ZES KEER IS GENOEG
Fons Oerlemans en Kee Arens
Zes keer is genoeg Met bijzondere vaartuigen op de oceaan
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Copyright © Fons Oerlemans & Kee Arens / Uitgeverij Houtekiet, 2008 Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, B-2000 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com
Omslag Jan Hendrickx Foto omslag Kee Arens Foto’s binnenwerk © archief Oerlemans & Arens Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 002 6 d 2008 4765 25 nur 508 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
INHOUD
Voorwoord 9 Inleiding 11 deel 1 | De dageraad van mijn bestaan 13 deel 2 | Atlantis 27 deel 3 | De laatste generatie 45 deel 4 | Vlot, waar ben je 105 deel 5 | De Seaview 179 deel 6 | In een vrachtwagen over de oceaan 251 deel 7 | De bijzondere geschiedenis van een Flesvaartuig 339 Nawoord 443 Routekaart 446 Met dank aan 447
My friends, you have only one life to live. Live it well fons
Leven is Beleven en Overleven kee
Opgedragen aan:
Mijn vader en zoon John die dit boek niet meer kunnen lezen. Mijn moeder die mij veilig door mijn jeugd loodste en nog steeds veel liefde geeft. Mijn zonen Robin en Brendan, en mijn zus Frieda en broer Eddy. Al die onvergetelijke mensen in Senegal, Mali, Burkina Faso, Ghana en de Kaapverdische Eilanden die op zoek zijn naar een beter bestaan. De vele wereldburgers die ik mocht ontmoeten en die door hun universeel denken, lieten zien dat alle mensen broeders kunnen zijn. Al die stoutmoedige, avontuurlijke reisgezellen die in mijn projecten geloofden en vertrouwen in mij stelden. En in het bijzonder mijn vrouw, Kee Arens, die besloot de talloze gevaren, ontberingen en overwinningen waarmee we tijdens onze reizen te maken kregen, met mij te delen. fons oerlemans
Met speciale gedachten aan:
Mijn zonen Robin en Brendan die ik een vooral blij leven toewens en het lef om dat te verkrijgen en te behouden Mijn broers en zusjes met wie ik al mijn hele leven verbonden ben Mijn man Fons die mij al 30 jaar liefdevol verdraagt kee
VOORWOORD
D
e zeven verhalen in dit boek zijn ontstaan uit een enorme hoeveelheid aan informatie, genoeg om verscheidene boeken te vullen. Om het verhaal volledig te maken en een chronologische opbouw te geven, deden we beroep op herinneringen, dagboeken, boordjournaals getuigenissen en mediaverslagen. We ondervonden dat het zeer moeilijk was die grote hoeveelheid informatie tot een handelbaar geheel om te vormen. Hoewel we dachten de teksten tot de goede lengte te hebben teruggebracht, leed het manuscript dat we uitgeverij Houtekiet aanboden toch nog aan lijvigheid. Voor ons die zoveel herinneringen hadden aan al die gebeurtenissen, was het een haast onmogelijke opgave om nog door te gaan met zoals schrijvers zeggen ‘je eigen kinderen vermoorden’. Samen met onze redacteur, Greet Spaepen, die het manuscript met een frisse geest en drastische aanpak benaderde, brachten we het boek tot de juiste proporties. We zijn haar hiervoor zeer dankbaar.
