M A S TERS Royal
Academy
of
Fine
Arts,
Antwerp
—
Artesis
University
College
2010
Colofon TR 11/04 Masterboek 2010-2011 Auteurs : Masterstudenten 2010-2011 Concept & samenstelling : Nico Dockx & Jan Mast Departementshoofd : Eric Ubben Coördinatie bijdragen Masters Beeldende Kunsten : Els Van den Eynden Coördinatie bijdragen Masters Conservatie en Restauratie : Veerle Van der Linden, Apie Neven Coördinatie presentatie Masters Beeldende Kunsten : Peter Bosteels Speciale dank aan : Artesis Hogeschool Antwerpen
Track Report is het cahier voor onderzoek in de beeldende kunsten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen - Artesis Hogeschool Mutsaardstraat 31, 2000 Antwerpen, www.track-report.be Verantwoordelijke uitgever : Eric Ubben Redactie : Thomas Crombez, Bert Danckaert, Els De bruyn, Nico Dockx, Jan Mast, Sylvie Vandenhoucke Hoofdredactie : Johan Pas Coördinatie : Els De bruyn Grafisch concept : Jan Mast — in dialoog met Nico Dockx & Lieve Laporte Grafische vormgeving : Jan Mast, Gent, 05.2011 Drukwerk : GuidoMaes.Printingdeluxe Oplage : 500
D/2011/411/4 NUR646 ISBN 9789490521134
M A S TERS 2010
M A S TERS 201
M A S TERS 20
M A S TERS 2
M A S TERS
M A S TER
M A S TE
M A S T
M A S
M A
M
01
02
02
03
03
03
03
04
hun behuizing. In de eerste plaats worden
<
in deze scriptie een aantal voorbeelden
Masterproef
aangehaald uit de praktijk die duiden op bepaalde interacties tussen de behuizing
“Het onderzoeken en behandelen van twee
en
de
daguerreotypieplaat.
Daarnaast
fotobuttons.”
worden er een aantal experimenten uitge-
Fotobuttons of “simili-emaille” in het Frans,
een behuizing op de daguerreotypieplaat
waren een populair fenomeen aan het begin
en het volume van de atmosfeer binnen
voerd om de invloed van het materiaal van
van de 20e eeuw. Vanaf 1900 werden foto-
in de behuizing verder te onderzoeken.
buttons populair in de Verenigde Staten. Hun
De
populariteit verspreidde zich vervolgens
met voltammetrie. Deze techniek werd nog
naar Engeland en Frankrijk waar zij tussen
niet eerder toegepast om daguerreotypie-
experimenten
worden
geanalyseerd
1910 en 1920 hun hoogtepunt beleefden. Een
behuizingen te evalueren. De experimenten
fotobutton bestaat uit een ronde of ovalen
zullen uitwijzen of voltammetrie hiervoor een
foto, geperst rond een metalen bolle mal,
geschikte techniek is. Er wordt een werkpro-
waarover een coating is aangebracht. Ze
tocol opgesteld dat gebruikt kan worden bij
doen denken aan fotokeramische objecten
latere experimenten.
waarvan men een zo goed mogelijke imitatie wou maken. Al snel werd daarom de naam “simili-emaille” of “fake-email” gebruikt. In deze masterproef werden twee fotobuttons onderzocht. Beide objecten hadden een spanningsscheur, veroorzaakt door het krimpen van de coating. Bij één fotobutton stond deze scheur volledig open. Om een betere kennis van de samenstelling van de materialen te krijgen werden de buttons geanalyseerd met FTIR en XRF. Verschillende mogelijke behandelingen werden uitgetest op stalen om uiteindelijk tot een geschikte behandeling te komen.
SCRIPTIE “Een onderzoek naar de interacties tussen daguerreotypieplaat, behuizing en atmosfeer binnen de behuizing en het gebruik van voltammetrie als analysetechniek.” De daguerreotypie behoort tot één van de eerste fotografische technieken. Nadat een daguerreotypieplaat ontwikkeld was, werd de plaat meestal in een behuizing geplaatst. Deze behuizing diende niet enkel en alleen als een decoratieve omlijsting voor het beeld, maar vormde een bescherming door de plaat af te schermen van zijn omgeving. Tijdens de samenkomst van het Joint Network on Daguerreotypes te Antwerpen in april 2010 kwam er echter een probleem naar voren. Uit de ervaring van de verschillende foto- en metaalrestauratoren die deel uitmaakten van deze groep, bleek dat een aantal daguerreotypieplaten
schadekenmerken
vertoonden die gelinkt konden worden aan
04
05
05
05
05
05
05
06
07
07
07
07
08
08
09
10 & 61
11
<
SCRIPTIE
Masterproef
“De ontwaarding van affiches door een aangetast geheugen. De opbergingsproble-
De objecten behandeld in het kader van
matiek in beeld met een schade-inventaris
de masterproef hadden een uiteenlopende
van een recent gecentraliseerde collectie
problematiek op materiaaltechnisch vlak.
affiches.”
Echter bij elk van de objecten bleek het een aandachtspunt om een behandelingsstrate-
De technische vooruitgang tijdens de in-
gie met een minimum aan vocht, wegens te
dustriële revolutie samen met een artistieke
grote vochtgevoeligheid van de dragers en /
impuls leidde op het einde van de 19de eeuw
of media, uit te stippelen.
tot het ontstaan van affiches. De primaire functie van affiches als boodschapover-
Het eerste object uit 1869 uitgevoerd door
brengers aanvankelijk gekoppeld aan het es-
F. Arsant is een ingelijst kunstwerk met een
thetische, maakt dat dit medium geleidelijk
emotionele waarde, uitzonderlijke presen-
geheel autonoom telkens de aandacht blijft
tatie en een gevoelige tekentechniek. Een
trekken tot op heden.
ontmanteling van de inlijsting was noodzakelijk om de vooraf bepaalde leesbaarheid
Als onderdeel van het culturele patrimo-
te verhogen en het degradatieproces van de
nium krijgt de grote hoeveelheid affiches
diverse papieren dragers te stabiliseren.
voornamelijk
een
documentaire
waarde
toegeschreven. Deze eerder onderwaardeEen ander object is een historisch archief-
ring maakt dat ze meestal qua preservatie,
document rond de dood van Franciscus
conservatie en restauratie voorrang moeten
Anneessens in 1719 dat bewaard wordt in
geven aan voornamere kunstwerken zoals
de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience.
tekeningen en prenten.
Het betreft een verzamelboekje dat naast
11
gedrukte ook met ijzergallusinkt geschreven
De literatuur toont aan dat hun fabricage-
informatie bevat. Het is dit laatste dat het
materiaal doorgaans een lage kwaliteit
grootste probleem vormt aangezien dit door
heeft waardoor het essentiële stabiele
ernstige inktvraat is aangetast. Hierdoor
geheugen van deze papieren dragers sneller
werd de leesbaarheid en raadpleegbaarheid
onderhevig is aan externe invloeden. Hoewel
als archiefdocument onmogelijk gemaakt.
affiches niet het doel hadden een duurzaam
Om het boekje al zijn historische informatie
leven te leiden zal de soms onherroepelijke
terug te laten prijsgeven en het bestendiger
degradatie dit zeker doen. De opberging als
te maken tegen manipulatie dienden waar
een belangrijk onderdeel van de preservatie
nodig de losse fragmenten terug gerecon-
is essentieel voor de fragiele affiches en
strueerd en de verzwakte zones verstevigd
vaak de enige optie om hun levensduur te
te worden.
verlengen en hun waarde te behouden. De zeer grote hoeveelheid en het formaat van
Het laatste object is een ingelijste kaart met
affiches dat geregeld groter is dan de voor-
historische informatie over “De belegering
ziene opbergsystemen maakt de opberging
van de stad Hulst” in 1645, vermoedelijk uit
niet evidenter om de schademechanismen
de 17de eeuw uitgevoerd door A. Santvoort.
te beperken. Een weinig optimaal opberg-
Het grafische document met een emotionele
systeem kan zelf de aanleiding vormen tot
waarde als familiestuk heeft grote afmetin-
schade en verdere aantastingen.
gen, is gekleefd op een textiel en is niet meer volledig. De leesbaarheid is verstoord
Aan de hand van een bestaande collectie
door fragmentatie, verzuring en dominante
affiches werd er gepeild naar het effect van
vroegere retouches. Wegens het risico tot
de opbergwijze op de affiches. De affiche-
toenemend verlies van beeldinformatie bij
collectie in kwestie is een recent samenge-
een uitgebreide, tijdrovende behandeling
stelde collectie in het AMVC-Letterenhuis te
werd gekozen voor een minimale interventie.
Antwerpen met de drie meest toegepaste opbergsystemen nl. horizontaal, vertikaal of opgerolde bewaring. Door middel van een schade-inventaris wordt de specifieke degradatie bij affiches ten gevolge van deze
systemen aangetoond en verduidelijkt. Deze resultaten leidden tot het formuleren van aanbevelingen en richtlijnen voor een meer optimale, uniforme en duurzame opberging van de affichecollectie. Een marktonderzoek naar beschikbare bewaarsystemen verdedigt de haalbaarheid tot het effectief uitvoeren en garandeert meer behoud van affiches voor de toekomstige generatie.
11
12
12
12
13
13
13
Vandaag de dag worden er grote vragen
<
gesteld bij de bewaar- en beschermkwalitei-
Masterproef
ten van deze 19de eeuwse materialen.
Mijn eindproject omvat verschillende soor-
materialen vaak vervangen door moderne
Daarom worden deze oude technieken en ten ingelijste grafische documenten die een
materialen en ophangsystemen. Toch is het
grondig onderzoek vereisen qua bewaring
onze rol als conservator / restaurator om res-
en presentatie.
pect te hebben voor het object in zijn geheel
Het eerste object is een 19de eeuws ingelijst
als reflectie van een bepaalde tijd.
pastelportret van een jonge vrouw. Dit werk
Dit onderzoek zal ik voeren door te ver-
is vervaardigd met losse grafische media
wijzen naar objecten uit mijn masterproef
en heeft o.a. daarom een specifieke bena-
en naar objecten die ik onderzocht uit de
dering nodig. In verband met mijn scriptie
collectie van het prentenkabinet van het
moest er een oplossing gezocht worden om
Koninklijk Museum van het Leger en de
een historisch correcte oplossing te vinden
Krijgsgeschiedenis te Brussel.
betreffende de bewaring van de montage en
Er wordt onderzocht in welke mate het
inlijsting.
mogelijk is de schadefenomenen te neu-
Vervolgens werd mij een gekleurde grafische
traliseren, zonder afbreuk te doen aan de
prent “le baiser à la derobée”, naar een werk
historische opbouw van het ingelijste werk.
van Fragonard, toevertrouwd. Deze bevatte een grote microbiologische aantasting aan
Er moet een beslissing genomen worden in
de voorzijde. Hierbij is een doorgedreven
welke mate de historische opbouw belang-
onderzoek naar de schimmel nodig. In ver-
rijk is voor het werk. Bij deze zal er verwezen
band met de toestand en de waarde van het
worden naar de hedendaagse ethische
werk werd er gezocht naar een passende
normen rond conservatie en restauratie.
restauratie -ingreep. Tenslotte werd er een reeks van preventieve behandelingen uitgevoerd op een reeks van
13
vroeg 20ste eeuwse ingelijste objecten, afkomstig uit het museum van Diksmuide. Het
betreft
vijf
aquareltekeningen
van
Ketty Gilsoul-Hoppe en één werk van A. Crespin. De voornaamste schadekenmerken hebben te maken met oude en slechte montagetechnieken.
Scriptie “Een historische compositie: de conservatieproblematiek van 19de eeuwse ingelijste werken op papier.” Een inlijsting heeft verschillende doelen: het beschermt, bewaart en presenteert een ingesloten object. In tegenstelling tot de conservatie en restauratie van schilderijen en oude foto’s is er binnen de papierrestauratie slechts weinig onderzoek gevoerd naar de behandeling van ingelijste grafische documenten. Naast een inlijsting bevatten deze ook een passepartout, een specifiek montagesysteem en een rugkarton met een mogelijke (kunst-) historische relevantie. In mijn onderzoek probeer ik me te beperken tot 19de eeuwse Belgische objecten.
14
15 & 45
15 & 45
15 & 45
15 & 45
15 & 45
15 & 45
15 & 45
15 & 45
16
17
17
17
17
18
18
18
18
18
19
19
19
19
19
19
20
20
21
21
21
21
21
21
22
22
22
22
22
22
23
<
van graffiti, zoals we die nu kennen is in de
Masterproef
wordt graffiti steeds meer als kunstvorm
20ste eeuw verder ontwikkeld. Vandaag erkend en kan men dit beschouwen als de “De conservatie en restauratie van een
hedendaagse muurschilderkunst.
