Brief aan Karel Dierickx 18 juli 1997 (2)
Genoteerd van scan print
Aan K.D., 18 juli 1997
Beste K., Onlangs kwam ik tot de reflectie, kijkend naar schilders die de hel uitgebeeld hebben en de meesten hebben dit gedaan op hun eigenste manier - dat de hel niet alleen een obsederend motief is voor de schilder (die ook maar een mens is), maar dat ze ook onaangekondigd en soms niet te herkennen op het eerste zicht het werk binnensluipt. Merkwaardig is ook dat de evolutie van het uitbeelden van de hel 'door de eeuwen heen' er een is naar de eenzaamheid toe, de fundamentele individuele eenzaamheid. Daar waar het krioelt van monsters en dito volk 'op' de middeleeuwse hellen van Bosch, Breughel en companen is de hel uitgebeeld heden ten dage gaande via Rubens, Velasquez, Goya, Delacroix, Van Gogh, Bacon, Guston etc...er één geworden van zo persoonlijke intieme bijna anekdotische aard: we dragen allen een persoonlijke hel in ons: l'enfer c'est les autres, mais l'enfer c'est surtout moi. De hel luidt zichzelf in bij het al beklemmend besef dat we aan een 'verheffing' toe zijn, dat we onze poten uit de modder moeten trekken door te schilderen en door 'goede' schilderijen te bebroeden en op die manier een 'vlucht' te nemen (Icaros!). De hel nu slaat toe, de hel is het terugvallen - noodgedwongen en onontkoombaar - op zichzelf na elke vlucht waarin we ons pogen te verliezen (schilderen? Liefde? Verslavingen allerhande? Het blussen van de lust? Rennen als hazen door 't jagersveld?) en het steeds blijvende terugglijden naar het - als 't ware op ons wachten blijvend onwrikbare besef van onze tekortkoming, van onze onmogelijkheid tot verwezenlijking van onszelf en van de absurditeit van onze toevallige bekrompen en in tijd beknotte aanwezigheid 'hier' (?), terwijl elke schicht, elke stuwing, elke flits van en in onze geest brult, giert en stamelt om bevrijding, om verlichting, om opname in - wat ik slechts kan noemen - het onaanraakbare. De hel is het beleven van onze vernedering en het noodgedwongen belijden van de onmogelijkheid eraan te ontsnappen. Ik kan natuurlijk schilderen, wat me een zekere verlichting (van de pijn?) brengt (een zekere vergetelheid) niet in het minst door het bezig zijn te schilderen en ik bedoel hier de mogelijkheid af en toe te verdwijnen, te ontsnappen in het schilderij met het schilderij, maar het helse mechanisme maakt dat ik niet in het schilderij kan blijven, dat ik 'verplicht' ben te hervallen, terug te keren, naar buiten naar vóór de ezel. Kon ik maar een werk maken dat mijn gehele leven op - in - zich laadde, zo dat ik erin kon blijven wonen voor de rest van mijn uit te zitten tijd. Kon ik dat maar. Mijn hel zou oplossen als een klomp zout in een wat zoete regenval. In deze context is het schilderen - hoe magisch, hoe bezwerend, hoe beschermend ook! - ontoereikbaar. Wij zijn als te logge vogels die na lomp geren en gefladder even de grond lossen om enkele meters verder zwaar neer te gaan en dan weer pogen en dan weer en dan weer. Of zoals mijn vriend Charles B. het zo schitterend verkent: Derrière les ennuis et les vastes chagrins qui chargent de leur poids l'existence
Derrière les ennuis et les vastes chagrins qui chargent de leur poids l'existence brumeuse, heureux celui qui peut d'une aile vigoureuse s'elancer vers les champs lumineux et se- reins. Het ga je goed! Philippe.