leven en werk van marcel van acker
Š Patrick Conrad/Uitgeverij Houtekiet, 2009 Uitgeverij Houtekiet Katwilgweg 2 bus 3, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Omslag Jan Hendrickx Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 077 4 d 2009 4765 18 nur 301 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
patrick conrad
Leven en werk van Marcel van Acker
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Voor Jan de Roek, Jan-Emiel en Digne Daele, Hugues C. Pernath, Paul Snoek, Georges Adé, Nic Van Bruggen, Gust Gils, Eddy Van Vliet, Paul en Freddy Devree, Klaus Kinski, Jef en Danny Verheyen, Pol Mara, Robert Wise, Gerald, Dauphin, Michel Bartosik, Renier Van de Velde, Maurice Gilliams, Brigitte Kowalsky, Marnix Gijsen, Michel Oukhow, Denise en André Delvaux, Nicole Van Goethem, June Allison, Louis Gooyvaerts, Ferre Grignard, Luc Renneboog, Albert Szukalski, Fons Rademaeckers,Gilberto Azevedo, Wilfried Adams, Paul Neuhuys, René De Coninck, Floris en Olympe Jespers, E.L.T. Mesens, Marcel Lecompte, Cees Buddingh’, Gustave Ambach, Willy Vaerewijck, Hans Verhagen, Paul Steenbergen, Herman de Coninck, Guido Claus, Guillin Cloquet, Anycée Alvina, Sam Fuller, Jeannine ‘Mamour’ Gerhard, Daniël Van Avermaet, Yves Montand, Ton de Graaff, Jotie ’t Hooft, Patrick Despiegelaere, René Magritte, Jacques Brel, Maxime van de Woestyne, Ann Salens, Hector Camerlynck, Paul Delvaux, Rufus Bohez, Anne Van Hout, Mary Strossberg, Emiel Veranneman, Paul Permeke, Julien Schoenaerts, Dan Van Severen, Jean-Pierre De Decker, Vittorio Gassman, Bino Benoit, Patrick Van Hoeydonck, Jo Delahaut, Harry Torczyner, Jack Godderis, Selim Sasson, Jan Cox, Filip Tas, Renéke Pedeke, Henri Storck, Lode Craybeckx, Gregory Peck, Benoît Lamy, Marc Holthof, Ann Petersen, Bert André, Eleonora Vigneron-Geeraerts, Paul Joostens, Carl Ridders, Jean-Pierre Letort, Wannes Vandevelde en Hugo Claus.
inhoud
Inleiding 1. De eerste jaren 1940-1945 2. Terug naar Antwerpen 1945-1946 3. De lagere school 1946-1952 4. Tussen Fats Domino en Atomium 1953-1958 5. Het aanleren van de eenzaamheid 1959-1961 6. L’Amour, la Mort, la Merde‌ 1962-1967 7. Revolte, verwoesting, vertrek 1968-1971 8. The Big Apple 1969-1970 9. De Vlaamse kater 1971
7
13 31 41 53 69 77 97 107 127
10. Manhattan Murder 1972 147 11. De maskers van de dagelijkse waanzin 1973-1974 167 12. New Pulp, new sorrows 1975 177 13. Hollywood, Hollywood! 1976-1977 187 14. Renaissance 1978-1980 201 15. The making of Wanda Studebaker 1980-1983 207 16. mva World Tour 1983 217 17. De wees van Berchem 1984 229 18. Imitation of life 1985-1999 241 19. De beschrijving van de hel 2000 255 20. De bekentenis 2001 271
inleiding
E
en halve eeuw geleden, om precies te zijn op maandag 2 september 1957, stapte ik om kwart voor acht door de gang die naar de speelplaats van het Koninklijk Atheneum van Berchem leidde. Mijn nieuwe boekentas was leeg, op een tupperware met twee boterhammen en een banaan na. Vanaf die dag was ik geen kind meer, viel alles te ontdekken en leek de wereld onoverzichtelijk. Mijn hart klopte veel te snel, mijn schoenen waren loodzwaar, ik herkende niemand, maar al bij al was het een zorgeloze tijd. België maakte zich koortsachtig klaar voor Expo ’58, ex-premier Camiel Huysmans hertrouwde met de tweeënvijftig jaar jongere Ida Smissen, Stan Ockers en priester Daens kregen elk een verdiend standbeeld en ik was verliefd op de mooie Irène, die groene ogen had en een stevige paardenstaart en de dochter was van de brandweerman die met zijn gezin om de hoek woonde. Niets bleek de lome, naoorlogse vrede te kunnen verstoren. Zelfs wanneer op de nationale feestdag de Cadillac van koning Leopold en prinses Liliane in Cortina uit de bocht vloog, ontsnapte het koninklijk paar als bij mirakel aan de dood. Omdat mijn moeder Ovidius nog in de oorspronkelijke
7