18de eeuwse afgenomen muurschildering.”
Om deze kunst in sommige gevallen te
Deze muurschildering stamt uit het laat-
afname van graffiti. Deze afname kan
ste kwart van de 18de eeuw en bevond
indien gewenst tentoongesteld worden
behouden, kan men overgaan tot een
zich op de schouwmantel in het huis van
in een museum. Op deze manier worden
de voorlaatste Drossaard van Peer.
de twee oude technieken herenigd tot één
De muurschildering, leed zware schade
nieuwe techniek. Is hier behoefte aan, ja
door een ontploffing in de kachel in
of nee? Is dit een verantwoorde ingreep?
1968, waardoor met name de onder-
Op deze vragen wordt dieper ingegaan.
zijde zich in een extreem slechte staat
Om tot de afname van graffiti te komen
oppervlak
worden de termen graffiti en afname
werd destijds geëgaliseerd met mortel
apart besproken en onderzocht. Dit om
en overschilderd met olieverf net zoals
een duidelijk beeld te krijgen van wat men
bevond.
Het
beschadigde
de originele verflaag. In november 1969
hieronder verstaat, wat hun geschiede-
werd
afgenomen
nis is en onder welke vorm men deze
omdat de muur aan verbouwingswerken
twee technieken terug kan vinden in een
de
muurschildering
onderworpen werd. De muurschildering
museum. Vervolgens wordt er ingegaan
werd op een nieuwe drager geplaatst
op het materiaaltechnisch onderzoek wat
van voornamelijk gips. Uiteindelijk kwam
uiteindelijk leidt tot de uitvoering van een
de muurschildering in het depot van het
graffiti afname.
Openluchtmuseum Bokrijk terecht waar het tot en met oktober 2010 gestockeerd werd. Vanaf oktober 2010 werd gestart met een historisch en materiaaltechnisch onderzoek en de conservatie en restauratie werkzaamheden. De restauratie bestaat onder andere uit het verwijderen van de oude drager en het plaatsen van een nieuwe drager, het verwijderen van de overschilderingen zodat de originele schildering weer zichtbaar wordt, het fixeren en consolideren, het herpositioneren van de loszittende delen en het verwijderen van de vergeelde vernis. Vervolgens wordt de optie voor de invullingen en retouche besproken en uitgevoerd. Na de conservatie en restauratie gaat de afgenomen muurschildering weer terug naar het Openluchtmuseum Bokrijk.
Scriptie “Graffiti on the move. Technisch en ethisch onderzoek naar het behoud van graffiti door middel van een afname om het in een andere context te plaatsen.” Zowel graffiti als afnamepraktijken vinden hun oorsprong in de oudheid, maar de techniek van afnames werd verder ontwikkeld in de renaissance en de techniek
23
24
25
25
25
25
25
25
26
26
26
27
27
27
27
27
28
28
28
28
29
29
29
29
29
30
<
Scriptie
Masterproef
“Conservatie- en restauratiebehandelingen op gelamineerde foto’s en de ethische
“Corrosie op de drager – Lacunes in de
vraagstukken die ze opwekken”
beeldlaag: Het behandelen van aan elkaar gerelateerde schadekenmerken op
Het lamineren van kunstfoto’s is een
ferrotypieën”
presentatietechniek waarbij een transparante, zelfklevende kunststoffolie op
Een ferrotypie bestaat uit een beeld
het oppervlak van de foto, dus op de
gevat in een collodium- of gelatinelaag,
beeldlaag, wordt aangebracht. De foto-
op een goedkope zwart- of bruingelakte
graaf kiest ervoor deze afwerking op zijn
ijzeren drager. De ferrotypieën die in dit
werken toe te passen, vanuit esthetische
onderzoek worden behandeld, bevatten
of praktische overwegingen.
een onderbelicht collodiumnegatief als
Aangezien het lamineren van foto’s nog
beeldlaag en dateren allebei uit de peri-
maar sinds kort wordt toegepast, zijn nog
ode tussen 1854 en ca. 1900.
niet alle mogelijke schade- en veroude-
Een lacune in de beeldlaag kan storend
ringskenmerken van gelamineerde foto’s
zijn bij het aanschouwen van een fotogra-
bekend. Daarnaast roept het dilemma om
fisch object of de afbeelding ervan. Dit
een beschadigde gelamineerde foto al
is omdat de lacune de informatie op, en
dan niet te behandelen, heel wat vragen
de eenheid en de esthetiek van het beeld
op omtrent de conservatie-restauratie-
verstoort. Bij voorkeur wordt deze lacune
ethiek. Indien er ten slotte toch wordt
opnieuw ingestukt.
beslist om over te gaan tot het conserve-
Wanneer ferrotypieën lacunes in de
ren/restaureren van een beschadigde ge-
beeldlaag vertonen, zal dit echter over-
lamineerde foto, is er bovendien nog niet
wegend gepaard gaan met corrosie op
geweten hoe de verschillende materialen
de blikken drager. De moeilijkheid om
van dit foto-object zullen reageren op een
corrosie op ferrotypieën te behandelen
specifieke behandeling.
bestaat erin dat een ferrotypie een ge-
Dit scriptieonderzoek tracht enerzijds cruciale
30
laagd object is, waarbij er altijd collodium
enkele
grenst aan de plek waar de corrosie zich
kenmerken betreffende de materialen die
materiaaltechnische
bevindt. De uitgekozen corrosiebehan-
aangewend worden bij het lamineren van
deling moet dus met zulk een product
foto’s, duidelijk te formuleren. Anderzijds
gebeuren of zodanig worden uitgevoerd,
wil het enkele praktische mogelijkheden
dat het de omringende collodiumlaag niet
omtrent
conservatie-/restauratiebe-
aantast. Er zijn slechts enkele teksten
handelingen
onderzoeken,
gepubliceerd over het instukken van
vervolgens te toetsen aan de ethische
om
deze
lacunes in de beeldlaag van ferrotypieën.
vraagstukken en standpunten die hierbij
Deze vermelden echter niet of in maar erg
een rol spelen. Dit gebeurt respectievelijk
beperkte mate hoe corrosie op de blote
aan de hand van een praktisch onderzoek,
drager, in de beeldlacune, gestabiliseerd
uitgevoerd op teststalen, en een interview
of verwijderd moet worden vooraleer de
dat wordt afgenomen van museummede-
lacune kan worden ingestukt.
werkers met een relevante specialisatie.
Na het uitvoeren van een kunsthistorisch en materiaaltechnisch onderzoek naar de twee historische ferrotypieën, wordt er in dit onderzoek eerst gezocht naar een geschikte behandeling om corrosie op ferrotypieën te verwijderen. Vervolgens wordt er een manier gezocht om de lacunes in de beeldlaag in te stukken, en wordt er gekeken welke corrosiebehandeling bij voorkeur gecombineerd kan worden met welke instukmethode. Deze onderzoeken gebeuren door middel van een literatuurstudie en op empirische wijze.
31
31
uitvoerde. De bestaande informatie vul
<
ik aan door de hedendaagse staat van
Masterproef
bewaring te analyseren. En een terugkoppeling te maken met de hedendaagse
Dit academiejaar kreeg ik twee heel diverse werken voor een conservatie/ restauratiebehandeling.
Met als rode
draad de zeer zware beschadiging van deze werken. Deze zware beschadigingen verstoorden de leesbaarheid van beide werken. De problematieken waren echter zeer divers daar het om een werk op paneel en een werk op doek ging. Bij de restauratie van het paneel werd de leesbaarheid verstoord door de voorgaande restauraties die zeer duidelijk zichtbaar aanwezig waren en door de vele lacunes in de picturale laag. Ik werd geconfronteerd met zeer typerende schadeverschijnselen. Het fixeren van de verflaag, verwijderen van overschilderingen en oude retouches, het aanpassen van al bestaande vullingen zijn slechts enkele handelingen die aan bod kwamen tijdens deze restauratie. Bij het werk op doek, dit betreft een wandbespanning,
ging
het
om
een
verderzetting van een restauratie, hierbij
31
werd
er
XRF-onderzoek
toegepast,…
dit zijn slechts enkele handelingen die werden uitgevoerd voor deze restauraties.
Scriptie “Bernard Janssens en zijn restauraties.” Bij restauratie van schilderijen komen we meer en meer kunstwerken tegen waarbij er al oude restauraties aanwezig zijn. Het is dan ook interessant om deze oude ingrepen eens van naderbij te bekijken en een terugkoppeling te maken met de hedendaagse visie en aanpak van de aanwezige problematieken. Het doel van mijn scriptie is een inzicht krijgen in de toegepaste technieken en de hedendaagse staat van bewaring van deze werken te evalueren. Ik heb mij toegelegd op enkele restauraties uitgevoerd door Bernard Janssens, een veelzijdig kunstenaar en restaurator, vooral werkzaam als restaurator tijdens het interbellum. Hierbij maak ik gebruik van de originele foto’s voor behandeling gemaakt door Bernard Janssens zelf en zijn beschrijving van de restauratie die hij
restauratie-ethiek.
32
32
32
32
33
33
33
34
34
34
01
Elise Aelvoet aelvoetelise@hotmail.com
s
02
Mori Ayumi hello-nasty79@hotmail.co.jp
b
03
Stijn Bastianen stijn _ het _ konijn@hotmail.com
vg
04
Marian Becker marianbecker@hotmail.com
cr
05
Anneke Blennerhassett anneke.blennerhassett@gmail.com
vg
06
Wouter Bloemen pixelcounter@gmail.com
mv
07
Ruben Boeren ruben _ boeren@hotmail.com
s
08
Vera Bohnen verabohnen@skynet.be
gv
09
Jonas Bollaert jonasertje@hotmail.com
s
10 & 61 Cristian Bors cristiansensen@yahoo.com
b
& Marius Ritiu ritiuacum@yahoo.com
b
11
Chantal Brughmans chantalbrughmans@hotmail.com
cr
12
Lien Campo lienemeintje@hotmail.com
il
13
Oliver Claes oliver _ claes@hotmail.com
cr
14
Tine Colen tinecolen@hotmail.com
s
15 & 45 Willem Corten info@willemsarah.be & Sarah Marks info@willemsarah.be
is f
16
Brun Croes brun.croes@gmail.com
iv
17
Helene Daems lenadaems@gmail.com
f
18
Anneleen De Causmaecker anneleendecausmaecker@gmail.com
t
19
ValĂŠrie de Ghellinck dâ&#x20AC;&#x2122;Elseghem Vaernewyck valerie _ de _ ghellinck@hotmail.com
b
20
ZoĂŤ De Winter zoe _ dw@hotmail.com
s
21
Leonneke Derksen leonnekederksen@hotmail.com
m
22
Jolene Diet jolenediet@hotmail.com
t
23
Eve Ewalds eefje _ ewalds@hotmail.com
cr
24
Serge El Moussaoui rjotsciv@hotmail.com
vg
25
Hanne Geerts hanne.geerts@hotmail.com
t
26
Silke Goessens goessens _ silke@hotmail.com
t
27
MATHIAS GOYVAERTS mathias _ goyvaerts@hotmail.com
vg
28
Walter Grimm waltergrimm@gmail.com
b
29
Thomas Grødal thomas.grodal@gmail.com
is
30
Rebecca Heremans rebeccaheremans@hotmail.com
cr
31
Inge Hermans ingetjehermans@hotmail.com
cr
32
Frederick Hornof fred.hornof@gmx.de
f
33
Yusuke Hotchi hotchiyusuke@gmail.com
m
34
Steven Huybrechts huybrechts _ steven@hotmail.com
f
35
AurĂŠlie Isebaert aurelisebaert@gmail.com
cr
36
Oyke Karzek nymphea6@hotmail.com
iv
37
Mikal Kindt mikal.kindt@euphonynet.be
cr
38
Mambu Kitoko damabuko@hotmail.com
gv
39
Elif Ceren Zeynep Korkmaz elif _ k@gmx.net
t
40
Julie Lambrechts djokke _ djul@hotmail.com
cr
41
Ingrid Leonard ingrid _ leo@hotmail.com
f
05.05.2011 , 00:26:26. Een gesprek tussen Nico Dockx , kunstenaar en co-redacteur van het Masterboek , en Eric Ubben , departementshoofd Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen .
