Heer der hofstede
kon goed vechten. Maar op het moment dat zijn verhaal begint had hij daar nog helemaal geen weet van, en hij wist ook niet dat hij een Wolpertinger was en ooit de grootste held van Zamonië zou worden. Hij had geen naam en herinnerde zich helemaal niets van zijn ouders. Hij wist niet waar hij vandaan kwam en waar het met hem naartoe moest, alleen dat de boerenhofstede waar hij opgroeide zijn koninkrijk was. Elke ochtend verzamelde de hele boerenfamilie, een zevenkoppige schare ’s-Verrenzandse dwergen, zich om Rumo’s mandje, wierp vertederde blikken op de slapende welp en wekte hem met een zoet ’s-Verrenzands lied. Vervolgens overlaadden ze hem met tederheid. Ze krauwden hem achter zijn oren, wiegden hem op de arm, aaiden zijn vacht en knuffelden de bult op zijn rug, wat hij zich vergenoegd grommend liet welgevallen. Waar Rumo op zijn vier onbeholpen beentjes ook naartoe waggelde, onmiddellijk was iedereen en al aandacht voor hem. Met alles wat hij ondernam oogstte hij lof, en hij werd zelfs geliefkoosd en gekroeld omdat hij over zijn eigen poten struikelde. Voor Rumo werd de verste melk opzijgezet en werden de knapperigste worstjes op houtskool gegrild; voor hem werd de koelste plek in de schaduw of de warmste bij de kachel ingeruimd. Wanneer hij zijn middagslaapje deed, liep iedereen op zijn tenen, en wanneer hij daaruit geeuwend ontwaakte, kreeg hij om bij te komen warme appeltaart en chocolademelk met zoete room. Er was altijd wel iemand bereid om met Rumo te spelen, te stoeien of zich door hem met zijn tandeloze snuit te laten bijten. Als Rumo ’s avonds moe gespeeld was, aaiden ze over zijn vacht met zachte bor-
18
RUMO-press/7.0
18
04-07-2008, 15:30
stels en zongen hem in slaap. Ja, Rumo was wat je noemt de heer der hofstede. Op de boerderij waren een heleboel andere dieren: melkkoeien, boerenknollen en moerasvarkens, die allemaal groter en sterker dan wel nuttiger waren dan Rumo, maar geen van hen was zo geliefd als hij. Het enige wezen dat Rumo’s alleenheerschappij niet respecteerde, was een zwarte gans, die met haar lange nek en dubbel zo hoge lijf boven hem uittorende en altijd vals begon te sissen als hij in haar buurt kwam. Dus liep hij met een zo groot mogelijke boog om haar heen. Op een ochtend werd Rumo in zijn mandje niet gewekt door het zoete gezang van de ’s-Verrenzanders, maar door een stekende pijn. Hij voelde dat er iets vreemds in zijn bek zat. De binnenkant daarvan was tot dan toe voor hem een slijmerig vochtig gebied geweest, waarin zijn tong slechts over ronde, zachte en gladde vormen gleed – maar nu zat er iets nieuws, iets verontrustends. Boven in zijn kaak, vlak achter zijn bovenlip, stond het tandvlees strak gespannen: daaronder leek een puntig, bultig iets te groeien dat de kloppende pijn veroorzaakte die Rumo helemaal niet aanstond. Hij besloot om zijn ongenoegen aan een breder publiek kenbaar te maken, om navenant medelijden te wekken en zich met tederheden te laten overstelpen. Maar er was niemand in de buurt. Hij moest helemaal naar de schuur toe gaan, waar de ’s-Verrenzanders op dat uur meestal om voor Rumo ondoorgrondelijke redenen bezig waren stro in de rondte te gooien. De weg naar de schuur ging, dat wist hij uit ervaring, niet over rozen: hij moest dwars door de keuken, de veranda met z’n gevaarlijke houtsplinters over, de trap af, de modderige hof over langs die rotgans, en om de drinktrog heen, waar altijd varkensdrek lag – een zwaar traject, waarop Rumo zich in de regel door een van de ’s-Verrenzandse kinderen liet dragen. Hoefde hij zich nou maar niet op vier poten voort te bewegen, waardoor hij altijd over zijn eigen benen struikelde! Wat zou het mooi zijn als hij net als de ’s-Verrenzanders rechtop kon lopen. Rumo klauterde uit zijn mandje, ging op zijn achterbenen staan en richtte met veel moeite zijn bovenlijf op. Hij zwalpte een keer naar rechts en een keer naar links, maar bleef vervolgens staan, als een hekpaal zo recht. Hé, dat was een makkie!
