LA RESERVE EN DE VLOEK VAN HET ZESDE GEBOD
Š Jos Pierreux / Uitgeverij Houtekiet, 2008 Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, b-2000 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com www.jospierreux.be Omslag Wil Immink naar Hospitality van Barry Flanagan Foto auteur Š Houtekiet Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 001 9 d 2008 4765 10 nur 330 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
Jos Pierreux
La RĂŠserve en de vloek van het zesde gebod Wederom een onderzoek van Luk BorrĂŠ, de niet altijd even sympathieke Knokse speurder
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Voor Arno: Geluk. Gezondheid. Liefde. En dit boek.
Het zijn allemaal trucs. Niet meer en niet minder. En ik mag dan een ouwe zak van in de vijftig zijn, ik speel nog altijd graag met de goocheldoos. (Anthony Horowitz) Alles van waarde balanceert op de rand van kitsch. (Willem Jan Otten, Specht en zoon) Ooit, in een verre toekomst, kan ik haar misschien uitleggen dat ze getrouwd was met een man die nooit volledig zichtbaar was, zelfs niet voor zichzelf. (Henning Mankell, Diepte) Ieder kind is een correctie in mijn leven. Je kunt niet kinderliedjes zingen in België en Nederland, en tezelfdertijd aan het bed van je kind staan. (Willem Vermandere, 23 juni 2006, in het radioprogramma Het beste moet nog komen) Hij was bang. Bang voor alles. Alles wat hem zou ontmaskeren. (Pierre Ux, Zijn leven) Laat me deel uitmaken, eindelijk ergens deel van uitmaken. (Peter Verhelst, Zwerm) This town ain’t big enough for the both of us, And it ain’t me who’s gonna leave. (The Sparks, This town ain’t big enough for the both of us) Kunstenaars stelen de hele tijd, daarom is smaak zo belangrijk. (Martin Cruz Smith, Tokio Centraal) Amateurs wachten op inspiratie; wij staan gewoon op en gaan aan het werk. (Philip Roth, Alleman)
Forget the dead you’ve left, They will not follow you (Bob Dylan, It’s All Over Now, Baby Blue) On peut dire ce que l’on veut Les femmes peuvent nous rendre heureux Mais elles nous créent tant d’ennuis Que seul le chien est vraiment notre ami. (Richard Anthony, Les mains dans les poches)
Mocht stront geld waard zijn, dan zouden arme mensen geen gat meer hebben. (Jean-Luc Godard)
1
D
ezelfde dag dat het lichaam van een volwassen vrouw ter hoogte van het Lichttorenplein aanspoelde, verdwaalden op het strand tussen het casino van Knokke en Het Zoute vijftien kinderen. De redders, die de avond daarvoor moesten uitrukken om een rubberboot te bergen, waren doodop. In het bootje, dat veel te groot en onhandelbaar was om in zee mee te stoeien, zaten twee tieners. De een zag lijkbleek, de ander hing onophoudelijk kotsend over de rand. Het duo had hun leven te danken aan een onbekende die rond elf uur de politie waarschuwde dat ‘een sloep met menselijke inhoud’ afdreef naar volle zee. De stem: nasaal, en verzopen in de achtergrondgeluiden. Meteen na die woorden hing de man op – terwijl aan de andere kant van de lijn Lechamps als een gek tegen de kiestoon zat te brullen. Naast hem, in een schone asbak, balanceerde een levenloze sigaar. Het witte notitieblok dat op zijn knieën lag, schoof op de grond. Brigadier Lechamps: rood, hard, gegroefd gezicht, openstaand boord, zweetplekken onder de oksels, koffie, koffie, koffie. Zijn wenkbrauwen waren niet bijgeknipt. Lechamps slaakte een zucht. Er pulseerde een ader in zijn nek. Een komeet van pure, witte angst schoot door zijn hart. 7
Zijn dochter Mieke, amper achttien, was een paar maanden eerder moeder geworden van een zoon. Bij zijn geboorte woog Brecht tweeëntwintighonderd gram bij een lengte van eenenveertig centimeter. Een jongetje dat zijn dagen vult met moeizaam eten, geregeld gevolgd door een ritueel van krampen en braken. Brigadier Lechamps wil het niet horen, maar zijn kleinzoon wordt stilaan een zorgenkind, waarmee zijn dochter en zijn vrouw van kinderarts naar kliniek zeulen – op zoek naar iemand die zijn vinger op het probleem kan leggen. Het lucht op, als je de ziekte een naam kunt geven. Terwijl de Seaking-helicopter zich klaarmaakte om uit te rukken, probeerde men de oproep te lokaliseren. Het belletje bleek echter te kort, en het gsm-verkeer veel te druk – telefonerend over de dijk flaneren leek de nieuwste