het boemerangprincipe
Copyright Š Christian De Coninck / Uitgeverij Houtekiet, 2009 Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, b-2000 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com www.christiandeconinck.be Omslag Wil Immink Foto voorplat Roberto Pastrovicchio Foto achterplat Brouwers Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 048 4 d 2009 4765 3 nur 330 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
Christian De Coninck
Het Boemerangprincipe Misdaadroman
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Met dank aan Ine, Jan, Greet, Chris, Freddy, Guido en mijn moeder voor hun positieve opmerkingen en niet aflatende steun.
Aan alle politiemensen die dagelijks plichtsbewust hun taak vervullen in heel moeilijke omstandigheden en daarbij zo dikwijls op onbegrip stuiten.
‘Le droit de l’intolérance est donc absurde et barbare: c’est le droit des tigres, et il est bien horrible, car les tigres ne déchirent que pour manger et nous nous sommes exterminés pour des paragraphes.’ voltaire
Moskou - 17 februari
D
e zwarte stretchlimo reed door de bijna verlaten straten. De temperatuur bedroeg meer dan 30° C onder nul. De verwarming van de luxueuze Mercedes draaide op volle kracht. De twee mannen achter in de auto droegen dikke wollen jassen en bontmutsen. Hun handen staken in bruine handschoenen van omgekeerde lamsvacht. De chauffeur deed zijn best om de auto in de goede baan te houden en vermeed de verraderlijke ijsplekken op de slecht onderhouden straten. Beide mannen spraken geen woord. Zij keken, elk langs hun kant, uit het raampje. De wagen stopte voor een imposant huis aan de oevers van de Moskva, een gebouw van vijf verdiepingen. Tijdens het communistisch regime woonden er apparatsjik, staatsfunctionarissen. Ze leefden er in een luxe die te vergelijken was met de westerse levenswijze. De huizen stonden in schril contrast met de kubusvormige woonkazernes waar de gewone Moskovieten verbleven. Na de val van de Berlijnse muur en het aantreden van Boris Jeltsin lagen de verwachtingen hoog. PrivÊ-kapitaal en -bezit werden toegelaten. Mensen zouden echt geld verdienen en zich
5
de luxegoederen kunnen permitteren die uitgestald lagen in de staatswinkels. Tot dan waren die winkels enkel toegankelijk voor buitenlanders en voor Russen die konden betalen met buitenlandse valuta. Het verliep niet zoals verwacht. Er kwamen nieuwe rijken die erin slaagden om op een relatief korte termijn een financieel imperium uit te bouwen, met in hun kielzog de profiteurs en jaknikkers, mannen en vrouwen die hand- en spandiensten leverden. De rijken werden rijker, maar de overgrote meerderheid van de bevolking werd er niet beter van. De georganiseerde misdaad deed ook zijn intrede, geholpen door ambtenaren die geld roken. De politieke leiders beloofden beterschap en susten de lagere klassen met het cliché dat Rome ook niet op een dag werd gebouwd. De twee mannen stapten uit en liepen met vastberaden pas naar de houten toegangsdeur. Ze gunden de man die de deur openhield geen blik en liepen de trap op, naar de eerste verdieping. Een van de mannen opende een grote dubbele deur. Ze betraden een enorm kantoor. Langs de ene muur stonden een luxueus lederen bankstel en een ruwhouten tafeltje met een blad uit Boheems kristal, aan de andere kant stond een vijfhoekige vergadertafel. Op de vloer lagen zijden oosterse tapijten. In de hoek tegen het raam, achter een massief bureau dat ooit nog in het zomerverblijf van Catherina de Grote had gestaan, zat Vladimir Doeganovitsch. Hij was één van de bekendste advocaten van Rusland. Zijn clientèle bestond voornamelijk uit rijke industriëlen. Doeganovitsch was niet kieskeurig: hij vroeg nooit in welke branche de industriëlen werkzaam waren. Hij maakte geen onderscheid tussen de legitieme ondernemers en de maffiabonzen. Hij zorgde ervoor dat hun zaken in de ogen van de buitenwereld volkomen koosjer leken. Doeganovitsch was achteraan in de vijftig, een kwieke en alerte man die het klappen van de zweep kende. Tijdens het
