de strepen van de zebra
Š Rik Pinxten / Houtekiet 2007 Uitgeverij Houtekiet, Vrijheidstraat 33, b-2000 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Omslag Jan Hendrickx Foto omslag Š Sara Engels Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 5240 965 8 d 2007 4765 19 nur 130 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher
rik pinxten
De strepen van de zebra Voor een strijdend vrijzinnig humanisme
Houtekiet Antwerpen / Amsterdam
Aan Jaap Kruithof, om zijn gevoelig begrip voor de medemens, gekoppeld aan een vlijmscherpe geest.
inhoud
Ten geleide, door Patrick Stouthuyzen
7
Voorwoord
13
Inleiding Geen misverstand over de Verlichting
19
hoofdstuk 1 Antropologie, levensbeschouwing en het vrijzinnige humanisme
25
hoofdstuk 2 De dwang van het rationalisme of een inclusieve vrijzinnigheid als antwoord op de globalisering
49
hoofdstuk 3 Stad en cultuur: de nieuwe context voor de vrijzinnige humanist
79
hoofdstuk 4 Menselijke kennis en de vrijheid van denken
105
hoofdstuk 5 Vrij denken en doen
133
hoofdstuk 6 Ongelijkheid en de toekomst van het vrijzinnige humanisme
159
hoofdstuk 7 Het zebramodel: actiestrategieĂŤn voor een humanistisch-vrijzinnige vernieuwing
193
Bibliografie
213
Noten
219
ten geleide
Bij het einde van het tijdperk van de klassieke vrijzinnigheid‌
D
it boek vormt de neerslag van de lessenreeks die Rik Pinxten tijdens het academiejaar 2006-2007 aan de Vrije Universiteit Brussel verzorgde in het kader van de Leerstoel Willy Calewaert. De Leerstoel wordt ingericht door de Unie van Vrijzinnige Verenigingen en wordt jaarlijks uitgereikt aan een binnenlandse of buitenlandse prominente persoon. Het doel van de Leerstoel is de bevordering van het onderwijs over en de verspreiding van het vrijzinnige gedachtegoed. Willy Calewaert, de naamgever van de leerstoel, was bij uitstek een vertegenwoordiger van de generatie van de strijdende vrijzinnigheid. Willy Calewaert was jurist, hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel, senator, lid van het Europese parlement, minister van Nationale Opvoeding, minister van het Openbaar Ambt en van Institutionele Hervorming. Hij was een geĂŤngageerd aanhanger van het vrijzinnige gedachtegoed en een fervent verdediger van het officieel onderwijs en van het project van de pluralistische school. Calewaert stond aan de wieg van maatschappelijke en institutionele hervormingen die vandaag vanzelfsprekend lijken, maar die dat voor een vorige generatie helemaal niet waren. Zo diende hij in 1968 een wetsvoorstel in om de echtscheiding mogelijk te maken door feitelijke scheiding. In 1970 was hij de eerste om een voorstel in te dienen dat zou leiden tot de legalisering van abortus en een schrap-
7
ping van het verbod op contraceptiva. In 1972 diende hij een wetsvoorstel in met als doel de vrijzinnigheid als levensbeschouwing te laten erkennen. Later ijverde hij ook voor de erkenning van de islam. Hij nam ook het voortouw in de strijd voor het recht op waardig sterven. In 1963 sprak hij zich uit voor het recht op euthanasie, een onderwerp dat toen nog helemaal in de taboesfeer zat. Hij was ook een vurig strijder voor het recht op vrije meningsuiting en het recht op privacy. Willy Calewaert behoort tot de grote namen uit de klassieke periode van het vrijzinnig humanisme. De periode waarin de strijd voor gelijkberechtiging centraal stond, waarin de georganiseerde vrijzinnigheid werd uitgebouwd, waarin een einde werd gemaakt aan de levensbeschouwelijke hegemonie van de rooms-katholieke kerk en waarin werd gestreden voor het terugdringen van de kerk uit de sferen waar ze niet thuis hoorde. Die strijd is vandaag grotendeels gestreden. De gelijkberechtiging van de vrijzinnigheid is een feit. De strijdpunten die door Willy Calewaert op de politieke agenda werden geplaatst, zijn in belangrijke mate gerealiseerd. Maar dat wil niet zeggen dat de achterliggende problematiek – de verhouding tussen de staat en de levensbeschouwingen – aan belang heeft ingeboet. Het tegendeel is waar. De verhouding tussen de staat en de levensbeschouwingen wordt ongetwijfeld een van de belangrijkste politieke thema’s van de volgende jaren. We evolueren naar een samenleving die op levensbeschouwelijk vlak steeds pluralistischer en complexer wordt. Vooreerst omdat er voortdurend nieuwe levensbeschouwelijke gemeenschappen bijkomen. Ook hier laat de globalisering zich voelen. Vervolgens omdat de wijze waarop deze nieuwkomers georganiseerd zijn meestal niet vergelijkbaar is met die van de traditioneel aanwezige levensbeschouwingen. Bovendien wordt, zowel bij de nieuwe als bij de gevestigde levensbeschouwingen de band tussen de individuen en die gemeenschappen minder eenduidig. Mensen associëren zich bijvoorbeeld niet langer exclusief en totaal met één levensbeschouwing: ze combineren elementen uit verschillende religies of nemen sommige leefregels of geloofsartikelen wel over en andere niet. Ook maken ze steeds vaker keuzes die niet noodzakelijk voor de hele levensloop gelden. Op regelmatige basis evalueren ze hun levensbeschouwelijk engagement en bevestigen of herzien het.
