frank de fever
Waarom ik bij de loge ben
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Š Frank De Fever / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2010 Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com
Omslag Jan Hendrickx Foto omslag Ed. Ch. Massin, Parijs Foto auteur Sara Engels Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 111 5 d 2010 4765 16 nur 730 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
Inhoud
Woord vooraf 9 1 | Eerste kennismaking 13 2 | Voorbereiding op de inwijding 19 Lukas 19 Ralf 21 Geert 33 3 | Van profaan tot leerling 41 4 | Een jaar leerling 53 Anticlimax 54 Maçonnieke straf 56 Bijleren 58 Ladies’ Night 65 Taal en welzijn 67 Aan het fornuis 68 5 | Loonsverhoging 71 Nederigheid 73 Gezel 76 Vrouwen 80 Reizen 83 Rouwen 86 Twijfel 87 6 | Meesterverheffing 91 Een broederdienst 92 Legende van Hiram 95
Een nieuwe voorzittend meester 98 Onwereldlijke tempel 101 Kerk en loge 106 7 | Geen wierook, maar tranen 111 Zelfonderzoek 112 Positivist 116 Hulpredenaar 119 Kanker 121 Inclusie 127 8 | Rood 131 Informatieavond 133 Hiramgraden 135 Blauwe reiger 140 Riddergraden 145 Zarathoestra en rozenkruisers 146 Roddelpraat 150 9 | Zwart 153 Twijfel 155 Geestelijke arbeid en handenarbeid 163 Mijn vrouw wordt mijn zus 168 Daklozen 174 Boeddha 175 God-gen 178 Een universum scheppen 180
10 | Tijd is een raadsel 187 Zingeving 188 Broederliefde 192 Liefdadigheid 198 3x7 jaar 202 11 | Levenseinde 205 Verandering 206 Complotten 212 Openheid 220 Tegenstand 224 Geborgenheid 227 Aftakeling 231 12 | Vocabularium 233 Lezen en surfen 245 Lezen 245 Surfen 245 Bronnen 249 Noten 253
Woord vooraf
A
ls ik me niet vergis, komt er een censor bij kijken wanneer een katholieke auteur een boek wil uitgeven over de roomse leer en het geloof. De censor moet natrekken of de auteur geen dingen heeft geschreven die schade kunnen toebrengen aan het geloof, of die in strijd zijn met de officiële leer. Pas zodra de censor zijn fiat geeft, staat niets de publicatie in de weg (nihil obstat) en kan de bisschop de toestemming verlenen om het boek uit te geven (imprimatur). Een dergelijke procedure bestaat niet in de vrijmetselarij. Geen enkele vrijmetselaar heeft de macht om een maçonniek boek te censureren of om al of niet de toestemming tot publicatie te verlenen. Iedere vrijmetselaar is vrij te schrijven wat hij wil. Er is trouwens geen officiële leer waaraan kan worden getoetst of een boek er al of niet mee in overeenstemming is. In de maçonnerie ligt niets vast, er is geen plaats voor dogma’s en er worden geen zekerheden geboden. De symbolen en ritualen leggen niets op, ze nodigen slechts uit tot reflectie. Er is niet zoiets als dé vrijmetselarij. Op de keper beschouwd zijn er net zoveel vrijmetselarijen als er vrijmetselaren zijn. Iedere maçon beleeft en interpreteert de maçonnerie op
9
zijn eigen manier. Dat kan niet anders. Elke vrijmetselaar geeft aan de symbolen en rituelen een eigen zin vanuit zijn specifieke achtergrond en vanuit zijn levens- en wereldbeschouwing. Een boek kan in de vrijmetselarij dus slechts een persoonlijke getuigenis zijn waarvoor alleen maar de auteur verantwoordelijk is en dat de Orde nergens toe verbindt. Ik weet dat sommige vrijmetselaren van oordeel zijn dat over de vrijmetselarij niets openbaar mag worden gemaakt. Je mag er dus zeker geen boek over schrijven. Ze is immers in wezen gebaseerd op broederliefde, en de beleving daarvan is heel intiem. Intimiteit verdraagt geen openbaarheid. Ze vraagt de veilige beslotenheid van de geheimhouding. Het geheim behoort tot de spelregels van de vrijmetselarij. Op spelregels moet je zorgvuldig toezien. Zonder regels is er geen spel meer. Golf zonder regels is geen golf meer. Vrijmetselarij zonder strikte en volledige geheimhouding is geen vrijmetselarij meer. Andere vrijmetselaren pleiten voor openheid. Geheimhouding is voorbijgestreefd. Ze werkt