Stanza's van Dzyan- Werkboek-

Page 1

De Stanza’s van Dzyan

Inleiding tot het Werkboek:

TVN-Studiecentrum Assen -2009-

1 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza’s van Dzyan

(Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)

Inleiding H.P. Blavatsky’s belangrijkste boekwerk, De Geheime Leer, bestaat uit Twee delen: Cosmogenesis, de geboorte van het Universa, Antropogenesis, de geboorde van de Mens. De twee delen bestaan uit een bespreking en verklaring van de Stanza’s van Dzyan; zeven in deel I en twaalf in deel II. Het werkboek “De Stanza’s van Dzyan” beperkt zich tot de zeven Stanza’s in deel I. In het Voorwoord van G.L deel I zegt Mevrouw Blavatsky: “Het is meer dan waarschijnlijk, dat een groot deel van het publiek dit boek (de Geheime Leer) voor een fictie van de grilligste soort zal houden; want wie heeft zelfs ooit van het Boek van Dzyan gehoord?” En in deel II zegt zij: “… het zal de profane lezer meer als een zonderlinge fantastische droom dan als een mogelijke werkelijkheid voorkomen. Dat is niet meer dan natuurlijk en vanzelfsprekend, daar ook de nederige schrijfster van deze bladen zelf jaren lang onder deze indruk verkeerde. Geboren en opgegroeid in Europese, realistische en schijnbaar beschaafde landen, nam zij het voorafgaande met de grootste moeite in zich op.” En in de Inleiding van deel I; “Een der grootste en ernstigste bezwaren, die men tegen de juistheid en betrouwbaarheid van het gehele werk zal inbrengen, zullen de voorafgaande Stanza’s opleveren: ‘Hoe is het daarin vervatte te verifiëren?’ Zeker, indien al een groot deel -der in deze delen aangehaalde Sanskriet, Chinese en Mongoolse werken- aan enkele oriëntalisten bekend zijn, is het hoofdwerk (dat, waaraan de Stanza’s zijn ontleend) niet in Europese bibliotheken te vinden. Het Boek van Dzyan ( of ‘Dzan’) is aan onze filologen volslagen onbekend*, of in elk geval hebben zij er onder die naam nooit van gehoord. Dit is natuurlijk een groot nadeel voor hen, die door officiële Wetenschap geijkte methoden van onderzoek volgen; doch voor leerlingen in het Occultisme en voor elke ware occultist zal dit er weinig toe doen.” * 19e eeuw

2 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Degenen, die niet over de Geheime Leer beschikken, kunnen ook het boek “Man the Measure of All Things” (Engelstalig) van Sri Krishna Prem lezen. Dit boek is een heldere analyse van de zeven Stanza’s uit het eerste deel van de Geheime Leer. Behalve een inleiding, bevat het boek zeven hoofdstukken. Elk hoofdstuk behandelt één van de zeven Stanza’s. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Het Zijn in latente toestand Latent vermogen De geboorte van het Denkvermogen De Causale Hiërarchie De Vurige Wervelwind Consolidatie Leven

In de inleiding beschrijft Prem de zeven Stanza’s iets uitvoeriger, zodat wij er een duidelijk beeld van krijgen: “De eerste drie Stanza’s hebben betrekking op een geleidelijk ontwaken van de volkomen ongemanifesteerde en transcendente kosmische beginselen achter het gemanifesteerde universum, welke dit universum doen ontstaan.”: Stanza I beschrijft, voorzover beschrijving ten minste mogelijk is, de toestand van de kosmische diepe slaap tijdens de kosmische nacht. Stanza II behandelt de kosmische droomtoestand en zinspeelt op de in de duisternis plaatsgrijpende gebeurtenissen ter voorbereiding van de komende dageraad. Stanza III beschrijft de dageraad terwijl deze overgaat in de volledige zonsopkomst van het goddelijk denkvermogen, waarin het gemanifesteerde universum besloten ligt. De later ontwikkelingen, die de ontstaansoorzaak zijn van onze tegenwoordige vorm van ervaring, zijn in zekere zin allemaal van secundair belang in vergelijking met de in deze drie Stanza’s genoemde beginselen, want de patronen van de eerste beginselen beheersen alle daarop volgende bestaansniveaus. Alles wat de volgende Stanza’s zeggen ligt impliciet besloten in datgene wat reeds gezegd is. De verheven grondtoon van het universum heeft geklonken en de volgende Stanza’s ontwikkelen dit thema slechts op verschillende wijzen. Zij tonen ons hoe het opkomende getij van het ene leven de individuele brandpunten doet ontstaan, die de bewustzelven van alles bestaande wezens vormen.