6
vroegere regime deed hij zich voor als een loyaal en overtuigd communist. Maar hij deinsde er niet voor terug om voor de toenmalige leiders uitzonderlijk rendabele beleggingen in het buitenland te verwezenlijken. Menig hoogwaardigheidsbekleder bezat een goedgevulde rekening in Zwitserland of in een ander fiscaal paradijs. Dankzij zijn connecties, maar ook door zijn economisch inzicht en zijn perfecte kennis van het Russische recht slaagde hij erin een omvangrijk klantenbestand te beheren. Tegenover Doeganovitsch zat een vrouw die druk aantekeningen maakte. Hij keek geïrriteerd op toen de deur openging. Hij wou iets snauwen, maar toen hij de twee mannen herkende die zijn bureau binnenwandelden, hield hij zich in. ‘Oleg,’ riep hij uit. ‘Ik had je nog niet verwacht.’ Doeganovitsch kwam achter zijn bureau vandaan en liep in de richting van Oleg Marjkine, die zijn handschoenen uittrok en ze in zijn jaszak stak. ‘Vladimir,’ antwoordde Oleg. Beide mannen omhelsden elkaar. ‘Laat me je eens bekijken.’ Oleg Marjkine was het prototype van de nieuwe Russische zakenman. Hij was jong en sportief, amper 25 jaar. Zijn staalgrijze ogen keken de advocaat zonder knipperen aan. Zijn blonde kortgeknipte haren waren met gel gemodelleerd. Marjkine kleedde zich met stijl. Hij was kind aan huis bij de beste Italiaanse modehuizen. ‘Je ziet er schitterend uit. Engeland heeft je goed gedaan. Hoe was het er trouwens?’ vroeg Doeganovitsch. ‘Goed,’ antwoordde Oleg koel. ‘Je kent Ywan, mijn vertrouwensman.’ ‘Natuurlijk,’ antwoordde Doeganovitsch, die de man als begroeting een kort knikje gaf. De advocaat wantrouwde Ywan.
7
Hij begreep niet dat Oleg zich met hem kon inlaten. Hij was geboefte en paste niet in het plaatje. Ywan had zijn uiterlijk niet mee: breedgeschouderd met een klein hoofd. En dat hoofd was leeg, dacht de advocaat. Hij gaf een teken aan zijn secretaresse. De vrouw nam haar papieren en verliet het bureau. En passant glimlachte ze verleidelijk naar Marjkine, die haar aandachtig opnam zonder te reageren. Toen hij de deur hoorde dichtgaan, stak Marjkine onmiddellijk van wal. ‘Wat heb je voor hem gedaan?’ Doeganovitsch nam plaats in de lederen fauteuil achter zijn bureau en keek Marjkine vertwijfeld aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Dat weet je maar al te goed,’ antwoordde Oleg scherp. ‘Hij zit daar, opgesloten als een beest. Hij heeft amper geld. Hoe ga je hem vrij krijgen?’ Doeganovitsch voelde zich ongemakkelijk worden. Het zweet brak hem uit. Hij nam een zakdoek en bette zijn gelaat. ‘Je weet dat ik hem niet vrij kan krijgen.’ ‘Bullshit, man!’ ‘Amerika is Rusland niet. Ik heb de beste advocaten ingehuurd en heb de nodige opdrachten gegeven om getuigen te beïnvloeden. We hebben zelfs juryleden omgekocht, maar het mocht niet baten. De fbi had zoveel bewijzen tegen hem dat een veroordeling onvermijdelijk was.’ ‘Hij heeft zich laten strikken als de eerste de beste beginneling,’ ging de advocaat verder. ‘Ik heb hem nog zo gewaarschuwd. Maar ja, hij wou het absoluut op zijn manier doen.’ Oleg Marjkine liep naar het raam en keek uit over de half bevroren Moskva. De ijzige wind joeg de grijze wolken in een ijltempo over de stad. Het kon echter niet baten. Er kwamen
8