Barbados-Antwerpen, 2008
INLEIDING
H
et moet lang geleden zijn, want de televisie bekeek de wereld nog in zwart-wit. We staan aan de rand van een vijver waarop een oranje rubbervlot(je) dobbert en worden te woord gestaan door een gedreven metaalbewerker met een gedrongen gestalte en vreemde, blauwe ogen. Hij vertelt dat hij een helikopter heeft gebouwd die bij zijn eerste onbemande proefvlucht de testbank mee de lucht in had genomen. Later was hij met een gyrokopter gecrasht op een autoweg waarbij hij zichzelf terugvond tussen de brokstukken van de machine en enkele verbaasde koeien. En nu zou hij (wijst naar de dinghy) de oceaan oversteken in het gezelschap van een worstelaar. Als de camera stopt kijken cameraman Wim Robberechts en ik elkaar veelbetekenend aan. Zo heb ik Fons Oerlemans leren kennen, onbewust van het feit dat ons beider levens elkaar nog vaak zouden kruisen, op de meest bizarre plekken en in de meest ongewone omstandigheden. Een aantal van die taferelen is voor eeuwig en altijd vastgelegd in mijn visueel geheugen en ongetwijfeld ook in dat van de cameraman. In een radiostudio toen hij na twee weken op de oceaan was teruggekeerd omdat zijn stoere metgezel het niet meer zag zitten. Hij had diens gejammer, met zijn goedvinden, op een cassette opgenomen en ik liet die in mijn radioprogramma horen. Op de kade van de haven van het Marokkaanse Safi waar de Last Generation lag aangemeerd, een vlot bestaande uit stalen buizen. Het werd vervolgens door een vissersboot de haven uit getrokken en Fons
12
ZES KEER IS GENOEG
begaf zich met twee medepassagiers op weg naar de overkant, met aan boord een generator, een radiozender en een mechanische camera. Op een jacht voor de kust van Trinidad en de Last Generation die eindelijk aan de horizon verscheen. Een baardige Fons en zijn uitgeputte metgezellen die eerst en vooral om zuiver water vroegen. En ik die over de reling hing wegens zeedoodziek. Een persconferentie in het overvolle huis in Nieuwmoer, nadat Hassan uit Marokko was overgekomen om een kopie van Fons’ film te vragen. Hij wilde daar in zijn land mee uitpakken. De hele zaak werd misbruikt door enkele journalisten. Het gezicht vanuit een hotelraam op het Kaapverdische eiland São Vicente: een pleintje, een heuvel met witte huizen, een lelijk blauw hotel, een stuk haven en helemaal aan het eind van een steiger: een jacht en een wiebelende… fles, de vaarfles, met achteraan een kleine cockpit en daarin twee bedrijvige figuurtjes: Fons en zijn vrouw Kee, klaar om de oversteek te wagen. En dan heb ik nog enkele expedities overgeslagen, en heb ik het niet gehad over alle wilde projecten die niet doorgegaan zijn, de sprong uit de ballon in de stratosfeer, de reconstructie van een historische tocht over de Alpen… Hoe komt het toch, denk ik dan, dat Fons geen internationale beroemdheid is geworden, een soort Steve Fossett? Hij heeft dezelfde Ulyssesfactor, met bovendien een grote aaibaarheid, hij zou wereldberoemd kunnen zijn en heel erg rijk. Maar dat laatste heeft hem nooit geïnteresseerd (we wonen wel in onze fles), en voor het eerste heeft hij nooit veel moeite gedaan, geen grote agentschappen en publicrelations-bedrijven aan mijn lijf, geen tijd, eerst in een onderwaterschip en dan nog met een vrachtwagen de Oceaan over en daarna zien we wel. Zo komt het dat Fons slechts wereldberoemd is in de Lage Landen. Maar wel uniek.
Jan van Rompaey radio- en televisiereporter en schrijver
DEEL 1
De dageraad van mijn bestaan
Fons vertelt
I
n 1944, het vierde jaar van de Tweede Wereldoorlog, was ik zes jaar. Het leven in Nieuwmoer, ons kleine landelijke dorpje in het noorden van BelgiÍ, werd beheerst door de aanwezigheid van een Duitse bezetter. Struiken en camouflagenetten in de bossen en weilanden rondom onttrokken de machtige Panther- en Tijgertanks, luchtafweergeschut en zware machinegeweren aan het oog van de geallieerde luchtmacht. De vliegroutes van reusachtige armada’s b17-Vliegende Forten en Lancasters lagen vaak pal boven mijn dorpje. Het Duitse luchtafweergeschut vlak bij ons huis joeg stromen gloeiende granaten de lucht in die als zwarte wolkjes tussen de vliegtuigen explodeerden. Wanneer