3 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Door deze brandpunten vloeit dan de psychische inhoud van de lagere niveaus en culmineert in het soort ervaring, die wij de stoffelijke wereld noemen, welke sommigen in hun blindheid als de enige werkelijkheid opvatten. Stanza IV beschrijft het geheel der gedifferentieerde vermogens of elementen waaruit het archetypische patroon van de kosmos bestaat en geeft aan welke plaats zij in de hiërarchie van het zijn innemen. In deze Stanza wordt het verband aangegeven tussen de innerlijke, oorzakelijke patronen en zowel de transcendentale beginselen als ook hun tegenhangers in de wereld van de vorm. Stanza V beschrijft de wijze waarop de innerlijke patronen beginnen zich te veruitwendigen en Stanza VI beschrijft hun consolidatie als stoffelijke werelden. Stanza VII schetst de neerdaling van de levende, bewuste vermogens, welke culmineert in de geboorte van de mens. -------Inderdaad, de geboorte van de mens; want hoewel deel I over de Kosmos en deel II over de Mens handelt, kan men deze twee niet scheiden. De Mens leeft niet alleen in het Universum, maar is er een integraal en onafscheidelijk deel van. Dit is een machtige gedachte, die door Prem als volgt wordt samengevat: “Daar is dan eindelijk de Mens, tot wiens evolutie het geheel van universele vermogens heeft bijgedragen.” Waar komen de Stanza’s vandaan? Dr. G. de Purucker zegt hierover op pag. 452 van Studies in Occult Philosophy” het volgende: “Het Boek van Dzyan als boek, manuscript of als Tibetaanse drukwerk – m.a.w. als stoffelijk voorwerp – is, zoals H.P.B. zegt, niet erg oud: waarschijnlijk ongeveer duizend jaar. Het maakt deel uit van een bekende, vrij gagbare Tibetaanse reeks van werken, die zelfs exoterisch vrij bekend is. De gemeenschappelijke naam voor deze werken is Kiu-ti; precies zoals de Geheime Leer de naam is voor het in twee delen uitgegeven boekwerk van H.P.B. De wezenlijke inhoud van het Boek van Dzyan (Dzyan is een eenvoudig het Tibetaanse of Mongoolse woord voor het Sanskriet woord Dyâna) is echter erg oud, zeer archaïsch zelf en gaat terug tot de tijd van Atlantis en, wat de onderwezen leer betreft, zelfs nog verder terug.

