witse duivels genot
© Barbara Hofmann / Houtekiet / Ward Hulselmans / één / Linkeroever Uitgevers nv 2009 Houtekiet, Katwilgweg 2 bus 3, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Omslag Isabelle Van Laerhoven Foto voorplat © vrt/Mark De Vilder Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 028 6 d 2009 4765 46 nur 331 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
Barbara Hofmann
Witse Duivels genot
Houtekiet / ĂŠĂŠn Antwerpen / Brussel
hoofdstuk 1
Het bos en de bomen
A
ls je hoofdinspecteur Romain Van Deun, federale recherche Halle, zou vragen om het Hallerbos te beschrijven, hij zou zich waarschijnlijk eens achter de oren krabben. Hij zou nog eens met de hand door zijn norse knevel wrijven. En daarna beginnen aan een gortdroge opsomming van feiten en wetenswaardigheden over ‘voornoemd gebied’. ‘Het Hallerbos is zo’n 570 hectare groot,’ zou hij emotieloos doceren. ‘Deels gelegen op het aanpalende grondgebied van Woutersbrakel, welk stuk zich derhalve in Waals Brabant, dus niet meer binnen onze jurisdictie bevindt…’ Ja, hoofdinspecteur Van Deun was een man die je van veel kon verdenken, behalve van een overdreven gevoel voor poëtische omschrijvingen. Als je hetzelfde aan zijn collega, commissaris Witse, zou vragen, was de kans op een uitgebreid antwoord kleiner. Witse zou je met lichte spot in de ogen aankijken en met lijzige stem zuchten: ‘Te veel bomen. En laat me nu maar met rust, want ik heb nog een hoop werk te doen.’ 5
Nee, Witse was geen bovenmatige fan van het Hallerbos. Hij was meer een man van de individualistische boom. Een grote linde die in zijn eentje het golvende landschap van het Pajottenland trotseerde, dat was zijn ding. Daaronder kon je hem wel eens aantreffen als het hem allemaal teveel werd. Als hij wou nadenken over zijn leven. Eigenlijk was Commissaris Witse zelfs helemaal geen plattelandsmens. De stad vormde veeleer zijn natuurlijke biotoop. De drukte van Brussel en het onkruid van de kleine en grote misdaad, daar had de eigenzinnige politieman zich jarenlang goed tussen gevoeld. Tot het lot er anders over besliste en hij werd weggepromoveerd naar dit provinciegat in het Pajottenland. Toch voelde Witse zich in Halle niet ontevreden. Hij had er een leuke vriendin, Annemie Nachtegaele, die hij liever zag dan hij haar soms toonde. En een toffe, jonge assistente: Sam Deconinck, die perfect compatibel was met zijn eigenzinnige werkmethoden. En een chef… tsja, die nieuwe chef, dat was een ander paar mouwen. Hoofdcommissaris Peter Wijtinckx leek wel in alles het tegenovergestelde van Witse. Een streber was het, vond Witse, en een carrièrejager. Peter Wijtinckx was meer begaan met orders en directieven van hogerhand dan wat anders. Zelfs Romain Van Deun, toch ook zo’n reglementenvreter, had het er soms moelijk mee. Van Wijtinckx hadden ze ’t laatste nog niet gezien. Zoals die kon flippen over een interne nota! Witse grinnikte. ‘Flipper’ was de bijnaam die hij voor de ambitieuze chef verzonnen had, tot jolijt van het hele bureau. Zo stond Witse, in de prille voorjaarszon van een zondagochtend in april, te mijmeren onder zijn favoriete lindenboom, toen hij onverwacht telefoon kreeg van de lokale politie. ‘Het
6
lijk van een jonge vrouw werd vanochtend aangetroffen in het Hallerbos door een mountainbiker…’ Witse zuchtte. Daar ging zijn zondagsrust. Even later parkeerde hij zijn wagen langs één van de holle wegen in het inderdaad uitgestrekte en imposante bos, tussen de beuken en de eiken en hier en daar zelfs een paar zeldzame sequoia’s. ‘Nee, ik ben nog niet terug van bij de bakker,’ zei hij in zijn gsm. ‘Nee, Annemie, enne… ja, je zal zelf broodjes moeten halen. Ja…. Nee. De plicht roept… Nee, ik weet echt niet hoe laat ik terug thuis zal zijn. Ja… … ik wéét dat je moeder verjaart vandaag. Ik zal proberen om er op tijd te zijn…’ Al pratend bukte hij zich om onder één van de blauwwitte politielinten die de plaats delict markeerden, door te stappen. Hij zag Sam al staan overleggen met iemand van de Technische Dienst, wou nog iets zeggen in zijn gsm, maar hoorde een lange tuut aan de andere kant. Annemie had al opgehangen. Toch een beetje verontwaardigd, blijkbaar… ‘Witse,’ knikte Sam. Zelfs op een vroege zondagochtend zag inspecteur Deconinck er al stralend uit. Ze wees naar de grond. Daar zag hij het hoofd van een aantrekkelijke, jonge vrouw, half bedolven onder bosgrond. Haar hand stak boven de bladeren uit en haar gezicht toonde blauwe plekken en bloeduitstortingen. ‘Waarschijnlijk was de dader druk bezig haar te begraven en werd hij onverwacht gestoord door mountainbikers,’ zei Sam. ‘Voetsporen?’ vroeg Witse, in een van zijn routineuze reflexen. ‘Niet op deze zachte humusbodem,’ schudde Sam het hoofd.
