de gloednieuwe avonturen van baron von m端nchhausen
Geert Beullens
De gloednieuwe avonturen van baron von M端nchhausen
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Š Geert Beullens / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2009 Houtekiet Katwilgweg 2 bus 3, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Omslag Isabelle Van Laerhoven Foto voorplat Evert Thiry Foto achterplat Sara Engels Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 049 1 d 2009 4765 39 nur 340 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
-1-
Het was in de lente van 2006 toen ik tijdens een fietstocht door Duitsland aanspoelde in het kleine stadje Bodenwerder in Noord-Saksen. Een idyllisch plekje gelegen aan de rivier de Wezer niet ver van de stad Hameln, waar het net als op zoveel idyllische plekjes in het noorden van West-Europa het hele jaar door verraderlijk regenen kan. Zo werd ook ik door een Saksische stortbui verrast toen ik langs de oevers van de rivier ’s avonds laat de stad in fietste. Het was tegen negen uur en het begon al te schemeren. Gewoonlijk trapte ik bij aankomst meteen naar een plaatselijke camping om er mijn tentje op te zetten. Maar met die natte schemer had ik daar niet veel zin in. Bovendien had ik mezelf net een goeie vijftig kilometer door de regen en over de heuvels vooruitgeduwd en konden mijn benen best wat rust gebruiken. Dus besloot ik de pijl te volgen naar een kleine herberg met de naam Rosengarten. Herberg Rosengarten was een klein familiehotelletje in een eeuwenoud lemen burgerhuis waar de tijd was blijven stilstaan. Alleen mijn fiets tegen de achttiende-eeuwse gevel zetten was al een anachronisme, maar aangezien er nergens een parking was, had ik niet veel keuze. Ik hees mijn bagage uit de fietszakken en duwde met een leeuwenklink de antieke eikenhouten deur open. Er rinkelde een bel en na enkele ogenblikken stommelde er een oud besje van de trap. Hadden de gebroeders
5
Grimm nog geleefd, dan had zij hen waarschijnlijk geïnspireerd om de oma van Roodkapje gestalte te geven. Het grootmoedertje schuifelde zich op de draaistoel achter haar ontvangstbureau en loerde naar me over haar leesbril. ‘Eén nacht?’ vroeg ze. Ik knikte en gaf haar mijn identiteitskaart. Met een grote vulpen noteerde ze de gegevens in een dik oud register en gebaarde me vervolgens haar naar boven te volgen. Aan de cijfers op de deur te zien, waren er slechts een vijftal kamers. Ze duwde de deur van kamer nummer 2 open en liet me binnen in een ruime ouderwetse slaapkamer. ‘Bevalt het u?’ vroeg ze. ‘Perfect,’ zei ik. In het midden van de kamer stond een reusachtig hemelbed met een decimeters dikke matras. Meer had ik niet nodig. Of nee, hopelijk was er ook een soort restaurant in dit hotelletje. Ik verrekte van de honger. ‘Kan ik hier eten?’ ‘Zeker,’ zei het vrouwtje. ‘Beneden in de Stube hebben we een paar eenvoudige hapjes: Würstsalat, Käsebollen, hausgemachte Torte of Riesenbockworst mit Grünkohl,…’ ‘Bockworst,’ koos ik. We waren tenslotte in Duitsland. ‘Gut!’ zei ze. Binnen een uurtje zou het eten beneden in de kroeg klaarstaan. Dan kon ik eerst nog even een douche nemen en schone kleren aantrekken. Voor ze de deur achter zich sloot, wierp ze nog snel een bezorgde blik naar de regen die nog altijd uit mijn kleren op de antieke houten vloer droop. Toen het vrouwtje de kamer uit was, stroopte ik de kleding van mijn lijf en liet me op het bed neerploffen. Eerst een paar minuutjes rusten en rondkijken waar ik eigenlijk precies was.
