1
Over het schilderen 1997 (?) Genoteerd van origineel / klad
Ook ben ik schilder geworden wegens mijn ongeloof in de doeltreffendheid van fysiek geweld. Hoewel agressie me als uiting, expressie van emoties evident lijkt, heb ik er nooit in geloofd of beter, overtuigd geweest. Ik denk niet dat – alhoewel het me lokt – fysieke agressiviteit per se uit domheid of machteloosheid ontstaat, integendeel, je kan het op een intelligente, zelfs sublieme wijze aanwenden. Maar de resultaten ervan zijn ontgoochelend, onbevredigend, kortstondig, negatief meestal. Een deel van mijn agressie uit ik schilderend. Ik schrijf wel een ‘deel’ want een schilderij bestaat nooit uit 1 emotie, ontstaat nooit uit 1 deel van onze emoties. Een schilderij drukt me integraal uit, ttz in mijn totaliteit van mijn voelen en denken. Bepaalde emoties of ideeën kunnen een aanleiding zijn en een overwicht nemen in het werkproces en het resultaat; maar een te geladen eenzijdigheid wordt vlug saai. *** Ik hou van het schilderij dat me uitdrukt als mens, meer dan van het schilderij dat me uitdrukt als kunstenaar. Als ik haat of liefde ervaar kan ik dat beter en grondiger en blijvend uitdrukken in een schilderij, dan er dagen over te praten of te schrijven. Tenslotte verdwijnt mijn haat of mijn liefde, maar in het schilderij is het gebleven. Als getuige? Als symbool? Als vrucht van een belevenis? Voor mij heeft het dan geen zin meer, maar anderen kunnen het afstandelijker van mijn belevenis – die ze niet kennen – bekijken en er zichzelf in terugvinden, er zichzelf in projecteren. *** Ik kan van een schilderij houden als ik er mijzelf in terugvind. Een goed schilderij is altijd een spiegel waarin je iets weerspiegeld ziet dat in jezelf zit, iets dat je herkent zonder het ooit waargenomen te hebben en toch wetend dat het heel diep in jezelf verborgen zit. Een goed schilderij herken je omdat je er jezelf in herkent. Het ‘uit’ je. Het raakt je op oncontroleerbare manier. Je weet niet het hoe of waarom, zelfs al pogen wetenschappers en kunsthistorici etc... dat te bepalen. Waarom, welke zin heeft het het sublieme in de mens en de kunst te willen analyseren? Zielige ijdelheid. *** Ik ben niet alleen schilder omdat het schilderen mijn enige manier van uiten, van communiceren is. Het is natuurlijk zó en dat ervaarde ik heel vroeg. Ik heb geen andere weg gevonden om me in het systeem te handhaven dan door de uiting via het ‘beeld’; maar ook ben ik schilder (geworden) uit strategie, drang tot zelfbehoud en tezelfdertijd uit subversie.
2 De strijd tot zelfbehoud is inherent aan elk levend wezen, alsook de mens. Het schilderen beschermt me, niet alleen defensief, maar ook offensief. Mijzelf en misschien enkele anderen. Alleen de kunstenaar is in staat zo consequent en compromisloos iets te creëren dat de wereld, de mens helpt en beter maakt (een bescherming tegen de vreesaanjagende leegte van de domheid). Ook helpt het me vooruit in mijn visie op mijzelf en de dingen, situaties etc... Ik voel mezelf een guerrillastrijder en goed weet ik dat de meeste schilderijen die ik maak helemaal niet passen in de nette, machtige, idiote collecties (het woord alleen al drukt de idiotie uit) waar ze via de commercie terecht komen. Ik denk dat, of ik hoop althans dat de dag dat zo’n mens, zo’n collectioneur eens beseft wat het schilderij eigenlijk tegen hem schreeuwt, zijn wereld plots zal stilstaan. IJdele hoop natuurlijk. Het enige nut van het gros der collectioneurs is dat ze voor een soort bewaring, bewaking, bescherming en verzorging van de werken instaan door de eeuwen heen. Een schilderij kán niemand toebehoren, hoeveel geld er ook voor neergeteld wordt. Net zoals de aarde, de lucht, het leven niemand kan toebehoren alzo ook niet de geest, de ziel, waarvan het schilderij toch een uitdrukking is. Ik denk dat het kunstwerk als menselijke creatie een van de weinige onverhandelbare producten is. Kunst is gewoon, zoals het zonlicht is, zoals de lucht is, zoals god is. De handel ervan is een handel er rond zoals er een handel bestaat rond alles. *** De geest zit in het schilderij. Het hangt van de kijker af de geest (die hijzelf of een deel van hijzelf is) te ontmoeten. Velen blijven kijken naar mijn schilderijen als naar een opeenhoping van verf op een linnen doek, zoals naar een symfonie luisteren als een opeenvolging van klanken, al dan niet harmonieus gerangschikt. *** Door te schilderen ontsnap ik aan alle regels die al dan niet artificieel gehandhaafd worden in om een systeem (op alle vlak) probleemloos te laten functioneren. Ik maak iets dat onvoorzienbaar is, waar geen regels voor bestaan, aan geen wetten onderhevig. Het zijn uitzonderingen die geen enkele regel bevestigen. *** Tenslotte ben ik een ketter. Daar waar pausen gecreëerd worden, moeten ketters tekeer gaan. Alleen de ketters helpen, alleen de ketters bevrijden. Alleen de ketters zalven. Alleen de ketters zijn tot liefde in staat, omdat ze vrij zijn, kwetsbaar en toch ongrijpbaar; hoe men ze ook radbraakt, wringt, verbrandt, vierendeelt en nog van al dat moois. Het idee van bevrijding, de geest van verzet tegen de halsstarrigheid van de domheid, de hoop, het geloof in zichzelf, de uitstraling van het werk is niet te breken omdat het niet over een product gaat, maar over onze eigenste, diepste, intiemste ik; ons oerbewustzijn dat niet aan banden kan gelegd worden. ***
