Het leven van Albert

Page 1

het leven van albert


Š Louis van Dievel / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2010 Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Uitgeverij Atlas, Herengracht, 484, 1017 bt Amsterdam atlas@uitgeverijatlas.nl www.uitgeverijatlas.nl www.dievel.be Omslag Jan Hendrickx Foto auteur Š Louis Van Dievel Zetwerk Intertext, Antwerpen Eerste druk februari 2010 Tweede druk maart 2010 Derde druk maart 2010 isbn 978 90 8924 099 6 d 2010 4765 3 nur 301 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.


Louis van Dievel

Het leven van Albert

Houtekiet Antwerpen / Amsterdam


De auteur is nauwgezet geweest in de weergave van het leven van Albert Tytgadt, maar kan niet garant staan voor de waarachtigheid van al het vertelde.


Inhoud

1 | Van Leopoldsburg naar Berchem 7 2 | De hel van Saffraanberg 13 3 | Een mislukte coureur met een rusteloze moeder 18 4 | Soldaat milicien en keukenpiet 22 5 | Albert op vrijersvoeten 27 6 | Gemobiliseerd en in oorlog 32 7 | Krijgsgevangen, maar niet voor lang 38 8 | Lid van de weerstand (maar niet fanatiek) 42 9 | Het is Albert zijn toer 47 10 | Op transport in Duitsland 51 11 | Nacht und Nebel 54 12 | Gross Strelitz 59 13 | Vernichtung durch Arbeit 61 14 | Schiet mij maar dood 66 15 | De trein der traagheid 71


16 | Via een grote omweg naar huis 76 17 | Wennen aan een leven zonder oorlog 81 18 | Een beenhouwer met een neus voor zaken 85 19 | De witte van Berchem 91 20 | Bezeten van de koers 96 21 | Camille en Diane 99 22 | Sylvain Haber en Arthur Harel 103 23 | Leven als god in Frankrijk 108 24 | Als Liza sterft… 112 25 | ‘Een reddende engel’ 117 26 | Onder oude makkers 120 27 | Een ontmoeting op de Boekenbeurs 123 28 | In het ziekenhuis 127 29 | Slecht nieuws 129 30 | Middelheim revisited 132 31 | Een kamer om in te sterven 135 32 | Een triestige begrafenis 139 33 | Nawoord 142


1 | Van Leopoldsburg naar Berchem

W

aar zal ik beginnen met vertellen over het leven van Albert? Bij zijn geboorte, dat is het gemakkelijkste. Op zeventien juni 1917, in Leopoldsburg. Iedereen die ooit zijn legerdienst gedaan heeft, kent de naam van dat dorp in de Limburgse heide. Een dorp, toen nog een negorij, dat naam en faam kreeg door het leger. In 1835, vijf luttele jaren na de Belgische onafhankelijkheid, richt koning Leopold I daar een legerkamp op. Om ons grondgebied tegen de Hollanders te beschermen, lees ik in de geschiedenisboeken. Bourg Léopold heette het kamp eigenlijk, want het Frans was de voertaal, aan het Hof en in het leger. En om nog eens dat stopwoord te gebruiken: eigenlijk vormde Leopoldsburg, samen met Heppen, slechts een onderdeel van het grote kamp van Beverlo. Maar op de duur sprak iedereen van Bourg Léopold/Leopoldsburg, en niet van Beverlo. Pech voor die van Beverlo. Er lag daar een geweldig stuk woeste natuur dat gewoon gemaakt was om soldaat te leren spelen. Er werd een kazerne gebouwd, en nog een, en nog een. En huizen voor de officieren. Het boerengat Leopoldsburg leefde van de militairen, dat was zo van in het prilste begin. Maar in 1917 is het nog oorlog. De Groote Oorlog, met twee o’s, omdat er nog nooit zoveel landen tegelijk