het ontstaan in de hand van allerlei complottheorieĂŤn en dat is nergens voor nodig. Door naar buiten te treden vernietig je de samenzweringsgedachte. In het laatste hoofdstuk kom ik daar nog op terug. Nu al kan ik vertellen dat ik me aansluit bij het pleidooi voor meer openheid. Mocht het anders zijn, zou ik er geen boek over schrijven, toch? Ik vertel zo open en bloot als mogelijk over mijn belevenissen. Toch houd ik mij als trouw lid aan de belofte die ik heb afgelegd toen ik werd ingewijd, namelijk dat ik de geheimen van de vrijmetselarij nooit openbaar zal maken. Eigenlijk stellen die geheimen niet zo veel voor. Ze komen er op neer dat ik niet mag verklappen welke gebaren, handgrepen en wachtwoorden vrijmetselaren hebben om elkaar te herkennen. Ik
10
zal daar dus vaag over blijven. Ik heb ze overigens nooit toegepast om mezelf als maçon bekend te maken en ik heb maar zelden iemand ontmoet die mij de maçonnieke handdruk gaf. In de regel herken ik een vrijmetselaar trouwens niet door gebaren of aanrakingen, maar heel eenvoudig doordat een maçon, die ik al ken, mij vertelt dat die of die ook een broeder of zuster is. Ik mag ook geen namen noemen van vrijmetselaren die nog in leven zijn, zonder dat ze mij daarvoor toestemming hebben gegeven. Waarom ik dat niet mag, leg ik later uit. Het zijn geheimen die grotendeels eigenlijk geen geheimen zijn. In boekhandels, antiquariaten, bibliotheken en op het internet vind je daarover immers veel informatie. Er is echter een geheim dat ik niet mag, maar vooral niet kán doorvertellen, zelfs al zou ik het willen. Niemand kan dat, niemand heeft dat ooit gekund en niemand zal dat ooit kunnen. Ik zal wel proberen uit te leggen waarom dat zo is. Dit niet onder woorden te brengen geheim is voor mij veel essentiëler dan dat van die gebaren en wachtwoorden. De namen van personen heb ik veranderd. Ook heb ik loges soms een fictieve naam gegeven, waardoor ik de privacy bescherm van vrijmetselaren. Toch noem ik sommige maçons bij hun echte naam. Dat doe ik met hun toestemming. Als je overweegt om in de nabije of de verre toekomst toe te treden, is het misschien verstandig dit boek niet te lezen. Je weet dan immers wat je mee zult maken en hoe het er aan toe zal gaan tijdens je inwijding. De charme van de verrassing is daardoor verdwenen. Hoewel, zelfs als je dit boek hebt gelezen, zul je nog sterk verrast worden. Dat verzeker ik je. Dat komt omdat ik het gebeuren onmogelijk volledig en realistisch kan beschrijven. Niemand kan dat. Kun jij nauwkeurig
11
uitleggen wat je precies voelde en ervoer tijdens een concert van je favoriete popgroep of muziekensemble? Ik gebruik de mannelijke vorm om niet telkens ‘hij of zij’ te moeten schrijven. Mijn dank gaat uit naar veel mensen. Telkens wanneer ik alweer wilde opgeven, bleef mijn vrouw me geduldig motiveren om door te zetten. Ze las zorgvuldig na wat ik had geschreven en gaf bruikbaar commentaar. Dirk en Tony, mijn twee boezemvrienden, bleven erin geloven dat ik dit boek kon schrijven. De vele, heel gezellige discussies en gedachtewisselingen die ik met ze had, bezorgden me zeer waardevolle ideeën. Raymond Vervliet, emeritus gewoon hoogleraar en germanist, las eerdere versies nauwlettend na en wees me voorzichtig op taalkundige en maçonnieke fouten. Rik Bobine stelde me gerust toen ik weer eens betwijfelde of ik de maçonnieke belofte niet overtrad, die ik tijdens mijn inwijding had afgelegd. Jan Thas bezit een mooie collectie van kostbare kragen en schootsvellen. Voor de foto’s in dit boek stelde hij ze heel graag ter beschikking. Veerle Weverbergh, redactrice van de uitgeverij, heeft me in de loop van het schrijfproces vriendelijk, maar toch heel kritisch begeleid. Dank ten slotte aan zij – Tony in het bijzonder – die zich in de tempel herkenbaar lieten fotograferen en aan de broeders en zusters die mij de voorbije vijfentwintig jaar hebben geïnspireerd.