7
Vervloekt Hallerbos, dacht Witse en schamperde rondkijkend: ‘Aan een buurtonderzoek moeten we hier ook niet beginnen, zeker?’ Sam kon een glimlach niet onderdrukken. Ze hield een klein plastic zakje omhoog dat één van de technische jongens haar net gegeven had. ‘Haren van op haar jurk, hebben we, en…’ ze toonde nog een ander zakje ‘een paar vezels uit de wonden aan haar polsen. Sisalkoord… waarschijnlijk is ze daarmee vastgebonden geweest.’ ‘Hm.’ Witse dacht even na. ‘Identiteitsgegevens?’ Sam schudde nee. ‘Niks. Geen handtas, geen persoonlijke spullen…’ De commissaris knielde neer en bekeek het knappe gezicht van de jongedame van dichterbij. Haar oogschaduw was uitgelopen, haar lippenstift uitgesmeerd. ‘Mag ik even?’ Wetsdokter Jos Vandenbrande knielde naast Witse bij het lijk. ‘Ik moet haar temperatuur lezen, en u wil vast niet zien waar ik die thermometer gestoken heb.’ Bijna geamuseerd keek Witse de dokter aan. In Jos vond hij regelmatig een evenknie als het op cynische opmerkingen aankwam. ‘Wel?’ zei Jos afwachtend… En Witse zette zich weer recht. Hij klopte wat bladeren en takjes van zijn broek en bedacht hardop: ‘Die make-up, die kleding… ze ziet er uit alsof ze zich had opgemaakt voor een avondje stappen.’ ‘Zou dat haar fataal geworden zijn?’ vroeg Sam zich af. ‘Dat hoor je wel eens vaker. Meisje flirt met een foute gast. Die raakt over zijn toeren en verkracht haar… schiet daarna in paniek en pleegt een moord in een gruwelijke poging om zijn wandaad uit te wissen…?’ Het was een plausibele veronderstelling, maar de wetsdokter maakte meteen komaf met Sams giswerk: ‘Ik denk niet
8
dat deze jongedame verkracht is,’ zei hij. ‘Daar zijn in elk geval geen uitwendige sporen van te zien.’ Hij keek op de thermometer en dan weer naar het lijk. ‘Ik kan u wel met zekerheid zeggen dat ze een serieus pak rammel gekregen heeft. Bloeduitstortingen in het gezicht en in haar hals… en ze is ook een tand kwijt…’ ‘Doodsoorzaak?’ vroeg Sam. ‘We moeten het labonderzoek natuurlijk nog afwachten, maar als ik die puntbloedingen zie op het aangezicht en de oogleden, dan zou ik zeggen: asfyxie. Gewurgd.’ De dokter kwam bij Sam en Witse staan. ‘Tijdstip van de moord? Enig idee?’ vroeg Witse. ‘Haar rigor mortis is al nagenoeg volledig. En haar temperatuur al flink gedaald. Logisch misschien, want dat gaat snel in zo’n koud bos. Tsja, op basis daarvan zou ik schatten: tussen de acht en de tien uur geleden…’ Een snelle blik op zijn horloge leerde Witse dat ze dus ergens tussen twaalf en twee gestorven moest zijn. Hij zuchtte, probeerde zich er iets bij voor te stellen. Welke maniak zou zo’n knappe meid nu kwaad willen aandoen? Wat voor iemand was hij? En – al even belangrijk – wie was zij? ‘Haar identiteit,’ gromde hij bars, ‘dat is prioriteit nummer één. We hebben aanknopingspunten nodig. Van Deun?’ Hij keek rond maar zag de grauwe hoofdinspecteur nergens. Verrek… Waar wàs Van Deun? En Dams? Witse vertrouwde zijn medespeurders graag alle uitvoerende klusjes toe die bij een onderzoek kwamen kijken. Hij had geen hoge pet op van hoofdinspecteur Van Deun, met zijn formalistische aanpak. En nog minder van diens assistent, de bedeesde en onhandige Rudy Dams. Maar om getuigen te ondervragen, dossiers uit te pluizen, computers te doorzoeken en ellenlange lijsten om te ploegen, kon hij hun diensten altijd wel gebruiken.
9
Waar hingen die twee uit, vandaag? Witse keek rond en zag een team van de lokale politie om de perimeter rond het lijk te bewaken. Daar stapte ook de wetsdokter al terug naar zijn auto. En wat verderop zochten twee jongens van de Technische nog naar sporen. Maar nergens de grijze knevelkop van Van Deun. En ook geen Dams die achter hem aan hobbelde. ‘Mogen die twee op zondagochtend vroeg nog niet buiten spelen van hun moeder?’ sneerde Witse. Maar in plaats van te grinnikken om zijn grapje, fronste Sam haar wenkbrauwen. ‘Had je dat nog niet gehoord?’ vroeg ze. ‘Dams en Van Deun zijn naar dat andere lijk.’ ‘Andere lijk?’ Wat krijgen we nu weer ? ‘Een jogger heeft een dode hond aangetroffen in Sint-Pieters-Leeuw.’ ‘Houden wij ons tegenwoordig ook al bezig met dode huisdieren?’ ‘De eigenaar van de hond lag in de deuropening. Neergeschoten,’ repliceerde Sam. ‘Godverdomme,’ vloekte Witse. En op dat moment bliepte zijn gsm. Een sms-je van Annemie. ‘Breng je nog wel die taart mee voor mama?’ las hij. Nee, Annemie. Ik dacht het niet. Niet vandaag.
10