Interview in de Standaard – Laurens De Keyzer (2003) kunstenaar Philippe Vandenberg IK ZOEK EEN BEELD VAN TROOST ‘Onze zintuigen vragen naar bevrediging, maar onmiddellijk daarna al missen we het verlangen. Het verlangen is onze brandstof. Zelfs in de liefde.’ Een schilder in het rijk der zinnen. Eigenlijk dienen onze zintuigen in eerste instantie om in leven te blijven, dat is toch zo? Ze dienen om in onze basisbehoeften te voorzien, bijvoorbeeld via elementaire vormen van communicatie. En daaruit is dan cultuur ontstaan, zodra de mens de zintuigen begon te gebruiken over de grens van zijn basisbehoeften heen. Als de mens zich dus individueel begon te ontwikkelen, volgens zijn eigen aard. Dan begon de cultuur – in taal, in kunst, het vastleggen van ervaringen, het ordenen van emoties, religie, noem maar op. De zintuigen zorgen alleen maar voor prikkels. De vraag is: gaan we die prikkels laten domineren, of bepalen we zelf onze keuze? En dan komt de geest op de proppen. Want om te kiezen hebben we de geest nodig. Wie zich alleen op zintuiglijke prikkels baseert, wie daar zijn werkelijkheid van maakt, is maar een halve mens. Het probleem is dat de zintuigen alleen maar de oppervlakte waarnemen, de voorkant van de werkelijkheid. Via die prikkels naar de achterkant gaan kijken, dat is volgens mij de uitdaging. Met andere woorden, de limieten van onze zintuiglijke perceptie overschrijden. Met de risico’s van dien? Absoluut, op die manier kun je in risicogedrag terechtkomen. Maar dat is nodig om creatief te zijn. Neem mijn geval. Ik ben schilder. Dat wil zeggen dat de hele kunstgeschiedenis in mij zit, dat hele verleden. Vraag is: hoe kan ik ontsnappen aan de banaliteit van de herhaling? Door voort te zoeken, onophoudelijk te zoeken, denk ik. Op een bepaald moment sta je alleen voor dat witte doek. En dan zoek je eigenlijk een beeld dat je niet kent, niet weet, nog niet weet. Dat is risicogedrag, want of het resultaat nu goed is of slecht, je komt hoe dan ook in onbeschermd gebied terecht. Wat mij als mens hierbij in stand houdt, is de verwondering. Via de verwondering probeer ik in contact te komen met een werkelijkheid die niet voor de hand ligt. Alleen de verwondering kan ons een beetje verheffen uit ons moeras. En gevoed door die verwondering wil ik in contact komen met het mysterie. Omgaan met mysterie is erdoor verrukt te worden. En naar mijn gevoel ligt daar het fundament van de cultuur, bij het besef van het mysterie. Het mysterie voedt mijn werk. Vraag me daar niet verder naar, want ik kan het niet zeggen. Beter is dat je naar mijn werk kijkt. Al besef ik maar al te goed dat wat de ene mens waarneemt meestal iets anders oproept bij een ander. Vandaar de eenzaamheid. Het is moeilijk om te
beseffen, en meer nog om te aanvaarden, dat je meestal alleen bent in je beleving. Wat de ene mens in vervoering brengt, vervult de ander soms met angst. Mens zijn is een eenzame bezigheid. * Er is een grote band tussen het zintuiglijke en het emotionele. Wat brengen onze waarnemingen teweeg in onze ziel, en waarom? Onze ziel? Ja, sorry, ik heb er geen ander woord voor. Hoe komt het dat een mooi landschap je droevig kan maken en dat je verschrikkelijke dingen soms als mooi ervaart? Of alles ineen: een opgebaard lijk kan prachtig zijn, terwijl de geur ervan onhoudbaar is. Ik geloof niet dat je de zintuigen apart kunt ervaren. Ik geloof niet in het uitschakelen van zintuigen, of van emoties. Je kunt ze nooit verbieden. Dus kun je ze beter bewust vermengen. Rimbaud probeerde dat. Aan klanken wou hij kleuren geven, aan geuren vormen. Drugs? Ja, absoluut, je kunt je zintuigen excessief prikkelen, bijvoorbeeld door drugs, door drank. Maar dat biedt geen oplossing. Die drugs kunnen je misschien wel op weg helpen, maar hun invloed is nooit creatief. Je maakt je betere werk niet door de drugs, maar