De tape loopt … OK ! Dan beginnen we ! Voilà , een eerste vraag. Eric , we zullen beginnen bij het begin … De reden waarom we hier samenzitten om dit interview te doen , is het Masterboek. Vanuit de Academie werd mij de vraag gesteld om de voormalige ‘eindejaarscatalogus’ te herzien. En dan stel ik mezelf onmiddellijk de vraag … ( denkt na ) – … wel , ik ben in mijn voorstel afgestapt van hoe het Masterboek in het verleden werd gemaakt. Het werd telkens opgevat als een soort portfolio waarin elke student aan de hand van 2 pagina’s werd gerepresenteerd , het ging ook vooral om het representeren van afgewerkte producten , of van afgewerkte masterprojecten … Of bijna afgewerkte projecten , en daar zit je dan al meteen met een tegenstrijdigheid , een contradictio in terminis , bij wijze van spreken. Omdat de student een momentopname moest maken om alles tijdig klaar te krijgen in april , werd er eigenlijk een foto genomen van de stand van zaken – in het beste geval – en dat moest dan doorgaan voor een accurate presentatie van een masterproject … wat natuurlijk een utopie is. Om los te komen van deze situatie probeerde ik via mijn voorstel meer nadruk te leggen op wat een werkproces is , hoe een werkproces kan worden getoond , en hoe zulk een werkproces een beweging of een dynamiek die in een academie leeft , kan visualiseren. Dus voor mij is dit boek , in zekere mate , ook een potentieel werkboek , eerder dan een eindejaarscatalogus. Je maakt een visualisering en daardoor kan dit boek eventueel – naar volgend jaar toe – als een werkinstrument gebruikt worden door de studenten. In dit boek kan
men zien wat er leeft in de school en aan de hand van het boek kan men nagaan hoe dit verder kan worden ingezet binnen het pedagogisch kader van de school. Wanneer de vraag vanuit de Academie kwam dit boek te herdenken , heb ik me ook sterk afgevraagd hoe jij zelf , als directeur van deze school , het nieuwe opzet van dit Masterboek ziet functioneren. Want het is natuurlijk een eerste experiment … Ja , ik heb dit zelf sterk ondersteund omdat , vanuit pedagogisch oogpunt , het één van die onderbelichte aspecten is binnen het kader van het behalen van de mastercompetentie. Ik vind dat dit ( het deelnemen van de masterstudenten aan de samenstelling van het Masterboek door het in kaart brengen en communiceren van hun werkproces ) voor een stuk moet opgenomen worden in het hele leerprogramma , om het zo maar even schools te noemen … net zoals het communiceren , het presenteren van het werk even belangrijk zijn als het product waarmee men afstudeert , wat dan het masterproject is. We leveren meer dan alleen masterprojecten af , we leveren Masters af. Dat zijn dus toekomstige vormgevers , kunstenaars , lesgevers die als persoon ook een intrinsieke waarde naar buiten moeten kunnen brengen. En dat is de uitdaging voor volgend jaar. Nu , om eerlijk te zijn … ik heb in dit werkproces wel wat weerstand ondervonden. Maar dat is de weerstand tegen het nieuwe , de schrik voor het nieuwe. Het nieuwe , de verandering … maar ook een soort van onwetendheid – althans dat gevoel had ik – bij de studenten wat betreft het maken van een mogelijke vertaling van hun werkprocessen. Misschien heerst er ook wel een angst bij de studenten omdat ze niet onmiddellijk andere pistes zien buiten
de heel cliché-matige reproducties van een afgewerkt , of bijna afgewerkt masterproject.
je dit allemaal zelf verder evolueren , … wat is jouw reflectie hieromtrent ?
Die dan op zich ook vrij problematisch waren , want we hebben dus echt een aantal edities ( van de eindejaarscataloog ) gehad waar je dus … Ik noem dat dan de ‘ fuck-pagina’ , waarin de student een ‘Post-it’-tje instuurt met ‘Het kan me geen reet schelen.’ … en dan ben je dus twee kleurenpagina’s kwijt , tja. En in dat opzicht – en het is niet nieuw hé – denk ik dat we gewoon eigenlijk al vanaf het begin van een academiejaar met de studenten … en , ik zou dat strategisch gezien in kleinere groepjes willen doen … , zodat de student erop gewezen wordt hoe belangrijk die presentatie en communicatie wel zijn. Het is niet alleen hun vakmanschap dat moet geëtaleerd worden op het einde van het jaar … ze moeten ook hun andere competenties hebben , want het zijn Masters die in een Europese kwalificatiestructuur bij wijze van spreken gelijkwaardig moeten zijn aan een TEW-er of een Vertaler / Tolk. OK , dat zijn dingen die dan maar duidelijk moeten gemaakt worden zodat ze daar de noodzaak ook van gaan inzien.
Ja , ik heb natuurlijk geen glazen bol … In heel de evolutie daaromtrent moet je natuurlijk ook altijd een stuk realiteitszin aan de dag leggen. Op het symposium gisteren … bij de lezing van Michael Schwab … wel , hij reflecteerde vanuit de toekomst een stuk terug in het verleden en hij heeft daar echt wel een punt gemaakt. Maak vooral niet de fout dat we naast de kwestie gaan werken , dat ‘onderzoek’ een soort gedrocht wordt … dat is het laatste dat we nodig hebben , dat je hier op een academie op de duur alleen maar pseudo-intellectuelen gaat aantrekken die bij wijze van spreken de handen niet willen vuil maken en denken dat alles georganiseerd kan worden door een discourse te gaan etaleren en op het einde van de rit een thesis te produceren … In dat geval zijn we verkeerd bezig. Maar goed , we moeten niet in extremen vallen , het zal zichzelf wel uitwijzen en ik denk ook wel dat de Academie appelleert aan mensen die in eerste instantie een beeld willen maken en daarnaast op zoek zijn naar een goede discussie.
Natuurlijk , zulk een project koppelt ook rechtstreeks terug naar de heel trendy , heel actuele context van ‘onderzoek in de kunsten’. Die onderzoekscomponent waar men vandaag de dag in de vorm van symposia en workshops overal ter wereld over debatteert binnen de academische wereld , waaronder ook de kunstscholen. Maar ik zie ook in het kunstenveld enorm veel beweging rond dit fenomeen van onderzoek. Er worden ook door kunstenaars tijdelijke scholen opgericht om allerhande programma’s neer te schrijven met een sterk pedagogisch karakter. En gisteren zaten we samen nog in het ‘Suspense’ symposium te Antwerpen over ‘onderzoek in de kunsten’. Hoe zie
En de academisering die nu wordt losgekoppeld van de universiteit – want de inkanteling van de kunstscholen in de universiteit zal klaarblijkelijk niet plaatsvinden – … hoe zie je dan de toekomst van de Academie verder evolueren … is er dan bijvoorbeeld de mogelijkheid om te academiseren door relaties te leggen met het kunstenveld zelf ? Je moet de academisering natuurlijk op een andere manier trachten in te vullen. Ik denk nu bijvoorbeeld aan het ‘Extra Academy’-project dat onlangs gestart is en volgend academiejaar in het curriculum van de school wordt ingebed. Er zijn mooie mogelijkheden en kansen om met een centrum voor hedendaagse
kunst , zoals in dit geval met Extra City , een nieuw discourse te ontwikkelen over ‘onderzoek in de kunsten’ … maar dan heel direct , vanuit de praktijk … Wel , dat was één van mijn overwegingen bij het ‘inkantelingsvraagstuk’. De meerwaarde vanuit de universiteit was in dit hele academiseringsproces in het beste geval verdienstelijk , maar in heel veel gevallen was het gewoon ook naast de kwestie. Wat je moet zoeken als academie , indien je een soort ‘peer-group’ wenst op te richten … wel , dat is dat je mensen in het gesprek betrekt die daadwerkelijk deskundig zijn in die materie , in de kunsten , en dat zo breed mogelijk. Dat je je natuurlijk niet beperkt – hier in ons Antwerps model – tot Sint-Lucas Antwerpen , maar dat er inderdaad ook mensen uit het kunstenveld worden uitgenodigd , net zoals men ook in de universiteiten internationaal zijn ‘peers’ gaat opzoeken. Maar daarmee wil ik niet gezegd hebben dat de universiteit nergens goed voor is … enkel , het is maar één vrij klein segment en we moeten gewoon breder kunnen én durven gaan. Hoe zie je een mogelijke terugkoppeling naar de studenten ? In de heel praktische zin van het woord … een academisering wordt doorgevoerd vanuit hogerhand en dan verder georganiseerd en overgebracht naar een docentenkorps en vervolgens weet dit dan door te stromen naar de studenten – de belangrijkste bouwstenen van een school … Daar kruipt veel tijd in. Dat is een eerste vaststelling die we moeten durven maken. De generatie van 55+ plussers binnen ons korps , daar moet je natuurlijk niet je volledige hoop op richten , maar ik heb heel veel vertrouwen in … Wel , door die besteding van academiseringsmiddelen hebben we jonge mensen kunnen aantrekken , maar dikwijls ook mensen die
wat ouder zijn en die toch wel aanvoelen : ‘ik kan hier mijn ding doen’ weten te stimuleren. Die dialoog werkt enorm goed aan onze academie. Dus eigenlijk het feit dat je kunt investeren in jonge mensen die een openheid hebben en ook een soort gretigheid naar dat onderzoeksaspect en die mee – want we maken toch wel heel cruciale momenten mee – gestalte willen geven aan een goed geacademiseerd kunstonderwijs. 350 jaar academie komt dichterbij. Het lijkt me geen gemakkelijke opdracht om het verleden van de academie in het heden op een juiste manier in te zetten naar de toekomst toe … De afgelopen tijd zijn er ook heel wat verschuivingen gepland , zoals onder andere de nakende fusie met de Plantijn Hogeschool. Wat is voor u het ideale beeld ? Wat is ‘de ideale academie’ volgens jouw persoonlijke mening ? En hoe zou je die graag gerealiseerd zien in de nabije toekomst ? Ja , mijn echte droom natuurlijk was geweest dat we architectuur en productontwikkeling bij dit hele verhaal konden houden. En dat ook onze opleiding conservatie / restauratie daarbij behouden kon worden. Maar goed – je hebt het zelf al geciteerd – er zijn ook andere krachten die inwerken , mensen die ambitie hebben om dan maar zo snel mogelijk in te kantelen bij de universiteit. Ik moet zeggen , ik heb die moeilijke bevalling meegemaakt. Ik heb heel veel pistes afgewandeld om te zien wat nu goed was voor de opleiding conservatie / restauratie , want het is toch een onlosmakelijk deel geweest van de laatste 200 jaar academie. Ook had de opleiding conservatie / restauratie daar een win-win situatie , door zo dicht mogelijk bij de <academie , bij die scheppende kunstenaars te kunnen opereren. Tja … dat gaat voor een stuk verloren en dat is heel jammer. Net zoals ik het heel jammer vind dat de samenwerking tussen
architectuur , de productdesigners en de mensen die hier actief zijn ook weer een stuk uit mekaar gaat getrokken worden … want institutioneel , … we worden uit mekaar gerukt en de dynamiek en de kracht van een samenwerking wordt daarmee al voor een stuk gehypothekeerd. Dus ik vind dat bijzonder jammer maar anderzijds denk ik ook dat we geen schrik moeten hebben. Ook die Academie is in zijn 350-jarig bestaan wel erg sterk veranderd … De oorspronkelijke aanzet 350 jaar geleden was , vanuit de gilde , deels een nieuw opleidingsmodel mogelijk te maken , en dat is geëvolueerd , daar zijn een aantal bakens geweest in die geschiedenis en ook nu staan we op zo’n scharniermoment. Met de huidige toestand voor ogen die je zonet beschreven hebt – … hoe denk je de Academie de komende jaren vorm te geven ? Tja , dat is wel een heel moeilijke vraag … Als ik opnieuw even het voorbeeld van het Masterboek neem … het ontwerp toont niet heel direct de disciplines maar is eerder een beweging , een collage aan impressies , bijna een partituur , een seismograaf van wat er leeft in de school waar alles met elkaar gemixt is en in vrije associaties / dialogen met elkaar samengebracht is. Is dit iets wat op termijn in realiteit ook zo kan uitgroeien … tot een transdisciplinair model ? Want nu zitten we nog in een school met aparte , afgebakende disciplines. Hoe zie je dit verder evolueren ? Ik zou die insteek op discipline-niveau toch willen behouden. Waarom wil ik dat ? Omdat ik vind dat het een valabele manier van denken is en ook dit denken activeert. Ik zie dat heel duidelijk als we dan bijvoorbeeld samen met Sint-Lucas Antwerpen tentoonstellen. Je kunt ze er bij wijze van spreken zo uithalen , zeker als het over studenten gaat die in een derde jaar zitten ,
zij die heel disciplinegericht hun verdieping hebben gedaan op het medium / métier en daarnaast studenten die op een bredere context zitten te werken. Ik denk dat je alles moet bekijken vanuit z’n logische plek in het bachelor / master / phd traject … Maar ik ga met je mee als je stelt dat we op het niveau van de Masters voor een stuk een nieuwe hybridisering mee kunnen ondersteunen – eveneens op phd-niveau. Op bachelor niveau zeg ik dan : laat ons concentreren op specifieke disciplines waar we ook erg goed in zijn als academie want dat is ook onze geschiedenis , ons profiel … en ik zou het jammer vinden moesten we dat verliezen. En ook op masterniveau heb je – en dat zul je zelf ook wel via jouw contact met studenten in de school hebben ondervonden – studenten die zich willen verdiepen in een medium en je hebt anderen die meer voorstander zijn van een soort opentrekken van de disciplines … zelfs vanuit een eerder functioneel-gerichte kunstvorm een soort autonoom werk te gaan presenteren. En dat is de rijkdom van de Academie … dat moet kunnen. Is er nog een ongerealiseerd idee waarover je graag wil spreken , een project dat je graag gerealiseerd zou willen zien op heel korte termijn ? Op korte termijn droom ik eigenlijk van 3 dingen. Eerst vind ik dat we in het kader van duurzaamheid en milieubewustzijn een grote uitdaging hebben onze docenten en studenten mee te nemen in het verhaal van milieubewust omgaan met materialen , streven naar duurzaamheid en op dat vlak onze maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen , dat is een eerste zaak. Een tweede zaak is het optimaal gebruik van infrastructuur en eigenlijk maken dat de Academie geen operatie is van 7 maanden in een jaar maar van een volle 12 maanden in een jaar , idealiter 7 dagen op 7 en 24 op
24 uren. Dat is een droom die ik heb , die gezien de complexiteit van onze bestaande infrastructuur niet van vandaag op morgen zal of kan gerealiseerd worden maar ik denk nogmaals dat een academie in de 21ste eeuw deze ambitie moet hebben , en die ook moet kunnen waarmaken. En dan tot slot , ja die visibiliteit waar de visitatiecommissie meerdere malen op gewezen heeft , er is duidelijk wel sprake van een ‘geheim van de Academie’ … alleen ziet de buitenwereld dat niet. Dus die visibiliteit ambiëren dat is hetgeen wat we uiteindelijk moeten beogen. Bedankt voor dit gesprek!