19
RUMO-press/7.0
19
04-07-2008, 15:30
De pijn
RUMO-press/7.0
20
04-07-2008, 15:30
RUMO-press/7.0
21
04-07-2008, 15:30
De zilveren draad
RUMO-press/7.0
Hij stapte naar voren als een doorgeschoten ’s-Verrenzander. Hij was vervuld van trots, een gloednieuwe ervaring die hem vleugels gaf. Zonder ook maar een enkele keer te struikelen beende hij de hele keuken door, stootte de op een kier staande deur open en slaagde er zelfs in de vier treetjes van de verandatrap af te lopen. Wijdbeens stiefelde hij stram over de hof. Het ochtendzonnetje verwarmde zijn vacht, de lucht was koel en verkwikkend. Rumo ademde diep in, zette zijn voorpoten in zijn zij en passeerde de zwarte gans; nu was hij plotseling even groot. De gans deinsde terug, keek hem verdwaasd aan en wilde hem iets vals toesissen, maar kreeg van schrik een droge snavel. Rumo keurde haar geen blik waardig en schreed onverstoorbaar voort. Nog nooit van zijn leven was hij zo groot en vergenoegd geweest. Rumo bleef staan om van het zonlicht op zijn vacht te genieten. Knipperend keek hij in het verblindende licht en kneep zijn ogen toe, en daar was hij weer: de wereld die zich altijd aan hem openbaarde zodra hij zijn ogen sloot. Het was een wereld van geuren, die zich voor zijn innerlijk oog als een wuivende waaier met honderden kleuren ontvouwde: smalle banen rood, geel, groen en blauw licht die wervelend door elkaar schoten. De groene baan behoorde toe aan de weelderige rozemarijnstruik die vlak naast hem groeide, de gele aan de verrukkelijke citroenkoek die in de keuken gebakken werd, de rode aan de damp van de broeiende composthoop. Blauw was de frisse morgenbries die de geur van de nabijgelegen zee meevoerde, en er waren nog vele, vele andere kleuren, ook lelijke en smerige, zoals de bruine vlag van het hok waarin het moerasvarken zich rondwentelde. Maar wat Rumo pas echt verbaasde, was een kleur die hij voorheen nog nooit geroken had: hoog boven al deze landelijke geuren uit wapperde een zilveren band. Hij was smal en zacht, eigenlijk meer een draad, maar hij zag hem met zijn innerlijk oog niettemin duidelijk.
22
04-07-2008, 15:30
Rumo werd bevangen door een vreemde onrust, een onbestemd verlangen en de tot dan toe nooit eerder gevoelde wens om alles achter zich te laten en in zijn eentje de wijde wereld in te trekken. Hij moest diep ademhalen en een rilling liep hem over de rug, zo machtig en mooi was het gevoel dat in hem opkwam. Diep in zijn kleine kinderlijke hart wist Rumo: als hij zich door deze draad de weg zou laten wijzen en de geur ervan tot aan zijn bron zou volgen, zou hem daar het geluk wachten. Maar eerst moest hij naar de schuur om zijn beklag te doen. Hij deed zijn ogen weer open en wandelde verder. Toen hij voor het grote rode gordijn stond dat moest voorkomen dat door het zonlicht het stro in de schuur zou uitdrogen, of zelfs in brand zou vliegen, hield hij zijn pas in. Een nieuw, merkwaardig gevoel had hem zijn triomftocht doen onderbreken: zijn knieën waren slap geworden en hij moest vechten tegen de aandrang zich weer op vier poten te laten zakken. Het bloed steeg hem naar het hoofd, zijn voorpoten trilden en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Rumo wist niet dat het gordijn een nieuw hoofdstuk in zijn leven zou inluiden, dat hij op het punt stond zich van zijn dierlijk erfgoed te ontdoen. Hij wist evenmin dat men hem in de toekomst met heel andere ogen zou bekijken als hij nu op twee benen naar de andere kant van het gordijn zou stappen, omdat een rechtop lopende Wolpertinger met aanzienlijk meer respect behandeld wordt dan een wilde. Maar Rumo merkte wel dat zijn entree in de schuur een bijzondere betekenis had. Zijn kleine hart hamerde. Zijn eigen moed bracht hem van zijn stuk en maakte hem schuchter: Rumo had last van plankenkoorts. Binnen was het donker en het duurde even voordat zijn door het zonlicht verblinde ogen zich aan de nieuwe omstandigheden hadden aangepast. Eerst kon hij niet meer dan de logge schaduwen van houten balken en strobalen onderscheiden, met daartussenin brede lichtbundels, die door het raam schuin naar binnen vielen. Hij knipperde nog een keer en zag toen dat de bezigheden in de schuur op generlei wijze overeenkwamen met wat hij had verwacht: de ’s-Verrenzanders waren helemaal niet bezig stro in zakken te stoppen. Het zag er meer naar uit dat grote, gehoornde en eenogige figuren met een zwart vel bezig waren de ’s-Verrenzanders in zakken te stoppen. Maar Rumo maakte zich niet meteen zorgen. Hij was eraan gewend
23
RUMO-press/7.0
23
04-07-2008, 15:30
De eenogige reuzen