een venijnige, laagvliegende Thunderbolt het vuur uit de monden van de kanonnen in de gaten kreeg, werden de camouflagenetten snel over de warme lopen geworpen. De lange loop van een in onze tuin opgesteld 20 mm kanon zwaaide dan even omhoog en slingerde gloeiende bogen metaal in de richting van het kleine vliegtuig, waarna de gehelmde Duitser snel wegdook in zijn diepe schuttersput. We renden dan naar onze schuilkelder. Dat was een door mijn vader gegraven twee meter diepe met planken en aarde bedekte ruimte. Ieder die in zijn huis geen stevige kelder had, moest een schuilplaats maken die bescherming bood tegen kogels en rondvliegende granaatscherven. Tegen een voltreffer, zoals de bom van 250 kilogram die midden op een huis in onze buurt viel en alle bewoners in hun kelder doodde, was echter niets opgewassen. Veel van de uit Duitsland terugkerende bommenwerpers zag ik uren later zwaar gehavend weer in de richting van hun thuisbasissen in Engeland vliegen. De formaties waren verbroken en vaak zag ik
16
ZES KEER IS GENOEG
dat de condenssporen achter sommige motoren verdwenen waren. Dat betekende dat er motoren waren stukgeschoten. Op een dag werd ik letterlijk omver geblazen door de luchtverplaatsing van een Lancaster die zich op lage hoogte voortsleepte. De bomen en struiken zwiepten onder de luchtverplaatsing. Twee propellers draaiden niet meer en door de stukgeschoten koepels kon ik de bemanningsleden zien zitten. Een van de bommenluiken stond nog open. Neerstortende vliegtuigen en zwevende parachutes waren een regelmatig terugkerend verschijnsel in ons dorp. Eens werd een eindje van ons vandaan een Duitse munitietrein door Thunderbolts en Spitfires aangevallen. Met hun zware, ratelende boordwapens doken ze op de wagons af waarna het angstwekkende geluid van ontploffingen door de lucht scheurde. Ik zag de piloot van een door luchtafweer getroffen jager wanhopige pogingen doen om zijn toestel hoogte te doen winnen maar het rokende vliegtuig bleef rakelings over de weilanden scheren tot het met vurig geweld op de grond uiteenspatte. Met mijn vader rende ik naar de smeulende resten in de ijdele hoop de piloot nog te kunnen helpen. We moesten vluchten voor de exploderende munitie. We leefden constant met het gevaar van mijnen, inslaande granaten, op alles schietende Duitsers, rondslingerende munitie en bombardementen. Wij kregen steeds minder de gelegenheid om naar ons dorpsschooltje te gaan. Dat was jammer want daar kregen we vitaminetabletten en levertraan. We moesten dan in een rij gaan staan en met één en hetzelfde lepeltje diende de zuster ons het olieachtige spul toe. Mijn vader was in de donkere dagen van 1943 opgepakt en als slaaf naar Noord-Frankrijk gevoerd. Hij moest er werken aan het ingewikkelde labyrint van bunkers dat deel uitmaakte van generaal Rommels Atlantische muur. Om de nazimachine af te remmen presteerden de Europese slaven natuurlijk zo weinig mogelijk. Daarbij moesten ze oppassen niet als saboteurs gepakt te worden door de nazi’s want dat zou waarschijnlijk het vuurpeloton hebben betekend. De Duitsers hadden mijn vader na maanden werken een week verlof gegeven. Hij wilde absoluut niet terug naar de bunkers en dook met een paar anderen onder. Hij moest er voortdurend rekening mee
DE DAGER A AD VAN MIJN BESTA AN
17
houden dat hij gezocht werd door de Gestapo (de beruchte geheime staatspolitie) en verbanning naar een concentratiekamp riskeerde. Hij moest telkens ergens anders in ons dorp verblijven. Wij woonden vlakbij de Belgisch-Nederlandse grens wat betekende dat het smokkelen van tabak, boter en kaas één van de weinige mogelijkheden van bestaan vormde. De nachtelijke, door de Duitsers en ook door Nederlandse en Belgische grenswachters afgevuurde geweersalvo’s herinnerden er ons geregeld aan dat smokkelen een gevaarlijke bezigheid was. Mijn moeder en ik wachtten altijd in spanning tot mijn vader diep in de nacht weer thuis kwam. Tijdens lange winteravonden, rond de brommende, gloeiende potkachel gezeten, luisterde ik dikwijls met ingehouden adem naar de avonturen van de smokkelaars. Mijn vader nam me eens mee op zijn fiets. Die had hij met oorlogsmateriaal in elkaar