er steeds meer en meer, net als sprinkhanen die een veld hadden gevonden en er in zwermen neerstreken. Zo voelde Marjkine zich ook: grijs, grauw en ijskoud. De verwarming in het kantoor draaide op volle toeren. Het contrast met buiten was te groot. Hij knoopte zijn jas los. Hij nam de muts van zijn hoofd en liet ze in zijn handen draaien terwijl hij ze verstrooid bekeek. ‘Dat was niet genoeg, Vladimir,’ antwoordde Marjkine fluisterend. ‘Hij heeft levenslang gekregen, zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating. Hij gaat creperen in dat hol. Hoe noemen ze dat ook weer? Maximum security facility. 23 uur op 24 zit hij in een minuscule cel. Ik mag hem niet bezoeken want ik ben geen familie. Ik heb het recht om hem éénmaal per maand vijf minuten te telefoneren. Vijf minuten, Vladimir, weet je wat dat betekent?’ Marjkine keerde zich naar Doeganovitsch. ‘Ik heb hem gewaarschuwd, Oleg. Ik heb hem afgeraden om naar Europa te gaan. De kans dat hij daar opgepakt zou worden was te groot,’ antwoordde Doeganovitsch met angst in zijn stem. ‘En weet je waarom hij naar Europa ging?’ beet Marjkine hem toe. ‘Omdat hij niemand meer vertrouwde. Niemand. Hij moest zelf de klus klaren.’ Marjkine keek Doeganovitsch staalhard aan. Doeganovitsch wendde de blik af. Marjkine draaide zich terug naar het raam. ‘Hij kon op mij vertrouwen. Ik zou naar Europa gegaan zijn. Ik kon zijn zaakjes afhandelen zonder dat hij enig gevaar liep,’ antwoordde Doeganovitsch. ‘Die man was alles voor ons. Hij heeft mijn broer en mij van straat geplukt,’ zei Marjkine, die de woorden van de advocaat negeerde. ‘Wij leefden in de riolen van deze stad, Vladimir.
9
Als ratten aten we wat ander ongedierte niet wou eten. Wij roofden om te overleven. Hij heeft ons uit die ondergrond gehaald. Hij heeft ons opgevoed en mij laten studeren. Wij zouden ons leven geven voor hem. Sergei deed het trouwens.’ ‘Het spijt me van je broer,’ zei Doeganovitsch. ‘Het spijt je?’ antwoordde Oleg hard. ‘Je had het moeten voorkomen. Je had moeten weten dat het allemaal opgezet spel was.’ ‘Ik heb het hem gezegd.’ Doeganovitsch trachtte zich te verdedigen. Marjkine luisterde schijnbaar onbewogen naar de argumenten van de advocaat. Doeganovitsch was naast Marjkine komen staan. Beiden keken ze naar de rivier. Een eenzame man liep met snelle passen langs de kade, zijn zware jas als een deken om hem heen. Oleg kreeg genoeg van deze gluiperige advocaat. Hij ging achter Ywan staan, die op een stoel aan het bureau zat. Oleg legde zijn handen op de schouders van zijn kompaan. Hij richtte zich tot de advocaat. ‘Heb je alle informatie die ik je gevraagd heb?’ ‘Ja, natuurlijk, Oleg.’ De advocaat ging naar de kluis achter zijn bureau en opende ze. Hij nam er een roestbruine lederen aktetas uit en legde ze op zijn bureau. ‘Alles zit erin: namen, adressen, plaatsen. Alles.’ Marjkine liep naar het bureau en opende de aktetas. Hij bekeek vlug de documenten en sloot de rechthoekige tas. Hij ging terug achter Ywan staan. Oleg legde opnieuw zijn handen op Ywans schouders en kneep erin. Hij ging weer voor het raam staan. Ywan stond recht en liep op de advocaat toe. Hij opende zijn jas en trok een micro-uzi met geluidsdemper uit de schouderholster. Hij plaatste de loop van de kleine mitrailleur tussen de benen van de advocaat en loste een schot in het scrotum van Doeganovitsch. 10
Een fractie van een seconde keek de advocaat hem niet begrijpend aan, maar toen voelde hij de pijn. Hij viel neer en schreeuwde het uit. Hij greep tussen zijn benen en zijn handen kleurden rood van het bloed. De deur van het bureau vloog open en twee gewapende mannen sprongen binnen. Marjkine hoorde twee kleine plops toen Ywan gericht schoot op de twee lijfwachten. Toen pas draaide hij zich om. In het voorhoofd van de mannen zat een gaatje. Hun ogen stonden wagenwijd open. Ze hadden de dood niet zien aankomen. Marjkine liep naar de advocaat. Onder de man lag een grote plas bloed. Doeganovitsch keek Oleg smekend aan, terwijl hij kreunde van de pijn. ‘Alsjeblieft, Oleg. Ik zal alles doen. Ik zal geld storten, zoveel als hij nodig heeft. Alsjeblieft, bel een dokter,’ pleitte de advocaat. Marjkine keek onbewogen toe. Hij knikte naar Ywan. Die kwam naderbij en plaatste de loop van zijn mitrailleur tegen de rechterzijde van Doeganovitsch, net boven zijn broeksriem van Armani. Hij schoot. De advocaat maakte een stuiptrekking toen de kogels zijn lichaam binnendrongen. Het witte hemd kleurde onmiddellijk zwartrood. Marjkine zakte door zijn benen en ging op zijn hurken bij Doeganovitsch zitten. ‘Over enkele minuten is het afgelopen,’ zei Marjkine uiterst kalm. ‘Je lever is stuk geschoten. Je zal gewoon doodbloeden.’ Hij zag hoe alle kleur wegtrok uit het gelaat van de advocaat. Doeganovitsch had het begrepen: Oleg had besloten hem te doden. Marjkine stond op en keek uit het raam. Achter hem hoorde hij de smeekbeden van Doeganovitsch. Het deerde Marjkine niet. Stilaan werd de stem van de advocaat zwakker om ten slotte over te gaan in een soort gerochel. Marjkine wierp
11
nog een blik op de stervende advocaat. Hij nam de aktetas. Toen hij zeker was dat Doeganovitsch dood was, liep hij traag naar de deur. Ywan volgde hem op de voet. Ze gingen de trap af en wandelden naar de uitgang. Marjkine en Ywan stapten in de Mercedes die onmiddellijk wegreed.
Koksijde - 18 februari Stijn Goris staarde naar het plafond. De gloed van de winterzon drong door de gordijnen en gaf de kamer een sensuele rode tint. Ze genoten van hun weekend in Koksijde. Sacha had zich tegen hem aan gevlijd en hij voelde de warmte van haar lichaam tegen het zijne. Hij streelde zachtjes haar fluwelen huid. Zijn handen gleden naar beneden en hij voelde haar goed gevormde dijen. Hij keek naar de klokradio. Het was kwart over negen. Enkele maanden geleden was Sacha naar België gekomen. Het over en weer pendelen tussen Praag en Brussel was te veel geworden voor Stijn. Niet alleen de verplaatsingen en de afstand begonnen op hun relatie te wegen, maar ook de constante druk van Dré en van zijn pleegouders. Hij had er lang met Sacha over gepraat. Zij had de beslissing aan Stijn overgelaten. Sacha wou niets forceren, maar ze wou hem ook niet verliezen. Daarvoor hield ze te veel van haar Stijn. Ze aarzelde om naar het onbekende Brussel te verhuizen. De taal was één van de problemen. Hoewel ze vloeiend Engels sprak en de Europese hoofdstad een kosmopolitisch karakter uitstraalde, was ze toch een beetje bang. De doorbraak kwam er na Stijns inzinking als gevolg van een gijzeling, waarbij de gijzelnemer gedood werd. De man had meer dan tien mensen vermoord. Stijn had hem tijdens
12
een gevecht uitgeschakeld. Na die ervaring wou hij de politie verlaten. Maar Sacha had op hem in gepraat en hem bezworen om geen overhaaste beslissing te nemen. Hij had toen van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar een beetje te chanteren en haar met aandrang gevraagd om bij hem te komen wonen. Ze waren overeengekomen om een proefperiode in te bouwen. Sacha zou zes maanden onbetaald verlof nemen en bij Stijn intrekken. Zes maanden kreeg Stijn om eindelijk evenwicht te vinden in zijn leven. Voor Sacha lag het anders: zij kreeg zes maanden om Stijn definitief te veroveren. Stijn voelde haar hand op zijn borst. Hij keek haar aan. Ze opende traag de ogen. Hij glimlachte en kuste haar haren. ‘Goedemorgen, schat,’ zei hij. ‘Mmmmmm,’ kreeg hij als antwoord. Sacha rekte zich uit als een kat. God, wat hou ik van haar, dacht Goris. Hij nam haar stevig vast. Sacha rolde zich over hem heen en zoende hem. Hij nam haar gelaat met beide handen vast en drukte het tegen het zijne. Zijn tong zocht de hare. Hij streelde haar rug en haar dijen. ‘Jij bent onverzadigbaar,’ zei Sacha later, terwijl ze hijgend tegen Stijn aanlag. ‘Tja, wat wil je?’ antwoordde hij plagend, ‘I am the best, niet?’ Ze porde hem in de zij. ‘Macho.’ Stijn lachte luid. ‘Hoe laat komen Stef en Carine?’ vroeg Sacha. ‘Rond elf uur,’ antwoordde Stijn. Stef Pauwels was zijn assistent. Sinds Stijn hem uit de handen van een maffiabende had gered, waren ze onafscheidelijk geworden.