dat er zich in de volwassen wereld elke dag allerlei onverklaarbare zaken afspeelden. Een paar dagen geleden nog was er een kamedaris naar de hofstede gebracht – dat was me een toestand geweest! Iedereen had als een kip zonder kop rond lopen rennen, en de kamedaris had urenlang staan loeien alsof hij helemaal de kluts kwijt was. Maar inmiddels stond hij vastgemaakt aan een ruif van het hooi te smullen en was hij iets saais en alledaags geworden. Ook de reuzen maakten Rumo niet bang. Op een ’s-Verrenzandse hofstede liepen wezens rond die qua lelijkheid niet voor hen onderdeden: de aanblik van een Ornisch moerasvarken was bijvoorbeeld alleen te verdragen als je voor ogen hield hoe lekker het smaakte als je het van zijn wrattenhuid had ontdaan en aan het spit geroosterd had. Maar op de gezichten van de gehoornden was toch iets te zien wat ze anders maakte dan de lelijke moerasvarkens: de boosaardigheid die in hun ogen fonkelde. Die fonkeling kon Rumo niet verklaren, want daartoe ontbrak hem de ervaring. Hij wist niet eens wat boosaardigheid was. Dus trad hij de schuur binnen. De plankenkoorts viel van hem af en maakte plaats voor een ijskoude kalmte. Rumo ervoer voor de eerste keer dat hij het vermogen bezat om in een gespannen situatie bijna onnatuurlijk beheerst te blijven. Hij deed een stap naar voren en schraapte zijn keel zoals Wolpertingers dat doen: hij snoof tweemaal gewichtig met zijn vochtige snuit. Rumo moest constateren dat er desondanks niemand aandacht aan hem besteedde. De reuzen in de schuur gingen er onverstoorbaar mee
RUMO-press/7.0
24
04-07-2008, 15:30
door ’s-Verrenzanders in zakken te stoppen, terwijl die steunden en kreunden. Rumo was beledigd. Hij werd genegeerd – terwijl hij nota bene op twee benen kon lopen! En zo’n pijn had aan zijn snuit. Opeens wist hij wat hem te doen stond: Rumo zou iets gaan zeggen. Hij had al meteen bij zijn eerste poging leren lopen, dus praten zou hem ook wel lukken. Hij wilde twee zinnetjes zeggen om de aandacht op zichzelf te vestigen. Allereerst: ‘Ik kan lopen!’ En ten tweede: ‘Mijn snuit doet pijn!’ Dan zouden ze wel aandacht aan hem besteden en hem met blijken van liefde overstelpen. Rumo deed zijn mond open, haalde diep adem en zei twee zinnetjes: ‘Graa gra raha!’ ‘Raaha ragra ha gra!’ Dat was niet precies wat hem voor ogen had gestaan, maar het kwam zijn mond uit, klonk goed en sorteerde effect. De zwartvachtige wezens hielden ermee op ’s-Verrenzanders in zakken te stoppen. De ’s-Verrenzanders hielden op met hun gejammer. Aller ogen richtten zich op Rumo. Zijn benen begonnen plotseling te bibberen en zijn achterste voelde zo zwaar als lood. Heel even probeerde hij nog zijn evenwicht te bewaren, maar toen kantelde hij achterover en plofte in het stof. Rumo had een nieuwe ervaring opgedaan: hij had de eerste grote fout van zijn leven gemaakt. Een van de cyclopen stapte op hem af, pakte hem bij zijn oren en stopte hem in een zak.
Duivelscyclopen zijn een boosaardige cyclopensoort, die uitsluitend op de Zwervende Duivelsrotsen wonen. Het geldt als wetenschappelijk onnauwkeurig om ze te rangschikken onder de vertegenwoordigers van de Zamonische piraterij, omdat piraten zich per definitie alleen op schepen voortbewegen en zich althans aan de wetten der navigatie onderwerpen. De duivelscyclopen daarentegen verkeren op een voortbrengsel der natuur, namelijk de legendarische Duivelsrotsen, een zich verplaatsende
25
RUMO-press/7.0
25
04-07-2008, 15:30
Het verhaal van de duivelscyclopen
combinatie van zuurstof en mineralen ter grootte van een huizenblok, en ze houden zich aan geen enkele wet – behalve die van de natuur. Ze laten zich op hun hoge rotsen door de getijden her- en derwaarts voeren en zaaien overal waar het toeval hen heen spoelt angst en paniek. Wanneer je de gemiddelde Zamoniër zou vragen welk lot hij in elk geval níét zou verkiezen, zul je in de regel het antwoord krijgen: ‘De gevangene van een duivelscycloop worden.’ Er zijn kapiteins geweest die hun eigen schip tot zinken brachten alleen maar omdat ze aan de horizon de Zwervende Duivelsrotsen ontwaarden. Ze verdronken zich liever samen met hun bemanning dan ten prooi te vallen aan deze monsters. Geen kuststreek was voor hen veilig. Vrijwel elke stad die in de buurt van de zee lag kon er in de loop der eeuwen op rekenen door hen te worden bezocht. De Zwervende Duivelsrotsen waren oorspronkelijk een reusachtig brok lava dat duizenden jaren geleden door een onderaardse vulkaan in de diepzee was uitgebraakt. De lava koelde af en steeg dankzij de zuurstof die erin opgesloten zat op naar het zeeoppervlak. Vanaf het water gezien had het brok veel weg van een stel eenzame steil oprijzende rotseilanden, maar net als een ijsberg was het een complexe structuur, die alleen zijn top liet zien en waarvan het grootste deel zich onder water bevond. Niet bekend was hoe en wanneer de cyclopen dit zwemmende eiland geannexeerd hadden, maar te oordelen naar de berichten en stadskronieken over invallen door vandalen van cyclopische herkomst moest dat al enkele honderden jaren geleden het geval zijn geweest. Vermoedelijk had een groepje van hen de gestrande rots voor de kust van Zamonië in het oog gekregen, was erop geklommen en was vervolgens overvallen door de vloed en met rots en al afgedreven naar zee. Naar het schijnt hadden de cyclopen zich in hun lot geschikt en ondernamen ze geen pogingen de weg die hun zwemmende eiland aflegde te beïnvloeden. Ze waren te weinig inventief om hun bizarre vaartuig met bijvoorbeeld zeilen, roeiriemen of ankers uit te rusten, en dus bleven de getijden en stromingen van de zee bepalen op welke onfortuinlijke plek het landde. Wanneer een gunstige stroming de cyclopen ergens deed stranden, begaven ze zich onverwijld aan land, overvielen steden en dorpen en namen bewoners gevangen, tot de vloed hun zwemmende eiland weer meevoerde.