4 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Deze oorspronkelijke leer, de oorspronkelijke Theosofie van de spirituele wezens of Mânasaputra’s van een van de hoogste klassen, die deze leer in deze ronde aan de oorspronkelijke mensheid overbrachten, is over de gehele aarde verspreid en wordt in vele talen gevonden, of liever, had men in vele talen kunnen vinden. Sommige van deze talen zijn verdwenen of vernietigd; enkele zijn bewaard gebleven. De Meesters bezitten natuurlijk van elk een verslag, dat wordt bewaard in hun geheime bibliotheken of grot-tempels, of hoe je het ook noemen wilt. Het Boek van Dzyan werd door H.P.B. speciaal als uitgangspunt gekozen, omdat het de oorspronkelijke archaïsche leringen bevat, die, dat moet men inderdaad toegeven, in de Kiu-ti geschriften overwoekerd zijn door veel bijkomstig materiaal, legenden, wonderen en mirakels, waarin de Tibetaanse bevolking zo’n behagen schept. Maar H.P.B. had geleerd door dit alles heen te zien en de gouden draad te vinden door al deze exoterische en stichtelijke rompslomp. Het Boek van Dzyan, dat een van de eerste uit de Kiu-ti reeks is, behandelt de Kosmogonisch bouw van werelden, special van onze planeetketen en tot op zeker hoogte het eerste verschijnen van de mens of van de wortelrassen; ongeveer op dezelfde wijze als H.P.B. dit onderwerp in algemene trekken in de twee delen van de Geheime Leer heeft behandeld. Samenvattend kunnen wij dus zeggen: Het Boek van Dzyan is, althans gedeeltelijk of voor het grootste gedeelte, in het Tibetaans geschreven, maar het echte occulte gedeelte van het Boek van Dzyan is een van de eerste delen van de Kiu-ti reeks en behandelt hoofdzakelijk de Kosmogonie en later, minder uitvoerig naar ik meen, de Antropogonie of het ontstaan van de mensheid.” Op pag.442 van hetzelfde boek, in het artikel “The Ancient Language of Senzar” zegt G. de Purucker dat H.P.B. haar werk uit het Senzar heeft vertaald. Senzar was niet alleen maar een taal, die uit woorden bestond en die in archaïsche tijden de taal was van de Ouden over de gehele wereld, maar een soort symbolentaal. Op kleine schaal doen wij hetzelfde als we in plaats van ‘en’ & schrijven of 6 in plaats van ‘zes’. Zowel in “Isis Ontsluierd” als in “de Geheime Leer“ beschrijft H.P.B. dit oude boek als: “Zo overoud, dat onze oudheidkenners voor onbepaalde tijd over zijn bladzijden kunnen zitten peinzen, zonder het geheeld eens te worden op welk weefsel het geschreven is… Nadat dit oude boek de Ontwikkeling van de Kosmos beschreven en de oorsprong van ieder ding op aarde, de stoffelijke mens inbegrepen, uitgelegd heeft, geeft het nog de ware geschiedenis der rassen; van het eerste tot het vijfde (ons) ras en breekt dan af …”.

5 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Zij gebruikte slechts enkele van de oorspronkelijke Stanza’s: “Volledig uitgeven, zouden zij toch, behalve voor de enkele vergevorderde occultisten, onverstaanbaar blijven”. Van de vele manieren waarop men de studie van deze Stanza’s kan benaderen, noemen we er drie: 1.) 2.) 3.)

a.) b.) c.) d.) e.)

Lees ze in hun geheel door, zonder te letten op verklarende noten, ten einde de innerlijke atmosfeer aan te voelen. Zoek de occulte, theosofische betekenis op van alle gebruikte termen. Ga na waar fundamentele leringen worden aangestipt. Zo kan men bijvoorbeeld gemakkelijk vijf van zulke fundamentele stellingen herkennen. Alles is van de goddelijke bron afkomstig. De voortdurende in- en uitademing van universa en mensen, die nimmer eindigt. Evolutie verloopt niet volgens een continu stijgende lijn, maar cyclische of spiraalsgewijze. Dualiteit valt samen met manifestatie, in tegenstelling tot het homogene van de grote pralaya, het ongemanifesteerde, de slaap of het niet-bestaan. Het actief worden van de derde kracht, het Denkvermogen.