13
‘Weet je wat,’ zei Stijn plots, ‘ik breng je ontbijt op bed.’ Hij sloeg het dekbed weg en dook de badkamer in. ‘Waar heb je zin in?’ vroeg hij haar. ‘Hummm, augurken met slagroom.’ Stijn Goris stond al in de gang. Hij kwam op zijn stappen terug. ‘Wat?’ ‘Augurken met slagroom,’ herhaalde Sacha doodernstig. Stijn keek haar aan. Was dit een grapje? Hij herinnerde zich niet dat ze zoiets ooit had gegeten. De Tsjechische keuken had wel meer dan één verrassing in petto, maar zoiets had hij nog niet gehoord. Een vrouw die zwanger was, ja, die had zulke bizarre eetgewoontes, dacht hij. ‘Sacha, Sacha,’ vroeg Stijn bevend, ‘bedoel je dat je…’ Stijn was lijkbleek geworden. Hij leunde tegen de deur aan. Zijn hart klopte heftig in zijn borstkast. Sacha schoot in de lach toen ze Stijns verbouwereerde gezicht zag. ‘Och nee, gek, ik wou je even jennen.’ ‘Jij! Jij!’ Meer kreeg Stijn niet gezegd. Hij wierp zich op bed en begon haar te kittelen. Ze smeekte hem om op te houden. Dat deed hij pas nadat Sacha had beloofd dat ze zoiets niet meer zou zeggen. Hij lag uitgestrekt op zijn buik naast haar. Ze aten in stilte. ‘Zou je dat erg vinden?’ vroeg Sacha plots. ‘Wat?’ ‘Dat ik zwanger was.’ Hij keek haar liefdevol aan en dacht even na. ‘Nee,’ zei hij bijna onhoorbaar, ‘ik zou het niet erg vinden. Het zou wennen zijn, maar nee, ik zou het fantastisch vinden.’ Ze zoende hem. 14
Rond de middag waren Carine en Stef aangekomen. Na de maaltijd nam Stijn een klein houten doosje en opende het. Hij gaf het aan Stef. ‘Wow! Dank je wel,’ antwoordde de inspecteur, terwijl hij heel omzichtig de cohiba vastnam. ‘Graag gedaan,’ antwoordde Stijn ‘en ondertussen weet ik dat ze werd gerold…’ ‘… op de dijen van een Cubaanse maagd,’ viel Stef in. Beide mannen lachten. Stef Pauwels genoot van zijn sigaar. Goris dronk een Pilsner Urquell, Stef een Franse cognac. Stijn merkte hoe Carine en Sacha samen in de keuken gezellig praatten. Ze vulden de vaatwasmachine. Ze heeft gelijk, dacht Stijn, ik ben een macho, ik ben zeker geen nieuwe man. ’s Avonds, toen Stef en Carine vertrokken waren, hielden ook Sacha en Stijn het voor bekeken. Ze ruimden op en sloten het appartement af. Het weekend zat erop.
