Wonen in een maatpak

Page 1

Wonen in een maatpak over de woning die aansluit op de behoeftes van de bewoner

Marieke de Vries Student 0723377 4 februari 2014 Master Archtiecture, Building and Planning Technische Universeit Eindhoven 7X700 Architecture & Philosophy Onder begeleiding van dr. J. C.T. Voorthuis


2


“Only when architect, bricklayer and tenant are a unity, or one and the same person, can we speak of architecture.”1 (Hundertwasser, 1958)

Vanwege de stagnatie van de woningmarkt, staat de woonconsument steeds meer centraal bij de projectontwikkelaar.2 De consument is echter veeleisend en vraagt om een specifiek product dat aan zo veel mogelijk van zijn of haar wensen voldoet. De consument weet beter wat hij wil, dankzij de toename van informatievoorzieningen en educatie.3 Daarbij is de individu in de huidige maatschappij niet langer in de klassieke hokjes te duwen: hij beoefent het wonen op zijn eigen specifieke manier naar gelang zijn sekse, geaardheid, levensbeschouwing, etniciteit, levensstijl, levensfase, financiële positie, geaardheid, sociale klasse en educatie.4 De technologische ontwikkelen richten zich echter vaak op reproduceerbaarheid en moeten het bouwproces goedkoper en efficiënter maken. Hier valt de woningbouw uiteen in een spagaat: hoe speel je in op al de specifieke wensen en behoeften van al de unieke bewoners met een zo goedkoop mogelijk, reproduceerbaar principe? Verschillende principes, ontwikkeld vanuit zowel de projectontwikkelaar als vanuit de architect, proberen een antwoord te formuleren op deze vraag. Om de wensen van de woonconsument zo goed mogelijk tegemoet te komen, kan hij of zij als co-producent optreden in het ontwikkeltraject: het concept co-creatie biedt hier handvatten voor. De toekomstige bewoners worden in meer of mindere mate bij het bouwproces betrokken en realiseren samen met de ‘experts’ hun eigen woning. Een andere, door Bernard Leupen ontwikkelde methodiek speelt in op de behoeftes van de bewoners door het gebouw veranderbaar te maken. Hierbij laat het permanente (het kader) een zekere vrijheid (de generieke ruimte) toe aan het gebruik of aan de uitbreidingsmogelijkheden van de ruimte.5 Beide concepten maken hun intrede op een ander moment in het bouwtraject. De vraag is of een woning, ontwikkeld volgens het concept ‘co-creatie’ kan anticiperen op de verschillende, en veranderende wensen en behoeften van de woningconsument zoals Bernard Leupen in ‘Kader en generieke ruimte’ (2002) voorstelt. Hierbij wordt de woning bedoeld als onderdeel van een woningbouwproject met een minimum van honderd woningen.6 Een woning die aansluit Zowel het concept ‘co-creatie’ (De Graaf, 2011) als de methodiek ‘Kader en generieke ruimte’ (Leupen, 2002) beogen een woning die beter aansluit op de wensen van de bewoner(s). De discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt kan op deze manier verkleind worden of zelfs verdwijnen. Zo stelt De Graaf (2011) dat de (huidige) vooral productgedreven en op concurrentie gerichte aanpak binnen de projectontwikkeling moet veranderen in een consument- en marktgedreven aanpak, waarbij de consument vroeg in het ontwikkeltraject betrokken wordt. De co-creatie heeft zijn wortels dus in het financieringsmodel van de projectontwikkelaar liggen: als het aanbod beter op de vraag aansluit zal de woning beter verkocht worden en is het afzetrisico beperkt.7 Het onderzoek van Leupen (2002) is er echter op gericht een woning te maken die bestand is tegen de invloeden van de tijd en dus de mutaties van het wonen kan ondergaan. Daartoe moet de woning de mogelijke toekomstige vormen van de bewoning en het gebruik kunnen opnemen.8 Deze vraag naar flexibiliteit vertrekt dus vanuit een toekomstvisie op het wonen. 3


a.

b.