beeldhouwkunst
b
conservatie
2010 2011
& restauratie
cr
fotografie
f
grafische vormgeving
gv
illustratieve vormgeving
iv
in situ3
is
juweelontwerp & edelsmeedkunst
je
mode
m
multimediale vormgeving
mv
schilderkunst
s
theaterkostuum
t
vrije grafiek
vg
2010
t
2011
costume design conservation &
cr
restauration
m
fashion design
gv
graphic design
iv
illustrative design
is
in situ3 jewelry design &
je
metalworking
mv
multimedia design
s
painting
f
photography
vg
printmaking
b
sculpting
05.05.2011â&#x20AC;&#x160;, 00:26:26. A conversation between Nico Dockx, artist and co-editor of this Masterbook and Eric Ubben, dean of the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp.
Tape is running … OK ! The initial idea that fuelled this conversation is of course this book. I was invited by the Academy to re-think the concept of the graduation catalogue. After careful consideration, I decided to abandon the previous concept of dedicating two pages to each masterstudent. In the past, it was conceived as a sort of a portfolio. Also, it was mainly a representation of finished works, or of finished projects ... Or almost final projects. In retrospect, that was the weak point of the catalogue. Because of the time it takes to produce this book, the students were obliged to make a snapshot of their work, in order to get everything ready on time in April. It was actually a picture of the state of affairs – at best – and had to pass for an accurate presentation of a master’s project ... Which of course is a feeble attempt. To get rid of this unsatisfactory situation, I suggested to emphasize the process behind the individual graduation projects. So for me this book, in this conception, is also potentially a workbook, rather than a graduation catalogue. Therefore, this book could possibly be used as a working tool by next year’s students. One can see what is happening in the school, and using this book one can reconsider its purpose within the pedagogical framework of the school. So when the question came from the Academy to re-design this book, I’ve also wondered how you yourself, as the Dean of the school, would see the function of the new format of this book. It is, of course, only a first experiment. I am strongly advocating this new concept, because it matches beautifully with the whole idea of competencies and skills on the
MA level. From a pedagogical perspective, I feel this kind of thinking – participating in the composition of this book by mapping and communicating your working process – is just too underexposed. Both skills deserve a prominent position in the curriculum. I am convinced that communicative skills and presentation skills are equally important as the artistic practice itself. As an art college, we’re not delivering master projects as such, but master students. Future designers, artists and teachers. Professionals capable of articulating their intrinsic value as a person. This ambition is our challenge for next year. To be honest, during the editing process I faced quite some hostility. But that is reluctance for the new. People are afraid for the new. Changes, new ideas… but also a trace of ignorance. Namely, ignorance of the students in terms of making a possible translation of their work. At least that’s my impression. I detected a certain conformism and conservatism in their perception. It was difficult for them to consider new opportunities. For one reason or another, their expectations concerning the representation of their projects were somehow incredibly commonplace. And quite problematic in some cases, too. Recently, we had some pages in the catalogue with a decidedly negative attitude. There was this one case of a master student whose only contribution was a plain yellow Post-it note with the text ‘I don’t care’. Two full color pages ruined. In this regard – and here I am not inventing anything new – I think we should basically point out to the students from the beginning how important presentation and communication are. Strategically, I would choose to do this with smaller groups of students. In the end what
matters is not only their artistic prowess and skills, but an integral set of competences. The bottom line in the European framework of qualifications is that these students hold the title of Master of Fine Arts. This qualification is on the same level as a Master of Business Administration or Applied Linguistics. This cannot be over-emphasized. Students should be aware of that. In hindsight, such a publication project cannot but interact with the fashionable topic of ‘artistic research.’ It is debated in symposia and workshops around the world within the academic sphere, including art schools. But in the arts, too, I notice an intense activity around the phenomenon of research. There the phenomenon of temporary schools set up by artists in order to write down all sorts of programs with a strongly educational character. And only yesterday, we both participated in the “Suspense” symposium on ‘research in the arts’, here in Antwerp. What’s your idea about this evolution ? Would you like to reflect on this issue ? The one thing I don’t have is a crystal ball. In all fairness, I think we have to be realistic about it. During the symposium yesterday, Michael Schwab placed himself in the position of reviewing the process from the future. During his lecture, he was very critical of ‘artistic research’ as a kind of monstrosity. Let’s keep our focus clear. The last thing we need is an academy that only attracts pseudo-intellectuals who do not want to get their hands dirty, so to speak, and who believes that everything can be organized by producing a discourse and writing a thesis at the end. In that case we have taken the wrong road. But let’s not fall into extremes and believe in the future. The Academy keeps appealing to people who have the ambition to create powerful images, and who are also looking for a good discussion.
Within the domain of ‘artistic research’, we are currently drifting away from the universities. Previous plans to integrate art colleges into the university are being abandoned. How do you see the future of the Academy ? Is there an opportunity to intensify research in close collaboration with the contemporary art scene ? I am thinking, for example, of the ‘Extra Academy’ seminar, which will become an integral part of the curriculum. There are several new opportunities to work together with contemporary art centers such as Extra City. The challenge is to articulate a new discourse on ‘artistic research’, but in a very direct way, starting from artistic practice itself. Well, one of my concerns regarding the integration of art colleges in traditional universities, or ‘academization,’ was the added value of academic culture. At best we felt there was some sympathy, and the urge to learn from different cultures. But in some cases I also encountered incomprehension and a lack of understanding which is essential for ‘artistic research’. The question was how to install a legitimate ‘peer group’ for artistic research, by ‘peers’ I mean more than persons sympathetic to or familiar with fine arts and design. This not only includes our friends at St. Lucas Antwerp University College of Arts and Design, but also people from the contemporary art scene. Universities are also inviting captains of industry, independent researchers and manufacturers for ‘peer’ assessment. What do you feel is the added value of ‘academization’ for the student ? And I mean the direct impact of something that was implemented by the government, initiated by senior researchers, and only afterwards translated into the curriculum of the students. After all, I feel they are still the bricks and mortar of an art college …
Bringing the results of research back to the students is a very rewarding but also time-consuming process. Firstly, we should acknowledge that there is a significant body of faculty here who are older than 55 years. Some of them were keen to help initiating research, but not everyone. On the other hand, we suddenly had research funding at our disposal which we could use to attract young artists. For me, the combination of senior and junior researchers helped to create a really fertile environment. This urge and eagerness is essential to building a solid research-embedded artistic practice. The 350th anniversary of the Academy is approaching. It does not seem an enviable task to integrate the historical tradition of this institution with contemporary concerns, while keeping the right perspective on the future. Taken in consideration the recently announced fusion of Artesis University College, to which the Academy currently belongs, with Plantyn University College, what do you see as the ideal situation for the Academy ? What are your personal ambitions ? I always felt that it would have been better if we had been able to stay close to our sister department of Architecture and Design Sciences. We are related through more than just history and infrastructure. I would have loved an autonomous School of Art, Architecture and Design. In this vision, Conservation Studies could have remained in place as well. But as you were saying earlier, there are other powers that be. Many people cherish the ambition of becoming part of the traditional university. I must say it was a gargantuan exercise. Several options were being considered. Always we kept in mind how to find the best solution for Conservation and Restoration Studies. Our program in conservation and restoration has always been an integral part
of the Antwerp Academy ( and of its spin-off, the Royal Museum of Fine Arts ) during the last 200 years. They were always very supportive and it was particularly reassuring to know they cared for our precious heritage. Personally I find that a great loss, just like our relationship to architecture and design sciences. Purely from an institutional point of view, there is no doubt that we will lose some of our mutual assets in the process. So I think that is quite sad, but then I also think that we should have no fear. In its long existence, the Academy has faced many changes. The original ambition of the St. Lucas guild, 350 years ago, was to form a new educational model. That has evolved, there have been a number of turning points in that long story, and today is again a moment of historical significance. With this situation in mind, what are your particular plans to shape the Academy in the following years ? To make it more specific, let’s return to our initial topic, this book. The book’s concept is not really organized according to the different artistic disciplines, but it rather constitutes a movement, a collage of impressions, almost like a musical score or a seismograph of what is happening inside the building. Brought together in a mix of free associations and collected through dialogues. Is this a model that could be succesful ? A transdisciplinary model ? At the moment, the school is still very much discipline-oriented. What are the prospects ? I really would like to keep the disciplineoriented approach in place. Why ? Because it is as valuable as anything else. It ignites a certain way of thinking and of acting. This becomes apparent, for example, when we organize an exhibition together with the colleagues from St. Lucas Antwerp University College of Arts and Design. At first sight, you can pick out the students from either college. Our students are really
digging deep into their medium, whereas the others foster a broader scope. We should never lose sight of the perspective and position of an art student at the respective levels of BA, MA and PhD. But I completely agree with you that on the MA level there should be ample space for hybrid formats. Still, our approach in the undergraduate program remains incredibly valuable. Not just because it is our history and it would amount to a crime should we suddenly become mere trend hoppers. On the MA level, students will choose their individual trajectory. I think you will agree with this, from your experiences with the master students. For example, it may happen that students from the applied arts start creating completely autonomous works that would rather belong in fine arts, and vice versa. That is the richness of the Academy. Is there some unfinished idea or project that you would like to discuss, something you would like to see realized in the near future ? I’m dreaming of three things, really. The first issue is sustainability and caring for the environment. That is a big challenge, to convince faculty and students to make durable use of materials, to strive for sustainability, and to take our social responsibility as artists. A second ambition is the optimal use of our campus. Life in the Academy shouldn’t be restricted to seven months a year. Ideally, it should be twelve months a year, seven days a week, twenty-four hours a day. Given the reality of what it costs to secure, heat and clean our building, this is a daring challenge, no doubt. But the academy of the 21st century should have this ambition. And last but not least is increased visibility. The visitation committee that evaluated our school together with a number of other art colleges, judged that the Academy did possess a ‘secret
ingredient,’ but that we did not succeed in making it visible to the world out there. Thank you for this conversation !