8
De manier waarop de levensbeschouwelijke verhoudingen vandaag in onze samenleving zijn georganiseerd, is daar niet op voorzien. De verhouding tussen de staat en de levensbeschouwingen is historisch gegroeid vanuit een specifieke context en draagt daar de sporen van: de godsdienstoorlogen, de Franse Revolutie, het antiklerikalisme, de strijd voor de scheiding van kerk en staat. De bestaande regelingen veronderstellen een beperkt aantal, homogene en duidelijk van elkaar gescheiden levensbeschouwelijke gemeenschappen. Deze regelingen botsen nu op hun grenzen. Maar het gaat niet alleen over het ontoereikend zijn van institutionele regelingen. Het gaat niet alleen over doelen en middelen, strategieën en tactieken. Het gaat over fundamenten en beginselen, over overtuigingen en verwachtingen. Zo hadden de vrijzinnige humanisten van de klassieke periode een groot vertrouwen in de kracht van de rede, van onderwijs en van wetenschap. Zij gingen ervan uit dat bijgeloof en fundamentalisme op termijn wel zouden verdwijnen. Dat vertrouwen zijn we inmiddels wel kwijtgeraakt. Vrijzinnigen worden vandaag met nieuwe vormen van obscurantisme geconfronteerd en weten niet altijd goed hoe ze daarop moeten reageren. Zo eist in de Verenigde Staten een groeiende groep gelovigen dat in het biologie-onderwijs ook plaats wordt ingeruimd voor het scheppingsverhaal. In de vorige Nederlandse regering vond een minister dat scholen ook aandacht moeten besteden aan de theorie van het Intelligent Ontwerp. Interessant is dat daarbij het beginsel van het pluralisme, een vanouds vrijzinnig principe, van stal wordt gehaald. Hoe moeten vrijzinnigen daarop reageren? Waarom vinden vrijzinnigen pluralisme eigenlijk belangrijk? Wat bedoelen ze er vandaag mee? Geen gemakkelijke vragen. De vrijzinnige humanisten van de klassieke periode waren ervan overtuigd dat een redelijke dialoog tussen de levensbeschouwelijke gemeenschappen mogelijk was. Het draagvlak voor die overtuiging is vandaag ontegensprekelijk smaller geworden. Op zijn website verklaart het Vlaams Belang, tot nader order de grootste Vlaamse politieke formatie, dat minstens één levensbeschouwing, de islamitische, ‘frontaal botst met de fundamenten van de westerse democratie’. De islam, stelt de partij, aanvaardt de scheiding van kerk en staat niet, net zomin als de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. De partij oordeelt niet over individuele moslims,
9
laat ze weten, maar vindt wel dat ‘de individuele moslim zelf een keuze moet maken tussen de westerse democratie en de islam’. Het opmerkelijke is alweer dat klassiek vrijzinnige verzuchtingen – de scheiding van kerk en staat, de gelijkheid van man en vrouw – vandaag worden gebruikt om eisen te stellen die haaks staan op wat vrijzinnigen belangrijk vinden. En weerom is de vraag: hoe reageren de vrijzinnigen daarop? Het volstaat niet op te roepen tot verdraagzaamheid als er met de verdraagzaamheid kan worden geschermd om bepaalde levensbeschouwingen – in dit geval de islamitische – uit te sluiten. Wat verstaan vrijzinnigen vandaag trouwens onder verdraagzaamheid? Op basis van welke principes onderscheiden ze redelijke en onredelijke levensbeschouwingen? Waar trekken ze zelf de grenzen? Moeilijke vragen. De vrijzinnige humanisten van de klassieke periode waren ervan overtuigd dat zodra de zuilen en de in zichzelf gekeerde levensbeschouwelijke gemeenschappen werden opengebroken, individuen zich zouden ontplooien tot vrije, zelfstandige en geëmancipeerde burgers. Ook van die overtuiging zijn we vandaag niet meer zo zeker. Mensen kunnen