figuur 1.Silvy en ProuvĂŠ, Maison Alba (1950) a. De dienende elementen bevrijden de indeling en begrenzing van de ruimte en van het bouwvolume b. Plattegrond met 1. entree, 2. gang, 3. badkamer, 4. w.c., 5 en 6. keuken, 7. woonkamer, 8 en 9. Slaapkamer

figuur 2. Het geoptimaliseerde theoretische model van Jeroen de Graaf (2011). Van concept naar product blijft het van te voren gezamenlijk opgezet DNA werken als toestingskader. De crowdsoarcing (kwantiatieve onderzoekstechniek) zal het hele traject plaastvinden. De onderste lijn van het zandloperfiguur geeft de ligging van het zwaartepunt voor de betrokkenheid van de consument aan. De bovenste lijn toont de mate van kwantitatief en kwalitatief onderzoek aan, waarbij in het midden van het traject idealiter meer kwalitatief onderzoek plaatsvindt dan aan het begin of het einde. Afkortingen. PvE: Programma van Eisen; BKP: Beeld Kwaliteitsplan; SO: schetsontwerp; VO: voorlopig ontwerp; DO: definitief ontwerp.

4


Woning als begrenzing van vrijheid Beide principes hebben dus kennis nodig van het wonen. ‘Een van de eerste dingen die de woning doet, is het maken van een scheiding tussen een controleerbare wereld binnen en onzekerdere wereld buiten. De afscherming van de buitenwereld maakt de creatie van een eigen leefomgeving mogelijk. Tegelijkertijd vormt deze afscherming ook de begrenzing van het domein en de gevonden vrijheid is tevens de vrijheidsbeperking van diezelfde persoon.’9 Om de vrijheid dus zo min mogelijk in de weg staan, is het belangrijk om te weten welke woonwensen de woonconsument op het moment van ontwikkelen heeft. Kwalitatieve (direct contact tussen de partijen) en kwantitatieve (in de vorm van bijvoorbeeld vragenlijsten, met meetbare resultaten) woonwensenonderzoeken tonen op verschillende aspecten de belangrijkste eisen die de toekomstige bewoners stellen aan een woning. De wensen hebben betrekking op de woonomgeving (wijkopzet, openbare ruimte en voorzieningen) en de woning zelf (grootte, uiterlijk, afwerkingsniveau en aanvullende wensen). Een belangrijk gemis, volgens De Graaf, in dit soort onderzoeken zijn de vragen met betrekking tot de architectuur, over onder andere de indeling van de plattegrond, de materialisatie en de vormentaal.10 Deze vragen betreffen een lastig te kwantificeren kwestie, namelijk: smaak. Het gebruik van meer kwalitatieve onderzoekstechnieken zouden hier een antwoord op kunnen geven. Veranderbaarheid op korte en lange termijn De mate van de aanpasbaarheid van de woning aan de wensen van de bewoners en daarmee ook de vrijheidsbeperking, is enerzijds afhankelijk van het gekozen ontwikkeltraject en anderzijds afhankelijk van het eindproduct. De ontwerper of opdrachtgever zal zich in de eerste plaats moeten afvragen wat zijn of haar visie op het wonen en de woning is.11 Als men weet wat voor vrijheid beoogd is, kan men de middelen bepalen om deze vrijheid te verkrijgen. Door middel van co-creatie kan de woning al vanaf het eerste idee over de invulling van een bepaalde locatie, anticiperen op de wensen van de woonconsument.12 Het idee is dat er een gezamenlijke waardecreatie plaatsvindt. Volgens de beleveniseconomie van Pine & Gilmore (2000) en Mensink (2008) leidt het betrekken van de woonconsument in het begintraject van de ontwikkeling tot een positievere woonbelevenis. De belevenis impliceert namelijk een verbondenheid met het product, waardoor het individu meer respect en zorgzaamheid toont voor het product.13 De bewoner zal zijn of haar wensen zien terugkomen in de woning, en voelt tegelijkertijd zich meer betrokken en verbonden met de woning. Co-creatie richt zich op het vervullen van de wensen van de eerste nieuwe bewoner. De gemiddelde levensduur van een woning ligt echter rond de honderd jaar.14 Om de woning ook op de lange termijn te laten anticiperen op de wensen van de toekomstige bewoners, ontwikkelde Leupen (2002) de ontwerpmethodiek ‘Kader en generieke ruimte’. De mate van veranderbaarheid en flexibiliteit is volgens hem afhankelijk van het permanente en specifieke: het kader. ‘Op grond van een visie op het wonen, is te bepalen welke vrijheden het permanente mogelijk moet maken.’15 Maurice Silvy en Jean Prouvé bevrijden bijvoorbeeld in Maison Alba de omringende ruimte met een voorzieningenkern als kader, waardoor ze met een zeer klein woonoppervlak een zo groot mogelijke vrijheid genereren (fig. 1).16

5


figuur 3. De locatie van Space-S tussen Torenallee en Schootsestraat. Op deze oude luchtfoto is het Natlab te zien met een open hof structure aan de Schootsestraat.