7


met elkaar in oorlog hadden gelegen. Het is iets om fier op te zijn. De gevreesde Duitse Ulanen, ruiters met pinhelmen en lansen, patrouilleren in Leopoldsburg. De vader van Albert, Camille Tytgadt, vertelt zijn zoon dat de Ulanen kleine kinderen aan hun lansen spietsten en zo door de straten galoppeerden. Camille Tytgadt houdt in de soldatenstad een gecombineerde handelszaak open: coiffure, frituur en café. Hij is geboren in Leopoldsburg. Bij het uitbreken van de oorlog wil hij zich melden als vrijwilliger, maar zijn vader paait hem door hem de kapperszaak cadeau te doen. Zijn broer, die zou tegen de Duitsers gaan vechten! riep hij. Maar hij wacht in Nederland het eind van de oorlog af, de held, en schopt het later tot hoofdgriffier bij de rechtbank in Luik. Intussen gaat Camille er met het lief van zijn broer in Holland vandoor. Diane Janssen heet ze, en haar familie is afkomstig uit het Waalse Bergen. Die van Janssen zijn een familie van militairen. De grootvader van Albert vocht in 1917 nog achter de IJzer. Enfin, vechten, hij was betaalmeester, ik weet niet hoe dicht die bureaumilitairen bij het front kwamen. Als de oorlog voorbij is, keert grootvader terug naar Leopoldsburg en gedraagt zich daar als het echte gezinshoofd, le vrai père de famille. Zijn wil is wet in huize Tytgadt. Aan tafel zijn de lekkerste brokken voor hem, wat overschiet is voor de andere eters. Vader Camille had zich daar blijkbaar bij neer te leggen. Wanneer Albert een jaar of zes, zeven is, zijn er veertigduizend miliciens gelegerd in Leopoldsburg. Het dorp telt meer cafés dan maagden, en meer fotografen dan coiffeurs, want die soldaten willen graag een foto in uniform naar thuis of naar hun lief sturen. De officieren frequenteren Hotel Du Camp, een chique bedoening, om er te aperitieven en ’s avonds laat voor een slaapmutsje. De kleine Albert krijgt een fietsje cadeau, gekocht bij ‘den Tops’,

8


de fietsenwinkel naast het ouderlijke huis. Een fiets, verdorie. In heel Leopoldsburg had geen enkel ander kind een velo, in de memorie van Albert toch. Als de kleine Albert van school komt, rijdt hij door een gat in de haag en via een poortje de velodroom van Leopoldsburg op, want de soldaten van het Belgische leger moesten ook op de piste kunnen rijden. Je weet nooit dat zoiets van pas komt bij de krijgsverrichtingen. Hij valt zijn kousen kapot en het vel van zijn knieën, maar zijn moeder vindt het niet erg. Vader Camille Tytgadt kan op voorspraak van zijn schoonvader, die een lange arm heeft in het leger, coiffeur worden bij de Zesde Linie in Berchem, bij Antwerpen. Een droomjob. De patriarch is op de hoogte van de plannen van de generale staf om het kamp van Leopoldsburg in te krimpen. De toekomst ligt elders, in Berchem onder meer. Maar helaas moet er tussen Leopoldsburg en Berchem een omweg worden gemaakt via een kazerne diep in het Walenland, in Verviers. De wegen van de legerbureaucratie zijn ondoorgrondelijk en zelden aangenaam. Het hele gezin verhuist naar ginder ver: vader, moeder, Albert, en zijn jongere broer Julien. Ze hebben in Verviers beschikking over maar één kamer voor vier personen. ’s Nachts slapen de ouders in het bed, en de twee jongens onder het bed. Dat kan natuurlijk niet blijven duren, zeg nu zelf. Julien en Albert worden naar een particulier pensionaat in Boechout bij Antwerpen gestuurd. Albert is dan een jaar of acht, negen. Dat pensionaat annex school is een smerige bedoening. De jongens zitten onder de luizen. Het eten is er slecht. Maar wat op tafel staat, moét worden opgegeten, ook al is er in overgegeven. Jongens die bedwateren moeten met het natte laken over hun schouders rondlopen, zodat iedereen het kan zien. Er heerst een kadaverdiscipline. Wie Vlaams spreekt, wordt streng gestraft. Wanneer vader Camille zijn zonen een keer komt opzoeken, gelooft hij zijn ogen

