F r e e d
5
LEEUWARDER COURANT Vrijdag 28 maart 2008
Het megasucces van een bewuste spelfout Een van de drukste Nederlandse websites is per ongeluk ontstaan en de naam is een bewuste spelfout. Hyves is met zes miljoen leden een van de grootste Nederlandse internetsuccessen. Wat was bedoeld als een bedrijf dat mobiele diensten zou gaan leveren, werd een ongekend populair sociaal netwerk op internet. Eva Kol was vanaf het begin bij Hyves betrokken. Zij haalde haar eigen familie- en vriendenkring als een van de eersten over om zich aan te melden op de netwerksite. In het compacte, fraai vormgegeven boekje ‘Hyves’ vertelt ze over de totstandkoming en groei van de site, het fenomeen sociale netwerken en de functies van Hyves. Zelf is ze vanzelfsprekend enthousiast over de site en zijn toepassingen, maar ze laat niet na om ook onderzoeken waarin negatieve aspecten van sites als Hyves aan bod komen te belichten. Koen Kam, Floris Rost van Tonningen en Raymond Spanjar, de drie vrienden die Hyves oprichtten in 2004, wilden een sociaal netwerk voor de mobiele telefoon op poten zetten. Omdat de Nederlandse gsm-bezitters nog te weinig gebruik maakten van mobiele internetdiensten, besloten de ondernemers eerst een sociaal netwerk op te starten om daar later mobiele diensten aan toe te voegen. Dat
netwerk werd Hyves. De naam is het Engelse woord voor bijenkorf, maar omdat verschillende internetdomeinen met het woord hives al bezet waren, gebruikten de oprichters een y. Vooral toen in 2006 in de verkiezingstijd politici als Balkenende en Bos het netwerk inzetten tijdens hun campagne was de opmars van de site niet meer te stuiten. De site moet het niet hebben van zijn fantastische vormgeving en zijn snelheid. De traagheid is een grote ergernis van de gebruikers én de oprichters, maar toch blijven ze actief. Hyves luistert naar zijn gebruikers en past zijn site erop aan. Bijna alles kan en mag er (een Hyves voor muggenhaters) en adver-
De dood bestaat niet D
romers, fantasten, aanstellers of op z’n minst verwarde patiënten. Zo werden mensen met een bijna-doodervaring door de meeste wetenschappers gezien. Maar cardioloog Pim van Lommel neemt ze uitermate serieus. Hij deed onderzoek en schreef er een boek van vierhonderd bladzijden over. Een bestseller: er zijn er al 63.000 over de toonbank gegaan. Het is dan ook een intrigerend fenomeen, de bijna-doodervaring. Van Lommel noemt sterke staaltjes in zijn boek. Het zijn allemaal mensen die een hartstilstand of langdurig coma hebben doorgemaakt. Volgens de dokters waren ze hersendood. Er was geen enkele meetbare activiteit in hun brein. En toch maakten ze van alles mee. Ze zagen tunnels, heerlijk licht aan het einde daarvan, hadden contact met overleden naasten, konden tegelijk in het verleden en in de toekomst blikken, hadden het gevoel deel uit te maken van een allesomvattende kennis en liefde, en soms zagen ze vanuit de hoogte hoe artsen zich inspanden om hun stoffelijk lichaam weer aan de praat te krijgen. Iemand die absoluut hersendood was geweest, kon na afloop van een moeizame reanimatie feilloos aanwijzen waar een broeder in de chaos zijn kunstgebit had opgeborgen. Dat had hij gezien vanuit de verte. Volgens de gangbare medische wetenschap kan dat helemaal niet. Wie hersendood is heeft immers geen bewustzijn. Maar Van Lommel zoekt verklaringen buiten de gebaande medische wegen. Hij grasduint naar hartenlust in de wondere wereld van de kwantumfysica op zoek naar theorieën die zijn vermoeden staven dat het bewustzijn ergens buiten het lichaam zijn oorsprong vindt. Het komt niet uit de hersenen. Het is non-lokaal, zeg maar in de ruimte aanwezig. De hersenen fungeren slechts als een soort ontvanger. Ze zijn in staat om een deel van het eindeloos bewustzijn naar de aardse werkelijkheid te vertalen. De kwantumfysische bewijsvoering is menig wetenschapper een gruwel. Van Lommel geeft zelf trouwens hier en daar ruiterlijk toe dat zijn aannames zelfs onder kwantumfysici geen gemeengoed