26
RUMO-press/7.0
26
04-07-2008, 15:30
Zo luidde, in grote trekken, de niet bijster hartverwarmende geschiedenis van de duivelscyclopen. En ditmaal waren ze vastgelopen aan de kust van ’s-Verrenzande. Zelfs toen Rumo in de zak zat, was hij zich nog niet van enige boosaardigheid bewust. Hij was eraan gewend door wezens die in zijn ogen reuzen waren om onnaspeurlijke redenen te worden opgepakt en rondgedragen. De zak was daar alleen maar een nieuwe variant op. Waar hij zich pas echt druk om maakte, was de pijn in zijn kaak. Aanhoudende pijn was iets wat niet in zijn behaaglijke wereldbeeld paste. Hij had in het verleden wel af en toe pijn moeten lijden, maar die was nooit van lange duur geweest: een val op zijn snuit, een splinter van de veranda in zijn poot. Deze nieuwe pijn was echter niet van voorbijgaande aard; hij nam toe en werd steeds sterker. Erger nog: op een andere plek in zijn bek begon een vergelijkbare kwelling. Maar desondanks deed Rumo zijn mond niet open en verroerde hij zich amper.
RUMO-press/7.0
27
04-07-2008, 15:30
Cyclopenvoedsel
De cyclopen die op de Duivelsrotsen waren achtergebleven, hadden al een paar dagen in de gaten dat de golven aan hun thuisbasis trokken. Het kon niet langer dan een paar uur duren voordat ze weer op volle zee zouden drijven. Zenuwachtig tuurden ze naar de klippen van de landtong waarvoor ze vastzaten in het slik. Bijna alle cyclopen waren van hun rooftochten teruggekeerd, maar een stuk of tien van hen moesten nog komen. Een huiveringwekkend geluid, bijna als een schreeuw, drong door de mist die tussen de zee en het vasteland hing. Het was het bazuingeschal van een zeeschelp, en het klonk de cyclopen als muziek in de oren. Eindelijk dan toch: het afgedwaalde tiental keerde terug. De eenogige vandalen verschenen op de klippen en staken triomfantelijk de barstensvolle zakken in de lucht, waarin, zoals ze vergenoegd vaststelden, de buit nog steeds verwoed trappelde. Wanneer je probeert te bedenken wat het ergste is wat het een levend wezen een ander levend wezen kan aandoen, kom je – als je tenminste de moed hebt die gedachte tot het einde toe door te denken – wellicht op het volgende uit: iemand levend met huid en haar verslinden. Een Ornisch moerasvarken zo snel en pijnloos mogelijk doden, het zijn lelijke wrattenhuid afstropen, het vullen met rozemarijn en roosteren aan het spit, daar was niets mis mee, daar waren de meeste Zamoniërs – met uitzondering van vegetariërs – het over eens. Maar het varken terwijl het nog leefde het kloppende hart uit het lijf snijden en verslinden, daar was wél wat mee mis; er bestonden dienaangaande zelfs bepaalde wetten. Uiteraard hield niet iedereen zich daaraan – de weer- en loofwolven bijvoorbeeld niet, en nog enkele levensvormen die niet al te veel gevoel bezaten. Maar degenen die zich het minst aantrokken van de algemene afspraak om geen levende wezens te eten, waren met afstand de reuzencyclopen. De eenogen aten alleen dan met smaak wanneer hun voedsel nog bewoog terwijl ze het opaten. Als ze op volle zee waren, aten ze levende vis. Kaapten ze een schip, dan verorberden ze levende matrozen, piraten, passagiers, kapiteins en de laatste ratten, kakkerlakken en maden in het vrachtruim. Liepen ze aan land, dan nuttigden ze levende Zamoniërs. Daarbij deed het er niet echt toe tot welke soort hun buit behoorde, want de cyclopen waren in dat opzicht niet kieskeurig; ze hadden wel bosspinheksen gegeten, als
28
RUMO-press/7.0
28
04-07-2008, 15:30
die maar genoeg spartelden. De eenogen maten de kwaliteit van hun voedsel in eerste instantie af aan de mate waarin dat nog leefde. Ze hadden geraffineerde technieken ontwikkeld om hun prooi zo op te vreten dat die daarbij zo lang mogelijk in leven bleef. Ze bewaarden de vitale organen zoals het hart, de hersenen, de olgen en brazen voor het laatst, maar die aten ze uiteindelijk ook op, en vervolgens de teennagels, botten, schubben, ogen, wimpers en voelhoorns. De cyclopen was er alles aan gelegen organen en ingewanden waarmee geluiden kunnen worden voortgebracht zo lang mogelijk intact te laten: de tong, het strottenhoofd, de longkwabben en stembanden golden als grote lekkernijen die apart