Teaching Staff
Staf Geers
Patrick Storme
Tina Gillen-Brincour
Anne Stubbe
Chris Aertssen
Chris Gillis
Clara Suetens
Frank Andries
Lou Gils
Johan Swinnen
Marnik Baert
Pascaline Goossens
Marijke Tanghe
Nicolas Baeyens
Thessa Goossens
Hans Theys
Sofie Bastyns
Eva Grieten
Annelies Vaes
Janna Beck
Karin Hanssen
Kristina Valiulis
Hugo Besard
Geneviève Hardy
Walter Van Beirendonck
Griet Blanckaert
Pat Harris
Katarina Van Den Bossche
Peter Boelens
Elke Hoste
Els Van den Eynden
Wouter Bolangier
René Huybrechts
Veerle Van der Linden
Peter Bosteels
Charles Indekeu
Carolina van der Star
Joost Caen
Erik Indekeu
Bruno Van Dyck
Aurelie Callewaert
Athar Jaber
Geert Van Eeckhout
Jan Carlier
Sven Jacobs
Natalie Van Laere
Vincent Cattersel
Marc Jambers
Dirk Van Saene
Natalie Cleeren
Griet Kockelkoren
Kris van ‘t Hof
Marc Cnops
Sabina Kumeling
Thilde Van Uytven
Inge Coleman
Anne Kurris
Sylvie Vandenhoucke
Vaast Colson
Nathalie Laquiere
Melissa Vandevijvere
Inge Cornil
Ingrid Ledent
Marc Verbraeken
Anton Cotteleer
Marisa Leipert
Eddy Verhaeven
Jan Crab
Ludo Lens
André Verhecken
Thomas Crombez
Huguette Lenssens
Frieda Verhees
Georges Cuyvers
Charlotte Lybeer
Yvette Verlinden
Bert Danckaert
Alex Mallems
Erna Verlinden
Marc De Bisschop
Jorge Manilla Navarrete
Begga Vermaelen
Ria De Boodt
Pieter Mathysen
Misjel Vossen
Maureen De Clercq
Ingrid Meeuwis
Leon Vranken
Max De Cock
Spank Moons
Mieke Wellens
Peter De Hertog
Nadia Naveau
Dirk Wendelen
Patricia De Keersmaecker
Nellie Nooren
Christian Wijnants
Sarah De Smedt
Natalie Ortega Saez
Cindy Wright
Kristel De Vis
Johan Pas
Marc Zwysen
Guy De Witte
Oswald Pauwels
Arnaud De Wolf
Jan Peeters
Yvonne Dekock
Heidi Pille
Baudouin Desmaele
Steve Pille
Mariella Devos
Sabine Reifer
Johan Devrome
Marc Ribbens
Emmanuelle Dirix
Mie Robbe
Nico Dockx
Karine Rotsaert
Jean-Pierre Dullaert
Linda Ruttelynck
Nedda El-Asmar
Michael Segers
Anita Evenepoel
Lieven Segers
Bart Eyckermans
Sergio Servellon Sosa
Claire Fontaine
Lene Smedts
Chris Fransen
Jan Smitz
Ann Geerinck
Sonja Spee
42
iona Leroy ionaleroy@hotmail.com
cr
43
Ina Leys papaver _ pirt@hotmail.com
s
44
Sang Lostrie sang.lostrie@hotmail.com
mv
45 & 15 Sarah Marks info@willemsarah.be & Willem Corten info@willemsarah.be
f is
46
Sofie Meeuwes marieke _ sofieke@hotmail.com
cr
47
Vildana Memic vildanamemic@hotmail.com
gv
48
Antonia Molenaar anja.molenaar@gmail.com
cr
49
Sanne Nelis sannelis@hotmail.com
gv
50
Sophia Ohligs sophia _ ohligs@msn.com
s
51
Nele Ooms nele _ ooms@hotmail.com
gv
52
Hanne Oosterveer hanne _ oosterveer@hotmail.com
t
53
Jolien Paeshuys jolien.paeshuys@yahoo.com
cr
54
Niels Peeraer nielspeeraer@hotmail.com
m
55
Sarah Philips ondinesource@hotmail.com
vg
56
Karolina Piech piech.ka@googlemail.com
m
57
Ellen Pil ellen _ pil@gmx.net
s
58
Tamar Ramishvili tamonini@yahoo.com
gv
59
Klaas Remmen klaasremmen@gmail.com
cr
60
Martijn Remmen Diabolo8891@hotmail.com
cr
61 & 10 Marius Ritiu ritiuacum@yahoo.com
b
& Cristian Bors cristiansensen@yahoo.com
b
62
Katalin Rozsavolgyi bobita1981@hotmail.com
je
63
Natali Sarkisyan natalientce@abv.bg
vg
64
Marjan Schreurs marjanschreurs@hotmail.com
cr
65
Laura Skvirskaya lauraskvirsky@yahoo.co.uk
cr
66
Vladimir Slavov vlad _ slavov@abv.bg
t
67
Jovan Stojanovski jovsmk@yahoo.com
vg
68
Sofie Stuyck sofie.stuyck@hotmail.com
cr
69
Florian Tomballe florian _ primero@hotmail.com
b
70
Allie van Altena a.van.altena@pl.hanze.nl
vg
71
Inne Van Goethem zeven13@msn.com
vg
72
Geert Van Hertum info@geertvanhertum.be
f
73
Roxanne Van Hulle roxanne.vanhulle@gmail.com
cr
74
Annelies Van Mol annelies _ van _ mol _ 1@hotmail.com
s
75
Jantine van Peski jantinevanpeski@gmail.com
m
76
Ruth Van Wichelen ruth _ vanwichelen@hotmail.com
iv
77
En-Ya Vandenhende enya.vandenhende@gmail.com
m
78
Lies Vandevorst liesvandevorst@hotmail.com
is
79
Pauline Verminnen pauline.verminnen@gmail.com
t
80
Alexandra Vinck alexandra _ vinck@hotmail.com
s
81
Kelly Witteveen kellywitteveen@hotmail.com
cr
82
Yang Zhou sunsun1234@hotmail.com
b
35
<
van het werk geëvalueerd en besloten om over te gaan tot restauratie. Het beeld heeft
Masterproef
namelijk erg te lijden onder weer en wind: vorstschade, biologische schade, sulfaat-
De masterproef omvat de restauratie van
korsten, afschilfering en vandalisme zijn de
een witmarmeren binnenbeeld aan de ene
grootste schadebeelden. Na het optekenen
kant en het opstellen van een behandelings-
van de schade werd een behandelings-
voorstel van een witmarmeren buitenbeeld
voorstel geschreven en een kostenraming
aan de andere kant.
opgesteld. In de restauratie zullen micro-
Restauratie van ‘Gevleugelde zegegodin die
organismen en sulfaatkorsten verwijderd
een lauwerkrans werpt’: Dit werk is interes-
worden en ontbrekende delen waar mogelijk
sant in vele opzichten. Vooreerst is het een
terug aangehecht. Preventieve maatregelen
typisch voorbeeld van de 19de-eeuwse
zijn het aanbrengen van een biocide tegen
beeldhouwpraktijk: meester beeldhouwer
micro-organismen en het beeld in de winter
Christian Daniel Rauch en zijn atelier
inpakken tegen vorstschade.
maakten begin 19de eeuw zes verschillende Victoria’s. Hierbij hield Rauch zich voornamelijk bezig met het ontwerp en de afwerking.
Scriptie
Vervolgens werd hij gevraagd om van de vierde Victoria een kopie te maken voor het
“Synthetische polymeren verwijderen op
Museum van Akademiekers van het KASKA.
marmer. Een eerste onderzoek naar beperkt
Hij stierf echter plots en zijn assistent, Hugo
destructieve methodes.”
Hagen, nam de opdracht over. Hierbij is het verschil in ethiek tussen de 19de en 21ste
35
Stenen objecten worden al sinds oudsher
eeuw duidelijk merkbaar: heden ten dage
bewaard en hersteld met verschillende types
zou de opdrachtgever vermoedelijk afzien
van materialen zoals gips, mortel en natuur-
van het werk, het is immers niet door de
lijke harsen. In de 20ste eeuw worden de
meester gemaakt. Verder liep het werk in het
eerste synthetische polymeren ontwikkeld
atelier van Hagen roetschade op door een
en toegepast binnen de conservatie en res-
brand. De daaropvolgende reiniging leidde
tauratie van onder andere stenen objecten.
tot de vorming van een –toen erg gesmaakt-
Vooral de toepassing van deze synthetische
geel patina op de witte marmer.
polymeren bij verlijmingen en aanvullingen
In de loop van zijn bestaan werden er
in marmer kent een groot succes. Ondanks
verschillende restauraties uitgevoerd op
dit succes heeft de conservator-restaurator
het werk, de ene al professioneler dan de
vandaag veel problemen wanneer tijdens
andere. In het kader van deze restauratie
vorige restauraties de polymeren foutief
werden de producten geanalyseerd met
werden toegepast of verouderd zijn. De
FT-IR door Thea van Oosten aan het ICN,
conservator wil de polymeren verwijderen,
Amsterdam. Aan de hand van deze analyses
maar de meest efficiënte methode is jammer
en het archiefonderzoek was het mogelijk
genoeg mechanische actie die vaak ook de
de geschiedenis van het werk grotendeels
marmer schaadt.
weer te geven, van zijn ontstaan tot heden.
Deze scriptie wil zich vooral richten op het
De restauratie zelf omvatte reiniging, verwij-
verwijderen van synthetische polymeren
deren van oude polymeren met een micro-
op een niet- of minimaal destructieve wijze.
emulsiegel en verlijmen van de afgebroken
Hierbij worden twee methodes vergeleken:
delen. Als preventieve conservatie werd een
een UV-laser en een micro-emulsiegel. De
hoes gemaakt voor het beeld en de uitste-
metingen met de UV-laser uitgevoerd aan
kende voet van het werk beschermd met een
het Fraunhofer Institut, Dresden, toonden
houten ‘schoen’.
aan dat er eerst destructieve testen uitge-
Behandelingsvoorstel voor de restauratie
destructief het polymeer kan verwijderen.
voerd moeten worden vooraleer men weinig van ‘Mattheus van Bree’: Oud-directeur
De resultaten met de micro-emulsiegel
van het KASKA Mattheus van Bree werd
toonden aan dat de gel, in tegenstelling tot
vereeuwigd in wit marmer in 1852 en staat
de UV-laser, wel dunne lagen epoxyhars
sinds 1891 buiten. Naar aanleiding van de
en grotere hoeveelheden acrylaat kan ver-
voorbereiding van het 350-jarig bestaan
wijderen. Beide resultaten werden objectief
van de academie in 2013 werd de conditie
vergeleken via verschillende criteria in een
balance scorecard – een evaluatiemethode eerder toegepast in CR-projecten zoals SMARTplasma en CONSTGLASS. De micro-emulsiegel bleek het meest belovend en werd toegepast bij het verwijderen van cyanoacrylaat in het kader van de restauratie van ‘Gevleugelde zegegodin die een lauwerkrans werpt’.
36
37
Een vragenlijst werd gepresenteerd, zowel
<
aan specialisten als aan een lekenpubliek.
Masterproef
Deze vragenlijst peilt, op basis van een aantal samples, naar hun mening over het
Om naast de theoretische bespreking van
re-integreren van lacunes. De bedoeling is
mozaïekvloeren ervaring op te doen met
om te onderzoeken of beide doelgroepen
conservatie en restauratie ervan, worden
al dan niet verschillend denken over de
twee beloopbare natuurstenen mozaïek-
theoretische benaderingen en de praktische
vloeren in Antwerpen behandeld, beide uit
invulling ervan. Hieruit moet blijken of de
eind 19de, begin 20ste eeuw.
huidige deontologie gedragen wordt door
Voor de eerste, een geometrische moza-
beide doelgroepen.
ïekvloer gelegen op de buitenloggia van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen,
wordt
een
vooronderzoek
uitgevoerd en vervolgens een behandelingsvoorstel opgesteld. Tezelfdertijd worden alle andere mozaïeken in het museum naar locatie, historiek en behandelingen gesitueerd. Het tweede object, een florale mozaïekvloer in de gang van de woning gelegen in de Hertoginstraat 11, wordt, na opmaak van een
behandelingsvoorstel,
daadwerkelijk
geconserveerd en gerestaureerd. Er wordt gezocht naar de oorzaak van de sterk geërodeerde tesserae in bepaalde kleurstellingen, de barsten, de lacunes en de zouten. Het historisch onderzoek in beide dossiers schetst een beeld, weliswaar fragmenta-
37
risch, van het ontstaan en het gebruik van mozaïeken in België, en helaas ook van hun degradatie.