teerders moeten zich aan regels houden (’Tien Geboden voor Hyverteerders’). Wie een gemiddeld Hyvesprofiel bekijkt, kan veel over iemand te weten komen: hobby’s, favoriete merken, gezinssituatie en de mensen met wie deze persoon in contact staat. Gebruikers hebben de mogelijkheid om allerlei onderdelen van de pagina af te schermen of zelfs het complete profiel, maar kiezen daar lang niet altijd voor. Terwijl internetters in onderzoeken zeggen belang te hechten aan privacy, blijken ze daar voor zichzelf geen gevolg aan te geven. Eva Kol verklaart op onderhoudende en leesbare wijze waarom de site is aangeslagen en laat allerlei gebruikers vertellen over hun ervaringen met Hyves. Omdat ze zelf de site van binnenuit kent, komt ze met aansprekende voorbeelden. Ze noemt zichzelf ’slachtoffer van het Hyves-virus’, maar weet door veel bronnen aan te halen ook verder te kijken dan het Nederlandse fenomeen. Waarom sluiten mensen zich aan bij netwerken en wat willen ze ermee doen? Dat mag je ook verwachten van een afgestudeerd communicatiewetenschapper die Kol inmiddels is. LINDA ZEGGELAAR EVA KOL: Hyves. Kosmos Uitgevers, Utrecht; paperback, 192 blz., €9,95
Robert Fludd: Het bewustzijn van de mens. zijn, laat staan buiten dat nogal mystieke wetenschappelijke veld. Zijn theorie van het eindeloos bewustzijn zou veel verklaren. Mensen met een bijna-doodervaring hebben even geroken aan dat eindeloze bewustzijn,
‘Militaire machine moet zelfredzaam zijn’ Amerikaanse militairen zijn de beste van de wereld. Dat is een van de centrale stellingen in het nieuwste boek van de Amerikaan Robert D. Kaplan. „Hun kwaliteiten als vechtjassen maken hen ook tot de beste hulpverleners van de wereld. Er is in wezen niet zo’n verschil tussen een oorlog in een onherbergzaam en vijandig gebied en humanitaire activiteiten in een door een aardbeving of tsunami verwoest landschap.’’ Het klinkt aanvankelijk een beetje gek, zeker in Nederlandse oren. Wij maken graag een onderscheid tussen ‘vechtmissies’ en ‘opbouwmissies’, willen duidelijk het verschil zien tussen militairen en hulpverleners. Maar Kaplan vindt dat onzin. „Kenmerk van een militaire machine is dat die volledig zelfredzaam is. Die kwaliteit is ook nodig in een gebied waar door een natuurramp niets meer is, of niets meer functioneert. Het Amerikaanse leger is als beste ter wereld in staat in zulke situaties effectief in actie te komen.’’ Kaplan (1952) is een Amerikaanse journalist, buitenlandcorrespondent en schrijver van een aantal boeken op het gebied van conflict, oorlog en de mensen die dergelijke klussen ter hand nemen. Hij diende enkele jaren in het Israëlische leger en volgt in zijn tweede boek over de Amerikaanse strijdkrachten, ‘Voorbij de grenzen van het Amerikaanse imperium’, de mannen en vrouwen
Amerikaanse soldaten op wacht in het dorp Quarghuli, 12 kilometer ten zuiden van Bagdad. die over de hele wereld Amerikaanse belangen veilig stellen. En, stelt hij, dus ook de belangen van de plaatselijke bevolking. Al zullen veel Afghanen en Irakezen daar heel anders over denken, er zijn volgens Kaplan in beide landen grote groepen die blij zijn dat de dictatuur is