rage. Men slaagde er niet in om op korte tijd te achterhalen wie het politiekantoor in de Van Steenestraat gebeld had, en waar de beller zich bevond. ‘Die man zal te veel in paniek geweest zijn, om zijn coördinaten te geven en zich te identificeren,’ zei Daniël Pisters. Lechamps knikte en bracht een duimnagel naar zijn tanden. Zijn glimlach werd een streep. Inspecteur Pisters vergat dat het telefoontje zo laat binnenkwam, dat je met het blote oog nog amper iets kon onderscheiden. Er rinkelde iets in zijn hoofd. In die paar cafés in het centrum van het oude Knokke, waar een toerist zich enkel vertoont om de weg te vragen, en waar het bier gedronken wordt in de mist van ontelbare sigaretten, heeft brigadier Lechamps het gerucht opgevangen dat iemand een lading nachtkijkers onderschept heeft die in Zeebrugge van een vrachtwagen waren gevallen. De kerel verkoopt voor een prikje aan mannen die daarmee ’s nachts vanaf het strand bij de appartementen naar binnen gluren. Al die
8
moeite voor wat been en een paar tieten. Terwijl in de zomer het blote vrouwenvlees in rijen geëtaleerd ligt. Tenslotte was alles goed afgelopen. De rubberboot werd een tweede keer gesignaleerd, deze keer door een Heistenaar die elke avond vanaf het strand zijn vislijnen uitwierp ter hoogte van het Van Bunnenplein, waar de wandeldijk twaalf uur per dag in de schaduw van een roze blok beton ligt, dat een appartementsgebouw moet voorstellen. Deze visser, die uit een familie van zeelui stamde, was alert en bevattelijk – voor iemand als Lechamps, die het plaatselijke dialect begrijpt. De redders rukten met de motorboot uit, terwijl de Seaking boven de rubberboot hing, en de drenkelingen in een zuil van licht gevangen zette. Stank voor dank: amper was de reddingsoperatie afgelopen, of de jongelui mengden zich in het ontstane tumult tussen de ramptoeristen, en losten op. Waarschijnlijk waren ze bang dat ze voor de kosten zouden moeten opdraaien. Achteraf bleek de rubberboot gestolen van een Franstalige Brusselaar die in Zeebrugge een appartement op de begane grond huurde, en het ding op de stoep liet overnachten, met een touw als enig beveiligingsmiddel. Stefaan Athenus heeft straks de eer het rubberbootje terug aan de eigenaar te bezorgen. Maar nu staat de vierendertigjarige brigadier bij de receptiedesk zijn correspondentie te sorteren. Bijna één op de twee brieven belandt meteen in de prullenmand. Lechamps kijkt wrevelig naar zijn zonnebankbruine collega. ‘Je hebt een eigen kantoor,’ zegt hij. Athenus wrijft door zijn asgrijze haar en slikt een reactie in. Zonlicht valt door het raam. Stofjes dansen in de lucht.
9
Buiten stopt een bestelwagentje. Vier Oost-Europeanen stappen uit, schuiven de deuren van de kleine Japanner open en wapenen zich met emmers en trekkers. Als de eerste man met zijn schouder de deur openduwt, beneemt de geur van schoonmaakproducten de Knokse agenten de adem. ‘Waar is Mangels?’ vraagt Stefaan Athenus, terwijl hij zijn vingers in de lusjes van zijn riem haakt en de schoonmaakploeg nastaart. Lechamps maakt met een zakmes een vingernagel schoon. ‘De overste volgt een managementcursus.’ ‘Als hij slaagt, vreet ik mijn kepie op.’ ‘Begin alvast je kaakspieren te oefenen,’ zucht Lechamps. ‘Want als het voetvolk beoordeeld wordt, zijn de heren streng. Maar als je je strepen eenmaal hebt, ben je een genie als je zonder fouten je naam kan spellen.’ Een man komt het politiekantoor binnen. Hij draagt een verkreukt t-shirt en een joggingbroek. Tussen de kledingstukken puilt een met grijs haar begroeid buikje. ‘We zijn Lindsay kwijt,’ zegt hij. ‘Als iemand haar vindt, komen we haar hier vanavond ophalen.’ Zijn tanden zijn vals. Buiten staat zijn zwangere vrouw. Die ziet eruit alsof ze voortdurend ergens tegenaan loopt, en daar niet zonder kleerscheuren vanaf komt. Ze heeft een baby als een voetbal onder haar armen. Een kleuter drukt zich tegen haar been. Diens bewegingen zijn zo schrikachtig als bij angstige vogeltjes. Brigadier Lechamps heeft net een slok gedronken uit de thermosfles die hij iedere dag van thuis meebrengt. Hoewel er koffie op kantoor is. Hij veegt zijn mond af met de rug van zijn hand. De drank brandt een gat in zijn maag. Witte schuimkoppen op de golven. Een meeuw als een autoalarm.
