Luckas Vander Taelen
Berichten uit Brussel Leven in de hoofdstad
Houtekiet Antwerpen/Utrecht
Š Luckas Vander Taelen / Houtekiet / Linkeroever Uitgevers nv 2010 Houtekiet, Katwilgweg 2, b-2050 Antwerpen info@houtekiet.com www.houtekiet.com Omslag Jan Hendrickx Omslagfoto Frank Toussaint Zetwerk Intertext, Antwerpen isbn 978 90 8924 143 6 d 2010 4765 49 nur 740 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
inhoud
1 | Een Vlaming in Brussel 7 2 | L’obsession communale 13 3 | De latente afkeer van Vlamingen 19 4 | Brussel wordt een internationale grootstad 25 5 | Schepen in Vorst 37 6 | Manhattan aan de Zenne 45 7 | Lief en leed in Vorst 53 8 | Over culturele waarden en normen 67 9 | Links, linkser, linkst 77 10 | Onveiligheid – gevoel of werkelijkheid? 93 11 | De toekomst 111 12 | Vlaming zijn in het Brussel van 2010 129 Dankwoord 133
Voor mijn dochter Juliet
hoofdstuk 1
Een Vlaming in Brussel
I
k woon sinds 1980 in het Brusselse Gewest en kwam in 2004 naar Vorst. Ik heb er een huis gekocht in de aangename Bondgenotenstraat, niet ver van het Zuid station en vlak bij het Kunstencentrum Wiels. Vorst is een kleurrijke gemeente met een industrieel verleden, nu thuis voor veel nationaliteiten. Dat multiculturele aspect van Brussel, grootstad in wording, was mij altijd zeer dierbaar. Ik ben afkomstig uit de kleine provinciestad Aalst, zoals mijn lievelingsschrijver Louis-Paul Boon onze ge meenschappelijke geboortestad noemde. Ik verhuisde naar Brussel om er geschiedenis te gaan studeren en ging na mijn studies in 1980 in het centrum van de stad wonen. Zes jaar lang bleef ik er, eerst op het toen nog allesbehalve hippe Sint-Goriksplein, dan vlak bij de Grote Markt in de Greepstraat. Tijdens mijn studententijd had ik altijd een kot gehad in de omgeving van de vub en kwam ik niet zo vaak in het centrum. Ik herinner me nog goed dat ik enkele weken voor ik afstudeerde met 7
vrienden afgezakt was naar café Falstaff vlak bij de Beurs. Het was een mooie lenteavond en plots wist ik het: ik wou en ik zou in deze stad blijven. Geen drie maanden later had ik een appartement gehuurd op het Sint-Goriksplein. Nooit zal ik mijn eufo rische gevoel vergeten wanneer ik de stad zag ontwaken op weg naar mijn eerste job in de Koninklijke Bibliotheek. Elke ochtend stapte ik over de Grote Markt, voorbij de Sint-Hubertusgalerij, omhoog naar de Kunstberg, en ik voelde me deel worden van mijn nieuwe stad. In 1986 verhuisde ik naar Elsene. Ik kwam terecht in een bijzonder mooie, maar enigszins ingedommelde residentiële wijk rond het Brugmannplein en de schitterende Lepoutrelaan, op de grens met Ukkel. De buurt werd bewoond door een voornamelijk Franstalige welgestelde burgerij. Nederlands werd er nauwelijks gespro ken. Frans was de enige taal die ik hoorde in de supermarkt. Het was ook de taal die ik sprak met mijn buurman, waarvan ik pas na jaren ontdekte dat hij net zo Vlaams was als ik. Het was het Brussel zoals dat na de Tweede Wereldoorlog geëvolueerd was: een rustig voortkabbelende stad, waar weinig te beleven viel en de Franstaligen naar uit Frankrijk geïmporteerd, gedateerd thea ter en gedubde films gingen kijken. De Franstalige burgerij was vol van zichzelf en noem de Elsene zelfs ‘l’oasis francophone’, zo openlijk opgetogen waren ze van de schijnbaar totale afwezigheid van Vlamingen. Ze wilden blijkbaar zo weinig mogelijk aan het oorspronkelijk Vlaams karakter van de stad herinnerd worden. Er bestond zelfs een campagne om de naam van het bekendste Brusselse monument te veranderen: Manneken Pis moest le Petit Julien gaan heten… 8