beëindigd en dat er wordt gewerkt aan vrede en democratie. Het is een zaak van lange adem. Kaplan besluit zijn boek met een overzicht van de situatie in Korea als illustratie van zijn stelling. Na een oorlog van 1950 tot 1953, waarin ruim 130.000 Amerikanen sneuvelden, is er
stabiliteit in dat deel van de wereld. „Natuurlijk is het daar geen aards paradijs. Er is een permanent en groot spanningsveld tussen Noord- en Zuid-Korea, China en Japan. Maar ZuidKorea is een economisch florerende democratie. Japan is stabiel. China noch Noord-Korea
hebben het aangedurfd die situatie met militaire middelen te ontwrichten.’’ Kaplan ziet beide laatste landen op termijn terugkeren in de schoot van de vredelievende democratie. Tot zover zijn geopolitieke wereldbeeld, dat slechts een onderdeel is van zijn boek. Kaplan besteedt verreweg de meeste ruimte aan reportages over mannen en vrouwen in actie, op schepen, in vliegtuigen en sjouwend over bergen en door woestijnen. Voor de buitenstaander die wat minder op heeft met de glorieuze Amerikaanse strijdkrachten, is zijn militaire proza af en toe te veel van het goede. De vertaaladviezen van een Nederlandse generaal b.d. ten spijt, zijn de gedetailleerde beschrijvingen van oefeningen, gevechtshandelingen en apparatuur te vaak gedetailleerd onleesbaar. Kaplan corrigeert dit echter charmant met zijn bewondering voor de gewone man/vrouw, die al het zware werk met plezier opknapt. Met het Witte Huis en het Pentagon heeft hij niks op, met de gewone soldaat, die hij zelf ook ooit was, des te meer. JAMES MCGONIGAL ROBERT D. KAPLAN: Voorbij de grenzen van het Amerikaanse imperium - Reizen met soldaten over land, ter zee en in de lucht. Vertaald door Hanneke Brand, Annoesjka Oostindiër, Jan Wynsen, Het Spectrum, Utrecht; €29,95.
Kortjakje Falderappes: de juffrouw van ’t sekreet Bommen Berend oftewel Kanonnen-Bernd was een scheldnaam voor de bisschop van Münster, die in 1672 de stad Groningen belegerde. Was hij de legendarische Berend Botje die met zijn bootje naar Zuidlaren voer, maar nooit weerom kwam? Of was het zeeheld en edelman Lodewijk van Heiden tot Laarwoud (1773-1850), die in St. Petersburg een invloedrijk man werd? Dan is er nog Berend Drenth, een Groningse reder die nauwelijks zeewaardige schepen naar de Oostzee stuurde, waarvan de bemanning niet terugkeerde. Was hij Berend Botje, die het verzekeringsgeld, de botjes, opstreek? Of was de held van het liedje misschien gewoon een schipper of houthandelaar, die vanwege overmatig alcoholgebruik de weg terug niet meer wist? Prangende vragen die aan de orde worden gesteld in het prachtig geïllustreerde en verzorgde boekje ‘Midden in de week maar zondags niet’ van Jant van der Weg, dat met dank aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag kon worden uitgegeven. Het biedt een keur aan anekdotes over de historische figuren die - al dan niet - aan de basis hebben gestaan van menig kinderliedje of -gedicht. Is Berend Botje nog steeds een raadsel, andere figuren die het tot een populair liedje brachten zijn dat niet. Zo was
Jantje, wiens vader graaf was en in Den Haag woonde, de zoon van de in 1296 vermoorde Floris V. Jantje was, anders dan het
over hem gezongen liedje, een droevig kereltje dat in 1299 op slechts vijftienjarige leeftijd overleed. En ook Marjanneke
van de stroop in ‘t kanneke is onomstreden: bij haar gaat het om het symbool bij uitstek van Frankrijk, de maagd Marianne.
Omslagillustratie van ‘Midden in de week maar zondags niet’.