werden gehouden als bekroning van de maaltijd. Een kreet, gesteun of gejammer was als een snufje zout, als een zweem van knoflook of het aroma van een laurierblad: bij de cyclopen wilde niet alleen het oog wat, maar ook het oor. Ze verdeelden hun voedsel in drie categorieën: tot de laagste, die er alleen in noodgevallen mee door kon, behoorden wezens die weliswaar leefden, maar zich amper nog bewogen en geen geluid konden maken, zoals mosselen, oesters, slakken en kwallen. Tot de middencategorie rekenden ze dieren die weliswaar niet hun stem verhieven, maar wel schitterend konden trappelen: allerlei soorten vissen, octopussen, kreeften, krabben en zeespinnen. In de topcategorie vielen alle wezens die konden praten, janken, brullen, krijsen, kraaien, piepen, mekkeren, of wat voor andere geluiden dan ook maar konden voortbrengen die werden ingegeven door doodsangst. Nattifftoff of bever, ’s-Verrenzander of Wolpertinger, kustdwerg, meeuw of chimpansee – de cyclopen maakte het niet uit. Als hun maaltje maar op zijn eigen manier zo luid mogelijk misbaar maakte terwijl zij het naar binnen werkten. Als de ’s-Verrenzanders in hun zak er ook maar een flauw vermoeden van hadden gehad wat voor eetlustopwekkend effect hun getrappel en gejammer op de cyclopen had, dan hadden ze zich allemaal zo stil gehouden als Rumo, die zich nog steeds afvroeg wanneer het gekke spelletje dat met hem werd gespeeld nou afgelopen zou zijn.
29
RUMO-press/7.0
29
04-07-2008, 15:30
De voorraadkamer
Toen Rumo eindelijk zijn muffe gevangenis uit mocht, keek hij ervan op dat hij niet meer op de hofstede was. Tot zijn grote verbazing bewoog de grond onder zijn voeten. Maar hij was meteen weer gerustgesteld, omdat zijn hele familie bij elkaar was, en ook de reusachtige eenogen herkende hij. De grond ging op en neer, was ongelijk en glibberig, maar toch liep Rumo rechtop. Hij begreep alleen niet waarom niemand daar oog voor had en hij er niet om werd geprezen. Zijn eigen volk had niet eens aandacht voor hem; ze gedroegen zich hoe dan ook bijzonder vreemd. Hun anders zo vriendelijk gezichten waren tot grimassen vertrokken en een paar van hen liep voortdurend het water in de ogen. Rumo vroeg zich af waar zijn mandje eigenlijk was. Ze zouden toch niet zonder zijn mandje op reis zijn gegaan? Nee, dat kon niet. Hij had nu wel genoeg van het spelletje; hij wilde lekker eten, een slaapliedje en dan een dutje doen. De ’s-Verrenzanders bezagen de gebeurtenissen vanuit een ander perspectief: zij kenden de geruchten over de Duivelsrotsen; velen van hen hadden grootouders of andere familieleden gehad die door cyclopen waren meegevoerd. Ze wisten wat hun boven het hoofd hing, tenzij er een wonder zou geschieden. Voor de cyclopen daarentegen was de hele situatie raadselachtig noch tragisch, maar slechts reden tot vreugde: zij konden hun voorraadkamer volstouwen. Nu ze van een geslaagde rooftocht waren teruggekeerd, gingen ze weer de wilde baren op, een heerlijk en vrij leventje tegemoet. Rumo werd tegelijk met de ’s-Verrenzanders naar een grote grot in het midden van de Duivelsrotsen gedreven, die voor de cyclopen het mooiste vertrek van het eiland was. Hier bewaarden ze hun levensmiddelen, hier ging je ’s morgens als eerste heen om een ontbijtje te halen, en ’s avonds het laatst om je maal voor die avond samen te stellen. Velen kwamen ook midden in de nacht nog, slaapdronken, maar snakkend naar een ongezond nachtelijk tussendoortje. In de wanden van de reusachtige grot zaten ringen, waaraan de ’s-Verrenzanders met kettingen om hun nek, armen of benen werden vastgemaakt. In in de grond uitgehouwen bassins stond het zoute water hoog en krioelde het van de vette vissen en octopussen. In kooien zaten wilde dieren, lynxen, beren en leeuwen. Tamme huisdieren zoals varkens, kippen of koeien liepen los rond, tegengehouden door een hoog
30
RUMO-press/7.0
30
04-07-2008, 15:30
