Wat is dialect? •
Wat is dialect? Dialect is afgeleid van het Griekse woord dialektos, wat spreken, gesprek betekent. Een dialect is een regionaal gebonden taalvariant die niet als standaardtaal wordt beschouwd. Gewoonlijk wijkt een dialect slechts af van een taalvariant die wél standaardtaal is, vooral wat betreft de uitspraak en de woordenschat. De standaardtaal heeft een bijzondere status, daarom worden dialecten vaak als boers of achterlijk gezien. In Nederland komen veel verschillende dialecten voor, te onderscheiden in streektalen en stadstalen. Alle wijken in meer of mindere mate af van de Nederlandse standaardtaal, het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN). In Nederland onderscheidt men o.a. het Gronings, Drents, Twents, Achterhoeks, West-Fries, Zeeuws, Brabants en Limburgs als streektalen. Markante stadstalen zijn: Amsterdams, Rotterdams, Haags en Utrechts. (zie ook kaartje in de bijlage)
• Door de lage status, de rol van de standaardtaal in de media en onderwijs en door de grotere frequentie van de contacten tussen mensen uit verschillende streken en steden, maakt het dialect steeds meer plaats voor het ABN. Het aantal dialectsprekers wordt steeds kleiner en de dialecten gaan hoe langer hoe meer op onze standaardtaal lijken.
Wat is ABN? •
Het Algemeen Beschaafd Nederlands is een omschrijving van de uitspraak van het Standaardnederlands, waaraan je niet kunt horen waar de spreker vandaan komt, Nederlands zonder regionaal of sociaal bepaalde kenmerken. In de periode ca. 1945-1970 was dit de normuitspraak. Deze normuitspraak werd vooral overgedragen in het onderwijs (onderwijzers en leraren moesten ABN spreken), en via de radio (hetzelfde gold voor omroepers). Het ABN, dat in oorsprong het dialect van Holland was, dankte zijn succes in het verleden voor een groot deel aan het economische overwicht van het gewest Holland. Het ABN werd daardoor, maar wel pas op de lange duur, de taal van de bovenlaag, waardoor het aan de ene kant een voorwaarde was om vooruit te komen en aan de andere kant een middel om je te onderscheiden van anderen. Het Algemeen Beschaafd Nederlands is een omschrijving van de uitspraak van het Standaardnederlands, waaraan je niet kunt horen waar de spreker vandaan komt Maar de term Algemeen Beschaafd Nederlands moet niet worden misverstaan, Het houdt niet in, dat de taal in feite door alle Nederlanders goed gesproken kan worden en nog veel minder dat de taal ook werkelijk door alle Nederlanders goed gesproken wordt.
Inleiding van dialecten
•
De Nederlandse dialecten heeft men steeds weer anders ingedeeld. Het is gebleken dat een eenduidige indeling niet makkelijk te vinden is.
•
Aan het einde van de 19de eeuw en in het begin van de 20e eeuw speelden de oude Germaanse stammen een belangrijke rol bij het indelen van de dialecten. Zo kwam men tot de indeling in Frankische, Saksische en Friese dialecten waarbij de onder-dialecten naar provincies werden vernoemd. Men begreep echter dat de dialectgrenzen geen oude stammengrenzen zijn. Men bleef de oude begrippen Frankisch,Saksisch en Fries gebruiken maar men zag ervan af de begrippen in verband te brengen met de oude Franken, Saksen en Friezen. Men gebruikte deze begrippen slechts als namen in een grove indeling.[4]
•
Later tekende men dialectkaarten op basis van isoglossen. Dat wil zeggen dat men bijvoorbeeld onderzocht in welke streek een bepaalde klinker als één enkele klinker (monoftong) of als tweeklank werd uitgesproken, en men tekende een grenslijn (isoglosse) tussen die twee gebieden. Die methode heeft echter het nadeel dat diegene die de kaart tekent, zelf beslist welke taalverschillen belangrijk zijn en met isoglossen gemarkeerd worden en welke niet.[4]
•
Een andere methode dialecten in te delen berust op de beoordeling van de sprekers zelf. Men vraagt dialectsprekers welke andere dialecten op het eigen dialect lijken. Als de dialecten van twee plaatsen op elkaar lijken tekent men een pijltje van de ene plaats naar de andere, daarvandaan de naam pijltjesmethode. Het is echter niet zeker of de zo verkregen gegevens betrouwbaar zijn. In de praktijk moet de taalwetenschapper deze gegevens nog controleren, op basis van eigen ervaringen of met de hulp van collega's.[4]
•
et persoonlijke voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud luidt in de Brabantse tongvallen gij en niet je of du, zoals resp. in het westelijke West-Vlaams (Westhoek en kuststreek) en het Limburgs. Het Brabantse gij is eeuwen geleden al aan zijn veroveringstocht begonnen (denk bv. aan Bredero’s ‘Spaanse Brabander’, die in de Hollandse Gouden Eeuw razend populair was) en wordt ook tegenwoordig nog door zowat alle Nederlandstaligen beneden de Grote Rivieren gebruikt als informele vorm in de standaardtaal.
Woordgeslachten[bewerken] Net zoals de rest van de Zuid-Nederlandse dialecten en het Duits kent het Brabants een duidelijke scheiding in drie woordgeslachten, wat blijkt uit de verbuiging van de lidwoorden, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
mannelijk mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
klinker of H, ook met T of D
onbepaal d
ne(n) zoon
een meid
e(en) kind
nen hond
mannelijk - letter B
nen/nem berg
bepaald
de(n) zoon
de meid
(he)t kind
den hond
den/dem berg
aanwijze diene(n)/deze(n) z die/dees m dit/da(t) ki die(ne)n/dezen h die(ne)m/dezem b nd
oon
bezittelijk onze zoon
eid
nd
ond
erg
ons meid
ons kind
onzen hond
onzen berg
Ook krijgen mannelijke eigennamen en weekdagen een lidwoord wanneer ze niet verder worden gepreciseerd: •
den Tom, de Michaël -- maar Tom De Valck en Michaël Van Brussel
•
den dinsdag, de woensdag -- maar volgende dinsdag, komende woensdag
Vervoeging werkwoorden zijn en hebben[bewerken] Zijn
Hebben
ik
ik zijn / ik ben
ik hèb / 'k hem
ge / gij / gai
gij zijt
ge hebt / ge hèd
hij / ij
hij is
hij eeft / hij hit
wai zin / wijle zijn
wai hebbe / wijle/welle hebbe / wijle/ welle hemme
wij / wai / wijle / welle
gijle / gelle / gullie
zijle / zelle / hullie / zullie
•
gullie zijt / gijle zijt / gelle zijt
hullie zin / zijle zijn
gullie hèd / gijle hebt / gijle hèd / gelle hèd
zullie hèbbe / zijle hebbe of hèmme / zelle hebbe of hèmme