Talloze bekende deuntjes die soms tergend lang in je hoofd kunnen blijven hangen komen voorbij: het roetzwarte Moriaantje, de Klikspaan en Boterspaan, Tussen Keulen en Parijs, het aapje op een stokje wordt vermeld, evenals de poppenkraam, de gebroken sleutel van Engeland en Jan Huigen, wiens ton in duigen viel. En, zoals de titel al verklapt, natuurlijk Kortjakje. Een vroom mensje op het eerste gehoor, weliswaar doordeweeks niet aan het werk, maar wel trouw met haar met zilver beslagen bijbeltje op zondag naar de kerk. Het veruit mooiste verhaal over de persoon van Kortjakje is dat het hier ging om Ragel Falderappes, jiddisch voor ‘onbeschoft volk, schorem, gespuis, geteisem’. Deze Ragel, oftewel Kortjakje, was een ‘sekreet-juffrouw’, een dame van het toilet onder de Markusbrug in Amsterdam. Haar ziek zijn zou aan haar enthousiaste drankgebruik hebben gelegen. ‘Midden in de week maar zondags niet’ is als boek een absoluut hebbedingetje, een vrolijk cadeau voor elke gelegenheid. ALY KNOL JANT VAN DER WEG: Midden in de week maar zondags niet. Uitgeverij d’Jonge Hond, Harderwijk; 96 blz., €17,95. Zie ook de website Het Geheugen van Nederland van de Koninklijke Bibliotheek.
dat geheel los staat van tijd en ruimte. Daarom zijn ze als bij toverslag hun angst voor de dood kwijt. ,,De dood bestaat niet. Het is een illusie, een smerige leugen’’, schrijft Van Lommel. Nu menen mensen die in een god geloven dat allang, maar voor atheïsten kan het vermoeden van een eeuwig bestaand bewustzijn een troost zijn. Ook al is er nog geen spoor van een verklaring voor wat de zin ervan is. Het bewustzijn manifesteert zich zelfs op celniveau. Wat de hersenen doen met gevoelens en herinneringen, doet het dna in elke cel: het ontvangt informatie uit de non-lokale werkelijkheid. Dat kan volgens Van Lommel het ‘transplantatiegeheugen’ verklaren van organen die van eigenaar wisselen. Dan blijkt de ontvanger karaktertrekken van de donor te krijgen. Doordat alles en iedereen verbonden is met het eindeloos bewustzijn, kunnen dezelfde dingen op verschillende plekken gebeuren. Zo verklaart Van Lommel dat het mogelijk is dat wilde dieren aan de andere kant van de aardbol dezelfde resistentie voor antibiotica ontwikkelen als onze landbouwdieren, alhoewel ze nog nooit met die antibiotica in aanraking kwamen. Waarneming op afstand, of helderziendheid, is naar de overtuiging van Van Lommel ook al een symptoom van het non-lokale bewustzijn. Zo is de schuilplaats van Saddam Hussein ontdekt dankzij een gedetailleerde beschrijving door iemand die hem ‘zag’. Naarmate hij zich meer verdiepte in het eindeloos bewustzijn, is Van Lommel huiveriger geworden voor menselijke ingrijpen in het leven. Hij is niet voor euthanasie. Liever bestrijdt hij de angst voor de dood door te vertellen over het voortbestaan van het bewustzijn. En ook met orgaandonaties moeten we volgens hem oppassen. De donor mag dan wel hersendood zijn, hij kan nog van alles ervaren. CHIEL EVERS
PIM VAN LOMMEL: Eindeloos bewustzijn, een wetenschappelijke visie op de bijna-doodervaring. Uitgeverij Ten Have, Kampen; 400 blz., €24,90