9


niet. Hij maakt ruzie dat het klettert met de exploitanten en neemt zijn zonen terug mee naar Verviers. Gelukkig duurt de Waalse beproeving niet lang. Hoewel, beproeving? Albert Tytgadt leert er Frans spreken, een kennis die hem later goed van pas zal komen. In 1925 is de post van regimentscoiffeur bij de Zesde Linie eindelijk vrij en de hele familie verhuist naar Antwerpen. Ze gaan in de Saffierstraat wonen, dat is niet ver van de kazerne. Zijn vader heeft er een schoon leven. Zelf moet hij niet veel doen. Hij commandeert de miliciens die, onder zijn toezicht en voor wat drinkgeld, het haar van de soldaten knippen, of helemaal afscheren. Alles afscheren was gratis, als ik het goed heb onthouden, maar knippen kostte anderhalve frank. Camille Tytgadt gaat vriendschappelijk om met de officieren, die dikwijls boven hun stand leven. Bij de regimentscoiffeur kunnen ze geld lenen. Als wederdienst sturen ze soldaten naar hem toe van wie het kapsel dringend aan inkorting toe is. Vader Tytgadt houdt de schulden – vijftien frank van die luitenant, twintig frank bij die kapitein, nauwgezet bij in een

10


klein boekje, maar dringt nooit aan op betaling. Hij brengt zijn dagen door in de officiersmess, met dobbelen – met pitjesbak spelen – en met pintjes drinken. Als er een foto wordt gemaakt, staat hij er altijd op met een pint in zijn hand. Zijn gezin leeft bijna gratis want de koks uit de regimentskeuken stoppen coiffeur Camille Tytgadt iedere dag het beste stuk vlees, boter en aardappelen toe. Hij wordt nooit gecontroleerd aan de kazernepoort. Zoon Albert gaat naar school in de Grotehondstraat. Op 12 jaar doet hij zijn communie in de kapel van het Militair Gasthuis. Op een kwade dag loopt zijn broertje Julien op weg van school naar huis onder een tram. Zijn hoofd is lelijk geschalodderd. De jongen ligt negen maanden in het gasthuis. Julien geneest, maar houdt er een licht hersenletsel aan over. Niet dat hij achterlijk is, maar toch wel een beetje traag, traag van begrip, goedgelovig, naïef. Dat zal hem later nog parten spelen. Maar later is voor later. Intussen is bompa Jean Janssen, de ijzervreter, nog altijd de baas in huis. Ook al woont hij wat verderop, de maaltijden gebruikt hij bij zijn dochter en schoonzoon. De grootvader en zijn vrouw leven onder hetzelfde dak maar naast elkaar, à chambres séparées. Bompa is zijn vrouw tijdens de oorlog achter het IJzerfront niet trouw gebleven, zeker niet in gedachten. In zijn logica kunnen ze niet meer als man en vrouw samenleven. Hij brengt zijn ochtenden door in Café-Hotel Le Roi Albert aan de Statielei, met eerst koffie, dan een aperitief en één dure sigaar van het merk Davros. Zijn schoonste kostuum draagt hij dan. Na het middageten bij zijn dochter en schoonzoon gaat het kostuum uit want het mag niet verslijten. De namiddag passeert hij voor het raam, met kijken naar de passage in de Kruislei. Zijn vrouw kleedt zich in vodden. Onder haar matras bewaart ze haar privéfortuin, zo’n 80.000 frank naar het schijnt. Ze bezat twee eigen huizen. 11


‘Ik heb nooit van mijn leven een crèmeke of vijftig centimes gekregen van bompa, maar toch zag ik hem graag.’ Het is grootvaders wens dat Albert na zijn communie naar de Pupillenschool in Saffraanberg wordt gestuurd. Zo geschiedt. Saffraanberg, dat ligt bij Sint-Truiden. Het is een school waar alleen kinderen van militairen worden toegelaten. Tweehonderdvijftig Waalse en tweehonderdvijftig Vlaamse kinderen worden er met militaire tucht onder de duim gehouden en voorbereid op een leven als onderofficier.

12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.