Moment van inspraak Leupen (2002) onderscheidt drie soorten veranderbaarheid tijdens het gebruik. Interne verbouwingen, zoals het verplaatsen van een deur of het herzien van de woningindeling, wordt de ‘veranderbaarheid door verbouwing’ genoemd. Uitbreiden van het woonoppervlak met of zonder ruimtelijk gevolgen voor omliggende woningen wordt respectievelijk onafhankelijke en afhankelijke ‘uitbreidbaarheid’ genoemd. Ten slotte karakteriseert Leupen een ruimte als ‘polyvalent’ wanneer meerdere gebruiksmogelijkheden van de ruimte zonder bouwkundige aanpassingen of hooguit door middel van schuifwanden, draai- en schuifdeuren. De laatstgenoemde flexibiliteit is een continu proces, de veranderingen kunnen jaarlijks of zelfs dagelijks plaatsvinden.17 Uiteindelijk zullen alle mogelijke aanpassingen die tot een betere woning voor desbetreffende bewoner leiden, plaatsvinden nadat de bouw gerealiseerd is. De klant heeft dus pas inspraak in de gebruiksfase. Co-creatie biedt de (toekomstige) bewoner de mogelijkheid inspraak te hebben in de ontwerpfase. Deze fase, ook wel het woningbouw ontwikkeltraject18 genaamd, is een stapsgewijs traject, volgens De Graaf (2011) bestaande uit Verkennen, Uitvinden, Uitwerken en Reflectie (fig. 2). Dit model is gebaseerd op de vaak toegepaste ontwerpstappen, bestaande uit de initiatieffase (visie, beeldkwaliteitsplan, Programma van Eisen, schets ontwerp) en de ontwikkelfase (voorlopig ontwerp, definitief ontwerp). Enkel het vakjargon is aangepast om een betere aansluiting te vinden met de woonconsument. De onderste lijn van het zandloperfiguur geeft de ligging van het zwaartepunt voor de betrokkenheid van de consument aan. De bovenste lijn toont de mate van kwantitatief en kwalitatief onderzoek aan, waarbij in het midden van het traject idealiter meer kwalitatief onderzoek plaatsvindt dan aan het begin of het einde.19 Binnen elke stap in dit model worden nieuwe onderzoekstechnieken, zoals klantenpanels en digitale ‘communities’,20 toegepast om aan de nieuwe speerpunten van de consument te voldoen: transparantie, interactie en beleving. De community In iedere ontwerpstap van het theoretische model van De Graaf (2011) (fig. 2) wordt er gewerkt in een van de vier verschillende ervaringsomgevingen. Dit zijn bepaalde onderzoekstechnieken voor het woonwensenonderzoek in een co-creatieproces. Zo 6


figuur 4. Het DNA van Space-s wordt gekarakteriseerd door drie koppels van tegengestelde begrippen. Groen-Stedelijk. De dichtheid is hoog. De appartementen worden omgeven door groen, in de vorm van hofjes, daktuinen, groene balkons of wellicht groene gevels. Samen-Zelf. Een eigen huis is de basis. Maar er is ook ruimte voor groepswoningen, voor bijvoorbeeld studenten of een groep jongeren met lichte handicap. Kleine woningen worden groot door ruimtes te delen: een dakterras of een logeerkamer. Flex-Kader. Door duidelijke kaders te stellen weten bewoners wat ze krijgen en kunnen ze daarbinnen hun vrijheid organiseren.

