Bart Van Loo & Alain Giebens
Elsschot, Antwerpen en Coraline
Houtekiet / Atlas Antwerpen / Amsterdam
© Bart Van Loo (tekst), Alain Giebens (Foto’s) / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2010 Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Uitgeverij Atlas, Herengracht, 481, 1017 bt Amsterdam atlas@uitgeverijatlas.nl www.uitgeverijatlas.nl Omslag Jan Hendrickx Foto’s omslag, auteurs en binnenwerk © Alain Giebens Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn (b) 978 90 8924 135 1 isbn (nl) 978 90 450 1740 2 d 2010 4765 47 nur 321 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
“Al mijn boeken zijn beleefd, dus brokken uit mijn leven. (…) Het is natuurlijk niet precies zo gebeurd, wat trouwens niet het minste belang heeft, maar alles is toch een soort relaas van die dingen die mij speciaal ontroerd hebben.” willem elsschot
hoofdstuk 1
“Wat weet u over Elsschot?”
10
D
e strenge boekentorens verbergen de Parijse zon. Voor en achter mij stappen schaduwen naar de ingang. De mensenvloed zwelt aan en uiteindelijk stroomt de aula van de Bibliothèque nationale vol. Meer dan driehonderd Parijzenaars vlijen zich in fluwelen stoeltjes neer voor de maandelijkse openbare lezing van enkele befaamde oulipo-auteurs. In de sporen van Raymond Queneau en Georges Perec plegen die een ludieke vorm van literatuur op basis van zelf uitgevonden regels en beperkingen. OUvroir de LIttérature POtentielle, werkplaats voor potentiële literatuur. Het bekendste voorbeeld blijft Perecs roman ’t Manco (1969), die hij schreef zonder ook maar één enkele keer de klinker e uit zijn pen te laten vloeien. Terwijl de heren Oulipiens op het podium plaatsnemen weten zij nog niet, ik ook niet trouwens, dat Willem Elsschot weldra prominent in hun boekenkast zal staan pronken. Na afloop beland ik in de goed voorziene boekhandel van de Bibliothèque nationale. Mijn oog valt op Villa des Roses. De debuutroman van Willem Elsschot uit 1913, die bijna honderd jaar moest wachten op een Franse vertaling. Ik sla het boek open. “La Villa des Roses, où les époux Brulot tenaient tâble d’hôte et louaient des chambres, était située rue d’Armaillé, une voie qui ne payait pas de mine parmi les spacieuses avenues du quartier des Ternes”. Rue d’Armaillé. Ik zeg de woorden hardop. Proef ze. Laat ze tot me doordringen. En koop dan Elsschot, in het Frans, stop het boek in mijn rugzak, en neem de metro. De nieuwsgierigheid stuwt me vooruit. Ik heb talloze romandecors nagelopen in de lichtstad, maar ik heb Elsschots fantasie nog niet eerder aan de werkelijkheid ge-
11
12
toetst. Terwijl ik door Parijse ingewanden glijd en steeds meer het hart van de stad nader, zoek ik uit waar die fameuze rue d’Armaillé precies ligt. Ik kom boven de grond op een plek die tot de verbeelding spreekt. In 1906 wil Elsschot naar de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires reizen, maar dat heeft hij nooit gehaald: hij blijft hangen in een Parijs’ familiepension. Overdag werkt hij in opdracht van de Argentijnse industrieel en vrouwenloper Alfredo H. Bustos. En waar eindigt mijn metrotrip? In het station Argentine. Argentinië ligt in Parijs vlakbij de Villa des Roses. Tussen Elsschots Zuid-Amerikaanse droom en de werkelijkheid van een Parijs’ metrostation staan wetten en praktische bezwaren in de weg. En een eenvoudig kosthuis. Misschien denkt u dat ik uit pure literaire liefdadigheid op een bankje bij de plek van Elsschots Villa des Roses zit weg te dromen? Dat hebt u dan goed mis. Gedeeltelijk tenminste. Laten we zeggen dat ik hier om literaire én sentimentele redenen beland ben. In de boekhandel van de Bibliothèque nationale stond ik naast een zwartharige schoonheid. Met haar ranke, ringloze vingers bladerde ze door een boekje van Clément Pansaers. Deze polyvalente Brusselse kunstenaar schreef onder de schuilnaam Julius Krekel een aantal novellen in het Nederlands, maar verwierf vooral bekendheid met zijn Franse dadaïs tische teksten. Een tijd- en landgenoot van Elsschot die, in tegenstelling tot de Antwerpenaar, in de avant-garde opereerde. Hoe dan ook reden genoeg om het woord te richten tot het gezicht dat schuilging achter de lange zwarte haren die langs mijn schouders neerhingen. “Beseft u dat wij op dit moment mooi gestalte geven aan België?” Ze neemt me argwanend op. Dan een aarzelende glimlach. Vervolgens een stilte, en een vraagteken op haar gezicht. “U staat daar in uw handen met een Brusselaar die in het Frans schreef, maar het Nederlands meester was, en ik hier met een Antwerpenaar die de taal van Vondel verkoos, maar Balzac moeiteloos dans le texte kon lezen. En,” voeg ik eraan toe, aangemoedigd door de glimlach die zich stilaan over haar gezicht uitbreidt: “u kunt dat laatste ook over mij zeggen.”