houten rooster met kleine mazen dat de cyclopen voor de grot schoven. In stenen bakken en aarden vaten vol met zout water krabbelden kreeften en langoesten over en onder elkaar door, of er werden oesters in bewaard. Als er op de Duivelsrotsen ergens geen gebrek aan was, dan was het wel aan levend eten. ’s Nachts deed Rumo, net als de meeste andere gevangenen in de grot, geen oog dicht. De deinende vloer, het heen en weer zwalpende water, het gejammer, gejank, gekerm, gekakel en gehuil van de aanwezige wezens – Rumo had nog nooit van zijn leven onder zulke oncomfortabele omstandigheden hoeven slapen. Hij mocht los rondlopen, want blijkbaar werd hij bij de categorie van onschuldige huisdieren ingedeeld. Rumo was nog wel het meest ontzet doordat de ’s-Verrenzanders amper notitie van hem namen toen hij zich behaaglijk tussen hen in wilde nestelen. Geketend aan de muur huilden ze maar door. Rumo was beledigd en liep de grot door op zoek naar andere vormen van genegenheid. Maar overal heerste eenzelfde deprimerende sfeer. Niemand wilde met hem spelen, iedereen was met zichzelf bezig, aan alle kanten werd gejammerd en weemoedig gesnikt. Uiteindelijk trok Rumo zich terug in een rotsspleet van ongeveer een meter doorsnee en met een smalle toegang, een dikke ronde luchtbel in het lavasteen, die beloofde hem te beschermen tegen het rondspattende water. Hij rolde zich op tot een bal en deed zijn ogen dicht – maar daardoor voelde hij het deinen van de zee nog sterker, en dus deed hij zijn ogen maar weer open en bleef gewoon in het donker liggen, inmiddels even verdrietig en angstig als alle anderen. Het werd de langste en akeligste nacht van Rumo’s leven tot dan toe. Om de zoveel tijd kwam er een cycloop de grot binnen om iets te eten te halen: een kippetje, een kreeft, een varken of een ’s-Verrenzander. Als het een varken was, klonk er gekrijs; was het een kippetje, dan klonk er getok; was het een ’s-Verrenzander, dan klonk er geschreeuw – onder zulke omstandigheden kon je onmogelijk je ogen sluiten. Het maakte het meeste lawaai als een cycloop uitgerekend trek had in een leeuw. Rumo had nog nooit eerder een leeuw gezien, maar hij had wel in de gaten dat dit goudgemaande wezen in de grootste kooi een trots en gevaarlijk dier was. Toen de hongerige cycloop aan de kooi
31
RUMO-press/7.0
31
04-07-2008, 15:30
Een akelige nacht
begon te morrelen, stiet de leeuw geluiden uit waarvan iedereen in de grot de rillingen over de rug liepen. Het was een diep gegrom, dat eerder van een natuurramp dan van een levend wezen afkomstig leek te zijn, een geluid waarbij je als je ook maar een greintje verstand bezat zo ver mogelijk uit de buurt bleef. De cycloop geeuwde alleen maar verveeld en stapte zonder aarzelen de kooi in. Het gegrom ging over in een gebrul dat de grotwanden deed trillen. De cycloop maakte een snelle beweging in de richting van de leeuw en greep hem in zijn nekvel. Met de andere hand wikkelde hij de staart van de reuzenkat om zijn pols, waarna hij het dier als een zak kolen over zijn schouder gooide en naar buiten stapte. Rumo rolde zich weer op tot een bal. Nog afgezien van het niet-aflatende lawaai hield ook de pijn in zijn bek hem wakker. Er waren twee nieuwe plekken bij gekomen waar het tandvlees strak stond, wat hem bijna nog banger maakte dan hij al was door wat er in de grot allemaal gebeurde. De hele wereld was van de ene dag op de andere vijandig geworden – zelfs zijn eigen lichaam keerde zich tegen hem. Hij jammerde nog wat, en opeens biggelden er zelfs een paar tranen uit zijn ogen. Pas de volgende ochtend viel Rumo in een korte, onrustige slaap vol wilde nachtmerries. Ontbijt
Toen Rumo wakker werd, was het eerste wat hem opviel dat de grond niet meer zo op en neer deinde. Zijn vacht was nat van neerdruppelend water. Hij moest dringend zijn blaas legen, wat hij deed buiten de rotsspleet die hij tot zijn nieuwe onderkomen had gebombardeerd. Vervolgens wilde hij een ronde maken om na te gaan of er veranderingen ten goede waren opgetreden. Misschien was er wel iemand die met hem wilde spelen. Op het eerste gezicht zag het daar niet naar uit. Het was net tijd om te ontbijten, en chagrijnige cyclopen stapten brullend de grot door om de ingrediënten uit te kiezen voor de eerste maaltijd van de dag. De meesten aten het liefst varkensvlees als ontbijt, en het gekrijs was oorverdovend. Eén cycloop had zijn keus op een octopus bepaald. Hij viste een gigantische achtarmige inktvis uit het bassin en raakte onmiddellijk verwikkeld in een handgemeen met zijn prooi, tot groot genoegen van zijn kompanen. De octopus sloeg zijn armen om het lijf van de eenoog, om