10
De lucht is blauw, met hier en daar de flard van een wolkje. Precies langs de lijn waar de lucht en het water elkaar raken, kruipt een schip. Luk Borré staat tot zijn knieën in de staalgrijze zee, en laat zijn nare gedachten in het water wegvloeien. De zee zal de slechte dingen niet vasthouden. Maar het geluk is er – het waanbeeld van geluk, tenminste: voor een tijdje, tot de zwartgallige gedachten terugkeren, omdat ze nu eenmaal bij hem horen. De Knokse speurder weet dat ze terug zullen komen – akelige herinneringen keren altijd weer, negatieve overwegingen doen langzaam hun giftige, eroderende werk. Hij heeft herinneringen die komen spoken. Maar sinds hij elke dag het klotsende water rond zijn onderbenen laat stromen, voelt hij zich tijdelijk gelouterd. Goed en fout worden bepaald door de omstandigheden. Dat beseft hij dan, en dan alleen. Hij heft zijn gezicht naar de zon. Dingen die lang en minder lang geleden zijn gebeurd, draagt hij mee als een vaag pijntje – als jeuk aan een onbereikbaar lichaamsdeel. Borré sluit zijn ogen en laat los. Miranda, het alter ego waarin zijn vriendin Rena zich vroeger transformeerde: weg. Zijn leven voor hij een aangespoelde werd: weg. De zaak van de vermoorde weduwe met haar hondje, waarin de moordenaars ongestraft bleven: weg. Zijn rol in het versnelde overlijden van zijn collega Koolvoet: wég, wég, wég. Als hij daarna op de rand van de dijk op een bankje naast een oude vrouw met een hond gaat zitten, om met een handdoek het zand van zijn voeten te slaan, is Koolvoet al weer terug. De vrouw kijkt hem aan en gaat op een ander bankje zitten. Haar hond negeert hem volledig. Natuurlijk heeft Luk Borré nog dromen – maar hij spreekt er niet over, omdat uitgesproken dromen meestal leiden tot vernedering. 11
De kustlijn links is een vage bruine veeg: de luchtvervuiling van de haven van Zeebrugge. Rechts: de kromming die het Albertstrand maakt, en het woud van appartementen, dat klaar lijkt te staan om zich ooit als versteende lemmingen in zee te storten. Verscholen: de straten waarin mensen winkelen alsof ze zich opmaken voor een langdurig beleg. Achter zich: het flatgebouw waarin hij woont, op het appartement, waar zijn vriendin zich nu op de hometrainer afbeult. Zij vrijt veelvuldig met hem. Soms wild en dorstig, maar vaak bijzonder teder, alsof ze wil zeggen dat hij haar kan vertrouwen, dat hij mag binnendringen, met alles – inclusief zijn hele leven. Hij bedrijft de liefde zoals alleen een man dat kan die alles verloren heeft, en enkel zijn lichaam nog bezit. Maar haar verleden zit als een splinter van ijs in zijn hart. Luk Borré rolt zijn broekspijpen naar beneden, steekt zijn voeten naakt in Mephisto-schoenen, en springt op zijn Zoute Cruiser. De wind blaast hem naar zijn werk in de Van Steenestraat. Lechamps heft zijn handen ten hemel. Hij schraapt zijn keel, en het wordt stil. ‘Even recapituleren: Lindsay is veertien, en ze is de dochter van jouw eerste vrouw met de echtgenoot van je huidige vriendin. Heeft u een recente foto van haar?’ De man knikt. Zijn zwangere vrouw is naast hem komen staan, met de baby op haar arm. Uit de neus van de kleuter loopt snot. ‘Als jij niet de vader bent,’ zegt Athenus terwijl hij, over de rug van zijn collega, het kiekje bestudeert, ‘en zij niet de moeder, hoe komt het dan dat Lindsay bij jullie verblijft?’ ‘Ze mocht mee, om op de kinderen te letten,’ zegt de man.