gezet. Onderweg eiste een Duitse soldaat de fiets op. Mijn vader weigerde maar de Duitser nam zijn geweer en dreigde te schieten. We moesten te voet naar huis gaan. Het front naderde ons dorp en de Duitsers vernietigden met grote ladingen springstof onze mooie, oude, spitse kerktoren. De bronzen klokken hadden ze al gestolen. Met dynamiet werden reusachtige bressen in de hobbelige dorpsstraat geslagen met de bedoeling de oprukkende Britse en Canadese tanks tegen te houden. De Duitsers verschansten zich daarna in de dichte bossen. We zaten zonder nieuws want alle radio’s waren in beslag genomen. Hier en daar hadden verzetsstrijders nog een apparaat onder het stro verborgen. Dat maakte het mogelijk om belangrijke, vaak gecodeerde bbc-berichten op te vangen. Dit was een gevaarlijke bezigheid want de Duitsers beschouwden die activiteiten als spionage en wie betrapt werd riskeerde gefusilleerd te worden. De Wehrmacht, die vier jaar tevoren met het modernste oorlogsmateriaal in een onstuitbare Blitzkrieg was binnengevallen, moest nu de veroverde gebieden hals over kop met paarden, te voet of per fiets verlaten. Dat deden ze niet zonder de burgers nog meer te terroriseren. Vee werd afgeslacht, villa’s en boerderijen werden met matrassen in brand gestoken. Weinig huizen bleven onbeschadigd door granaatontploffingen en branden. Burgers moesten hun schaarse
18
ZES KEER IS GENOEG
bezittingen zoals voeding, kleding, dekens, fietsen en zelfs kinderwagens afstaan. Velen werden geslagen of gewoon gedood. 22 oktober 1944. De eerste Canadese bevrijders bereikten ons gebied. Hevige gevechten tussen pantsers brachten zware verliezen. Voor een boerderij stond een zware Duitse Tijgertank met omlaag wijzend kanon. Een granaat had de voorste bepantsering en de chauffeur doorboord en vervolgens door de achterste pantserplaten de tank verlaten. Het is mij bijgebleven dat de twee gaten volmaakt rond waren en geen bramen vertoonden, alsof ze geboord waren. De Canadezen en Britten begonnen het gebied te zuiveren. Ze vroegen de dorpelingen waar de Duitsers zich verborgen hielden. Verzetsmannen wisten dat die in de dichte bossen mortier- en machinegeweerstellingen betrokken. De hele dag hoorden we het geratel van lichte wapens, ontploffingen en het blaffen van kanonnen. Tegen de avond reden Engelse vrachtwagens, beladen met hun gesneuvelde strijders, langs ons huis. Grote hoeveelheden militaire goederen werden via de Antwerpse haven aangevoerd en in onze omgeving opgeslagen om later het offensief te kunnen voortzetten. Maar Duitsland had zijn vergeldingswapens V-1 en V-2 operationeel. Londen en Antwerpen zouden de doelwitten worden. De lanceerbasissen bevonden zich in het door de Duitsers bezette deel van Nederland. Voor mijn vriendjes en mij, opgegroeid onder een bezetter, was het rondslingerend oorlogsmateriaal het speelgoed van onze dromen. We bevoorraadden ons in de Romneyloodsen in onze buurt. Daar vonden we mortier- en kanongranaten, kogelbanden, kisten met miljoenen machinegeweerpatronen, handgranaten, Bangaloretorpedo’s, fosforgranaten, dynamiet, ladingen kruit voor de kanonnen, kisten slaghoedjes en nog veel meer. Er was vrijwel geen bewaking bij de onafzienbare rijen loodsen in de weilanden. We sloegen of wrongen de oorlogskoppen uit de hulzen van de grote granaten en namen het kruit en de hulzen met de ontstekers mee. De patronen gebruikten we om af te vuren met Engelse Tommy guns en Amerikaanse Thompson machinepistolen die we in de bossen vonden. Deze laatste waren gevaarlijk want de zware .45 munitie deed het wapen in onze kleine handen springen en daveren. Soms vonden we
DE DAGER A AD VAN MIJN BESTA AN
19