32
RUMO-press/7.0
32
04-07-2008, 15:30
diens benen en nek; overal zogen de zuignappen zich smakkend vast. De cycloop wankelde, struikelde en stortte neer op de vloer, terwijl zijn collega’s het hoofd in de nek wierp en gorgelende geluiden voortbrachten – nu wist Rumo hoe cyclopen lachen. Moeizaam krabbelde de gevelde reus overeind, pakte een inktvisarm en rukte die onverwijld af. De octopus liet zijn greep verslappen, maar voor gebaren van onderwerping was het te laat. De cycloop greep met twee vuisten drie inktvisarmen tegelijk vast en slingerde hem als een hamerwerper in het rond. Daarna liet hij hem tegen de grotwand kletsen, waar hij brak als een inktpotje en zijn zwarte vloeistof over iedereen heen sproeide die de pech had in de buurt te zijn. Rumo moest overgeven. Toen de cyclopen eindelijk uit de voorraadkamer weg waren, begaf Rumo zich op trillende benen naar een waterbekken om zijn mond te spoelen. Hij was zo geïntimideerd geraakt dat hij er weer toe overgegaan was op vier poten te lopen; dat leek hem veiliger. Het water was lauwwarm en zilt, en smaakte naar vis. Bijna moest Rumo voor de tweede keer braken, maar opeens merkte hij iets op wat hem blij maakte: op één plek in zijn bek was de pijn overgegaan. Er was een puntig, glad iets voor in de plaats gegroeid, dat vreemd en apart, maar ook wel goed aanvoelde toen hij er met zijn tong overheen ging. De andere plekken deden nog pijn, maar omdat er uit die ene zoiets moois was gegroeid, maakte Rumo zich er niet meer zo druk om. Hij had nu ook honger gekregen. Hij vond een trog met kleverige brij en at ervan, eerst met tegenzin maar allengs steeds gretiger toen hij in de gaten kreeg dat het holle gevoel in zijn maag erdoor overging. Vervolgens kroop hij terug in zijn holletje om zijn eerste tand aan een nauwgezette inspectie te onderwerpen. Telkens weer voelde Rumo met zijn tong aan het nieuwe ding in zijn bek. Hij had het gevoel dat hij een cadeau had gekregen. Van alle kanten drongen er doodskreten tot de grot door. De cyclopen namen de tijd voor hun ontbijt, en een paar van hen zaten kennelijk vlak bij de voorraadkamer te schranzen. De ’s-Verrenzanders klampten zich aan elkaar vast en huilden en jammerden nog harder dan tevoren. Rumo zag dat de boer, die als een opperhoofd zijn familie had geleid, verdwenen was. Daar zocht hij niets achter, want al op de hofstede was hij geregeld een paar dagen achtereen niet thuisgekomen en dan ineens weer teruggekeerd. 33
RUMO-press/7.0
33
04-07-2008, 15:30
De zwarte bekkens
RUMO-press/7.0
Rumo snuffelde links en rechts om zich heen. Hij vond het moeilijk om aan de geuren van de zee te wennen, die zo anders waren dan op de hofstede. Daar had alles naar aarde, kruiden en leven geroken; hier stonk het naar vis, afval en dood. Hij liep met een wijde boog om de kooien met de wilde dieren heen. Ongelofelijk, zo groot en sterk sommige konden worden! Een rode gorilla. Een tweekoppige wilde hond. Nog een leeuw, die een oog miste. Een reusachtige ijsbeer met een bloedbevlekte vacht. Deze dieren maakten Rumo bang, maar ze dwongen hem ook bewondering af. Maar de zwarte bekkens vond Rumo pas echt eng. Het waren acht ronde poelen in een zijgrot van de grote grot, die bijna allemaal met donker water gevuld waren. De kleur van het water werd veroorzaakt door de inktvissen die er naast andere zeebewoners in zaten en die in hun angst keer op keer zwarte inktwolken afscheidden. Uit het brakke water staken afwisselend glibberige vangarmen, puntige hoorns, zwarte rugvinnen en tentakels met oplichtende ogen omhoog, en uit eentje steeg klaaglijk gezang op. Die nacht had Rumo gezien dat een nieuwsgierige geit zich tot heel dicht bij een van de bekkens had gewaagd. Plots was er een gele arm met dikke zuignappen uit het zwarte brouwsel omhooggeschoten, die zich bliksemsnel om de nek van de geit had geslagen, en nog voordat de geit ook maar ĂŠĂŠn keer kon mekkeren, was hij met een diepe gulp verdwenen. Vanaf dat moment nam Rumo een eerbiedige afstand tot de bekkens in acht.