12
‘Wij hebben ook recht op vakantie. Maar we kunnen de bastaard niet meer vinden.’ ‘Let op je woorden,’ onderbreekt zijn vrouw, ‘als je het over dat rotjong hebt.’ Stefaan Athenus glimlacht, en de kleuter lacht stomverbaasd terug. Buiten komt een slanke vrouw met haar iets jongere vriend aangewandeld. Ze houden tamelijk veel afstand voor twee mensen die vaak vrijen tot ze één dier zijn dat in zijn eigen rug kan klauwen. De vrouw heeft amandelkleurige ogen die je enkel kunt zien als ze even haar zonnebril met zilveren montuur en kleine glazen van haar neus naar haar halflange haar heft. Geprononceerde jukbeenderen. Haar blouse spant over haar borsten. Haar vriend duwt de voordeur door de weerstand van een stug scharnier, en laat zijn vriendin met een elegant gebaar voorgaan. Zijn hart is ooit bij haar naar binnen gesprongen en daar gebleven. Hij ziet er een beetje moe uit. Zijn gezicht is nog rood van het scheren. Hij kijkt naar de plek waar haar benen haar jurk ontmoeten. ‘Goedemorgen.’ Zij zoent haar collega’s op de wangen. Stefaan Athenus houdt haar even bij de bovenarmen vast. De brigadier is van het ene moment op het andere één brok hormonen. Hij bekijkt haar schattend. ‘Heb je al eens een kleurspoeling overwogen? Koper zou prachtig staan bij je huid.’ Mariëtte giechelt als een schoolmeisje. Lechamps trekt zijn wenkbrauwen in zijn voorhoofd, en slaat zijn ogen omhoog. ‘Ik zie dat Pierre meegekomen is?’ ‘En mijn dag was nog wel zo goed begonnen,’ zegt Stefaan
13
Athenus. Hij legt zijn arm over zijn borst om zijn schouder te masseren. ‘Een of ander individu beweert dat zijn voorruit gebarsten is, door een steen die van onder het wiel van de Bentley omhoog werd gekatapulteerd,’ zegt Mariëtte. ‘Pierre komt daarover een verklaring afleggen.’ ‘Zat hij achter het stuur?’ ‘Nee,’ lacht Mariëtte. Ze spreekt op die zachte toon die maakt dat mannen hun leven willen geven. ‘De butler. Maar die moet volgende maand al voor de rechtbank verschijnen voor een snelheidsovertreding. Geflitst, met tweehonderd twintig over de snelweg.’ ‘Met de Jaguar?’ ‘Met mijn Ducati Monster.’ ‘Een beest van een motor.’ ‘Er bestaat niets wilds, dat niet getemd kan worden.’ ‘Ik wist niet dat de butler met de motor reed,’ zegt Lechamps. Pierre Godart rolt dubbelzinnig met zijn ogen. ‘Wij ook niet.’ Mariëtte draait haar hoofd weg. Over haar gezicht glijdt een vluchtige glimlach. De toerist, zijn zwangere vrouw en de kleuter staan nog steeds in een keurig driehoekje. Er klinkt iets van ergernis in de stem van de man. ‘Mogen wij nu eindelijk naar het strand?’ Lechamps kijkt hem uitdrukkingsloos aan. Buiten drijft een donkere wolk voorbij. De wagens rijden achter hun koplampen. ‘We hebben een recente foto van het meisje, uw identiteit en uw gsm-nummers,’ zegt de brigadier. ‘Zodra de vermiste opduikt, wordt u gewaarschuwd. Ondertussen mag u zich amuseren. Als uw geweten zich daarmee kan verenigen.’ 14
Het kwartet staat al op de stoep eer hij uitgesproken is. De vrouw waggelt als een eend achter de man aan. ‘Dat was geen schoolvoorbeeld van beschaving,’ merkt Mariëtte op. ‘Waarom willen arme mensen zich zo veelvuldig voortplanten?’ vraagt Pierre Godart zich hardop af. ‘Neuken is het enige dat ze zich kunnen veroorloven,’ antwoordt Athenus. Er valt even een stilte. ‘Veel mensen zijn tegenwoordig volledig de weg kwijt,’ zegt Lechamps dan. Zijn lip krult in een zuur lachje. Stefaan tikt zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘De beerput die sommigen van hun leven maken…,’ zucht hij. Dan richt hij zich weer tot Pierre Godart, de vriend van zijn collega: ‘Kom maar mee. Ik zal je verklaring afnemen.’ ‘Ik kom zo,’ zegt de zakenman. Hij neemt Mariëtte apart. ‘Is het echt nodig dat je voortdurend en met iedereen flirt?’ Zijn vriendin fronst haar keurig geëpileerde wenkbrauwen. Haar vingers vegen iets van zijn wang. ‘Ik flirt niet. Ik ben gewoon mezelf.’ ‘We moeten tijd maken om te praten. Er is iets dat ik je moet vragen.’ Mariëtte streelt met de rug van een vinger over zijn pols. Er schijnt een vreemde oranje gloed in haar amandelkleurige ogen, alsof ze van binnenuit worden verlicht. ‘Onze gevoelens zijn iets tussen jou en mij,’ zegt ze. ‘Ik zie geen reden om er de kerk en de staat bij te betrekken.’ Pierre Godart haalt zijn hand van haar arm, en laat haar gaan. Ze laat een parfumspoor achter. Lechamps legt de foto voor zich. Daarop staat het vermiste