net zo goed, bij hun volle verstand, de keuze maken voor een onvrij bestaan. Ze kunnen ervoor kiezen zich aan te sluiten bij een fundamentalistische sekte. Ze kunnen kiezen voor een leven waarbij ze over niets anders meer willen nadenken dan over de verwikkelingen in de dagelijkse reality soap of over het ongetwijfeld spannende liefdesleven van halve en hele bekende Vlamingen. ‘Dat is dan hun keuze’ is één mogelijk antwoord. Volstaat het echter voor vrijzinnigen dat mensen vrij kunnen kiezen? Moeten vrijzinnigen zich ook niet uitspreken over de keuzes die mensen maken? Maar op basis van welke achterliggende principes dan wel? Vreselijk moeilijke vragen. De klassieke generatie vrijzinnigen voerde de strijd voor de erkenning en de gelijkberechtiging van de vrijzinnige levensbeschouwing. Het is aan de huidige generatie vrijzinnigen om nu ook invulling te geven aan die levensbeschouwing. En dat is niet eenvoudig. De kans bestaat trouwens dat de vrijzinnigheid het niet redt. Het risico is reëel dat bovengenoemde vragen voor blijvende verdeeldheid in de vrijzinnige rangen zorgen. De vrijzinnigheid van de klassieke periode kon het zich veroorloven over nogal wat onderwerpen het oordeel uit te stellen. Eerst ging het erom een einde te maken aan de machtspositie van de kerk, eerst
10
moest de gelijkberechtiging een feit zijn. Die luxe kan de vrijzinnigheid zich vandaag niet meer veroorloven. De vrijzinnigheid moet nu bewijzen of ze ook in staat is uit te groeien tot een substantiële levensbeschouwing. Maar ook dat is wellicht een omstreden stelling. Sommige vrijzinnigen zullen oordelen dat zulks ongeveer het laatste is wat ze nodig hebben: ‘Ik denk wel voor mezelf, dank u’. In elk geval is het tijd om terug na te denken over een aantal uitgangspunten. En dat is precies wat in het kader van deze lezingenreeks en dit boek aan bod komt. Rik Pinxten bespreekt een aantal grote uitdagingen waarmee het vrijzinnige humanisme vandaag wordt geconfronteerd. Hij heeft het over onderwerpen – globalisering, gelijkheid, de stad – die niet zo onmiddellijk met het vrijzinnige gedachtegoed verbonden zijn. Hij waarschuwt voor de valkuil van het rationalisme, hetgeen ook niet vanzelfsprekend met het vrije denken wordt geassocieerd. Rik Pinxten stelt zich niet tot doel antwoorden te geven op de vragen die ik hierboven formuleerde. Soms verwijst hij naar tradities of auteurs die ons mogelijk kunnen helpen bij het formuleren van een begin van een antwoord. Soms maakt hij ons duidelijk dat de dingen nog ingewikkelder zijn dan we al dachten. Pinxten is dan ook niet op zoek naar principes en beginselen. Hij wil ons veeleer een methode tonen, een manier van kijken, denken, oordelen en argumenteren. Een methode die hij zelf ergens als die van de medemenselijke redelijkheid omschrijft. In dit boek betoont Pinxten zich een pleitbezorger van een vrijzinnigheid die zich voortdurend bewust is van het belang van de kritische traditie van de Verlichting en van de praktijk van het vrije onderzoek. Een kritische traditie en praktijk die de vrijzinnigheid ook voortdurend tegenover zichzelf en haar eigen functioneren aan de dag moet leggen, aldus Pinxten. Een kritische traditie en praktijk waarvan dit boek een uitermate geslaagd voorbeeld vormt. Patrick Stouthuysen Vakgroep Politieke Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel
11
De enige werkelijke tegenstelling is die tussen redelijkheid en fanatisme, tussen filosofie en ignorantie, literatuur en realiteit. Wij kunnen kiezen tussen de dood en de dialoog. Hierbij vallen oost en west in het niets.