tekst kon lezen en mijn vader ingenieur was, belandde ik om iedereen te behagen in de zesde Latijns wiskundige afdeling, nog onbewust van het feit dat de marteling van de komende zes jaar onbegrijpelijke algebra, driehoeksmeting en integralen mij voor het leven zou traumatiseren. Bovendien was het atheneum van Berchem een jongensschool. Pas later zou ik ontdekken dat de meisjes, zonder wie het leven mij toen al ondenkbaar overkwam, op een paar kilometer in het Koninklijk Lyceum waren ondergebracht en het beruchte ontmoetingspunt met de ongenaakbare vriendinnen de veelbelovende naam De Harmonie droeg en de hoek vormde van de Mechelsesteenweg en de BelgiĂŤlei. De fatale plek waar ik van tram 7 op bus 24 overstapte om naar huis te gaan. De speelplaats, omringd door moderne, naoorlogse gebouwen van lichtgele baksteen, was veel groter dan ik me had voorgesteld. Ik bracht de laatste drie jaar van het lager onderwijs in ijzeren noodbarakken op het Kiel door zodat het atheneum met zijn twee verdiepingen en zijn grote aluminium ramen in mijn verblinde jongensogen op een wolkenkrabber leek. De nieuwe leerlingen moesten in stilte in de schaduw van het overdekte gedeelte wachten tot een studiemeester hun naam afriep. De groten, waaronder sommigen rookten en een vetkuif hadden en een bromfiets bezaten, stonden op de kleintjes neerkijkend onder de reusachtige rode beuk naar elkaars sterke vakantieverhalen te luisteren. * Hij viel op omdat hij ouder was dan de meeste leerlingen van de lagere cyclus en toch niet bij de ouderen behoorde. Daar was hij niet brutaal genoeg voor. Hij zat op de grond en had geen boekentas bij zich. Alleen
8
een boek over anatomie waarin hij, leunend tegen de gele gevel, in een zonnestraal zat te bladeren, wat voor mij als een gedurfde, rebelse daad van verzet overkwam. Hij was ook de enige die een zonnebril droeg. Een blonde, vrij opvallend geschminkte dame die op een filmster leek, had hem in een open, beige Chevrolet met roodlederen zitbanken naar school gebracht en te midden van een groepje afgunstig spottende ouders voor de poort afgezet. Dezelfde dag nog begreep ik dat het zijn moeder was die achter het stuur zat, dat hij zeventien jaar was en ook het vierde studiejaar moest overdoen, dat hij Marcel Van Acker heette en zijn bijnaam op school De Amerikaan was. Toen hij van achter zijn donkere glazen merkte dat ik naar hem keek, glimlachte hij droevig terug en hoorde ik hem iets mompelen, iets dat op ‘It’s party time, kid’ leek. Het feit dat ik op mijn eerste dag op het atheneum al een beschermer had gevonden gaf mij een vorm van vertrouwen in de toekomst. Van Acker was vaak afwezig en omdat hij tijdens de speeltijd zijn vaste plek had, wist ik altijd, wanneer de bel ging, of het een dag met of zonder Marcel zou worden. Buiten mij leek niemand nog op hem te letten. Het was alsof zelfs de leraren het opgegeven hadden. In hun ogen was een kerel van zeventien met een vetkuif en lange nagels die weinig sprak en voor de tweede maal in de vierde wetenschappelijke afdeling zat, duidelijk voor de maatschappij verloren. Het jaar daarop werd hij nog voor Kerstmis aan de deur gezet. Zelf beweerde hij meer te weten dan alle leraren samen en dat hij daarom ontslag genomen had. Het kon de heren van de inspectie weinig schelen of deze afvallige en bovendien arrogante puber een correspondentie onderhield met zogenaamde artiesten als E.L.T. Mesens en Paul Joostens, waar zij nog nooit van gehoord hadden. Wat telde was aanwezigheid,
9
gedrag en resultaten. En die waren bij Van Acker ver te zoeken. Hij was intussen achttien geworden en mocht dus met de auto rijden. Hij kwam mij vaak met zijn gifgroene Studebaker van school afhalen, wat heel wat jaloersheid en geroddel veroorzaakte. Dan trakteerde hij mij op een milkshake of een Cola in Le Paon Royal, het luxueuze, marmeren café naast de ingang van de zoo, waar vooral dames met hoeden thee kwamen drinken. Hij beweerde dat ik een uitverkorene was en liet me daarom zijn gedichten lezen waar ik als dertienjarige geen woord van verstond. Hij sprak mij over zijn avontuurlijke jeugd in Las Vegas en over zijn helden waarvan de namen mij deden wegdromen. Hij overspoelde mij met vragen waarop hij zelf het antwoord gaf, zoals: ‘Wie zijn de zeven grote Marcels? Proust, Duchamp, Cerdan, Jean, Leconte, Mariën en Van Acker.’ Hij was mijn voorbeeld, mijn mentor, mijn god. Hij belichaamde het onweerstaanbare genot dat men ervaart wanneer men zich op verboden terrein begeeft en voor niets had ik deze schuldige afspraken willen missen. Tegen mijn ouders beweerde ik voor twee uur begeleide studie gekozen te hebben, een zachte leugen die bij mijn vader niets dan ontzag en bewondering uitlokte. * Marcel en ik werden boezemvrienden. Ik had al lang door dat hij zich meer door de jongens dan door de meisjes aangetrokken voelde maar op een paar dronken liefdesverklaringen na heeft hij mij steeds met het grootste respect behandeld. Ondanks mijn leeftijd leek onze vriendschap eerder op een artistieke en intellectuele medeplichtigheid, wat ons niet belette van de ene wilde uitspatting in de andere te vervallen. Hij noemde
10
mij zijn dunne dandy en al begreep ik niet precies wat hij ermee bedoelde, ik was apetrots op deze vreemde bijnaam. Het waren de stoute jaren en de panache waarmee Marcel de goede burgerij als een luxe delinquent provoceerde dwong mijn bewondering af. Rock-’n-roll verdrong stilaan mijn aangeboren liefde voor Bach, Vivaldi en de concerten die mijn grootvader in de Cercle Artistique, zoals de Arenberg Schouwburg toen genoemd werd, dirigeerde. In 1962 rouwden wij samen om de dood van Marilyn en dansten nachten lang op de Locomotion van Little Eva om de veroordeling van Adolf Eichmann te vieren. Begin maart hielp ik Marcel zijn hommage aan Dada in de Kunstkamer ophangen. Het was zijn eerste tentoonstelling en ik was me ervan bewust als bevoordeelde getuige de geboorte van een fenomeen bij te wonen. In 1968 vertrok hij naar de Verenigde Staten waar zijn internationale carrière begon. Vanaf toen zijn wij elk onze weg gegaan zonder elkaar ooit uit het oog te verliezen. Ik ben hem steeds van op afstand blijven volgen. Wij bleven ook naar elkaar schrijven tot hij zich in de jaren negentig uit het artistieke milieu terugtrok en, zoals iedereen weet, op 1 januari 2000 zonder iemand te waarschuwen spoorloos verdween. Op zijn werktafel in de Cogels-Osylei vond ik, naast wat foto’s en een paar tekeningen en collages, het manuscript van een onafgewerkte autobiografie. Een honderdtal, met de hand geschreven pagina’s. Het zo vertrouwde, nerveuze handschrift van Marcel. Ik kon mij moeilijk bij de gedachte neerleggen dat de trouwe vriend van het eerste uur, de bondgenoot die mij zo beïnvloed had, de intrigerende rebel die met eenzelfde talent schoonheid en vernieling op zijn weg had gezaaid, zomaar uit mijn leven verdwenen was. Wat lag er aan de basis van zijn spectaculaire en onverklaar-
11
bare beslissing? Wou hij de twintigste eeuw waar hij zijn stempel zo op gedrukt had, niet overleven? Had hij besloten om zich zoals Greta Garbo, de andere diva, terug te trekken om de wereld het beeld van zijn verval te besparen? Of was zijn motivatie te zoeken in een dieper verscholen, onnoemelijk geheim waar ik alleen kon achterkomen? Die dag is bij mij het dubbele idee beginnen rijpen om het mysterie rond de laatste levensjaren en de uiteindelijke verdwijning van Marcel op te helderen door dit uiteraard onvolledige en gefragmenteerde boek, waarin naar een parallel tussen zijn oeuvre en zijn leven wordt gestreefd, aan hem te wijden. Ik kon toen moeilijk vermoeden dat wat ik ging ontdekken mijn wildste verbeelding zou overtreffen. Ik heb in de mate van het mogelijke de waarheid proberen te benaderen. Een waarheid die de onvoorbereide, deftige toeschouwer wellicht van weerzin zal doen sidderen. Een waarheid die bij de genade van vulgariteit, de vunzigheid, en de pracht van het geweld aanleunt. Wat volgt zijn naakte feiten. Hier zinken wij weg in de ongure moerassen eigen aan de grote kunst. Maar na al wat ik ontdekte, na al wat ik bleef vermoeden, lag het niet aan mij om hem hoe dan ook te beoordelen en nog minder te veroordelen. Van een vriend wendt men zich niet af.
12