15
meisje in bikini. Een huid, zo bleek als ivoor. Zwarte krullen vormen komma’s tegen de blankheid van haar hals. Ze heeft een heel klein bol buikje boven de rand van haar slip. Haar armen hangen slap. Ze lacht en tuit haar lippen naar de camera, of naar de man achter de lens. Ze ziet er volwassen uit, maar dat heb je vaker bij meisjes van die leeftijd – in achtergestelde milieus misschien net nog iets meer dan in andere. De brigadier vraagt zich af of dat een gevoel is, of op dat gebied studies zijn gemaakt. Lechamps peutert tussen zijn tanden met een lucifer. Dit meisje duikt vanzelf wel weer op. Waarschijnlijk was ze het babysitten voor haar surrogaatouders beu, en heeft ze een stapje in de wereld gezet. Misschien is ze daarbij de tijd uit het oog verloren, of werd ze bang en zit ze ergens met haar rug tegen een strandcabine moed te verzamelen om de stap terug te zetten. Hij heeft zelf met schade en schande twee dochters grootgebracht: leer hem de adolescenten kennen. Aan de andere kant: Lindsay is veertien, en op die leeftijd is een verdwijning altijd onrustwekkend. Waarschijnlijk is zijn reactie overdreven, en het tumult en de geruchten die daardoor ongetwijfeld zullen ontstaan, komen zonder twijfel op zijn hoofd terecht. Maar je kunt beter tien keer te vaak reageren, dan één keer te weinig. Het zal natuurlijk net dan zijn dat een kidnapper op pad is. Weet je wat het écht is, dat de brigadier over de streep trekt? Het feit dat een volwassen man de foto van een meisje in zijn portefeuille bewaart, waarop die veertienjarige in een minuscule bikini prijkt. Een kind dat poseert als een verleidend en verleidelijk miniatuurvrouwtje. Dat zit de politieman niet lekker. Brigadier Lechamps heeft de hoorn in de hand, en zoekt het nummer van Child Focus. Een gebruinde jongeman komt binnen. Zijn behaarde be-
16
nen steken in een wijde short. Zijn rode shirt wordt – net als dat van alle redders in Knokke-Heist – gesponsord door Scapa Sports. Hij gaat voor de desk staan. In het aanwezigheidsregister zet hij een korte en strakke handtekening. Dan corrigeert hij de zonnebril op zijn neus. ‘Hoe kom jij aan een foto van Lindsay?’ Lechamps hangt meteen op en kijkt de jongeman aan, die hem een onnozele blik retour schenkt. ‘Ken jij dat meisje, Bart? Weet jij waar ze is?’ ‘Kennen, kennen… Niet in de bijbelse betekenis van het woord, natuurlijk.’ ‘Geen grapjes. Mijn maag verdraagt vandaag geen humor.’ De jongeman gaat met zijn handen over het tafelblad, alsof hij het op stof wil inspecteren. Hij heeft een borstelkapsel, dat niet kan verhullen waar hij – ondanks zijn leeftijd – flink begint te kalen. ‘Gisteravond was er een feestje in De Oosthoek. Daar dook dit meisje op, we raakten aan de praat. Ze had wat problemen thuis, en die moest ze aan iemand kwijt.’ ‘Wat voor problemen?’ De redder maakt een minachtend gebaar. ‘Doe dit, doe dat. Doe dit niet, en doe dat ook niet. Probleemproblemen.’ ‘En toen?’ ‘Ik heb haar de sleutel van mijn strandcabine gegeven. Konden zij én haar ouders een nachtje afkoelen.’ ‘Godverdomme, Bart: dat kind is amper veertien.’ ‘Zie je wel,’ zegt de jongeman. ‘Je kunt zelf ook best grapjes maken.’ Lechamps drukt zijn vinger op de foto. De brigadier is zo opgewonden dat hij koffie op zijn pak morst.