in grachten en kuilen wel eens zogenaamde ‘aardappelstampers’, gevaarlijke, door de Duitsers achtergelaten handgranaten. Op de steel zat een dopje waaronder zich een ring met een koordje bevond. Gelukkig wisten we van een soldaat dat we na het verwijderen van het koordje slechts zes seconden hadden voordat het ding ontplofte. Het kruit stopten we in lege benzinejerrycans, staken het aan, sloten de stop en doken bliksemsnel de beschutting in. De stalen bussen zwollen krakend op en explodeerden nauwelijks vijf seconden later met een donderende knal. Ze vlogen wel dertig meter de lucht in. Heel leuk was ook staven kruit uit de granaten aansteken en ze dan uittrappen, waardoor ze minutenlang als een raket fluitend en gillend door de lucht gierden. In onze vaktaal noemden we ze dan ook ‘fluiters’. Een lont aanleggen naar een berg kruit en die laten exploderen was ook een zeer geliefde maar luidruchtige bezigheid. Niemand hield ons tegen omdat de herrie die wij maakten al jarenlang deel uitmaakte van de omgeving. Het is een wonder dat we al die ervaringen hebben overleefd. We zorgden er natuurlijk voor dat onze ouders onkundig bleven wat dat ‘spelen met vriendjes’ precies inhield. Om te beletten dat de Antwerpse haven verder als doorgangshaven voor geallieerd oorlogsmateriaal gebruikt zou worden, begonnen de Duitsers de havenstad met V-1 vliegende bommen te bestoken. Een van de drukke vliegroutes lag pal boven ons dorp. Er bevond zich ook Amerikaans luchtafweergeschut in de buurt. Hun opdracht was elke bom richting Antwerpen neer te halen. De kanonnen, met de hulp van radar gericht, vuurden als bezeten op de vliegende bommen. Het gebeurde dat de snelvuurkanonnen op één dag wel 15 000 gloeiende 40 mm granaten de lucht in joegen. Het regende letterlijk metaal en het was gevaarlijk buiten te blijven. Als de oorlogskop van de V-1 geraakt werd, explodeerde de lading in de lucht. Meestal echter werd een vleugel of hoogteroer getroffen waardoor het ding naar beneden dwarrelde en op de grond explodeerde. Een V-1 die aan de luchtafweer wist te ontsnappen, ontplofte in Antwerpen midden in de overvolle bioscoop Rex, waarbij driehonderd burgers omkwamen. Op een stikdonkere avond nam mijn vader mij mee naar buiten en gebood mij stil te zijn en te gaan liggen. Een V-1 waarvan de motor was stilgevallen en de besturing op hol sloeg, zoefde op lage
20
ZES KEER IS GENOEG
hoogte over ons huis. We hoorden alleen het geluid van de luchtstroom en bleven verstijfd van angst liggen. Een minuut later liet een explosie weten dat het voorbij was. Het ding was vijfhonderd meter verder in een weiland terechtgekomen en had gelukkig niet veel schade aangericht. Begin 1945. Ik zat met mijn moeder en kleine zusje Frieda in onze woonkamer toen het hele huis met een oorverdovend lawaai in elkaar stortte. We lagen op de grond tussen balken, planken, stenen en platen. Stofwolken ontnamen ons het zicht en verstikten ons bijna. Wonder boven wonder waren we alle drie maar licht gewond. Op een afstand van amper dertig meter was een V-1 ingeslagen! De ontploffing van de 800 kg springstof had een enorme krater met een diameter van acht meter geslagen. Het is voorgekomen dat een vliegende bom met stilgevallen motor een volmaakte glijvlucht uitvoerde en onbeschadigd in een weiland neerkwam. Mijn vriendjes en ik waren er natuurlijk als eersten bij om aan de bom te prutsen en aan de teller te draaien. Geschrokken soldaten konden ons nog net op tijd tegenhouden en namen het ding mee voor onderzoek. Wij woonden inmiddels bij mijn grootmoeder iets verder in de straat. Ons dorp was eind 1944 al bevrijd, maar in april 1945 boorde een V-2 raketbom zich in het naast ons huis gelegen weiland. De druk van de explosie had een vernietigende uitwerking op de woning. Wij waren gelukkig niet thuis maar vonden het huis van grootmoeder in elkaar gezakt en zonder gevel terug. Toch bleven we in de resten wonen. Er waren nog twee kamertjes intact. 8 mei 1945. Er daalde een doodse stilte over alle westelijke fronten maar pas drie maanden later zwegen de slagschepen in de Stille Zuidzee. Op die dag verspreidde zich boven Hiroshima een intense, verblindende vuurbal met een licht van een huiveringwekkende en dodelijke schoonheid. De dageraad van het atoomtijdperk was aangebroken. En weer had Duitsland een generatie mensen volkomen vernietigd. Natuurlijk ben ik in die tijd dikwijls bang geweest maar ik vond het vooral ook spannend en avontuurlijk. Met overtuiging kan ik
DE DAGER A AD VAN MIJN BESTA AN
21