ondanks de drugs. Ik heb zelf ook excessief geleefd, gedronken. Maar daar was een simpele verklaring voor. Ik deed dat namelijk niet om ineens geniaal werk te maken of zo, ik deed dat omdat ik verslaafd was. Bij iedere drug begint na de verruiming de verslaving, en die heeft al helemรกรกl niets meer met creativiteit te maken. We moeten vooral lucide blijven, helder blijven, dat wil zeggen: de werkelijkheid in haar hart proberen te zien. Drugs maken alle luciditeit kapot. Drugs beginnen als vriend, maar eindigen als vijand. Misschien denk je nu: aha, Vandenberg was dus stoned toen hij op sommige van zijn doeken met zijn eigen bloed begon te schilderen. Maar dat is een heel ander verhaal, dat is heel bewust gebeurd. Als schilder tracht ik van mijn materie licht te maken. Vraag is: hoe ga ik mijn materie temmen? Hoe ga ik het drama dat ik wil uitbeelden, het drama van het mankement, hoe ga ik dat drama op de duidelijkste en de eenvoudigste manier laten zien? En dan ben je toch niet gebonden aan de verf? Op de duur was ik zo ver gevorderd in de verf dat ik het beeld niet meer vond dat ik wou. Daarom koos ik toen ook voor andere materialen. In dit geval voor het meest voor de hand liggende, het materiaal dat we in ons hebben, ons bloed. Bloed heeft ook een enorme symbolische waarde. En voor de thematiek van mijn werk, de thematiek van de pijn, was dat de ideale drager. Qua geur, qua tast, qua kleur was mijn bloed de perfecte drager. Tot het gezegd had wat ik wilde zeggen. Gebruik ik in zulke momenten mijn zesde zintuig? Misschien. Een zesde zintuig, ik denk dat het iets heel intiems is. Ik kan misschien wel zeggen waarvoor ik het gebruik, maar ik kan niet zeggen wat het is. Zou het geen bundeling zijn van de gevolgen van de vijf andere zintuigen? Zou het de mogelijkheid niet zijn om met het mysterie om te kunnen gaan en je erdoor te laten troosten? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik kunst maak omwille van de troost. Kunst geneest niet, maar kan
wel helpen. Wat de situatie van de kunstenaar soms heel dicht brengt bij die van de sjamaan, of de priester. Misschien voert ons zesde zintuig ons wel naar die achterkant van de dingen, waar ik het daarnet over had. Een dansende zon bij Van Gogh vinden we prachtig omdat het beeld veel verder gaat dan het waarneembare dat op het schilderij te zien is. Neem de grote artistieke thema’s van vroeger: de kruisiging en de madonna. Zet honderd kruisigingen op een rij en wat zie je: informatief gesproken kijken we honderd keer naar hetzelfde. En toch is die van El Greco in het Prado subliem en die in de kerk van Sint-Denijs-Westrem gewoon een prentje. Dat is het mysterie. Kijken naar schilderijen kan iedereen. Ze zien is niet voor iedereen weggelegd. Alleen wie zich openstelt, kan in het schilderij treden. En dat geldt ook voor andere dingen. De betovering van een voetbalmatch bijvoorbeeld, iets waarin mijn zoon me met succes geïnitieerd heeft. Het onvoorspelbare in zo’n match, de rol van het toeval, het gewriemel, de tactieken, de fouten, de geniale invallen, enzovoort – en toch komt alles tot een zekere orde, bijvoorbeeld tot 3-2. Dat verloop vind ik fascinerend. * Ik ben niet op zoek naar de ideale zintuiglijke ervaring. We gaan al genoeg ten onder aan idealen. We willen alles onder controle hebben en sluiten op die manier het onvoorspelbare en de verwondering uit. Waar de wetten beginnen, stopt de verwondering. Het zintuiglijke wordt misbruikt om hele volkeren aan banden te leggen. Natuurlijk kun je zeggen dat vooral in erotiek de vijf zintuigen in hun meest sublieme vorm samenspannen. Maar in hoeveel dictaturen, ook in de kleine dictatuurtjes rondom ons, wordt nu precies de erotiek gemuilkorfd? Om nog te zwijgen over de dingen waarin we onszelf beperken, uit gemakzucht, domheid, lafheid. Een enorme valstrik voor