werkt de ‘crowd of people’ (crowd-soarcing) met een grote groep participerende mensen, om een zo groot mogelijk draagvlak te ontwikkelen. ‘Club of experts’ is een gesloten ervaringsomgeving voor personen die aan bepaalde selectiecriteria voldoen. Een ‘community’ is een digitale omgeving voor mensen met dezelfde interesses, waarden en opvattingen en ten slotte is de vaak toegepaste vorm ‘Coalition of Parties’ gebaseerd op een gelijkwaardige samenwerking van partijen, bijvoorbeeld middels klantenpanels of focusgroepen.21 Space-S, woningbouwproject van woningcorporatie Woonbedrijf in Eindhoven, volgt in hoofdlijnen de structuur zoals De Graaf deze voorstelt. Angelique Bellemakers, districtmanager Strijp, vertelt dat de bepaling van de functie voor het driehoekige terrein op Strijp-S (fig. 3) in handen lag van Woonbedrijf. Met de 400 geplande wooneenheden, moest het echter vooral een plek worden waar mensen willen wonen. Dit ‘willen’ heeft zich uiteindelijk ontwikkeld in een traject gebaseerd op de co-creatie.22 In dit project was de eerste stap in het proces het bepalen van het DNA van het gebied (fig. 4). Er lag al een stedebouwkundig kader van bureau West 8 (fig. 5) op tafel, de indeling was echter nog flexibel. “Met Facebook wilden we eerst divergeren, zowel met ideeën als aandacht, om vervolgens te convergeren. Stel een open vraag, krijg daar antwoorden op, en klik vervolgens de keuzes vast door met een kleiner team intensief te overleggen.”23 Zo vervolgt zich het ontwikkelproces: brainstormen in het ‘LAB’ en vervolgens keuzes vastleggen in overleg met experts en consumenten in de ‘Collected’. Door middel van de sociale media, zoals Facebook, groeit de community inmiddels uit tot een actieve groep toekomstige bewoners. “In het begin faciliteert Woonbedrijf de community, maar in de loop van de tijd vormt de gemeenschap zichzelf.” Het gaat zelfs zo ver, dat bouwen het middel geworden en de community het doel. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in concrete plannen, zoals het aangepaste stedebouwkundig plan (fig. 6), maar vooral ook in een grote betrokkenheid van de consument bij het proces en bij de toekomstige mede bewoners: er ontwikkelt zich een buurt waarin collectieve initiatieven niet afgedwongen worden, maar vanzelfsprekend zijn. Het ‘matspuntensysteem’ beloont zelfs de participatie met een grotere kans op een toekomstige woning. 7

fig res fig


figuur. 5. Stedebouwkundig plan van West 8, met in de linker hoek het driehoekige stuk grond van Space-S

a.

figuur. 6. Stedebouwkundig plan van Urhahn Urban Design in opdracht van Woonbedrijf. Opvallend is de hoge dichtheid gecombineerd met de hofjesstructuur in vergelijking met de bouwblok structuur die West 8 eerst voorstelde.

b.

c.

figuur. 7. Van Leent en De Weijer, Hot Rats (niet gerealiseerd plan) (1982). Draagconstructie, huid, enscenering en dienende elementen vormen hier met elkaar een gecombineerd kader. De woningen zijn opgebouwd uit ĂŠĂŠn of meerdere compartimenten. De compartimenten zijn in twee blokken georganiseerd. Deze blokken vormen het kader voor een zes lagen hoge middenzone: de generieke ruimte voor de ontsluiting. a. Axiometrie van de woningen met de koppelzone b. Principe plattegronden c. Schema van Bernard Leupen waarin het kader en de generieke ruimte wordt onderscheiden.