6
Het interieur van de kamer zag er even oud uit als de rest van het huis. Overal stonden peperdure antieke houten kasten en aan de muren prijkten jachttrofeeĂŤn. Op het nachtkastje stond een opgezette haas met twee poten op zijn rug, boven de kleerkast hingen drie opvliegende eenden die met een soort draad aan elkaar hingen, op de grond lag een enorm groot everzwijnenvel als tapijt maar het meest eigenaardige was ongetwijfeld de kop van een hert met een klein kerselaartje tussen zijn gewei. Verder hingen er aan de muur nog een paar primitieve geweren die er zo oud uitzagen dat ze de tijd van de musketiers nog beleefd hadden en boven het bed prijkte een vreemd groot schilderij met een goudgeverfde kader van een edelman die zichzelf aan zijn staart met paard en al uit een sloot trok. Bizar, dacht ik en liep naar de badkamer om me te verfrissen. Een halfuurtje later kwam ik met heerlijk warme droge kleren de trap af. Waar de eetkroeg precies was, wist ik niet. Ik volgde gewoon de geur van de braadworst. Die zou me wel brengen waar ik zijn moest. Terwijl ik naar beneden liep, zag ik dat er aan de muur naast de trap allemaal kleine ingekaderde etsen hingen en vreemd genoeg stonden er opnieuw allemaal tafereeltjes op van dat achttiende-eeuwse heerschap met zijn staart. Op een prentje zat hij op een half paard dat van een bron dronk terwijl het water langs de andere kant uit zijn open buik wegstroomde, op een ander prentje kwam hij uit een grote vissenmuil gekropen, op nog een andere illustratie stond hij te midden van een harem mooie mollige dames. Wat een vreemd figuurtje. Geamuseerd sprong ik van de onderste trede en draaide langs een open dubbele deur de eethoek binnen, mijn heerlijk dampende Saksische worst tegemoet maar opeens beleefde ik de schrik van mijn leven. Van achter de kapstok weerklonk een heftig maar venijnig hondengeblaf. Van
7
het schrikken sprong ik bijna in een keer tot achter de toog aan de andere kant van de ruimte. Vreemd genoeg was er helemaal geen hond te bespeuren. Een oudere heer, de enige gast in de kroeg, liep snel met zijn wandelstok naar de kapstok, sloeg een paar keer stevig met zijn kruk op de jassen en het geblaf hield op. De man knipoogde vriendelijk naar me en ging terug aan zijn tafeltje zitten bij zijn kruik bier. Wat was dat? Waarschijnlijk zat die hond in een berghok achter de kapstok en was dat beest geschrokken van mijn vrolijke stappen. Ach wat, daar was het dametje al met een enorm bord vol groene kool, aardappelpuree en een braadworst bijna zo groot als een reuzenpython en wees naar een gedekte tafel naast die van de man die mij pas met zijn wandelstok het leven gered had. Ik schoof mezelf achter de berg voedsel die het dametje op tafel neergeplant had, bestelde net zoals de heer een halve liter Bitberger-bier en stortte me uitgehongerd op de Duitse lekkernijen. De hele tijd had ik het gevoel dat er iemand naar me zat te staren. De oudere man kon het niet zijn, die zat naast me een boek te lezen. Nee, ik voelde duidelijk een stel ogen in mijn rug priemen. Ik draaide me om, maar er was opnieuw niets of niemand te zien. Er stond alleen een buste, een borstbeeld van die vreemde edelman met zijn staartje en zijn sik. ‘Zit hij de gasten weer te begluren?’ Het was de oudere man die gesproken had. ‘Euh wie?’ vroeg ik. De man wees met zijn lange magere vinger naar het beeld. ‘De baron!’ zei hij. ‘Die rare kwibus met zijn sikje en zijn staart die hier ook overal aan de muur hangt.’ ‘Dat is helemaal geen kwibus, dat is de baron von Münchhausen,’ zei de man. ‘Hij was een heldhaftige edelman en offi-
8
cier die op het einde van de achttiende eeuw in deze stad woonde. Een beetje verder in zijn kasteel, dat nu gebruikt wordt als gemeentehuis.’ Ineens ging me een licht op. In de bibliotheek van mijn grootvader stond er vroeger inderdaad een groot boek van een baron met een sik en een staartje waar ik als kind vaak naar stond te kijken omdat hij op het kaft met een kanonskogel door de lucht vloog. ‘De baron von Münchhausen?’ vroeg ik. ‘Dat is toch die baron die altijd van die verschrikkelijke leugenavonturen meemaakte?’ De man keek me opeens heel streng aan. Ik had duidelijk iets verkeerds gezegd. Blijkbaar was de baron in zijn geboortestad heilig. ‘Niets van! De baron vertelde altijd alleen maar de waarheid. Niets dan de waarheid en allemaal waar gebeurd. Maar ja, hij beleefde nu eenmaal zoveel wonderbaarlijke avonturen dat mensen al snel gingen denken dat hij een losgeslagen fantast was. Dat kwam ook omdat hij vaak mensen uitnodigde op heerlijke etentjes in zijn jachtpaviljoen. De gasten kwamen van heinde en ver. Niet omdat ze zijn maaltijden zo lekker vonden, die waren overigens voortreffelijk want de baron was een uitmuntend jager en liet zijn zelf geschoten wild maar al te graag heerlijk klaarmaken, maar ze kwamen vooral omdat de baron zo ongelofelijk spannend kon vertellen.’ ‘En hij heeft dan ook al zijn verhalen opgeschreven…’ ‘Nee, absoluut niet. De baron von Münchhausen vertelde graag maar was geen schrijver. Enkelen van zijn gasten die vaak aan zijn feestmaaltijden deelnamen, hebben al die verhalen op papier gezet en het ergste is…’ De man werd opeens even heel stil. ‘Ja?’ vroeg ik.