Scriptie “Omgaan met materiaalverlies: het probleem van re-integratie van lacunes in vloermozaïeken. Dealing with the loss: the problem of the reintegration of lacunas in mosaic floors.” De tot op heden gepubliceerde informatie over de re-integratie van lacunes in mozaïeken is verspreid over verschillende artikels, meestal specifieke ‘case studies’. Een overzichtelijke studie van de verschillende aspecten van het probleem ontbreekt, alhoewel veel auteurs het belang ervan onderkennen. De belangrijkste doelstelling van onderhavige scriptie is om de problemen bij de restauratie van mozaïeken te onderzoeken, de methoden en de gebruikte materialen te noteren, en de diverse theorieën ter discussie te stellen. Deze theorieën, ontstaan in de voorbije eeuwen, zijn gebaseerd op toenmalige principes omtrent de ethiek van restauratie en conservatie.
38
38
38
38
38
39
39
39
40
van harde ijzercorrosie. Tenslotte stelt zich
<
de vraag in hoeverre CDD kan toegepast
Masterproef
worden als tijdelijke consolidant voor gedegradeerde, extreem fragiele keramische
Het masterproject omvat drie archeologi-
te maken om een conservatiebehandeling te
De moeilijkheden zitten hem
ondergaan.
eerst en
vooral in de extreme fragiliteit, zoals bij het
Er zal eerst literatuuronderzoek en empirisch
gedegradeerd laag gebakken Egyptische
onderzoek gedaan worden om deze hierna
dodenbeeldje en de beslagplaatjes van
toe te passen op case-studies.
een gordel, bestaande uit een koperlegering, waarvan geen metallische kern meer aanwezig is. Het verwijderen van harde ijzercorrosie zonder het zilveren inlegwerk van de gedamasquineerde gordelbeslagen te beschadigen is een courant probleem. Een tweede aandachtspunt is het documenteren van organisch materiaal en het onderzoek hier omtrent. Namelijk de sax bestaande uit een houten heft en een schede met leder en hout. Het gordelbeslag met lederresten van de gordel, houtresten van de grafkist en botmateriaal van de dode. Een derde thema wordt het ‘correct’ reconstrueren van de sax en de gordelgarnituren via 3D-tekenen en de museale presentatie van het object. Door de algemene complexiteit en fragiliteit van deze objecten zal er gekeken worden in hoeverre
40
objecten om deze voldoende hanteerbaar
sche objecten en één historisch object.
CDD toepasbaar zou kunnen zijn bij deze conserveringstechnieken.
Scriptie “Praktische
toepassingen
van
Cyclododecaan (CDD) in de archeologische conservering.” Door de complexiteit en het fragiele karakter van heel wat archeologische objecten ervaart men vaak beperkingen wat betreft conservatiemogelijkheden. De vier specifieke vraagstellingen zijn: In hoeverre kan CDD als hydrofoob masker gebruikt worden om een fragiel materiaal bvb. textiel af te schermen tegen Rochellezout, een corrosiestripper, die mogelijks schade toebrengt aan het archeologisch textiel. In hoeverre kan CDD als tijdelijke consolidant gebruikt worden om fragiele keramische stukken bij elkaar te houden tijdens het ontzoutingsproces om zo materiaalverlies tegen te gaan. Vervolgens stellen we de vraag in hoeverre CDD kan toegepast worden als mechanische afschermlaag tegen microstralen om zo organisch materiaal en zachtere metalen als zilver te beschermen tijdens het verwijderen
41
41
41
41
42
<
Scriptie
Masterproef
“XRF op textiel: Een onderzoek in functie van de preventieve conservatie naar de aanwezigheid en verhouding van ijzer en koper.”
De masterproef bestaat uit drie delen: - Eerste ingreep op een archeologische vondst
Historisch textiel werd tot 1856 aangeverfd met natuurlijke kleurstoffen. De meeste
- Conservatie van een 19de eeuwse parasol
natuurlijke kleurstoffen zijn beitskleurstof-
- Conservatie van één paar eind 18de eeuwse
fen. Dit wil betekenen dat er tijdens, voor
kousenbanden.
en/of na het verven metaalzouten werden toegevoegd aan het verfbad om de kleur
De archeologische vondst is afkomstig van
het textiel en bovendien een betere was- en
dateert hoogstwaarschijnlijk uit de 18de
kleurechtheid te bekomen.
eeuw. De vondst bestaat uit textielfragmen-
Deze metaalbeitsen katalyseren de degra-
ten met knopen, voornamelijk van koper, en
datie, hydrolyse- en oxidatiereacties van het
lederen fragmenten waarvan het grootste
aangeverfde textiel.
deel afkomstig is van een paar heren-
In deze scriptie wordt de bruikbaarheid
schoenen. Er werd een eerste interventie
van de analysemethode x-ray fluorescentie
uitgevoerd en de volledige vondst werd
spectroscopie (XRF) in functie van de pre-
geïnventariseerd, gefotografeerd en er werd
ventieve conservatie van textiel bestudeerd.
een vezel- en weefselanalyse op uitgevoerd.
XRF is een analysetechniek die anorgani-
Daarnaast werd de vondst voorzien van een
sche elementen detecteert.
geschikte verpakking zodat deze veilig op-
Er werden een 50-tal analyses uitgevoerd
geborgen kan worden en later gemakkelijk
op een reeds bestaande database. Deze
kan worden geraadpleegd.
database bestaat uit zwartgeverfde wollen het
weefsels waarvan de verhoudingen en hoe-
ModeMuseum Provincie Antwerpen, MoMu.
veelheden van de aanwezige metaalzouten
Het scherm en de voering van de parasol
gekend zijn. Aan de hand van dit onderzoek
waren relatief zwaar beschadigd. Er werd
werd er een protocol opgesteld voor het ge-
De
42
te beïnvloeden, beter te laten hechten aan
het Sint-Romboutskerkhof te Mechelen en
parasol
is
eigendom
van
een conservatie uitgevoerd van het scherm
bruik van XRF op textiel en bovendien werd
en de voering waarbij naast het esthetische
er vastgesteld dat XRF de aanwezigheid van
beeld ook de structurele stevigheid hersteld
de beitsen Fe en Cu en hun verhouding kan
werd. Daarnaast werd er een ondersteu-
detecteren.
ningsvorm vervaardigd voor bewaring.
XRF is uiteraard niet enkel toepasbaar op
De uitgevoerde behandeling van de kousen-
zwarte wol maar eveneens op andere ma-
banden, eveneens eigendom van het MoMu,
terialen en andere kleuren aangeverfd met
had voornamelijk als doel de esthetische sa-
metaalbeitsen.
menhang van de kousenbanden te herstellen.
Aan de hand van de verkregen resultaten
Er werd een radiografie van het object ge-
met XRF analyse werd een prioriteitenlijst
nomen waaruit bleek dat er spiraalvormige
en een stappenplan opgesteld in functie
veren geïntegreerd zijn in de sluiting. Deze
van de preventieve conservatie van textiele
bevinding is van historisch belang doordat
artefacten.
er slechts een handvol onderkleding, korsetten e.a. , met veren bewaard gebleven is in historische collecties. De eerste patenten voor het gebruik van spiraalvormige veren in onderkleding dateren van 1784. De veren hadden echter als nadeel dat ze gingen corroderen waardoor ze uiteindelijk door midden braken. Vanaf 1830 werd gevulkaniseerd Indisch rubber commercieel verkrijgbaar met gevolg dat het gebruik van de veren in het gedrang kwam.
43
43
43
44
45 zie / see 15
& 15
46
< Masterproef “Het ontsluiten van een collectie opgekrulde kunststofnegatieven.” Voor de masterproef wordt het stappenplan dat werd opgesteld in de scriptie toegepast op de collectie negatieven. Eerst worden de negatieven geïnventariseerd en worden er schaderapporten opgesteld. Vervolgens worden de negatieven gereinigd en gevlakt. Wanneer alle nodige ingrepen uitgevoerd zijn kan er overgegaan worden tot het digitaliseren van de collectie. Als laatste stap worden de gevlakte negatieven verpakt en opnieuw opgeborgen.
Scriptie “Het opstellen van een stappenplan voor het digitaliseren van opgekrulde kunststof negatieven.” Voor mijn scriptie werk ik samen met het Felix Archief van de Stad Antwerpen. Het archief beschikt over een collectie kunststofnegatieven die door de jaren heen van vorm veranderd zijn. Doordat de negatieven volledig opgekruld zijn, is het beeld van deze foto’s niet meer leesbaar. De wens van het archief is om de beelden die op deze negatieven staan, tentoon te stellen voor het publiek van het archief. De enige manier om de negatieven te ontsluiten is het digitaliseren van de collectie. Hiervoor moeten de negatieven eerst gereinigd en gevlakt worden vooraleer er kan overgegaan worden tot digitaliseren. Omdat er verschillende manieren zijn om deze ontsluiting uit te werken, is het doel van mijn scriptie het opstellen van een stappenplan. Wanneer het archief te maken krijgt met opgekrulde negatieven kan er, door het volgen van het stappenplan, op een conservatorisch verantwoorde manier omgegaan worden met de collectie en het ontkrullen en digitaliseren van de negatieven. Het stappenplan wordt zowel uitgewerkt voor het reinigen, vlakken en digitaliseren van de negatieven als het bewaren naar de toekomst toe van de collectie.
46
47
47
47
48
St.-Pauluskerk te Antwerpen. Deze collectie
<
vormt een ingekaderd geheel binnen een
Masterproef
duidelijk tijdskader: tussen de eerste helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste processievaandel
eeuw. Deze periode heeft het grootste deel
‘Broederschap van de Heilige Lucia’ uit de
van de nog bestaande collectie processie-
“Conservatie
van
het
vaandels opgeleverd. Dit onderzoek heeft
St.-Pauluskerk, Antwerpen.”
veel informatie opgeleverd over de samenEen processievaandel is een object waarin
stelling van processievaandels, informatie
zeer uiteenlopende materialen bij elkaar
die uiteraard ook gedeeld wordt in deze
worden gebracht: het textiel dat de basis
scriptie.
vormt van het object, de metaaldraden waarmee het gedecoreerd is, karton of andere materialen als opvulling van het metaaldraadborduurwerk,
een
medaillon
van schilderwerk op doek en een kroon van verguld hout. Ieder van deze materialen had zijn eigen conservatieproblematiek en behandelingsvoorstellen. Door de combinatie van materialen moest steeds worden afgewogen welke behandeling van het ene materiaal de minste schade zou berokkenen aan het ander. Voor de behandeling heb ik advies gevraagd aan specialisten uit de verschillende disciplines. De behandeling van het medaillon is uitgevoerd door een student uit studio schilderkunst, met wie er steeds overleg is
48
geweest omtrent de te volgen behandeling. De rest van de behandeling is door mijzelf uitgevoerd.