8


Duurzaamheid De vraag is echter of de woningen van Space-S over pakweg vijftig jaar ook nog steeds aan de wensen van de community voldoen. De veranderbaarheid van de woning is niet één van de uitgangspunten voor het ontwikkelproces, maar volgens Bellemaker wel een belangrijk onderdeel van de duurzaamheid van de woningen. Binnen de woning zal het mogelijk zijn de tussenwanden te verplaatsen. De flexibiliteit zit dus voornamelijk in de verdiepingsvloer en in het leidingenplan. Daarnaast zullen er verschillende woningtypes in het gebouw geplaatst worden, sommige voorzien van een kleine werkplaats of een commerciële ruimte in de plint.24 Omdat het project op het moment nog niet in een vergevorderd stadium is, zal de mate van veranderbaarheid zich in de toekomst uit moeten wijzen. Volgens de ontwikkelaars van Space-s zit de duurzaamheid van het plan in het toevoegen van waarde door middel van de community. ‘De community zal zich evolueren en zal daarmee ook invloed uitoefenen op de (collectieve) buitenruimtes en woningen.’25 Daarmee lijkt het project zich te willen aansluiten op het eerste voorbeeld uit boek ‘Kader en generieke ruimte’ (Leupen, 2002): het huis uit 1820. 26 Dit huis blijkt zich telkens met kleine of grote verbouwingen aan te kunnen passen aan de veranderende behoeften van de bewoner(s), zonder zijn karakteristieken te verliezen. De vraag is echter of de gestapelde woongebouwen, gebouwd met ‘moderne’ constructietechnieken, van Space-S dit mogelijk maken en of er dus niet te gemakkelijk over de problematiek heen gelopen wordt. Ontwerpmethodiek Volgens Leupen creëert de ontkoppeling tussen het kader en de veranderbare lagen in een woning de mogelijkheid dat een bewoner, al dan niet met de hulp van vaklieden, het huis naar zijn of haar wensen kan plooien.27 Zijn analyse- en ontwerpmethodiek kan dus het probleem van de veranderbaarheid van de woning aan het licht brengen of zelfs oplossen. Om de werking te analyseren zijn de bouwkundige elementen geclassificeerd in vijf lagen, bepaald door de functie of rol die ze in het geheel vervullen: draagconstructie, huid, enscenering van de binnenruimte, dienende elementen en ontsluiting. Een laag (of lagen) wordt een kader wanneer het een andere laag bevrijdt. De ingekaderde laag is pas echt vrij om te veranderen indien deze ontkoppeld is van het kader. De knip is dus de essentiële voorwaarde voor het kader (fig. 7.).28 Een groot aantal combinaties van lagen (sommige als kader) is mogelijk (fig. 8). De combinatiereeksen vertrekken telkens vanuit een enkele laag en bij iedere stap wordt een andere laag toegevoegd. De keuze voor de reeksen en het aantal stappen dat de ontwerper volgt, is een ontwerpkeuze.29 Figuur 9a tot en met 9d tonen de ‘bouw-muur’ reeks.30 Ontelbare andere voorbeelden met zowel voor de hand liggende als verrassende resultaten zijn denkbaar. De analysemethodiek van Leupen zou kunnen toegepast worden op een gerealiseerd woningbouwproject volgens de ideeën van co-creatie. Het resultaat kan echter zeer uiteenlopend zijn en geeft niet direct een antwoord op de vraag of de woning daadwerkelijk kan anticiperen op de huidige en veranderende wensen van de bewoner. Als ontwerpmethodiek zou ‘Kader en generieke ruimte’ echter een structurerende rol kunnen spelen en de duurzaamheid, zoals Angelique Bellemakers bedoelt, kunnen vergroten. Door een duidelijk kader te kiezen, worden de keuzemogelijkheden weliswaar beperkt, maar kan de consument de vrijheid juist beter ervaren.31 9


figuur 8. Mogelijke basiscombinaties in mathematische volgorde. Betekenis figuren (eerste reeks van links naar rechts): knip, draagconstructie, huid, enscenering, dienende elementen en ontsluiting.

figuur 9. Bouwmuur-reeks. Het kader wordt in de eerste stap gevormd door ĂŠĂŠn bouwmuur per woning. a. bouwmuur 1 met combinatie: b. bouwmuur 2 met combinatie: c. bouwmuur 3 met combinatie: d. bouwmuur 4 met combinatie:

10


Architectonische kwaliteit en waardecreatie De beperking van de vrijheid voorkomt dat het project van Space-S niet uiteenvalt in een chaos van persoonlijke moodbords en meningen. De keuzes voor het plan evolueren uit verschillende ideeën. Een kritische houding filtert de fouten eruit. De reden daarvoor is volgens Bellemakers dat de deelnemers een duidelijk doel voor ogen hebben. De individuen met gelijke interesses en levenswijze zoeken elkaar op en maken samen beslissingen.32 De woningcorporatie, architect of stedebouwkundige vervult samen met het vastgestelde DNA in het ontwerpproces de structurende rol. Het DNA werkt als toetsingskader en bestaat uit de zes essenties, de zes bouwstenen, van het project (fig. 4). In de methodiek van Leupen is de structurerende rol weggelegd voor de knip, de ontkoppeling tussen het kader en de generieke ruimte, en/of het kader.33 Hierbij introduceert hij de term ‘articulatie’. Zo stelt hij: ‘De autonomie van het kader kan vergroot worden door het kader te articuleren. Zo wordt de werking van het betonskelet als kader vergroot door het zichtbaar of ervaarbaar maken. De architectonische articulatie verschaft het permanente een eigen uitdrukking en eigen karakter.’34 Dit werpt een nieuwe discussie op, namelijk over de relatie tussen articulatie en architectonische expressie. De stelling van Van Eyck veranderbaarheid resulteert in ongearticuleerde en vormeloze, onspecifieke architectuur35 doet Leupen van de hand met de stelling van Frits Neumeyer over de wisselwerking van de ordening van een gebouw en de structuur van de waarneming.36 De bewoner zal betekenissen gaan hechten aan het kader. Daarmee krijgt het kader een zekere status, waardoor het respect afdwingt en daarmee ook een duurzamer gebruik. Ten slotte kan het kader zijn eigen handleiding gaan vormen. Het onderscheid tussen het permanente en het veranderbare wordt leesbaar, waardoor het de bewoner wellicht verleidt de woning de moeite te nemen vaker zijn of haar woning aan zijn of haar wensen aan te passen.37 Woonconsument is koning Het doel van co-creatie en ‘kader en generieke ruimte’ is het aanpassen van de woning op de specifieke wensen van het individu. Dit doel wordt geassocieerd met duurzaamheid, in de zin van zorg en respect voor het gebouwde. Duurzaamheid wordt bij co-creatie gezien als gezamenlijke waardecreatie. Het resultaat is niet zo zeer de ideale woning, maar de ideale gemeenschap, zoals de buurt in het project Space-S. Hier zorgt het sociale aspect voor een grote betrokkenheid bij het proces en uiteindelijk bij het resultaat. Duurzaamheid in de methodiek van Leupen is juist wel gericht op de woning zelf. Hij wijst daarin op het structurerende element: de knip of het kader, dat de generieke ruimte definieert. Het structurerende element zorgt dat het gebouw leesbaar wordt. De speciale betekenis die wordt gegeven aan de knip of het kader, een bouwkundig element dus, heeft een zorgvuldige behandeling van materiaal en constructie tot gevolg.38 De optiek van Leupen overlapt het concept van het co-creëren niet. Een combinatie kan wellicht de duurzaamheid, in de besproken zin van het woord, versterken. Een woning, gerealiseerd volgens de methoden van co-creatie, zou zo kunnen anticiperen op de verschillende en veranderende behoefte van de bewoner. Door de methodiek van Bernard Leupen te implementeren in de initiatief- en ontwikkelfase van het woningbouw ontwikkeltraject kan in deze fase een duidelijk kader gegenereerd worden. Dit kader, ontwikkeld vanuit één van de vijf bouwkundige lagen, biedt een zekere vrijheid voor aanpassing in de gebruiksfase. De klant gedraagt zich in de huidige maatschappij als koning, en verlangt dan ook een kasteel. Bij de ontwikkeling van meerdere woningen is echter een leidraad nodig om tot één sterk articuleren architectonisch werk te komen. Dit kan een kader zijn, een architectonisch concept, een DNA of een combinatie hiervan, met als zelfde doel: een woning ontwikkelen die zich als een maatpak om de toekomstige bewoners vormt. 11


Noten 1.

2.

3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31.

32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.