Brussel - 19 februari Stijn Goris liep gezwind de trappen op naar zijn kantoor. Hij wierp zijn jas over een stoel en dook in de wachtverslagen van het weekend. Er was niets speciaals gebeurd. Alweer een doordeweekse dag, dacht hij, terwijl hij de verslagen parafeerde. Pauwels kwam bij hem langs met de weekplanning. Ze hadden nog bijkomend onderzoek te verrichten in de zaak van een persoon die een dodelijke val had gemaakt door een raam op de zesde verdieping. Ze zouden ook een verdachte oppikken die regelmatig zijn vrouw bont en blauw sloeg. Stijn Goris kende de man maar al te goed. Hij had hem gewaarschuwd, maar
15
het had blijkbaar niets uitgehaald. Voor Stijn was de maat vol. Hij zou substituut Machiels, zijn stiefbroer, vragen om de onderzoeksrechter te vorderen en de man een tijdje te laten opsluiten. Pauwels gaf hem gelijk. Ze werden in hun discussies onderbroken door de telefoon. Goris nam op. ‘Werk aan de winkel,’ zei hij tegen Pauwels. ‘Een man is dood teruggevonden in zijn appartement. Er ligt overal bloed. Waarschijnlijk een moord.’ Pauwels repte zich naar zijn bureau, nam de sleutels van de auto, stak zijn wapen in zijn holster en liep met Stijn de trappen af. Ze reden met loeiende sirene naar de Locquenghienstraat, een zijstraat van de Slachthuislaan, in een verpauperde buurt van de hoofdstad. De wijk werd vooral bewoond door allochtonen en vierdewereldburgers. Ze hielden halt bij een rijhuis met vier verdiepingen. Goris en Pauwels werden beneden opgewacht door hun collega van de wachtdienst, Cedric De Backer. Na een korte begroeting vroeg Stijn wat er gebeurd was. ‘Er is een man gevonden die op de vierde verdieping woont. Hij lag dood in een gemeubelde kamer die hij huurt. Er zijn veel bloedsporen,’ vertelde De Backer. ‘Het lab is op komst.’ Daarna leidde hij Goris en Pauwels naar de plaats van de feiten. De kamer was erg klein. Een groot bed nam ongeveer driekwart van de oppervlakte in. Het stond tegen het kleine raam dat op de straatkant uitgaf. Tegen de muur stond een klein kastje met daarop een elektrisch fornuis. Naast het bed lag een omvergeworpen kameremmer. Er lagen urine en uitwerpselen naast de emmer. Goris merkte dat er ook bloed in de emmer lag. De stank was niet te harden. In het verlengde van het
16
bed lag een kleine tafel. Hij was omvergeworpen. Het slachtoffer lag op zijn buik naast de tafel. Hij droeg alleen een onderbroek. Op de grond lagen diverse doosjes met medicijnen. Goris kon het gelaat van de man niet zien. Overal was er bloed: op de lakens, op het fornuis, op de vloer, tegen de wanden. Goris bekeek de toegangsdeur. Hij merkte geen braaksporen op. ‘Iemand heeft hier lelijk huisgehouden,’ zei Pauwels. Goris antwoordde niet. Zolang het lab niet ter plaatse was, konden ze de plaats niet betreden en geen vaststellingen doen. Stijn hoorde iemand hijgend de trap op komen. Hij keek om en zag Steven Ceuppens, de hoofdinspecteur van het lab, zwoegend met zijn koffers de trap oplopen. ‘Als er iets voorvalt, is het altijd op de hoogste verdieping en is er geen lift,’ sakkerde Ceuppens. ‘Allé, vertel het eens.’ De Backer briefte Ceuppens. De man trok zijn beschermkledij aan en met zijn team begon hij de kamer op sporen te onderzoeken. Na een tijdje kwam hij buiten. ‘We hebben alles gefotografeerd en alle vingerafdrukken opgenomen. Ik heb stalen genomen van alle bloedspatten. We zullen ze vergelijken. Ik heb het lijk niet aangeraakt. Ik wacht op de dokter. Waarschijnlijk zijn de verwondingen aan de buik, want aan het gelaat en de rug zie ik niets. Als je wil, mag je nu binnen,’ zei hij tegen Goris. Pauwels boog zich over het lijk. Goris bekeek de bloedsporen op de muur en merkte dat ze allemaal eenzelfde patroon vertoonden: van boven naar onder. Hij bekeek ook de medicijnen die op de grond lagen. Het waren vooral zuurremmers voor de maag. ‘Ik zie niets speciaals,’ zei Pauwels tegen Goris. ‘Jij?’ ‘Nee,’ antwoordde de commissaris terwijl hij naar de medicijnen wees. ‘Ik denk niet dat het misdadig opzet is.’ 17