zeggen dat ik tijdens en vooral na de oorlog een fantastische en zonnige jeugd heb beleefd. Mijn basis voor een onbegrensd avontuurlijk bestaan was gelegd. Na een korte periode waarin de oorlogsschade zo goed mogelijk werd hersteld, gingen de jongens en meisjes in ons dorp zoals gebruikelijk weer naar een aparte school. De jongens werden door de meester uit de buurt van de meisjes gehouden en de nonnetjes waakten er angstvallig over dat wij weinig kans kregen de meisjes te benaderen. Meisjes waren voor ons vreemde wezens met wie je, dat vermoedden we toch, iets onbekends kon doen. Na schooltijd slaagden mijn vriendjes en ik er toch soms in met meisjes om te gaan. Doktertje spelen was het leukste spel. De patiënten waren natuurlijk altijd meisjes. Het heeft nog jaren geduurd voor ze doorhadden waarom ze, ook als wij ze van een zogenaamde oorpijn moesten verlossen, eerst hun broekje uit moesten doen. Een vriend en ik werden door de meester-bibliothecaris aangesteld als boekenbeheerders tijdens zijn vele afwezigheden. Er was één kast, liet de meester ons streng weten, waarin wij absoluut niet mochten rondneuzen. Natuurlijk openden wij onmiddellijk na zijn vertrek de bewuste kast en vonden er niets anders dan beduimelde boekjes over het liefdesleven. We begonnen meteen koortsachtig te lezen en in korte tijd wisten we althans in theorie alles wat een jongen nodig heeft. Andere jongens die we deelachtig wilden maken aan onze kennis, scholden ons uit voor leugenaars. We lachten veel en rolden onbekommerd van het ene schooljaar in het andere. Degenen die niet of nauwelijks geleerd hadden, brachten de meester vlak vóór het examen een grote vis of een ander cadeau, waarna hun proeven op slag heel wat eenvoudiger werden. Het Ministerie van Onderwijs had ons verborgen dorpje eindelijk gevonden. Op een dag kwam er een controlecommissie die onze kennis aan een test zou onderwerpen. De meester stond voor aap omdat wij op vrijwel geen enkele vraag een zinnig antwoord konden geven. Een leerling liet enthousiast weten dat Frankrijk de hoofdstad van Brussel was. Hij was ook degene die het vaakst vis voor de meester had meegebracht. Toen ik aan het woord kwam, liet ik weten dat we
22
ZES KEER IS GENOEG
niet veel hadden kunnen leren omdat we door Adolf Hitler drie jaar in schuilkelders hadden moeten zitten. De meester keek mij dankbaar aan. We speelden in de uitgestrekte bossen, verzamelden vogeleieren en nestjes, klommen in bomen en plukten stiekem appels en peren in de boomgaarden. Het kattenkwaad dat we uithaalden werd beteugeld door de veldwachter die flinke klappen kon uitdelen. In mijn dorp lagen ook heel wat sloten, bedekt met groen kroos. Ondiepe plassen met wuivende rietvelden herbergden een grote hoeveelheid vogels en vissen. Als we dorst hadden, duwden we het kroos opzij, maakten een kom met onze handen en dronken het heldere water gulzig op. Op de sloten en plassen probeerde ik mijn van houten latten en voorraadbussen gemaakte vlotjes en andere constructies drijvende te houden. Dat mislukte meestal zodat ik met heel wat gespartel en met kroos overdekt de oever weer moest bereiken. We woonden bij mijn grootmoeder in haar heropgebouwde boerderijtje. Met de geboorte van broertje Eddy was ons gezin volledig. Mijn vader was voorman in een steenbewerkingsbedrijf. Zijn nalatenschap is in ons dorp en elders nog steeds te zien in de vorm van een mooie Mariagrot en kleine kapelletjes. In zijn vrije tijd maakte hij allerlei kunstzinnige creaties in hout en steen. In de grote tuin achter ons huis groeiden tomaten, bonen, komkommers, aardappelen en nog veel meer. Hammen en worsten hingen aan de zolder te drogen. Kippen scharrelden over het veld. Het leven was rustig, zonder telefoon en auto. We waren niet rijk maar mijn lieve ouders zorgden goed voor ons en we kregen alles wat we echt nodig hadden. 1951. We werden dertien. Twee leerlingen gingen, ongehoord, aan het seminarie studeren om priester te worden. God had hun geroepen, zei de meester trots. Wij voelden ons een beetje schuldig dat we gewoon in ons dorp wilden blijven en het liefst onze theoretische meisjeskennis wilden omzetten in praktische ervaringen. Ons klasje werd veertien. We zaten in het laatste jaar. Daarna konden we in ons dorp niet meer naar school, we zouden naar een andere plaats moeten om meer kennis op te doen.