9
‘Het ergste is dat ze er op eigen houtje van alles hebben bij verzonnen. En die verhalen hadden een enorm succes. In heel Europa werden ze tot op de naad gelezen totdat uiteindelijk de hele toenmalige westerse wereld geloofde dat baron von Münchhausen de grootste leugenaar was die ooit op aarde heeft rondgelopen.’ De man dronk driftig van zijn kruik bier en plofte ze vervolgens nijdig weer op de tafel neer. Met baron von Münchhausen viel duidelijk niet te spotten in Bodenwerder. ‘Oei!’ probeerde ik hem voorzichtig te onderbreken. ‘Dat zal de baron zeker niet leuk hebben gevonden.’ ‘Absoluut niet!’ brieste de man. ‘Hij is ogenblikkelijk gestopt met zijn legendarische eetfeesten en nodigde alleen nog af en toe een paar goeie vrienden uit die hij honderd procent kon vertrouwen en waarvan hij wist dat ze zijn openhartigheid en vertelkunst nooit zouden misbruiken voor eigen gewin. Die paar vertrouwelingen vertelde hij dan in een klein intiem gezelschap de rest van zijn verhalen.’ ‘Verhalen die nooit op papier gezet zijn?’ ‘Dat klopt,’ zei de man. ‘En natuurlijk is er niemand meer in de hele wereld die deze verhalen kent?’ ‘Toch wel,’ fluisterde de man. Hij haalde een pijp uit zijn zak, stopte die vol tabak en vlamde ze aan met een houtje. Hij keek me recht in de ogen en blies een wolk rook vlak naast mijn gezicht. ‘Ik,’ zei hij. ‘En hoe kent u die verhalen dan?’ wilde ik weten. ‘Laat ons zeggen dat ik nog mensen gekend heb die lang geleden bij de baron op bezoek geweest zijn.’ ‘Door overlevering zoals ze zeggen…’ ‘Zoiets ja!’ beaamde de man.
10
‘En zou u ze dan ook kunnen vertellen…’ ‘Euh…’ ‘Ik zal ze opschrijven, anders gaan ze verloren. Dat zou zonde zijn.’ Ik voelde me op mijn eentje de gebroeders Grimm. ‘En?’ ‘Goed,’ zei de man. ‘Op voorwaarde dat je ze noteert zoals ik ze vertel en dat je er niets bij verzint.’ ‘Beloofd!’ zei ik. Ik gaf de man met zijn lange vingers een hand en liep snel naar boven om mijn notitieboekje en mijn pen te gaan halen. Ik haastte me de trap weer af en ging voor de man zitten. Ik legde mijn notitieboekje voor me op tafel en knikte dat ik klaar was om de zo lang verborgen gebleven verhalen van de baron te aanhoren. De man leunde voorover, keek me met zijn scherpe groene blik aan als wilde hij nog een keer diep binnendringen in mijn ziel om zich ervan te vergewissen dat ik inderdaad wel te vertrouwen was. Vervolgens kuchte hij, schraapte zijn keel en bestelde opnieuw twee halve liters Saksisch bier. Hij was er klaar voor!
11