Relativerend vertellen over rockhistorie Een kijkje in het huishoudboekje van een rockster. Op een gegeven moment gaven Ron Wood en zijn vrouw Jo duizend pond per week uit aan bloemen. Auto’s huren kostte op jaarbasis 170.000 pond. En dat kon Bruin niet langer trekken, ook al omdat Wood, niet gehinderd door enig zakelijk inzicht, in de nodige schimmige transacties verzeild was geraakt. Hij stelde zijn stiefzoon Jamie aan als manager, en: ,,Uiteindelijk bespaarden we zo’n twee miljoen pond per jaar, deels ook omdat ik geen geld meer mocht uitlenen aan mensen die zich in wanhoop tot mij wendden. Ik kon gewoon geen ‘nee’ zeggen, zelfs niet tegen de meest notoire klaplopers. Jamies oplossing daarvoor was: ‘Maar ik wel’.” Hoeveel Wood in de loop van zijn pakweg 45-jarige loopbaan als rockster heeft uitgegeven aan drank en drugs, meldt hij niet in deze autobiografie. Het zal niet weinig geweest zijn, want verder is Wood, zoals over bijna alles, opmerkelijk openhartig over zijn gebruik. Hij beschikt bovendien over een weldadig relativeringsvermogen en een prettig gevoel voor humor. Dat maakt dit boek een feest om te lezen, zelfs voor wie een broertje dood heeft aan The Rolling Stones. Want dat is de groep waar Wood al sinds 1975 deel van uitmaakt. Maar ook voor hij de Stones ging versterken, had hij al ruimschoots zijn sporen in de Britse popgeschiedenis nagelaten. Hij zat in de redelijk succesvolle groep The Birds en kwam met zijn maat Rod Stewart zowel in de Jeff Beck Group terecht als in The Faces, een band die ter verhoging van de sfeer bij optredens maar een bar op het podium liet bouwen. Jaren later zou drinkebroer Wood een heuse pub achter zijn Ierse huis oprichten. Ron Wood stamt uit een kleurrijke familie, die, in de woorden van Woods vader, in de plaatselijke pub ,,al twee maal de waarde van de kroeg” had uitgegeven. Oudere broers Art en Ted zaten ook in de muziek. Art speelde zelfs, in de groep van Alexis Korner, al met Mick Jagger en Charlie Watts voor de Rolling Stones in zicht kwamen. Ron Wood vertelt dat een jeugdvriendinnetje om het leven kwam bij een verkeersongeluk, op weg naar een optreden van zijn eerste bandje. Om zijn verdriet te vergeten zette hij het op een zuipen, een vorm van vertier die hij tot voor kort aan zou houden – gecombineerd met het nuttigen van flinke hoeveelheden drugs, uiteraard. Dat beschrijft Wood allemaal alsof het vanzelf spreekt,
Ron Wood
die avonturen met liters drank en talloze soorten drugs. Voor rocksterren is dat misschien ook wel zo, maar toch, er moet uiteindelijk afgekickt en ontwend worden. Daar, en in het waarom van die excessieve gewoonten, zitten wellicht een paar mooie, maar pijnlijke hoofdstukken verstopt. Maar daar komt Wood niet aan toe: de donkere onderstroom van het rocksterrendom blijft onbenoemd. Dat is een gemiste kans in een verder bijzonder aardig boek, dat voor de verandering verdienstelijk vertaald is en een uitgebreid register heeft. Wood is niet alleen muzikant en beeldend kunstenaar, iets waar talloze illustraties van getuigen, maar ook duidelijk een schrijver. Vooral zijn relaas over de beginjaren van de Britse rock is een prachtige toevoeging aan de geschiedschrijving. Op een gegeven moment wordt het wel wat veel, die opsomming van succesvolle Stones-tournees, zakelijke miskleunen, artistieke successen en beroemde vrienden, maar ja, als dat je leven is moet je dat maar opschrijven ook. Al heeft Woods ruige levensstijl toch iets met zijn geheugen gedaan. Hij laat Bill Clinton daags na het feestje voor diens zestigste verjaardag vanuit het Witte Huis bellen, maar toen was hij al een jaar of zes geen president meer. JACOB HAAGSMA RON WOOD: Ron Wood. Vertaald door Frans Reusink. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 374 blz., €27,50.