r. nasr, 2006: 181
voorwoord
D
it boek is een oproep aan alle vrijzinnige humanisten en aan alle gelovige mensen die een breed humaan of humanistisch perspectief op de wereld delen en dus ondogmatisch met die wereld van vandaag omgaan om zich te bezinnen over wat er kan gedaan worden voor een lotsverbetering van de mensheid. De ideeën uit het verleden zijn ongelofelijk belangrijk geweest, maar ze worden vaak als het ware versteend aangehouden – meestal heel goed bedoeld zelfs. Niet alleen voldoen ze niet meer, ze zijn zelfs gevaarlijk aan het worden. Ik zeg dit vanuit een algemene intuïtie over de toestand van de wereld vandaag. Die wereld zit in een zeer omvattende en diepe overgangsfase. Denk aan de val van de Berlijnse Muur (1989) of de instorting van de Sovjet-Unie (1990). De exacte duiding is minder belangrijk. Hoe dan ook, de wereld zit in een grondig en onomkeerbaar veranderingsproces, met grote gevolgen voor onze rijke westerse regio. Als we dat niet beseffen en we doen voort zoals we bezig zijn, dan kunnen we alleen maar meer ellende en conflict opwekken en zadelen we de volgende generaties hier en elders op met een wereld die vooral uit puinhopen zal bestaan. Waarin bestaat die diepe transitie? Het gaat om het economische en politieke proces waarbij de suprematie van het rijke Westen, die we al een paar eeuwen kennen, aan haar einde komt. Die verschuiving is nu volop bezig. Sinds meer
13
en meer militarisering de ‘oplossing’ is om grondstoffen – natuurvoorraden, maar ook arbeid – en afzetmarkten onder controle te houden, is het vijf voor twaalf. De schandalen over goedkope arbeid en ‘nieuwe slavernij’ in India en China waar alle grote merken produceren voor de wereldmarkt en de bezetting of oorlogen in gebieden waar water, olie en andere natuurlijke grondstoffen te vinden zijn – Afghanistan, Somalië, het hele Midden-Oosten, Congo, Zuid-Afrika, enz. – zijn het antwoord van het Westen, en sinds kort ook van China op de dekolonisering. Tegelijk stel ik vast dat geen enkel conflict van de laatste decennia tot een ‘overwinning’ voor het rijke Westen heeft geleid. Venezuela (olie) en het grootste deel van Latijns-Amerika varen een eigen koers, waarop de Verenigde Staten steeds minder greep hebben. Afghanistan, Pakistan, Irak en zelfs Rusland zijn niet ‘stabiel’ geworden, en ook China en India zijn onzekere partners, gezien vanuit de westerse, geprivilegieerde positie. Het Midden-Oosten blijft een kruitvat, zeker nu het zich aandient als doelwit voor een al even inefficiënte ‘oorlog tegen terreur’. De prijs voor alle militaire interventies wordt zo hoog, menselijk en financieel, dat het Witte Huis bij de verkiezingen van november 2006 ernstig bakzeil heeft gehaald, nadat het eerder al verschillende navo-geallieerden niet langer in het gelid wist te houden. Samen met gematigde conservatieven zoals Kissinger – een niet-evidente bondgenoot – denk ik dat de suprematie van het Westen voorbij is, en de beheersing van conflicten door één politionele baas tot het verleden zal horen. Of dat nu veroorzaakt wordt door de groeiende economische macht van India, China, Brazilië, enzovoort, of door andere krachten, interesseert me hier minder. Economisch en politiek betekent dit een grondige en diepe herschikking van macht in de wereld. De neoconservatieven van pnac – Dick Cheneys droom van een Pax Americana gedurende de eenentwintigste eeuw – met hun combinatie van een reactionair christenlijk geloof en economisch neoliberalisme, zien hun idealen in de vernieling gaan doordat geen enkele binnenlandse of buitenlandse overwinning behaald wordt. Dat geldt voor het Amerika van Bush, maar ook voor Engeland of Italië. Belangrijker is dat de mentaliteit van suprematie, ook in de zachtere of niet-militaire vorm van gematigde westerlingen, niet bijgesteld wordt: de vluchteling wordt gecriminaliseerd in heel Europa en de migrant wordt opgevoerd als de voornaamste reden voor een democratisch deficit. De gemiddelde westerling denkt nog steeds dat hij of zij in de tijd voorloopt op de rest