onze waarnemingen is dat onze zintuigen op een grove manier materiegericht zijn. Daaraan proberen te ontsnappen, dat vind ik heel belangrijk. In ons economisch systeem is alles gebaseerd op verbruik van materie. In die zin worden de zintuigen compleet fout voorgesteld, als een soort verbruiksmachine van materie. Dat te bedwingen vind ik een opdracht in dit leven. En dat kan. Ook de macht weet dat. Er zijn maar vijf zintuigen, maar er zijn zeven hoofdzonden uitgevonden om ze te beteugelen. Hoe dan ook, materie biedt geen enkele troost. Onze zintuigen vragen naar bevrediging, ja, maar onmiddellijk daarna al missen we het verlangen. Het verlangen is onze brandstof. Zelfs in de liefde. Après l’amour, l’homme est un animal triste. Iets bezitten kan me niet troosten. Genot kan vreugde brengen, zeker, ik geniet van mijn zintuigen. Maar dat genot ligt toch vooral in het verlangen dat mijn zintuigen oproepen. Het bevredigen ervan doet me stilstaan. En een mens die stilstaat is een dode mens. Ze zeggen wel eens: die kunstenaar schildert met zijn buik. Wat mij betreft, hij mag het hebben. Een kunstenaar die louter zintuiglijk werkt, is een onvolledige
kunstenaar. Er moet een alchemie zijn, een spanningsveld ook, een haatliefdeverhouding. In de middeleeuwen stond de kluizenaar symbool voor de mens die afstand nam van de zintuiglijke gevaren. Maar wat zie je op al die schilderijen: hij is er als het ware door omsingeld, door al die gevaren. Dat bedoel ik met spanningsveld, met haat-liefde. En dat kan beter niet overslaan in de ene of de andere richting. Bij de Taliban bijvoorbeeld leidt het uitschakelen van het zintuiglijke echt tot obsessies. En obsessies eindigen een zeldzame keer in het genie, maar meestal in de hel. Als zintuiglijke ervaring werkelijk geblokkeerd wordt, ben je geen mens meer. Sterker nog: die obsessie kan leiden tot zelfvernietiging, daar bestaan genoeg voorbeelden van. De liefde, ja, wat wil je dat ik daarover zeg? Dat is zo complex en zo nodig, zo vruchtbaar en zo fataal. Laat het me zo stellen: de liefde kan voor mij geen schilderij vervangen. Ik ben vijftig nu en al vijfenveertig jaar bezig met het zoeken naar een beeld van troost, een beeld dat me troost kan bieden. Ook als alles me afgenomen wordt, dan nog kan ik functioneren. Maar als men me de mogelijkheid zou afnemen om een beeld te zoeken, dan heeft het voor mij geen zin meer. En daar gooi ik het andere niet weg mee, nee, integendeel. Al het andere, de liefde, enzovoort, dat helpt me om dat beeld te zoeken, om dat schilderij te maken. Ik ben verliefd op het leven en op wat dat leven me biedt. Als een liefdesrelatie doodgaat, dan is dat een ramp, ik kan het weten. Maar als mijn relatie met het schilderij doodgaat, dan ben ik zelf dood. Want dan is het licht dood. Dan mogen ze de zuurstofkraan dichtdraaien. Juist, ik ben niet altijd aan het schilderen, dat is waar. Maar je blijft intussen wel schilder, vierentwintig uur op vierentwintig. Het schilderen zelf is maar een onderdeel in het hele proces. Tijdens het schilderen zelf denk ik dat alle zintuigen meespelen, het ene ogenschijnlijk prominenter dan het andere. Bij Schubert lijkt de klank het belangrijkst, bij Monet de kleur, bij Rodin de tastzin. Maar bij het afsterven van hun zintuigen gaat eigenaardig genoeg de creativiteit niet achteruit. Monet was praktisch blind en maakte meesterwerken. Beethoven werd doof en schreef sublieme muziek. Daarom denk ik dat alle zintuigen meespelen, onmeetbaar doorheen elkaar. Ik kan soms uren over een schilderij wrijven, aan de verf ruiken. Ooit ben ik in het Rijksmuseum van Amsterdam aan de deur gezet omdat ik over een Rembrandt zat te wrijven. In het Prado heb ik ooit een Goya gestreeld, een onwaarschijnlijke zintuiglijke sensatie. Spiegelglad is zo’n schilderij, behalve op de plekken waar Goya bloed schilderde. Ook de geur van een werk kan overweldigend zijn, zelfs van werken die honderden jaren geleden geschilderd zijn. Het zintuiglijke leidt automatisch tot sensualiteit. Het overkomt me naar een schilderij te luisteren, mijn lijf in te smeren met verf, te ruiken aan een doek, met de ogen dicht aan de huid van een schilderij te voelen, te masturberen in de verf. Al die sensualiteit leidt tot verwondering. Al moet je dan wel heel hard opletten dat het sensuele niet sentimenteel wordt, want dat beperkt ons dan weer. *