17
‘Veer-tien!’ ‘Ik had gezworen… Achttien. Minstens!’ ‘Je hebt haar toch niet…” ‘Wat denk jij wel? Zég!’ Op dat moment gooit Luk Borré zijn fiets in het slot. Als hij zich bukt, is onder zijn hemd een vetrol zichtbaar. De speurder stapt gelijk met Daniël Pisters de treden naar de voordeur van het kantoor in de Van Steenestraat op. ‘Een dezer dagen moesten jij en Rena nog maar eens bij ons komen dineren,’ zegt zijn collega opgewekt. ‘Binnenkort gaat Bert-Bertie naar school, en dat willen we vieren. Het spreekt vanzelf dat zijn meter op dat feestje niet mag ontbreken.’ ‘Ik weet niet…’ ‘Irma heeft avondlessen gevolgd,’ gaat Pisters onverstoord verder. ‘En je zult het misschien niet geloven, maar nu kan ze heel goed koken.’ ‘Jammer,’ bromt Borré. ‘Ik ben opgehouden met eten.’ Zijn stemming van eerder op die dag lijkt nu al ver weg, en het wordt er niet beter op als hij Lechamps en een redder hevig ziet gesticuleren, terwijl ze naar de foto van een meisje staren. De stekels van de speurder gaan meteen rechtop staan. ‘Wat is er aan de hand?’ De redder snuift met zijn neus in de richting van de speurder. ‘Volgens mij heb jij gezwommen. Ik ruik de zee aan je.’ Borré wuift zijn opmerking weg. ‘Bart heeft een minderjarig meisje de kans gegeven om zich te verbergen,’ zucht Lechamps. ‘Was daar dan een reden voor?’ De vuist van de redder plooit zich in een witte bloem.
18
‘De mensen die zich haar ouders noemen zien haar overdag als een goedkope huissloof,’ zegt hij boos. ‘En ’s avonds als een gratis babysit. Dat was ze beu. Lindsay is een tiener: ze moest er even uit, om wat plezier te maken – zoals andere jongens en meisjes van haar leeftijd.’ ‘Die misbruiken, zijn daar bewijzen van?’ vraagt Borré. ‘Dacht je dat er een prikklok in de keuken hing die keurig haar werkuren bewaarde? Of verwachtte je dat de arbeidsinspectie regelmatig langs ging?’ ‘Ik…’ ‘Dat soort kindermisbruik is amper te bewijzen,’ gaat de jongeman kortaf verder. ‘Zeker wanneer een speurder als een kommaneuker volgens het boekje werkt.’ ‘Rustig,’ sust Daniël Pisters. Zonder zijn ogen van de redder af te houden, slaat Borré roos van zijn schouders. ‘De zogeheten vader is haar vader niet,’ zegt Lechamps. ‘En de zwangere vrouw is ook niet haar biologische mama.’ ‘Een ingewikkelde versie van een nieuw samengesteld gezin.’ De Knokse speurder slaat zijn ogen neer. De sfeer ontspant. ‘Mijn moeder ging ervandoor toen ik drie was,’ zegt de redder. ‘En een jaar later werd ik door mijn vader in een instelling geplaatst. Het was de gelukkigste dag van mijn leven.’ ‘Je kiest het gezin waarin je geboren wordt niet zelf,’ zegt Pisters, die een zoon verloren heeft, en daardoor anders tegen de discussie aankijkt. ‘Maar mijn ouders waren prachtige mensen.’ ‘Heb je hen nog teruggezien?’ vraagt Lechamps nieuwsgierig. ‘Wie?’ ‘Je ouders.’