14
van de wereld. Dat kun je afleiden uit de manier waarop internationaal, maar vooral ook lokaal met de wereld van anderen wordt omgegaan. Ik denk aan de hoofddoekenkwestie of aan de arrogante overtuiging van het christelijke fundament van de Europese cultuur van sommige christenen, of de al even kortzichtige houding over de superioriteit van het wat ouderwetse laïcisme bij sommige vrijzinnigen. Ook het onderwijs en de media blijven steken in de neerbuigende en bekrompen houding van vroeger tegenover anderen, en in de misvattingen over essenties van identiteit in cultuur of godsdienst. Dat alles maakt ons westerlingen totaal onaangepast om in een wereld te kunnen leven, waar we niet langer geduld zullen worden als ‘meesters’, omdat we geen koloniaal overwicht meer hebben. In die gesloten mentaliteit – om met Popper te spreken – kunnen we nog steeds de ander niet anders denken dan als mindere van onszelf. De ander is niet gewoon anders, maar minder. Zoals een indiaan me ooit voorhield: ‘White people can only live with us when we are not us, but small white people, or else, when we are dead Indians.’ Die mentaliteit heerst nog steeds, diep in ons of aan de oppervlakte. Getuige daarvan het groeiende racisme, de uitsluiting van anderen die hier leven en vooral ook de visie van onszelf en van anderen als ‘van nature’ anders. De antropoloog in mij weet dat we vanzelfsprekend allemaal anders zijn, en dat dit een universeel of algemeen menselijk kenmerk is. Als menselijke soort zijn we heel grondig één, en bovendien zijn we cultureel letterlijk allemaal als individuen en als groepen verschillend. De mentaliteitsverandering moet zich op dat vlak doorzetten: eenheid in verscheidenheid. Hoe doen we dat en wat doen we dan? Het algemene devies dat ik aanvoer is ‘think global, act local’. Dat is mijn definitie van moderniteit. De mentaliteit waarin we nog steeds zitten, luidt ‘think local, act local’ – voor uiterst rechts en de andere fundamentalismen – of ‘think local, act global’ – voor de imperialisten van vandaag. Beiden slaan de plank mis, omdat ze de diepe transitie niet zien en zo de bevolking voorhouden dat hun gesloten visie van traditie (nieuwe christenen en islamisten) of van een verkeerd begrepen globalistisch programma (de zogenaamde arrogante vrijzinnigen en domme atheïsten uit dit boek) gewoon moet doorgezet worden. Ik beweer niet dat de nieuwe machten het beter doen of een meer open visie hebben. Dat is jammer genoeg niet zo, misschien met uitzondering van sommige ontwikkelingen in Latijns-Amerika, waar zich een merkwaar-
15
dig laboratorium voor intercultureel en maatschappelijk experiment lijkt te ontwikkelen de voorbije jaren. In China, Japan, de Filippijnen of India staan eigenbelang en ecologische en economische uitbuiting even hoog op de agenda van de regimes en van de nieuwe miljonairs, als bij hun soortgenoten van het westerse kapitalisme. Ik wil echter in de eerste plaats het publiek in deze regio aanspreken. Mijn onderwerp is Europa, en dan nog West-Europa. In die regio wil ik de mentaliteit van de bewoners een beetje trachten om te buigen vanuit de overtuiging dat de vrijzinnig-humanistische traditie van Europa een bijzondere betekenis kan hebben voor de wereld, tenminste als we dringend uit onze zelfgenoegzaamheid ontwaken. Tegen deze achtergrond doe ik een voorstel om de enige zinvolle aanzet uit onze traditie, namelijk die van kritiek en twijfel, op te waarderen en te actualiseren. De twijfel is een houding die bepaalde groepen, en in de eerste plaats de vrijzinnige humanisten, in staat heeft gesteld om de eigen feilbaarheid als garantie tegen waan en machtswellust te erkennen. De kritiek is de methode die we in de westerse beschaving hebben uitgewerkt om die twijfel vruchtbaar en systematisch aan het werk te zetten. Theocratie en een absolute waarheidswaan stonden er gedurende vele eeuwen als zwarte