12

Hier citeer ik Hundertwasser, tijdens een speech in Seckau Abbey, Styria, 4 juli, 1958; in Galerie Van de Loo, München, 11 juli, 1958; en in Galerie Parnass, Wuppertal, 26 juli, 1958. Hundertwasser. (1958). Mouldiness Manifesto against rationalism in architecture . Retrieved januari 30, 2014, from http://www.hundertwasser.at/english/ texts/philo_verschimmelungsmanifest.php. In de Jaren 1960 was er ook al belangstelling voor een toename van de flexibiliteit in de woningbouw door middel van inspraak van bewoners, vanwege de toegenomen complexiteit van de woningmarkt: (Leupen, 2002). p. 9. Biance Seekles (ERA Contour) noemt dit fenomeen in haar artikel in de Architect: (Seekles, 2013). p. 14. (De Graaf, 2011). p. iii. Concept0031. Profiel & werkwijze. Retrieved September, 26, 2013, from http:// concept0031.com/office/. (Leupen, 2002). p. 43-44. Deze afbakening gebruik Jeroen de Graaf ook in zijn onderzoek naar de co-creatie in het woningbouwontwikkeltrajcet. (De Graaf, 2011). p. 9. (De Graaf, 2011). p. 119. (Leupen, 2002). p. 19-20. (Leupen & Mooij, 2008). p. 19. (De Graaf, 2011). p. 29-34. Zin aangevuld met ‘opdrachtgever’ uit (Leupen, 2002). p. 217. De woonconsument kan verschillende rollen vervullen volgens De Graaf (2011). De consument kan tot de doelgroep behoren die de te bouwen woningen in de toekomst gaat bewonen. Daarnaast kan de individu minder intensief betrokken zijn, terwijl hij wel een potentiële toekomstige bewoner is. Deze behoort dan tot de volggroep. Beide groepen zijn co-makers en zijn bij het ontwikkeltraject betrokken. (De Graaf, 2011). p. 15-18. (Leupen, 2002). p. 9. (Leupen, 2002). p. 43. (Leupen, 2002). p. 41. (Leupen, 2002). p. 25. (De Graaf, 2011). p. 21-28. (De Graaf, 2011). p. 55-57. (De Graaf, 2011). p. 49. De Graaf leidt deze termen af van Pater, M. (2009). Co-creation’s 5 guiding principles. Amsterdam: Fronteer Strategy. (De Graaf, 2011). p. 54 & 114-116. Bellemakers, A., persoonlijk gesprek, 22 november, 2013). Bellemakers, A., persoonlijk gesprek, 22 november, 2013). Bellemakers, A., persoonlijk gesprek, 22 november, 2013). Duurzaamheid is de betekenis van de Engelse term ‘durability’. Bellemakers, A., persoonlijk gesprek, 22 november, 2013). (Leupen, 2002). p. 14-16. (Leupen, 2002). p. 224. (Leupen, 2002). p. 31-33. (Leupen, 2002). p. 200. (Leupen, 2002). . 206. Afgeleid uit de stelling dat keuzemogelijkheden niet automatisch tot een betere ervaring leiden voor de klant (De Graaf, 2011). p. 13. En afgeleid uit de stelling van Bianca Seekles: “Kopers ervaren het als maatwerk, terwijl ze niet alles ontwerpen.” (Hooghiemstra, 2012). Bellemakers, A., persoonlijk gesprek, 22 november, 2013). (Leupen, 2002). p. 224. (Leupen, 2002). p. 33. (Leupen, 2002). p. 89. Het citaat van Frits Neumeyer beschrijft het begrip tektoniek. (Leupen, 2002). p. 59, 225 . (Leupen, 2002). p. 225. (Leupen, 2002). p. 225.


Afbeeldingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

a. (Leupen, 2002). p. 41 b. (Leupen, 2002). p. 41 (De Graaf, 2011). p. 68. (Urhahn Urban Design, 2013). p. 10-11. (Urhahn Urban Design, 2013). p. 16. Stedebouwkundig ontwerp van West 8, retrieved on 2014-02-04 from: http://www. west8.nl/projects/master_plans/strijp_s/. (Urhahn Urban Design, 2013). p. 29. a. (Leupen, 2002). p. 191. b. (Leupen, 2002). p. 191. (Leupen, 2002). p. 200 a. (Leupen, 2002). p. 206. b. (Leupen, 2002). p. 207. c. (Leupen, 2002). p. 208. d. (Leupen, 2002). p. 208.

Referentielijst Broekmans, T., Lankester, M., Troche, N.F., Jasmin, B. & Ter Heijden, W. (november 2013). Stedebouwkundig plan Space-S. Urhahn Urban Design in opdracht van Woonbedrijf. Concept0031. Profiel & werkwijze. Retrieved September, 26, 2013, from http:// concept0031.com/office/. De Graaf, J. (2011). Co-creatie in het woningbouw ontwikkeltraject. (Niet gepubliceerde master thesis). Amsterdam School of Real Estate. Hooghiemstra, T. (2012). Co-creatie in de woningbouw in optima forma. Gebiedsontwikkeling.nu. Retrieved september 26, 2013, from http://www. gebiedsontwikkeling.nu/artikel/1312-co-creatie-in-de-woningbouw-in-optima-forma. Hundertwasser. (1958). Mouldiness Manifesto against rationalism in architecture. Retrieved januari 30, 2014, from http://www.hundertwasser.at/english/texts/philo_ verschimmelungsmanifest.php. Leupen, B. (2002). Kader en generieke ruimte: een onderzoek naar de veranderbare woning op basis van het permanente. Rotterdam: 010 Uitgeverij. Leupen, B., & Mooij, H. (2008). Het ontwerpen van woningen: een handboek. Rotterdam: NAi Uitgevers. Seekles, B. (2013). Klant in beeld. de Architect. 44 (5), p.14.

13


14


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.