Ik vrees dat ik geen enkel zintuig zou kunnen missen. Geen enkel. En moet ik dan toch kiezen, dan zou ik het zintuig kiezen dat het minst controleerbaar is. Mijn ogen kan ik dichtdoen, mijn oren dichtstoppen. Maar geur moet je lijdzaam ondergaan, meestal toch. Bijvoorbeeld in een hospitaal, in een restaurant, op straat, noem maar op. De geur is agressief, je hebt er nauwelijks vat op. Hij ontsnapt ons, meer dan andere zintuigen. De stank van een kaas kan je doen watertanden, maar als je vriendin die stank zou produceren, dan loop je weg van haar. Misschien is het beter om met een dood zintuig geboren te worden dan om het onderweg te verliezen. Wie met zo’n handicap geboren wordt, is in zekere zin nog bevoorrecht. Want de andere zintuigen zullen zich dan zodanig ontwikkelen dat ze dat gemis tot op zekere hoogte zullen compenseren. Maar als je onderweg blind wordt, of doof, of verlamd in je tastzin of je smaak, dan zit je niet alleen met een enorm verdriet maar zal alle informatie die je via dat zintuig opgevangen hebt ineens stilstaan. Ik kan me voorstellen dat veel mensen dat haast ondraaglijk vinden. * Ooit woonde ik bij een oude blinde man. Terwijl ik schilderde kwam hij soms naast mij zitten en vroeg hij me wat ik precies schilderde, hoe de kleuren waren, wat een landschap was. Hij kon niets zien, maar via mij luisterde hij naar het schilderij. Het waren prachtige momenten, die me enorm veel geleerd hebben. Ook dat het oog slechts de opvang was van een beeld van buitenaf, maar dat de betekenis van het gekozen motief zich vooral in de geest afspeelde. Op een dag gaf ik hem een tekening, een portret van mijn eerste lief. Na zijn dood vond men de tekening scheef opgehangen boven zijn bed. Nooit had hij de tekening gezien, jaren heeft hij eronder geslapen en er wellicht veel aan gedacht. Ooit ontmoette ik een rijke man die een grote kunstcollectie bezat. In de eethoek van zijn West-Vlaams paleis hing een prachtig vroeg schilderij van Francis Bacon, net boven de tafel waar de man iedere morgen een eitje at. Ik vroeg hem: ‘Hoe kan dat dan, elke dag je eitje eten onder dat verschrikkelijk prachtige schilderij?’ ‘Och,’ antwoordde hij, ‘dat zie ik al lang niet meer.’ Was de oude blinde man het gelukkigst? Misschien. Maar dat doet niet ter zake. Hij was in elk geval het rijkst. Ik geloof niet in geluk, zoals ik ook niet in een paradijs geloof. Ik zou me daar dood vervelen. Momenten van geluk, ja, die heb je, maar dat zou ik liever vreugde noemen. Misschien zijn de mooiste momenten in het leven die waarop je de dingen die je waarneemt verrukt met iemand kunt delen. Geluk bestaat trouwens maar als er ongeluk is. Zoals het wit het zwart in zich draagt. En niets is eeuwig, gelukkig maar. Een paradijs, reïncarnatie, de eeuwige zaligheid, enzovoort, dat is gewoon vulgair en idioot. Ik kan niet begrijpen dat mensen dat nastreven. Mochten ze nu nog de hel nastreven, dat zou ik kunnen snappen. Want dat veronderstelt nog mogelijkheid tot revolte, misschien. Maar een eeuwige hemel, de hemel bespare het ons.
Ach ja, allicht is het allemaal begonnen uit angst voor het onbekende. Wat ik trouwens op zich niet negatief vind, integendeel, want angst dwingt je tot nadenken. Maar als angst je alleen maar in de armen van een zelfgedroomde collectieve zaligheid stuurt, nee, dan liever de eenzaamheid.