bladzijden van de westerse traditie tegenover. En er waren zeker veel meer zwarte dan witte bladzijden in onze geschiedenis. Ik houd een pleidooi voor de witte bladzijden, omdat we ze in arrogantie en zelfoverschatting dreigen zwart te kleuren. In de Verlichting, als poging tot systematische uitdieping van het renaissance-humanisme, zie ik een ernstige poging om twijfel en kritiek uit te bouwen in een maatschappelijk voorstel, gevat in de drie waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Via het nationalisme van de voorbije twee eeuwen is die poging vaak aangevallen en soms bijna vernietigd, met een lichte heropbloei in de tweede helft van de twintigste eeuw. Daarna tuimelden we zonder het goed te beseffen in de grote transitie. De reacties daarop vandaag zijn neoconservatisme, fundamentalisme, zachte of soms blinde zelfoverschatting, militarisering met een ontwikkeling van de strafstaat (Wacquant, 2006) in de Verenigde Staten en de polarisering van het eigen gelijk tegen de ‘achterlijkheid’ van de ander in Europa – lees: de islam, de Afrikaan, de premoderne inheemse groepen, enzovoort. Ik denk dat die verstarring, waarin we mentaal beland zijn, dubbel kwalijk is. We leven dan in een schijnwereld van eigen groot gelijk, die alleen weerstand en afschuw kan opwekken
16
bij anderen. In de tweede plaats sluiten we ons af van de andere ervaringsvormen van de wereld om zo een geprivilegieerde positie te continueren. Dat is dom en kortzichtig, hoe intelligent we die positie ook beargumenteren. De ‘globalisering van de ongelijkheid’ die we vandaag beleven, maakt ons nog even geprivilegieerd, maar zal ons verplichten om steeds meer die ongelijke voordeelpositie te verdedigen met geweld. De huidige demonisering van de islam – en niet van de fundamentalistische christenen of joden bijvoorbeeld – is daar een uiting van. Op die manier verliezen wij die voordeelpositie binnen afzienbare tijd. Het is aan ons om hier en nu verstandig en medemenselijk te anticiperen, of om als cowboy in het rond schietend ten onder te gaan. Sommige gelovige leiders kiezen nu voor de cowboyrol. Aan de vrijzinnige humanist om de andere optie gestalte te geven. Met dit boek wil ik minstens proberen dat zelfgenoegzaam standpunt te doorbreken. Ik ben ervan overtuigd dat we uit die blinde gang raken en tegelijk verstandiger en rechtvaardiger met de diversiteit van de nieuwe wereld kunnen leven, als we zoeken naar minimale afspraken, met daarbuiten een grotere actieve pluralistische of tolerante instelling dan in het verleden. Dat betekent dat het Verlichtingsdenken in een geactualiseerde versie als werkinstrument gebruikt wordt, maar grondig kritisch herdacht wordt en in zijn context geplaatst. Ik richt me daarbij in de eerste plaats tot al wie dit programma zouden moeten onderschrijven, maar dat in de praktijk nu te weinig doen, met name de vrijzinnige humanisten. Tegelijk spreek ik ook de democratische mensen en groepen onder de gelovigen aan, want zij delen meer dan voldoende inzichten en attitudes met vrijzinnige humanisten om samen te werken aan een betere samenleving. De ontmenselijking van de wereld kan gestopt worden als we dat willen, en een progressieve humanisering kan dan een kans krijgen. Als dit boek daartoe een beetje bijdraagt, is zijn taak volbracht. Ik dank vele mensen die me inspireerden door hun kritiek en hun aanmoedigingen, of gewoon door hun geduld met een schrijvende medemens: Ellen en Simon, Jaap Kruithof, Luc Desmedt, Luc Vermeire, Michel Buylen, Jo Asselbergh, Ine Pisters, Lut Maes, Rik Willemaers, Eric Messens, Frank Roels, Rik Lanckrock, Ludo Abicht, Noëlla Seghers en iedereen die ik zou vergeten zijn. Tevens wil ik de inrichters van de Leerstoel Willy Calewaert danken. Zij eerden mij
17
met deze leerstoel aan de Vrije Universiteit Brussel en nodigden me zo uit om mijn gedachten in dit boek te bundelen. De passie voor vrijheid van denken en verantwoordelijkheid van doen is wat ons verenigt.
18