ik ben lucide genoeg om te beseffen dat het nooit meer " boven water komt ". Het leven is een permanent zinkend drijven en een voortdurend verhinderen verder te zinken. Je had het over die kleuren; zwart en donker paars/rood als marine ? De symboliek van het geschilderde ligt niet alleen in het onderwerp maar ook in de manier o.a. de kleur: de kombinatie rood/zwart drukken de dreiging van de dood uit, de dood van het licht. Ik merkte trouwens, na deze kleurkombinatie bijna obsessioneel gebruikt te hebben, dat deze " oer " is, ik bedoel dat ze in heel wat kulturen en patronen voorkomt: bij de oude grieken, de azteken, in de tarot enz... Ook in mijn werk zijn ze duidelijk zwart, kleur van de nacht geen licht en rood, kleur van bloed, wonde, pijn, passie. Ik voel niet meer de noodzaak om datgene dat ik wil mededelen, mijn boodschap, wat ik voel, wie ik in feite ben, om dat heel koloristisch te uiten; integendeel, te veel moois belet me, verhult de inhoud en mijzelf. Kijk, ik wil duidelijk zijn, heel duidelijk en treffend als een boogschutter. Wat - ietsje ongelukkig - genoemd wordt n het echte schilderen ", " een echte schilder " interesseert me niet meer. Wat me boeit is de poëzie en de kracht van het harde, rake, naakte beeld. En de brutale pracht van de eenvoud... Inhoud, boodschap ? Is dat dan zo belangrijk ? Ik zie en lees woorden, maar vaak zijn ze amper leesbaar, overschilderd, doorkrast, bevlekt. De inhoud én boodschap zijn belangrijk, zelfs het verhaal, de anekdote. Ik geloof niet in een schilderkunst als louter oplossing van vorm- of kleurproblematiek. Ik geloof ook niet in kunst die als het ware alleen maar bezig is met zichzelf, met zichzelf te verklaren, te omschrijven, met het discours als zodanig, kunst om de kunst. Ik geloof in de kunst die me troost, me zalft en me helpt te leven ( vandaar het woord " courage " in mijn werk ), ook een kunst die me helpt een waag te stellen, te formuleren.


En de woorden ? Die zijn er al lang. Maar vroeger waren ze verborgen, meer om het pikturale te accentueren, achter de gebruikte symbooltekens van enkele jaren terug toen ik een afgehakte hand, een kroon, een hart, een tranend gelaat in mijn werken opnam. En geleidelijk zijn ze naar voren gekomen en hebben het pikturale van het werk in zich opgenomen; t.t.z. ik merkte dat ik door het woord op een bepaalde wijze op het canvas te schilderen, te schrijven, ik soms een direkter en krachtiger beeld creëerde dan door het voorwerp te schilderen dat het woord betekende. Vandaar dat het woord meer en meerplaats inneemt als betekenisdrager én pikturaal element in mijn beeldtaal. En vaak zijn ze nu wat nog overblijft op het doek, het paneel na mijn zoektocht naar een steeds eenvoudiger en krachtiger beeld: het woord geschreven op een achtergrond, of zelfs zonder achtergrond, zomaar op het doek of het papier... Maar let wel, dit blijven schilderijen. De houding van de lijnen, de verbinding der lettertekens, de richting, de plaatsing en verloop van het woord, de vlekkerigheid, het uitvegen, de grilligheid van het penseel, de houtskool, dit alles, deze " schriftuur ", is voor mij niet wezenlijk anders dan schilderen. Natuurlijk is het zo dat we door conventie een dergelijk specifiek verloop van een bepaalde lijnzetting lezen als letters en woorden, maar dit is ook zo met een al dan niet figuratief motief. Een schilderij wordt altijd gelezen, het maakt eigenlijk weinig uit of het " geschreven u of u geschilderd " is, als het maar duidelijk is en raak. Deze woorden zijn trouwens heel bewust gekozen en staan voor wat ze - symbolisch of niet - betekenen. Ik heb een hekel aan werken die tot allerlei tegenstrijdige interpretaties leiden. Een goed werk verlicht ons maar laat niet met zich sollen. Teksten en woorden... , maar zo vaak in het Frans ? Dit heeft te maken met mijn opvoeding die grotendeels in het Frans verliep en nog steeds beschouw ik de taal van Voltaire als mijn moedertaal, hoewel ik tweetalig ben. Qua taal ben ik natuurlijk een bastaard met alle voordelen van die gemengde kultuur in mij. Alzo schrijf ik mijn notities en teksten in het Nederlands - ik hou meer van de Germaanse zinsbouw, de uitdrukkingskracht en de melodie ervan - maar het alleenstaand woord - de klank, de schrijfwijze, de kleur - bevredigt me meer in de franse taal. Hier - waar het woord als het ware als beeld op het schilderij gebruikt wordt - heeft het een bijkomend voordeel. Niet alles in of aan ons is puur ratio, logisch of wetenschappelijk of exact; er is ook die mythische, magische, mystieke, rituele, sacrale dimensie en die wordt door die " vreemde taal u, door dat extra te nemen drempeltje, sterker ervaren, men is zich meer bewust van de draagkracht van wat er staat. Het is dat even halt houden bij de lektuur dat tot beter inzicht leidt. Daarom heb ik ook bewust niet gekozen voor het Engels. Dit is voor mij te zeer de alledaagse taal, te banaal, te utilitair, te vertrouwd, " lingua vulgaris " zou je bijna kunnen zeggen, te weinig afstand. Jouw werk hier, in een klooster, in een ontmoeting/confrontatie met religieus- kerkelijke kunst ? Eerst en vooral ben ik overtuigd