12
1
Eerste kennismaking
B
russel was toen nog geen bruisende stad. Ik was eenentwintig jaar en studeerde er aan de Université Libre de Bruxelles. Ik zat in het derde jaar. Toen heette dat de ‘eerste licentie’, nu ‘derde bachelor’. Het was kerstvakantie, het was zonnig maar koud weer en ik maakte een fietstocht naar mijn tante en oom. Zij was niet thuis, hij wel. Hij was blij dat hij even alleen met mij kon praten. Hij vertelde dat hij ooit lid was geweest van de loge, maar nu was hij dat al twintig jaar niet meer. Het was een zeer obscure en stiekeme club met allerlei akelige symbolen en rituelen. De leden aanbaden Satan. Ze moesten bouwen aan de Tempel van de Duisternis. Ze beloofden dat ze hun broeders altijd en overal zouden helpen, verdedigen en beschermen en dat ze de geheimen zouden bewaren die hen werden meegedeeld. Ze dronken elkaars bloed om de belofte te bezegelen en ze aanvaardden dat ze zouden worden gedood als ze die ooit zouden verbreken. Omdat het een enge en akelige club was, besloot hij niet langer de contributie te betalen. Hij heeft nooit meer iets van ze gehoord. Gedood werd hij niet. Hoewel hij er een hekel aan bleek te hebben, raadde hij me toch aan lid te worden. Logebroeders waren geïnfiltreerd in
13
alle sectoren van de samenleving en ze zouden er zeker voor kunnen zorgen dat ik een prachtige carrière zou opbouwen. Ik moest aan mijn toekomst denken en dan kon de loge een erg waardevol hulpmiddel zijn, vond hij. Het occulte gedoe moest ik maar op de koop toe nemen. Het leek me een zeer bizar, geheimzinnig en mythisch verhaal. Ik kon maar moeilijk geloven dat mijn oom lid was geweest van de vrijmetselarij. Hij was er gewoon de man niet naar, veel meer geïnteresseerd in bier, whisky, gastronomie en mooie vrouwen dan in filosofische of mystieke onderwerpen. De loge interesseerde me verder niet. Ik had te veel andere dingen aan mijn hoofd. Ik was hopeloos verliefd op een medestudente en dat slorpte heel veel van mijn tijd op. We gingen samen naar de colleges, tijdens de tussenuren naar de bibliotheek en naar het café. In het studentenrestaurant bestelde ik twee cola’s en de dienster begreep me niet. ‘Deux cocas’, verstond ze wel. Mijn vriendin en ik voelden ons heerlijk romantisch toen we in een bioscoop naar Un homme et une femme keken en na afloop gingen we in het verlaten Brussel naar een dancing waar we alleen op de dansvloer stonden. Het was de eerste keer dat ik verliefd was, ruim laat besefte ik. Ik was zodanig in de wolken dat het me eindelijk was gelukt aandacht te krijgen van een vrouw, dat ik me nauwelijks nog om iets anders kon bekommeren. Zelfs studeren viel me moeilijk. Gelukkig spoorde mijn vriendin me aan om niet op te geven. Ik moest en zou slagen, dat wilde ze, zodat we ook het volgende academische jaar naast elkaar zouden zitten tijdens de hoorcolleges. Meer dan eens deed ze alsof ze de leerstof niet helemaal begreep. Daardoor begon ik toch te studeren om haar te kunnen helpen.