13
Geïntrigeerd kijkt ze naar het opdondertje naast haar. “Wat weet u over Balzac?” Ik antwoord met een vraag. “Wat weet u over Elsschot?” Ze neemt Villa des Roses ter hand, en ik hoor haar zeggen: “Elskot?” Alsof het de evidentie zelve is, zeg ik haar dat hij een van de grootste Vlaamse auteurs is. “Nooit van gehoord,” zegt ze, maar het is duidelijk dat ze niet onbewogen blijft bij zijn naam. Ik mag niet aarzelen. “Koffie?” Ik wijs naar de aanpalende cafetaria. “In Bourgondië,” antwoordt ze op mijn vraag waar ze geboren is. Ze staat erop dat we elkaar tutoyeren. “Je bent dus met een dunne navelstreng met Vlaanderen verbonden,” en ik haal het halve Bourgondische vorstenhuis van stal om mijn woorden kracht bij te zetten. “Vlaanderen intrigeert me al lange tijd,” is al wat ze zegt. “Ik woon in Antwerpen, door sommigen wel eens de enige en echte hoofdstad van Vlaanderen genoemd, de plek waar ook Elsschot leefde en werkte.” “Die Ouillem…” “Willem,” wijs ik naar mijn lippen, “Guillaume in het Frans.” “Elskot,” zegt ze, maar ik kan haar moeilijk een tweede keer terechtwijzen, “is die man werkelijk zo’n belangrijke schrijver?” Ik besef dat we maar een schijngesprek voeren, dat ze natuurlijk weet dat ik haar alleen maar op een koffie trakteer omdat ik haar diep in de ogen wil kijken. Maar eerst moet er gepraat worden. Het uitkleden van de protagonisten komt in verleidingsverhalen altijd na het aankleden van de taal. Een gemeenschappelijke liefhebberij is daarbij erg welkom. Literatuur dus. Er zijn ergere dingen. “Je kunt hem de literaire patroonheilige van Antwerpen noemen, de man met het zuiverste Nederlands van zijn tijd, de schrijver die onderkoelde humor, mededogen en levenswijsheid wist te versmelten tot gelauwerde meesterwerken,” rolt er zonder haperen uit mijn mond. “En dit is dus een van zijn meesterwerken?” Ze wijst naar Villa des Roses. Dat kan ik moeilijk ontkennen, maar ik zeg dat eigenlijk bijna alles wat hij schreef bijzondere kwaliteiten bezit. 14
“Een man dus met een klein oeuvre.” Ze doet me met haar opmerking versteld staan. “Hoe weet jij dat?” “Schrijvers met talrijke titels op de teller hebben meestal een oeuvre dat ongelijk van kwaliteit is,” antwoordt ze zonder een spier te vertrekken. “Inderdaad,” zeg ik, onder de indruk van haar kwieke geest, “Elsschots volledige oeuvre bedraagt amper 767 bladzijden.” Het valt me op dat we bij Elsschot blijven hangen. In mijn brein verdringen de verwijzingen naar Balzac, Zola en Camus elkaar al om die Française het hof te maken. Het is altijd hetzelfde. Ooit had ik een zwak voor een meisje dat van honden hield. Zelf heb ik niets met die beesten, maar in die periode ploos ik naslagwerken uit om telkens weer haar aandacht te trekken met een of andere wetenswaardigheid. Nooit heb ik zoveel over honden gepraat als toen. “Is Villa des Roses ook de Nederlandse titel?” vraagt ze. “Ja, zijn debuutroman speelt in Parijs, niet ver van de Arc de Triomphe. Elsschot heeft hier enige tijd gewoond. Hij zou iets gehad hebben met een Parisienne en haar in de steek gelaten hebben. Uiteindelijk heeft hij dat in een roman verwerkt.” “Wanneer was hij hier?” “God, ja, omstreeks 1906, geloof ik. Toen Proust als een bezetene aan zijn Op zoek naar de verloren tijd zat te schaven, maakte Elsschot het Parijse nachtleven onveilig.” Haar pupillen worden groter, alsof iemand zonet het licht heeft uitgedraaid. Ze doet haar best om zich in te houden, maar het is onmiskenbaar: Elsschot prikkelt de Française. Dat is opmerkelijk, maar ik denk vooral dat ik niet mag weifelen. Het zal mijn missie zijn, hier, nu, om de zwartharige boekenliefhebster van de Biblio thèque nationale Elsschots universum binnen te leiden. Elsschot of honden, wat maakt het uit?
15