DE DAGER A AD VAN MIJN BESTA AN
23
Toen al droomde ik ervan met een vlot de oceaan over te varen. Mijn ouders waren het daar nooit mee eens, maar dat belette mij niet om een eerste ‘realisatie’ op stapel te zetten. Zo zeulde ik een tijdlang met gebruikte lege vaten rond in de tuin van mijn ouderlijk huis. Ik slaagde erin om met lichte boomstammen een drijfbaar vlot in elkaar te knutselen. In mijn onervarenheid bouwde ik iets dat het heel goed zou doen op een riviertje, maar op de oceaan in een oogwenk tot spaanders zou zijn geslagen. Gelukkig had ik begrepen dat ik mij eerst maar eens bezig moest houden met het verwerven van de noodzakelijke technische kennis. Twee jaar lang nam ik iedere dag een heel trage stoomtrein naar een technische school in Antwerpen. De luidruchtige, stoom blazende machine deed er anderhalf uur over om de dertig kilometer naar de havenstad te overbruggen. Daarna vond ik het pendelen welletjes. Ik zou zelf wel bepalen welke technische opleidingen interessant en nodig voor mij waren. Daar heb ik nooit spijt van gehad. De gedachte aan een vlotreis over de oceaan bleef in mijn onderbewustzijn sluimeren. De drang naar avontuur en ontdekking bleef onweerstaanbaar en zou mijn verdere leven gaan bepalen. Techniek en avontuur zouden, zo besloot ik, mijn toekomst worden. Ik werd lid van een Deense pen pall club die internationale contacten verzorgde en koos speciaal voor meisjes. Misschien was er wel één bij die met mij de wereld zou willen intrekken. 1958. Ik was twintig jaar en had mijn verplichte legerdienst achter de rug. Ik pakte mijn slaapzak, eetgerei, paspoort en wereldkaart in mijn rugzak. Er restte mij alleen nog mijn ouders te vertellen dat ik een reis rond de wereld ging maken. Ik dacht zowat twee jaar nodig te hebben om mijn dorp weer te bereiken. Er was nog geen toerisme en er was weinig kans een andere avonturier te ontmoeten. Helemaal alleen, op een bromfietsje zonder versnellingen vertrok ik in oostelijke richting. De steile bergketen van Salzkammergut in Oostenrijk was mijn eerste hindernis. Dat was iets te veel voor het zwakke, rokende motortje. Het werd duwen. Met duizelingwekkende vaart en verbrande remmen scheurde ik de berghellingen af naar Graz, en slenterde het oude Joegoslavië van Tito binnen. De dictatoriale hand van de maarschalk zorgde ervoor dat in de Balkan de vlam
24
ZES KEER IS GENOEG
nog niet in de pan sloeg. In een verlaten woud kon ik nog net op de vlucht slaan voor een paar beren die grommend voor mijn tentje stonden te wiegen. De duizend kilometer lange tocht tot de Griekse grens was een afwisseling van gevaarlijk rijden op de autoweg ZagrebBelgrado en sukkelen over smalle, stoffige binnenwegen door onherbergzame streken. Gehavend en moe wankelde ik het mooie Griekse Thessaloniki binnen. Bij het plaatsje Kavala, waar ik rond middernacht aankwam en bezig was mijn linnen schuilplaats op te stellen, ging het bijna mis. Terwijl ik mijn slaapzak uit de rugzak haalde weerklonk er plots een donderende knal en het wollen vulsel vloog me om de oren. Een groot gat in mijn slaapzak! Er was een lading hagel uit een jachtgeweer in mijn richting afgevuurd. Daar bleef het bij, maar ik pakte toch vlug mijn hele hebben en houden bij elkaar en rende naar het dorp, waar ik de politie opzocht. Ze zouden de zaak onderzoeken. De volgende dag moest ik terugkomen en werd ik naar de binnenplaats van de kazerne geleid. Tot mijn verbazing zag ik daar wel vijftig ruige jagers staan, allemaal met een dubbelloopsgeweer over de schouder en een gevulde patronengordel om. ‘Herkent u de man die op u geschoten heeft?’ vroeg de politie-inspecteur. ‘Neen’, antwoordde ik. Het was immers donker toen het gebeurde. Daarmee was de confrontatie afgelopen. Even later bekende één van de mannen de schutter te zijn geweest. Hij had gedacht een wolf voor zich te hebben. Precies een maand na mijn vertrek had ik de 3000 km naar Istanboel afgelegd en verkocht mijn versleten brommertje aan een student. Ik haalde mijn kaart van Azië te voorschijn en begon met openbaar vervoer, autostop of op een kameel een maandenlange zwerftocht door Turkije, Libanon, Israël, Egypte, Syrië, Irak, Arabië, Perzië, Afghanistan en Pakistan, waar ik eindelijk de steden van mijn dromen zag. Het toerisme en het geweld hadden in die tijd nog geen schade toegebracht aan deze mooie historische plaatsen. Toen bestond er nog die natuurlijke gastvrijheid die maakte dat je zo maar ergens binnengeroepen werd om als eregast de maaltijd te gebruiken. Door de gloeiend hete Iraakse en Arabische woestijnen trekken was hoe dan ook een gevaarlijke onderneming. Aansluiten bij kara-
DE DAGER A AD VAN MIJN BESTA AN
25
vanen was noodzakelijk om het te overleven. De bedoeïenen vonden hun weg door de positie van de hemellichamen te berekenen met eenvoudige middelen. Er waren natuurlijk nog geen radioverbindingen met de bewoonde wereld. Via gebarentaal kon ik meestal van gedachten wisselen. De woestijnbewoners spraken alleen een Arabisch dialect. In Beiroet, dat toen een prachtige stad en financieel centrum van het Midden-Oosten was, ontmoette ik de eerste generatie Europese en Amerikaanse ‘angry young men’. Eindeloze discussies met hen brachten geen toenadering en aansluiting. Ik was gelukkig en zeker niet ‘angry’. Veel van de door mij betreden paden zouden korte tijd later deel gaan uitmaken van de legendarische hippieroute naar Katmandoe in Nepal. In Istanboel zou het Old Gulhan Hotel, waar ik enkele dagen verbleef, een soort drugshoofdkwartier worden waar slordige, baardige mannen en langgerokte, vrije en vooral ruimdenkende meisjes hun zoektocht naar mystiek zouden beginnen. Een enkele maal ontmoette ik een paar hippies, voorlopers van de seks- en drugsgeneratie waartoe ik zelf ook behoorde maar waar ik mij totaal niet verbonden mee voelde. Over mijn belevenissen onderweg schreef ik verhalen, die later in verschillende tijdschriften gepubliceerd werden. Ik beleefde een fantastische, verrijkende tijd. Wekenlang sjouwde ik met mijn rugzak over de Perzische en Afghaanse hoogvlakten en door bergpassen. Ik vermagerde tien kilo. Ik voelde me vaak eenzaam op mijn tocht naar de zonsopgang omdat ik nooit iemand ontmoette die op dezelfde manier reisde als ik. Toen ik na acht maanden mijn been zwaar verstuikte, besloot ik naar huis terug te keren. Maar ik had de smaak van het reizen te pakken! De volgende jaren trok ik met de rugzak of op de fiets op avontuur door heel Europa en Noord-Afrika. Mijn werk als technicus bepaalde echter voor het grootste gedeelte mijn bezigheden. De vaardigheden die ik op technisch gebied ontwikkelde, zouden mijn latere aeronautische en maritieme projecten mogelijk maken. In die tijd trouwde ik met een van mijn Nederlandse penvriendinnen, Agaath. Ze was verpleegster en niet zo avontuurlijk maar dat vond ik toen geen groot bezwaar. We woonden in mijn oude dorpje Nieuwmoer en kregen twee kinderen, Ingrid en John.
26
ZES KEER IS GENOEG
We reisden nog enkel in de vakanties. Mijn werk in de uitvindersfabriek Van Leer Plastics beviel mij zeer. We deden er talrijke zeer interessante technische experimenten. In mijn vrije tijd was ik bijna constant bezig met het bouwen van ballonnen en vliegende machines. Maar mijn droom om met een vlot de oceaan over te steken werd een onstuitbare drang.