14
Thuis vertelde ik mijn ouders wat ik van mijn oom had gehoord. Ik had verwacht dat ook zij het als alweer een van die fantastische verhalen van hem zouden beschouwen en dat ze er verder geen aandacht aan zouden schenken. Tot mijn verbazing echter reageerden ze afkeurend en wrevelig. Ze waarschuwden dat ik zeker niet tot dat genootschap toe mocht treden. Dat zou hen veel pijn doen en ze zouden het in geen geval aanvaarden. De auto, die ik voor mijn negentiende verjaardag van ze had gekregen, zouden ze verkopen als ik niet gehoorzaamde. Ze verafschuwden de vrijmetselarij. Ze hadden me er nooit mee willen lastigvallen, maar nu mijn oom er over was begonnen, wilden ze mij absoluut vertellen wat ze met dat griezelige genootschap hadden meegemaakt. Toen mijn vader pas zestien was, werd zijn vader, begin jaren dertig van de vorige eeuw, door een havenarbeider doodgeslagen tijdens een hoogoplopende discussie over een hondje. Kort daarna belden twee mannen in een zwart pak aan. Ze zeiden dat ze vrijmetselaar waren en dat ze hun broeder – mijn opa dus – een maçonnieke uitvaart wilden geven. De loge zou alle kosten op zich nemen. Mijn grootmoeder was zwaar aangedaan. Ze was streng rooms, had nooit gehoord van de vrijmetselarij en ze wilde haar man een katholieke uitvaart geven. Zo niet, zou hij in de hel moeten branden. Volgens mijn vader heeft het veel moeite gekost om die twee mannen de deur uit te werken. Ze bleven hard aandringen en opwerpen dat mijn opa uitdrukkelijk voor een maçonnieke uitvaart had gekozen. Uiteindelijk zijn ze toch vertrokken. Zijn ma was maandenlang van streek door dat voorval en hij wilde dan ook nooit iets met die opdringerige en hatelijke sekte te maken hebben. Mijn moeder had van een loodgieter gehoord dat vrijmetselaren eigenlijk fundamentalistische katholieken zijn. Ze aanbidden Christus, op Witte Donderdag moeten ze de voeten
15
van hun leider wassen, ze willen katholieke godsdienst voor alle kinderen verplicht maken in het onderwijs, ze willen de doodstraf opnieuw invoeren en moeders die abortus plegen, zwaar straffen. Vrijmetselaren zijn er op uit om de wereld in hun macht te krijgen. Ze zijn erger dan de priesters en de nonnen met wie ze in haar jeugd te maken kreeg, daarvan was mijn moeder rotsvast overtuigd. Ze zou het me nooit vergeven als ik lid zou worden van die club. Eerst was mijn moeder rooms. Mijn vader was ongelovig. Mijn ouders lieten mij dopen. Mijn eerste communie deed ik niet. Toen ik elf werd, vond mijn moeder dat ik mijn plechtige communie moest doen. Om me daarop voor te bereiden moest ik catechese volgen, samen met andere elf- en twaalfjarigen uit de parochie. Aan het eind van de eerste les gaf de pastoor huiswerk. We moesten enkele gebeden uit het hoofd leren, zoals het Weesgegroet en het Onzevader. Hoezeer ik mij ook inspande, ik slaagde er echt niet in. Op school had ik er helemaal geen moeite mee gedichtjes vanbuiten te leren. De pastoor gaf me een straf, omdat ik de gebeden niet had geleerd. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik straf kreeg. Moeder was woedend. Ze vertelde de pastoor dat ze mij had verboden het strafwerk te maken en dat ik niet meer naar de catechese zou komen. De priester stelde een minnelijke schikking voor. Hij zou me enkele privĂŠlessen geven. Ik hoefde geen gebeden meer uit het hoofd te leren en ik mocht toch mijn plechtige communie doen. Dat vond mijn moeder al te gek. Om zieltjes te winnen, was de pastoor blijkbaar tot alles bereid. Door die gebeurtenis was ze haar geloof in de katholieke kerk plots kwijt. Ze werd een fanatieke ongelovige die nonnen, pastoors en alle andere kerkdienaren haatte. Ze weigerde om nog een kerk binnen te gaan. Ze las Salut en merci van Gerard Walschap en ze voelde zich heel erg verbonden met de auteur die schrijft over het onrecht dat de kerk hem aandeed.
16