Hoewel ze zeer vaak zelf van Vlaamse afkomst waren, wilden deze respectabele Brusselaars niets meer te maken hebben met Vlaanderen en zijn cultuur. De taal, die ze nooit Nederlands maar altijd ‘le flamand’ noem den, werd geminacht en het verplichte onderwijs ervan werd openlijk gesaboteerd. Geen Franstalige die het erg vond dat zijn kinderen na twaalf lange schooljaren geen woord Nederlands machtig waren. Evenmin als Engels trouwens, maar ook dat was niet erg, want was Frans geen wereldtaal die overal gesproken werd? Als de welgestelde inwoners van de hoofdstad van België in het weekend over de e40 naar hun villégiature in Le Zoute reden, hadden ze het gniffelend over de ‘Trans-Ménapien’, de expresweg door het land van de achterlijke Menapiërs… In Knokke gedroegen ze zich als kolonialen in Congo. Dat dit Vlaanderen was en de voertaal Nederlands, dat was voor hen van geen tel. Erger nog: ze waren zich vaak niet eens bewust van hun neerbuigende houding tegenover de plaatselijke bevolking… Toen ik als 22-jarige afgestudeerde in Brussel kwam wo nen, wist ik uiteraard niet dat ik de langzame overgang naar een internationale, multiculturele stad zou meema ken. Ik begon te werken in de Koninklijke Bibliotheek, de Albertina. Daar werkte ik samen met voornamelijk eentalige francofonen, die zich van geen kwaad bewust leken en er geen graten in zagen dat ze Nederlandstali ge lezers niet begrepen en hen verplichtten om Frans te spreken. Ik heb nooit begrepen dat de leiding van de Koninklijke Bibliotheek dat normaal bleek te vinden. Maar eigenlijk hoefde dat niet te verbazen, want ook aan 9
de top van de hiërarchie was tweetaligheid aan Franstalige kant zeker de regel niet. Ik maakte van die situatie dankbaar gebruik om mijn Frans verder te perfectioneren. Het was toen ik in Elsene was komen wonen dat ik in 1997 veeleer toevallig, door opvolging, in de gemeen teraad terechtkwam, als eerste Vlaming in meer dan een kwarteeuw. Bij de verkiezingen in 1995 was ik door Ecolo gevraagd om op een onverkiesbare plaats te figureren, als de Vlaamse groene, de Agalev’er van dienst. Omdat er een paar gemeenteraadsleden om diverse redenen ontslag hadden genomen, kreeg ik tot mijn eigen verbazing een zitje aangeboden. Het zou mijn eerste politieke mandaat worden… Nooit zal ik de onbeschofte manier vergeten waarop ik ontvangen werd, of liever niet ontvangen werd, bij mijn eerste gemeenteraad in Elsene. De burgemeester, de van hoge adellijke stand maar evenwel perfect Nederlandsonkundige burggraaf Yves de Jonge d’Ardoye d’Erp, verwaardigde zich niet me te begroeten en te vertellen hoe de eedaflegging in zijn werk zou gaan. Ik moest het allemaal zelf uitzoeken… Nooit zal ik de blik vergeten van minister van Staat Antoinette Spaak, die in de gemeenteraad zetelde voor het fdf. Zij genoot, ook bij mijn vrienden van Ecolo, een voor mij onbegrij pelijk statuut van grande dame. Dat had alles te maken met haar inzet voor de rechten van de vrouw in de gemeente. Dat zij zich heel haar leven ook had laten ken nen als een rabiate Vlamingenhaatster, leken mijn collegae zelfs niet te weten. Zoals gewoonlijk waren ze beter op de hoogte van verdrukkingen heel ver van hun bed dan van hun eigen politieke geschiedenis… 10
Bij mijn aantreden als gemeenteraadslid keek Antoinette Spaak me aan alsof ze in mij de personificatie van de Vlaamse duivel zag. Ik legde de eed af in de twee talen en riep in een korte speech op tot communautaire pacificatie, verstandhouding en samenwerking. Maar op uitzondering van de groene fractie kreeg ik daar nauÂwelijks applaus voor‌
11