dat authentieke kunst altijd religieus is, zelfs de meest profane en thematische bedoelde. Alleen al de uitstraling van een goed werk draagt een religiositeit in zich of het nu een dripping van Pollock is, een sensueel naakt van Matisse of een installatie van Beuys. Grote kunst is goddelijk. Het feit van buiten het museum, de galerie of het atelier tentoon te stellen creëert een vreemder spanningsveld, een andere situatie: het werk wordt niet meer zo beschermd, gesacraliseerd zoals dat gebeurt op de kunstscène. Ik ben hier kwetsbaarder, meer geconfronteerd met de realiteit van het dagelijkse bestaan en de invloed van kunst op de mens, voor zover er van invloed sprake kan zijn. Trouwens, een goed werk moet overal functioneren, onafhankelijk van waar of wanneer het getoond wordt. En hier - ik bedoel buiten het kunstcircuit - is het misschien moediger " de parabel van het zinkend schip " te tonen dan voor een verwittigd kunstpubliek. Alhoewel ik overtuigd ben dat - wat de kijker betreft - de confrontatie met kunst niet alleen een disponibiliteit eist - het zich willen en kunnen openstellen voor een werk - maar dat ook een zekere kennis van de kunst en haar geschiedenis de ogen minder blind en de harten minder gesloten kan maken. Wat verder het kerkelijk en kloosterlijk aspect betreft van deze plaats... Ik ben niet kerkelijk, ik ben niet christelijk, ik ben niet gelovig, als je gelovig ziet als " geloof in het bestaan van een persoonlijke god u, maar je zou kunnen zeggen dat ik gelovig ben, om hetgeen ik daarstraks zei dat we steeds moeten blijven proberen niet te zinken, moeten blijven trachten onszelf te overstijgen, omdat ik dat in feite zie als het bewijs van het bestaan van het goddelijke in ons. En ik denk dat mijn werk hier op zijn plaats is. Ik hou van ambiguë situaties, zij houden ons lucide...


Je gaat te maken krijgen met leerlingen, en je weet het al: " dit kan ik ook " ? Om kort te zijn, zeg ik soms: neen, je kunt het niet, want je doet het niet, waarmee ik wil zeggen, neen, je hèbt het niet gedaan, ik deed het. Als jij het nu zou doen, doe je het achter, imiteer je, ben je niet authentiek. Trouwens, dit “ook kunnen” impliceert dat het technische, die kunde, die vaardigheid van kunst het voornaamste is. Ik geloof dat niet. Vele mensen verwarren kunde en kunst, virtuositeit en creatieve schepping. Ik was een virtuoos kind en een virtuoos jong kunstenaar, maar vlug zag ik in dat het etaleren van virtuositeit de kortste weg is naar steriliteit of erger nog, een camouflage voor een gebrek aan talent. Mensen staan in bewondering voor wat ze niet " kunnen ", dit heeft te maken met ons opvoedingsysteem: de vergelijkmethode dat een syndroom wordt. Trouwens iets na maken houdt niets in, een " ingewikkelde " Rubens kan mits wat training even vlot nagemaakt worden als een schijnbaar “gemakkelijker” Mondriaan of Klee... De eenvoud wordt al te dikwijls als “gemakkelijk” ( te realiseren ) en dus als onbelangrijk beschouwd maar men vergeet dat eenvoud meestal het hoogste talent en de moeilijkste weg impliceert. Hoe lang heeft de mens erover gedaan om het wiel - zo'n belangrijk maar schijnbaar eenvoudig voorwerp - te creëren ? Natuurlijk kan ieder van ons een wiel namaken... Bovendien vergeet men dat men juist tot eenvoud komt - tot de kracht van de eenvoud - door kennis, ik bedoel door het doorworstelen van grote technische virtuositeit en al het overbodige te elimineren om zo tot een krachtige uitdrukking te komen, niet belemmerd door onnodige franjes en apestreken... En om zo wij te zijn heb je heel wat bagage nodig, moet je alles " kunnen ". Vele werken van Picasso chockeren door de kracht van hun eenvoud, ze kwamen tot stand dankzij zijn virtuositeit van superbegaafd technicus die zijn bagage elimineerde. Hij die schilder wordt doorloopt eigenlijk drie fasen: Eerst tracht hij de techniciteit te veroveren, een bagage te verzamelen, het onder de knie krijgen van vaardigheden, het vinden van uitdrukkingsmogelijkheden en het gebruik en etaleren ervan. Dit is het oplossen van het technische probleem. Een tweede fase is het oplossen van het artistieke probleem, t.t.z. wat gaat de kunstenaar creëren en hoe? Hier komt de technische bagage, al zijn verworvenheden in dienst te staan van zijn genie, zijn creativiteit, zijn vrijheid. De derde fase is de definitieve eenzaamheid aanvaarden. T.t.z. dat de kunstenaar tot zo'n individualiteit en scheppingskracht gekomen is dat hij alleen staat met zijn creaties die geen direkte referenties meer tonen naar bestaande werken. Het is de fase waarbij alle zekerheid wegvalt, want er zijn geen voorbeelden meer, er is geen namaak meer: het werk begint bij zichzelf. Het is de fase waarbij alle referenties ophouden en waarbij de kunstenaar zichzelf afvraagt: wat is de waarde van wat ik doe ? Is het waardevol wat ik doe ? Het antwoord is gewoon zijn wie en wat je bent, en mogelijk de kunstgeschiedenis laten oordelen. De reaktie “dat kan ik ook” is dan volkomen irrelevant geworden. Ontmoeting met Philippe Vandenberg op 16 januari 1996. Louis Hulstaert.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.