Scriptie “Het samenstellen van een onderzoeksschema in functie van de conservatie / restauratie van processievaandels.” De laatste jaren wordt er steeds meer aandacht besteed aan de textiele schatten die in de kasten van de kerken verborgen liggen. Processievaandels vormen een deel van deze vergeten schatten. De conservatieproblematiek van de combinatie van geheel verschillende materialen en een beperkte hoeveelheid overgeleverde kennis rond het vervaardigen van processievaandels, maken het bepalen van de meest geschikte conservatiebehandeling niet eenvoudig. Een onderzoeksschema waarin alle verschillende vragen zijn verwerkt die men kan stellen rond de gebruikte materialen en technieken is daarom een goed hulpmiddel om alsnog de nodige informatie te genereren. Dit onderzoeksschema is getoetst aan de collectie van 21 processievaandels van de
49
50
50
51
51
51
52
52
53
fundamentele informatiebron voor de con-
<
servator – restaurator, de muziekinstrumen-
Masterproef
tenbouwer, de muzikant en de onderzoeker. Wanneer een object in verval raakt wordt
53
De conservatiebehandeling van een tafel-
er meestal geopteerd om een grondige
piano gebouwd in 1802 door de befaamde
conservatie- of restauratiebehandeling uit
broers Erard sluit aan op het scriptieon-
te voeren zodat het instrument door de
derzoek. Het praktische aspect geeft de
museumbezoeker beter begrepen wordt of
conservatie- en restauratieproblematiek aan
voor de muzikant opnieuw bespeelbaar is.
die de kop kan opsteken bij een instrument
Hierdoor wordt het origineel materiaal of
dat reeds een restauratiebehandeling heeft
de authentieke constructiemethode op zijn
ondergaan.
beurt dan vaak weer onleesbaar voor de on-
Deze tafelpiano is doorheen de jaren in
derzoeker. Ook de eeuwige zoektocht naar
verval geraakt, zowel in de periode dat deze
het originele klanktimbre wordt hiermee
werd bespeeld als wanneer ze vervolgens
vaak tenietgedaan.
onbespeeld in de toonzalen van het museum
Het doel van dit onderzoek is een aantal
Vleeshuis I Klank van de Stad stond opge-
eigentijdse mogelijkheden te achterhalen
steld. Een van de bijzondere elementen aan
om een waardevol en relevant maar moeilijk
dit instrument is een trommeltje, ook wel
leesbaar object in een publieke opstelling
Janitsarenstop genoemd, dat aan de onder-
van een museum kritisch te analyseren. De
zijde van de bodem is vastgemaakt en kan
verschillende methodes om een vervallen
bespeeld worden via een voetpedaal. De
muziekinstrument toch leesbaar en inte-
pedalen zijn echter verdwenen en het trom-
ressant te maken in een aantrekkelijke en
melvel is gescheurd. De schadepatronen op
overzichtelijke museumopstelling worden
de tafelpiano bestaan vooral uit opgestuwd
afgetast. Op die manier zal de originele
en losgekomen fineer, veroorzaakt door het
staat van het instrument zo lang mogelijk
krimp- en zwelgedrag van het blindhout
behouden blijven en kan zowel de bezoeker
waaruit de constructie is opgebouwd. Het
als de onderzoeker evenwaardige informatie
vernis bevat verschillende degradatiepa-
bekomen.
tronen zoals craquelé en lacunes. Er zijn
Conservatie en restauratie, museologie, or-
verscheidene vormen van aantasting terug
ganologie en de ethiek van deze disciplines
te vinden op het aanwezige hout, metaal
zijn onderzoeksvelden waarin ik mij tijdens
en textiel. Zowel innovatieve als klassieke
deze masterscriptie verdiep en worden er
behandelingsmethodes worden getest en
persoonlijke
toegepast om actief verval te stabiliseren en
opgenomen.
verdere schade te vermijden. De voornaamste toegepaste ingrepen zijn het opnieuw verlijmen van het fineer, de lacunes in het vernis invullen en op andere zones
het
vernis
regenereren.
Verder
worden de actieve degradatieprocessen op het metaal gestabiliseerd en alle onderdelen gereinigd zodat het oorspronkelijke uiterlijk van het instrument opnieuw leesbaar wordt. Het originele materiaal wordt zo behouden en blijft het instrument getuigen van de destijds vernieuwende technieken waarmee de broers Erard tijdens het bouwproces van muziekinstrumenten experimenteerden.
Scriptie “Een ruïne in de toonzaal.” Een
historisch
muziekinstrument
dat
weinig of nooit werd gerestaureerd is een
reflecties
hieromtrent
mee
54
54
54
55
55
56
56
56
57
58
58
58
59
<
als een patroon van witte lijnen, vervat in een donkerkleurige omgeving van taai staal. Om
Masterproef
bovenstaande redenen werd het staal legendarisch in de geschiedenis, maar verdween
Het masterproject werd een onderzoeks-
de kennis om dit staal te maken tijdens de
project rond hetzelfde thema als de master-
industriële revolutie, tezamen met de op-
scriptie; het gewaterde kroezenstaal.
komst van goedkoop staal. Sindsdien zijn er
In dit onderzoeksproject werd er door
enkelen bezig het geheim van dit ‘gewaterd
middel van experimentele archeometallurgi-
kroezenstaal’ of ‘Wootz’ terug te ontrafelen.
sche technieken getracht betere en nieuwe
In de masterscriptie werd een diepgaand
inzichten in het thema te krijgen. Dit laatste
algemeen literatuuronderzoek naar dit on-
houdt in dat het staal met verschillende
derwerp gevoerd. In een tweede deel werd
technieken werd bereid, om op deze manier
proefondervindelijk onderzocht in hoeverre
na te gaan of de onduidelijke historische be-
het stollingstraject van het staal een invloed
schrijvingen enige relevanitie hadden of niet.
had op het patroon van het afgewerkte
De stukken staal die op deze manier bereid
staal. Gezien de correlatie tussen dit stol-
werden, zijn onderzocht met verschillende
lingstraject en verschillende geografische
wetenschappelijke methoden, om op deze
regio’s, kan meer kennis hierover helpen bij
manier te trachten nieuwe informatie over
determinering van historische stukken, door
het proces te weten te komen, en na te gaan
het patroon te onderzoeken.
of ze vergelijkbaar waren met historische stukken. Op deze stukken werden testen uitgevoerd om een goed controleerbaar systeem te ontwikkelen waarmee het patroon duidelijk zichtbaar gemaakt kan worden. Historisch gezien gebeurde dat door het stuk te etsen, maar uit ethisch standpunt, en vanwege de
59
hoge waarde van dergelijke museale objecten uit dit materiaal, leek het uit conservatorisch oogpunt interessant om hier meer over te weten, door middel van destructieve testen op zelfgefabriceerde dummy’s. Er werd een aanzet gegeven voor onderzoek naar niet - destructieve methoden om het patroon te onderzoeken met fototechnieken en digitale beeldbewerking.
Scriptie Sinds ongeveer het begin van onze jaarrekening werd er op geografische locaties een staalsoort gemaakt dat, in zijn tijd, superieur was aan andere staalsoorten. Het staal werd bereid door relatief puur ijzer tesamen met koolstof te laten smelten en te stollen in een kroes alvorens het werd uitgesmeed. Doordat het staal op deze manier een relatief hoog koolstofgehalte kreeg, had het de mogelijkheid om specifieke structuren met het ijzer te vormen. Deze structuren zijn afwisselend zeer hard en taai, waardoor dit staal het perfecte materiaal was om hoogwaardige wapens en gereedschappen van te maken. De harde structuren zijn na etsen van het metaal met het blote oog zichtbaar
60
<
materiaaltechnisch aspect van een kunst-
Masterproef
Ze kunnen bijdragen tot het begrijpen van
historisch onderzoek op houten objecten. de logica van een constructie maar zeggen De masterproef bestaat enerzijds uit de
evengoed iets over de antropologische ach-
behandeling van een laat zestiende-eeuws
tergrond van een object. Om deze informatie
lontslotmusket en een zeventiende-eeuws,
op te nemen in een onderzoeksrapport moet ieder overblijfsel van een bewerking terug-
Antwerps cantoor.
gekoppeld worden naar het stuk gereedschap dat het achterliet. Om deze denkstap
Lontslotmusket
60
Het lontslotmusket is een zeldzaam stuk
te illustreren is een duidelijk beelddocument
uit de wapencollectie van het museum
een onmisbare bijlage.
Vleeshuis I Klank van de Stad. De lade van
Net als bij archeologische vondsten worden
het wapen is uit fruithout gesneden en met
traditioneel de beelden door een deskundig
een benen intarsia van grotesken, arabes-
tekenaar
ken en mensachtige figuren gedecoreerd.
en als lijntekening weergegeven. Op deze
geïnterpreteerd,
vereenvoudigd
Tijdens het vooronderzoek werden restanten
manier wordt de wenselijk weer te geven
van rode en groene kleuringen in de gravu-
informatie gescheiden van overige details
res van de benen elementen teruggevonden.
die de beeldvorming bemoeilijken. Dit heeft
Vergelijkbare wapens uit andere musea
als nadeel dat voor documentatie altijd een
blijken op dezelfde manier fel gekleurd te
geoefend tekenaar nodig is, wat een dure
zijn geweest.
aangelegenheid blijkt te zijn.
De schade aan het object was aanzienlijk,
In het scriptieonderzoek worden verschil-
de houten lade was op verschillende plaat-
lende documentatietechnieken getest op
sen gebroken en vertoonde grote lacunes in
compatibiliteit bij het vastleggen en filteren
zowel hout als intarsia.
van gewenste informatie op een bewerkt
Bij de behandeling werd het wapen gede-
houtoppervlak.
monteerd, gereinigd, terug verlijmd, aange-
tionele
vuld en geretoucheerd. Dit object is in het
tegenover innovatieve technieken (3Dscans,
MAS te bezichtigen vanaf de opening.
hedendaagse fotografietechnieken) gesteld.
Antwerps cantoor Dit zeventiende-eeuwse, Antwerpse pronkmeubel werd gevonden in de kelders van de Sint-Pauluskerk Antwerpen. De benen biezen,
roodgekleurd
schildpadhoorn,
zwarte robbellijsten en het perspectiefje met spiegels bezorgen dit meubel zijn typisch Barokke spielerei-effect. Het fineer is door een verschil in krimp- en zwelgedrag met dat van het blindhout op enkele plaatsen gescheurd en opgestuwd. Om deze stukken terug vlak te krijgen werd een gedeeltelijk transfert uitgevoerd, fineer werd losgemaakt, gevlakt, ingekort en terug verlijmd. Kleine lacunes werden aangevuld, storende ingrepen vervangen en het vernis geregenereerd.
Scriptie “Traceologie:
documentatiesystemen
en
-technieken bij bewerkingssporen op hout.” Gereedschapssporen
blijken
een
es-
sentiële bron van data te zijn voor het
Hierbij
technieken
worden
(tekeningen,
convenfoto’s)
61 zie / see 10
& 10
62
62
63
63
64
worden toegepast die met de omvang en het
<
gewicht van het werk rekening houden.
Masterproef
Het onderzoek vertrekt vanuit een casestudy van het werk van Dirk Braeckman.
“Het ontsluiten van de archiefcollectie van
Zo ligt de focus van het onderzoek op de montage van barietprints op groot formaat.
het KASKA.”
Barietprints Als
masterstudent
in
Conservatie/
(Fiber-base
paper)
komen
voor sinds 1880 en het zijn foto’s met een
Restauratie draait het om meer dan enkel
meerlagige
de restauratie. Een belangrijk aspect is
heeft doorheen zijn jarenlange ervaring
structuur.
Dirk
Braeckman
daarom behoud en beheer. Mijn masterproef
met het verwerken en opkleven van grote
bestaat uit een project waarbij ik insta voor
formaten, ondervonden dat het gebruik van
het zoeken naar een systeem om het archief
de huidige commerciële opkleeftechnieken
van het KASKA (Koninklijke Academie voor
niet altijd vlekkeloos verloopt. Zo kunnen er
Schone Kunsten) te ontsluiten. Er wordt
bijvoorbeeld vervormingen ontstaan wan-
duidelijk gemaakt hoe de algemene conditie
neer de foto niet volledig vlak ligt tijdens
aan de hand van steekproeven bepaald kan
het opkleven. Wanneer de foto en de drager
worden. Verschillende steekproefsystemen
waarop hij gemonteerd wordt tijdens het
werden met elkaar vergelijken, waaruit
manipuleren beschadigd geraken, is het niet
uiteindelijk één systeem gekozen werd nl. de
altijd mogelijk om de schade te laten restau-
Fussler methode. Nadat het steekproefsys-
reren en moet er een nieuwe print gemaakt
teem bepaald is, is het nodig om conditie-
worden. Dit toont aan dat kunstenaars vra-
rapporten op te maken van de geselecteerde
gende partij zijn als het over de (reversibele)
boeken. Omdat het hier gaat over een ge-
montage van grote formaten gaat.
mengde collectie, is het nodig voor elk type materiaal een conditierapport op te maken. De materiaalsoorten die aanwezig zijn, zijn boeken, fotografisch materiaal en papieren objecten. Er werd eveneens een voorstel gedaan naar het gebruik van registratiesystemen. Verschillende systemen werden met elkaar vergeleken waarbij de voor- en nadelen aangehaald worden. Het uiteindelijke doel van dit project is de ruimte te optimaliseren qua hanteerbaarheid van de objecten zodat deze in zo min mogelijke mate beschadigd worden.
Scriptie “Het onderzoek naar een verantwoorde montagetechniek om barietprints op groot formaat te monteren, uitgaande van een casestudy van het werk van Dirk Braeckman.” Alvorens
foto’s
tentoongesteld
kunnen
worden, dienen ze op een gepaste manier gemonteerd te worden. Dit is mogelijk aan de hand van diverse montage- en presentatietechnieken. De montage van de foto’s dient op een doordachte en verantwoorde manier te gebeuren teneinde problemen, zoals bijvoorbeeld loskomende foto’s en lijsten tijdens de presentatie van het werk, te voorkomen. Naarmate het formaat van een foto toeneemt, moeten er montagetechnieken
64
65
65
<
Vandaag de dag beschikt onze school over een nauwkeurige techniek om UV opnames
Masterproef
optimaal te kunnen vastleggen, dus kan de databank aangevuld worden.