3 Wat heeft schoonheid te bieden zonder meer? Wat is het verschil tussen een prachtig landschap dat je bewandelt en een prachtig geschilderd landschap? Soms weet ik het niet. Wat biedt het schilderij meer. Kan het bekijken van een subliem landschap in de natuur ook niet als kunstervaring beschouwd worden? Kan dat ook niet de kijker in zijn totaliteit uitdrukken? Zonder dat er kunst en vervorming bij te pas komt? *** Heel lang heb ik het woord ‘risico’ in verband met het schilderen belachelijk gevonden. Dat in vergelijking met de risico’s die bv motorracers, huurlingen, bergbeklimmers, avonturiers inde jungle etc... namen voor hun passie en leven. Of gewoon voor het geld. Vroeger was ik daar blind voor, of misschien overmoedig, of te sterk, ik weet het niet. Het schilderen gaf me daarentegen een gevoel van veiligheid, hoe tegendraads en onverwacht ik ook schilderde. Ik was een schilder en dus ongenaakbaar... Nu besef ik de risico’s van de schilder. Ik denk dat ik evenzo met mijn leven speel als de motorracer die probeert aan nog grotere snelheid een bepaalde bocht door te racen. Het is minder spectaculair natuurlijk, een schilder die de extreme grenzen van zijn creativiteit altijd tracht te verleggen; maar vanaf een bepaald niveau staat de waanzin, de depressie, de uitputting (fysiek en psychisch) toch op de loer. En de foputen worden even zwaar betaald als voor de motorracer als voor de schilder. De risico’s beginnen daar waar de persoonlijke grenzen overschreden worden, en niets meer (bagage, kennis, virtuositeit, verleden in het algemeen, innerlijke rijkdom, talent, kracht, etc...) voor de veiligheid kan instaan. Het is werken zonder valnet, zonder nooduitgang, zonder levensverzekering. Tenslotte wat is een verlamde motorracer die een levensverzekering trekt? Wat is een schilder die blijft hangen bij een veilige verworvenheid en er een levensonderhoud van maakt? *** De schilder en de wanhoop. De ontoereikendheid van het schilderen om de geest, de ziel te vatten. Ik heb geen vat op wat ik schilder in die zin dat het schilderij dat ik maak mij altijd onbekend is. Ik maak altijd iets anders dan wat ik verwacht. De verwachting is er, alhoewel ik niet weet wat of hoe. Ik weet nooit wat ik zal schilderen en toch is er een vaag beeld in me, een vage verwachting waaraan tenslotte absoluut niet beantwoord zal worden. Ik werk en ploeter en knoei op weg naar iets en plots staat er een beeld, dat ik nooit gezien heb, dat ik dus met niets kan vergelijken; het is mij onbekend en het is niet wat ik ‘beoogde’ en toch staat het er en komt het uit mij en het licht ervan slaat mij vlak in het gelaat. Wat nu? Het is een heel intieme vervreemding. De schilder en zijn vreemd schilderij dat mij ‘herkent’ na wachten en twijfelen en gokken (het is niet wat hij wou), maar aanvankelijk niet kan erkennen. Het komt zo diep uit mij dat het andere kanalen neemt om eruit te geraken. Zo wil je bv een landschap schilderen en je eindigt met een gevolde gekruisigde.
4 Ik heb schilderijen geschilderd, waarvan ik voelde dat ze trilden en spanden en diep sloegen; maar waarvan ik me later bewust werd wat ze me in het gelaat schreeuwden, of fluisterden. Ik koos niet die schilderijen te maken, zij kozen door mij gemaakt te worden. En soms spreken ze, terwijl ik nog verdooft door het gevecht, verblind door het zoeken naar licht, hen niet kan horen, voelen of zien. Wie weet hoeveel goede schilderijen een schilder vernietigt op zijn koppige en waanzinnige en soms blinde zoektocht? En wie weet of het eindresultaat, het eindpunt, de definitieve gestalte, het punt waar de schilder besluit te stoppen, het belangrijkste moment van het schilderij, wel wie weet of dat wel de beste gestalte is van al de gestaltes die het schilderij aangenomen heeft en verdwenen zijn; en die alleen tot tussendeur gediend hebben voor deze laatste, definitieve vorm. Daar voel ik mij het kanaal; terwijl ik misschien de Messias wil zijn. Het schilderij wint altijd. De schilder is een stupide, sprakeloze en monstrueuze ‘baarmoeder’.