34
04-07-2008, 15:30
In drie van de kunstmatige bekkens leken dieren te zitten die de cyclopen als ijzeren rantsoen voor moeilijke tijden achter de hand hielden. Zelfs zij gruwden kennelijk van deze wezens, want ze liepen met een wijde boog om deze poelen heen. Het water dat erin zat was helderder, want er zaten geen inktvissen in, en Rumo zag vol verbazing kleine, maar indrukwekkende schepsels uit een donkere wereld die werd gekenmerkt door zware kraakbeenpantsers en angstwekkende gebitten. Ze hadden grimmige gezichten met trots vooruitgestoken onderkaken, en hun ogen gloeiden en rolden wild in hun kassen, alsof deze wezens niet helemaal bij hun verstand waren. Vele droegen kleine lichtgevende bolletjes als lantaarns aan lange voelsprieten met zich mee. Rumo zag een doorzichtige kogelvis, als uit glas geblazen, met een kloppend rood hart in zijn binnenste. En een lange, dunne zeeworm wisselde voortdurend van kleur terwijl hij onder het wateroppervlak voorbijkronkelde. Rumo keerde telkens weer terug om deze wonderen der diepzee gade te slaan en hun raadselachtige gedragingen te bestuderen, want de fascinerende creaturen waren het enige in de grot wat hem althans voor even zijn beklemmende omgeving deed vergeten. Maar het geheimzinnigst was het laatste bekken, dat zich op enige afstand van de andere aan het eind van de grot bevond. Het water daarin had in tegenstelling tot dat in de blauwzwarte bekkens een donkergroene kleur, maar was even ondoorzichtig. Het viel Rumo op dat geen enkele cycloop in de buurt ervan kwam en ook dat de dieren die los rondliepen zich er verre van hielden – wat wel voornamelijk te maken zou hebben met de kwalijke dampen die eruit opstegen. Rumo zou graag hebben willen weten wat voor wezen zich onder de olieachtige waterspiegel schuilhield. Het grootste deel van de tijd stak er slechts een grote grijze rugvin uit het donkere brouwsel, of je zag onder het wateroppervlak het loerende oog van een roofvis rollen. Een paar keer verhief zich ook een rug uit de saus, die deed denken aan een grote vis of een vette zeekoe. De reden waarom Rumo zich vooral tot dit bekken aangetrokken voelde, waren lichte vibraties die in de afgelopen nacht, toen hij had geprobeerd de slaap te vatten, begonnen waren. Voor zijn innerlijk oog hadden ze de vorm van cirkelvormige rode golven, in het middelpunt waarvan zich het bekken met de vin bevond. De kleine Wolpertinger kon deze
35
RUMO-press/7.0
35
04-07-2008, 15:30
beelden niet duiden, maar hij had wel in de gaten dat ze hem iets mede wilden delen – ja, het leek bijna wel alsof hij kon ruiken dat het geheimzinnige schepsel onder water contact met hem zocht. Misschien probeerde het hem te verleiden naderbij te komen om hem te vangen. Rumo hoedde zich er wel voor aan de signalen gehoor te geven en had zich de hele nacht schuilgehouden. Maar nu, nu iedereen wakker was en er alom bedrijvigheid in de grot heerste, had Rumo meer moed. Hij wandelde een poosje rond in de nabijheid van het bekken, maar nu ook weer niet zo dichtbij dat de een of andere glibberige met zuignappen bezette arm de kans kreeg om hem het donkere water in te trekken. Het oog onder de oppervlakte rolde heen en weer en sloeg al Rumo’s bewegingen gade, en toen hij twee keer om het bekken heen geslenterd was, kwam de rugvin langzaam omhoog uit het water. Hij zag eruit als een ijzeren wijzer van een zonnewijzer en draaide, Rumo’s derde rondgang volgend, driemaal om zijn eigen as.
Zo ging het een poosje door: nu eens zonk de vin weg, dan weer dook hij op. Rumo stapte weg van het bekken, kwam terug, liep weer weg, snuffelde wat rond in de grot – maar hield het bekken al die tijd in de gaten. Twee wezens die niet precies wisten wat ze aan elkaar hadden loerden naar elkaar. Er kwam een klein groepje cyclopen de voorraadkamer binnen om een toetje voor na hun ontbijt te halen. Rumo verstopte zich telkens in zijn holletje als de eenogen de grot opzochten, dus liep hij daarnaar terug – waarna hij moest constateren dat het bezet was door de zwarte gans, hetzelfde dier dat hem al op de hofstede niets dan ergernis had bezorgd. 36
RUMO-press/7.0
36
04-07-2008, 15:30