19
‘Niet de minste behoefte aan.’ ‘Twintig jaar zonder contact? Je verslaat zelfs mij,’ zegt Borré. ‘Jij praat anders nooit over je familie,’ merkt Pisters op. Als het over zijn privéleven gaat, is Luk Borré glibberig als een stuk zeep. ‘Bart, jij neemt contact op met Lindsay,’ zegt hij. ‘Praat met haar. Maar als er geen sprake is van seksueel misbruik, overtuig haar dan om terug te keren naar dat gezin.’ ‘De eerste die zich verontschuldigt, verliest.’ ‘Niemand is ooit gestorven van de afwas doen, of van een avondje babysitten. In ’s hemelsnaam, ze is veertien. Wat is het alternatief ? Als de situatie onhoudbaar wordt, kan ze een klacht indienen.’ ‘Misschien heb je gelijk. Het is maar dat… Het ene kind tegen het andere: het is niet eerlijk verdeeld.’ ‘Nee,’ zegt Borré. ‘Dat is het nooit geweest, en ik vrees dat de kloof in de nabije toekomst enkel maar zal groeien.’ ‘Heb jij kinderen?’ ‘Nee.’ ‘Uit overtuiging?’ ‘Ik denk niet dat ik op die vraag antwoord moet geven,’ zegt Borré rustig. ‘Is de lucht tussen ons opgeklaard, Bart?’ ‘Oh ja,’ zegt de redder, ‘geen wolkje meer.’ Stefaan Athenus heeft de verklaring van Pierre Godart in stroeve ambtenarentaal vertaald en genoteerd. De brigadier klapt zijn laptop dicht. De zakenman maakt echter geen aanstalten om op te staan en weg te gaan. ‘Koffie?’ ‘Graag.’ Godart gooit melk in het wit plastic bekertje, en roert met
20
de achterkant van zijn Visconti-pen. Stefaan Athenus zit met zijn benen gespreid. ‘Hoe zit het met jou en dat meisje?’ vraagt Pierre Godart. ‘Welk meisje?’ ‘Dat waarover je zwijgt.’ ‘Ik weet niet waarover je het hebt.’ ‘Ik had ook mijn problemen,’ zegt de vriend van Mariëtte. ‘Met meisjes.’ ‘Nou, èn?’ vraagt Stefaan Athenus. ‘Maakt dat ons lid van dezelfde vereniging? Moet ik nu plots van je houden of zo?’ ‘Op dat laatste feestje heb ik gezien hoe je naar haar keek.’ ‘Ze is lief. Ze is mooi.’ ‘Ze heeft een kind,’ zegt Pierre Godart. ‘Dat ook.’ ‘Haar vader is een collega. Het is gevaarlijk om te eten en te schijten in dezelfde kamer. Weet je zeker dat ze geen flirt is?’ Stefaan Athenus legt zijn ene been over het andere. ‘Een flirt? Mieke Lechamps? Ik denk het niet.’ Pierre Godart likt zijn pentagramvormige pen schoon, duwt het bekertje onaangeroerd weg en staat op. ‘Dat moet je weten,’ zegt hij. ‘Snel.’ Daniël Pisters manoeuvreert dusdanig dat hij in de gang de redder tegen het lijf loopt. Hij grijpt de jongeman bij de arm. Diens zonnebril staat nu boven op zijn hoofd, maar het montuur tekent zich in zijn gebruinde gezichtshuid duidelijk af. ‘Ik ga een voorlopige verklaring noteren,’ zegt de inspecteur. ‘Pardon?’ ‘Een voorlopige verklaring, Bart. Het wordt niet in de officiële annalen opgetekend, en Lindsay hoeft niet naar het politiebureau te komen. Ik schrijf gewoon alles op wat je over haar
21
gezinssituatie verteld hebt. Als de toestand niet escaleert, gooi ik de verklaring weg. Maar als de zaak in de toekomst onverhoopt uit de hand loopt, heeft het meisje een bewijs dat ze eerder een klacht heeft ingediend.’ ‘Een papiertje…’ ‘Dat ‘papiertje’ kan het verschil maken, naar de toekomst toe.’ De redder rukt zich los. ‘Gebruik een scherp potlood,’ zegt hij. ‘En hard drukken. Anders is de zesde kopie onleesbaar.’
22