De behandeling van originele marouflages
lecteerde kunstwerken die tentoongesteld
niek, waarbij een soepele drager bevestigd
zullen worden in het kader van 350 jaar
is op starre drager. Dat zou bijvoorbeeld
Academie. Naar aanleiding van deze ten-
kunnen betekenen: papier op doek, papier
toonstelling zal ik het aspect materiële ge-
op hout, doek op hout en doek op muur.
schiedenis globaal bestuderen en toelichten.
Ik ga me vooral concentreren op problematieken die de combinatie van doek op muur met zich meebrengt nl. plafondschilderijen. Via case studies wordt er een beter inzicht verkregen in de problematieken van de gemaroufleerde kunstwerken. Verschillende opties worden onderzocht om zo tot een geschikte conservatie/restauratiebehandeling te komen. Het is een interdisciplinaire benadering waarbij de samenwerking met studio muurschilderkunst een belangrijke rol speelt. Daarom zal ik meewerken aan een in situ project van het atelier muurschilderkunst: een marouflage. De plafondschildering die aan een conservatiebehandeling toe is. In studio schilderkunst zal ik een marouflage onderzoeken en behandelen. De huidige verwaarloosde staat brengt complexe scha-
65
Mijn onderzoek beperkt zich tot 20 gese-
staat centraal. Een marouflage is een tech-
deverschijnselen met zich mee. Waardoor de eigenaar het kunstwerk heeft opgegeven. Het hoofd doel van mijn Masterjaar is om zoveel mogelijk vakkennis te verzamelen omtrent dit thema. Daarnaast zullen er ook andere objecten (lijsten, schilderijen op doek en op paneel) behandeld worden.
Scriptie “Het onderzoek naar de materiële geschiedenis van de 19de eeuwse kunstwerken uit de KASKA collectie.” Sinds begin van de conservatie en restauratie opleiding wordt er gewerkt aan de inventarisatie van de collectie van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Door de ontbrekende techniek kon men geen nauwkeurige UV opnames uitvoeren waardoor de belangrijke gegevens missen in de databank. De UV opnames zijn belangrijk omdat deze informatie bevatten over de huidige staat van bewaring. De opnames documenteren de reeds uigevoerde conservatie /restauratie interventies. Om de materiële geschiedenis te kunnen bestuderen vormen de UV opnames essentiële gegevens.
66
66
67
67
68
<
of de was(-hars)mengsels enkel als een
MASTERPROEF
afwerklaag fungeerden. Daarnaast trachten
De masterproef behelst een conservatie- en
van was(-hars)mengsels er vroeger werden
fixatief werden aangebracht of ook als een we te achterhalen welke samenstellingen restauratiebehandeling van een hedendaag-
gebruikt, hoe deze praktijk is geëvolueerd
se wall drawing van David Tremlett in het
en in welke omstandigheden de was(-hars)-
kasteel het Zoerselhof. Hier is de flinterdunne
mengsels werden aangebracht.
toplaag van de gipsbepleistering sporadisch losgekomen van haar dragende structuur en geschoteld. De schade aan de wall drawing is dan misschien beperkt in omvang, de problematiek is des te complexer en van een hoge moeilijkheidsgraad. Doordat de toplaag hard en broos is, kan het bij het herpositioneren zeer gemakkelijk breken. Om deze reden wordt er eerst een vooronderzoek uitgevoerd waarbij er wordt stilgestaan bij de mogelijke schade-oorzaken om zo verdere schade te vermijden of te vertragen.
SCRIPTIE “De problematiek van het gebruik van wasen was-harsmengsels bij oude restauraties van muurschilderingen.”
68 Vele muurschilderingen die in de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw werden vrijgelegd en gerestaureerd, zijn nu al aan nieuwe restauratie toe. De oorzaken hiervoor zijn verschillend van aard maar het gebruik van niet compatibel materiaal speelt hier vast en zeker een rol. Zo werden muurschilderingen bij oude restauraties geïmpregneerd met was(-hars)mengsels; een procedé die verkeerdelijk werd overgenomen uit de restauratie van ezelschilderijen. Was(-hars)impregnaties wijzigen niet alleen het oppervlakte-aspect van de muurschildering, maar geven ook aanleiding tot een veel snellere degradatie van de muurschildering dan de tijd ooit had kunnen bewerkstellingen. Bij
hedendaagse
restauraties
zijn
de
was(-hars)mengsels vaak zeer moeilijk te verwijderen omdat ze moeilijk oplosbaar zijn en zich, meestal vrij irreversibel, met de poreuze materie van muurschilderingen verbonden hebben. In deze scriptie wordt onderzocht hoe we de was(-hars)mengsels op een deontologisch verantwoorde manier kunnen verwijderen zonder schade toe te brengen aan het origineel. Hiervoor moeten we ons eerst afvragen
69
69
69
70
70
71
71
71
72
72
72
72
73
73
73
<
met bleekmiddelen, met een witte vlek als
Masterproef
probleem niet aangepakt en komt de ver-
De Djinn-zetel, een ontwerp van Oliver
zullen de bestaande methoden worden
Morgue uit de jaren ’60, bestaat uit een buis-
geëvalueerd en er zal getracht worden al-
resultaat. Hierbij word de oorzaak van het kleuring na enige tijd terug. In dit onderzoek
frame constructie waarop rubberen banden
ternatieven te bieden die niet schadelijk zijn
gespannen zijn. Deze banden ondersteunen
voor het object op lange termijn.
het polyurethaanschuim dat gebruikt werd als stoffeermateriaal. De gehele zetel is bekleed met een gebreide polyester Jersey textielhoes. De behandeling bestaat uit een gematigde interventie met het oog op behoud van het object en de mogelijkheid tot transport. Hierbij is de consolidatie van het polyurethaanschuim prioriteit. Daarnaast werden bijkomende esthetische ingrepen gedaan om de gestroomlijnde en typerende vorm te suggereren. De restauratie bood een gelegenheid om de degradatie van polyurethaanschuim te bestuderen en nieuwe consolidatiemethoden en –producten te testen. De degradatie toont zich op zulk een manier dat aan het oppervlak polyurethaanfoam verkruimelt tot op een diepte van 1 mm. Er werd gezocht naar een consolidatiemiddel
73
dat de adhesie herstelt met behoud van zoveel mogelijk elasticiteit. Het materiaal werd uiteindelijk geconsolideerd met een polyurethaan in dispersie dat met een airbrush werd aangebracht.
Scriptie “Groene oortjes: De restauratie- en conservatieproblematiek van groene verkleuring bij degradatie van weekgemaakte PVC na metaalcontact.” Een bijzonder fenomeen binnen de conservatieproblematiek van weekgemaakte PVC is terug te vinden op de hoofden van Barbie® uit de jaren ’60 en ’70. Voornamelijk rondom de oren zijn groene vlekken waar te nemen. Deze vlekken ontstaan naar alle waarschijnlijkheid na rechtstreeks contact met koper (in dit geval de oorbellen van Barbie®). De verkleuring
kan
onverwachts
opkomen,
soms jaren na aanraking met koper. Deze zogenaamde ‘green ear-Barbies’ zijn een veel voorkomend probleem in musea waar ze om esthetische redenen niet worden tentoongesteld. De vaak waardevolle objecten worden door verzamelaars behandeld
74
75
75
75
75
76
76
77
77
78
78
78
78
79
79
79
80
80
81
<
door gebruik te maken van standaard ter-
Masterproef
verschillende
minologie, waardoor eenduidigheid tussen musea
wordt
gecreëerd.
Naast de registratie is de aanvulling van een “Hermontage van een 19de eeuws blauw/
conditierapport van belang. Zo kan op een
wit Utrechts tegeltableau met Antwerps
snelle en efficiënte manier de conditie van
stadzicht en de conservatie- en restaura-
objecten in een digitaal registratiesysteem
tiebehandeling van een laat 19de eeuwse
gecontroleerd worden. Toch ontbreken deze
ledenpop.”
twee essentiële factoren nog vaak in musea. In het huidige collectiebeleid van de stede-
Het tegeltableau, uit de collectie museum
lijke musea van de Stad Antwerpen bestaat
Vleeshuis, is opgenomen in de tentoonstel-
er echter nog geen conditierapport voor ke-
ling over de Antwerpse geschiedenis in het
ramische objecten. Dit onderzoek tracht een
Museum aan de Stroom te Antwerpen. Het
handleiding op te stellen rondom het beheer
tableau bestaat uit 28 tegels die samen het
van laag- en hooggebakken keramische ob-
stadhuis van Antwerpen, anno 1561, tonen.
jecten voor collectieverantwoordelijken die
De behandeling bestaat uit het conserveren,
geen keramiekspecialisten zijn. Ook werd er
restaureren en hermonteren van de tegels.
een conditierapport ontwikkeld waarop de
Veel tegels waren beschadigd en vertoon-
materiaaltechnische specificaties, conditie
den barsten, breuken en lacunes. De voegen
en aanbevelingen voor laag- en hooggebak-
tussen de tegels waren verouderd, waardoor
ken keramiek geregistreerd kunnen worden.
deze vergeeld en broos geworden waren. De
Dit bruikbare en overzichtelijke conditie-
tegels zijn gedemonteerd, geconsolideerd,
rapport zal worden toegevoegd aan het
verlijmd en waar nodig aangevuld en ge-
bestaande registratiesysteem Adlib.
retoucheerd. Vervolgens werden de tegels gemonteerd op stevig, stabiel en inert plaatmateriaal met een aluminiumhoningraat kern. Als laatste zijn de tegels voorzien van nieuwe
81
voegen. Het tweede object is een ledenpop, afkomstig uit de collectie van het Volkskundemuseum te Antwerpen. Dit object vereist een complexe conservatie- en restauratiebehandeling, omdat het uit verschillende materialen bestaat. Het textiel, hout, leder, glas en porselein vragen allemaal om een aparte behandeling.
De
grootste
schade
was
aanwezig aan het porseleinen hoofdje, dat na een val uit vele kleine scherven bestond. De scherven zijn verlijmd en de vele lacunes zijn aangevuld door middel van de color fill techniek.
SCRIPTIE “Registratie en conditierapportage van keramische objecten binnen het collectiebeleid. Toegepast op de stedelijke musea van de Stad Antwerpen.” Goede zorg voor een collectie vereist een goed georganiseerd collectiebeleid. De registratie van objecten speelt hierbij een grote rol, waarbij een registratiesysteem zorgt voor een transparant en bruikbaar collectieoverzicht. Dit kan nog efficiënter worden
82
82
M
M A
M A S
M A S T
M A S TE
M A S TER
M A S TERS
M A S TERS 2
M A S TERS 20
M A S TERS 201
M A S TERS 2011
Colophon TR 11/04 Masterbook 2010-2011 Authors : Masterstudents 2010-2011 Concept & editing : Nico Dockx & Jan Mast Dean : Eric Ubben Coordination contributions Masters Visual Arts : Els Van den Eynden Coordination contributions Masters Conservation & Restoration : Veerle Van der Linden, Apie Neven Coordination Presentation Masters Visual Arts : Peter Bosteels Special thanks to : Artesis University College Antwerp
Track Report documents the research in visual arts of the Royal Academy of Fine Arts, Antwerp - Artesis University College Mutsaardstraat 31, 2000 Antwerp, www.track-report.be Publisher : Eric Ubben Editors : Thomas Crombez, Bert Danckaert, Els De bruyn, Nico Dockx, Jan Mast, Sylvie Vandenhoucke Chief editor : Johan Pas Coordination : Els De bruyn Graphic concept : Jan Mast â&#x20AC;&#x201D; in dialogue with Nico Dockx & Lieve Laporte Graphic design : Jan Mast, Ghent, 05.2011 Printing : GuidoMaes.Printingdeluxe Edition : 500
D/2011/411/4 NUR646 ISBN 9789490521134
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher. Every effort has been made to determine and acknowledge the copyright ownership of individual works. If any proper acknowledgment has not been made, or permission not received, we invite copyright holders to inform us of the oversight.
M A S TERS Koninklijke
Academie
voor
Schone
Kunsten Antwerpen â&#x20AC;&#x201D; Artesis Hogeschool
2011