Het opzoeken van de definities van de in “de Geheime Leer” gebruikte uitdrukkingen, die niet helemaal duidelijk zijn, geeft ons, zoals G. de Purucker placht te zeggen, een veel ruimere blik dan een universitaire studie. De Stanza’s worden één voor één behandeld, volgends de genoemde drievoudige methode (zie hierboven). Op die manier zal het verbazingwekkende feit naar voren komen, dat H.P.B. in staat was de atmosfeer en de geest van elke Stanza in de Engelse taal weer te geven – vanaf de majestueuze rust tijdens het sluimeren van de eeuwige Moeder in Stanza I tot aan het begin van de intense activiteit van Stanza III, als onze oude bekende Fohat op het toneel verschijnt en later de meer vertrouwde aanwezigheid van de mens op aarde. Deze wereld zal voor de student opengaan als hij met het doorlezen van de Zeven Stanza’s in hun geheel begint. ***

6 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Tot besluit een waarschuwing van H.P.B. uit het Voorwoord van de Geheime Leer: “De lezer bedenke, dat de gegeven Stanza’s slechts de wording van ons eigen planetenstelsel behandelen en wat daaromheen na een zonne-pralaya zichtbaar is. De geheime leringen betreffend de evolutie van de universele kosmos kunnen niet worden gegeven, daar zij thans zelfs voor de diepste denker onverstaanbaar zouden zijn. Er schijnen zeer weinig ingewijden te zijn, zelf onder de grootsten, wie het vergund is zich daarin te verdiepen. De Leraren komen er bovendien rond voor uit, dat zelfs de hoogste Dhyân-Chohans nooit tot de geheimen buiten de grenzen die de miljarden zonnestelsels van de ‘Centrale Zon’ scheiden, zoals zij genoemd wordt, zijn doorgedrongen. Het gegevene heeft dus slechts op onze zichtbare kosmos na een ‘nacht van Brahmâ’ betrekking.” Wat ze schreef is niet overbodig, omdat de ervaring leert, dat de ernstige student, verbluft en gestimuleerd door de grandeur van het beeld dat voor het innerlijk oog wordt ontsloten, in de verleiding komt te speculeren over datgene wat daar nog achter ligt en daardoor vergeet zich te concentreren op datgene wat ons geopenbaard is. Er wordt ook gebruik gemaakt van de “Transactions of the Blavatsky Lodge”, dat weer verschenen is in Vol. X van “HPB’s Collected Writings” en waarvan ook een Nederlandse vertaling bestaat. Dit zijn de gesprekken die H.P.B. (voor het eerst in haar openbare werk) voerde met een groep bestudeerders van de Theosofie, die in staat waren intelligente vragen over de Stanza’s te stellen. Helaas werden er, als gevolg van het overlijden van H.P.B. slechts vier Stanza’s behandeld. Maar een nauwgezette bestudering van deze ‘Transactions’ zal een extra licht op het onderwerp van de studie werpen, mits wij H.P.B. ’s waarschuwing. “dat het toepassen van mechanistische wetten op hogere metafysica misleidend is”, in acht nemen. Moge voor een ieder de Stanza’s van Dzyan een bron van inspiratie zijn. ***

7 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza’s van Dzyan

(Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)

Stanza I: 1. “De eeuwige Moeder, in haar immer onzichtbare gewaden gehuld, had weer zeven eeuwigheden lang gesluimerd. 2. De tijd was niet, want hij lag slapende in de oneindige boezem van de duur. 3. Het universele Denkvermogen was niet, want er waren geen Ah-Hi om het te bevatten. 4. De zeven wegen tot zaligheid waren niet. De grote oorzaken van het lijden waren niet, want er was niemand om ze te verwekken en er in verstrikt te raken. 5. Duisternis alleen vulde het grenzeloze Al, want Vader, Moeder en Zoon waren andermaal één, en de Zoon was nog niet verrezen voor het nieuwe wiel en zijn pelgrimstocht daarop. 6. De zeven verheven Heren en de zeven Waarheden bestonden niet meer, en het Heelal, der Noodzaak zoon, was in Paranishpanna verzonken om door dat wat is en toch niet is te worden uitgeademd. Niets was. 7. De bestaansgronden waren ter zijde gesteld; het zichtbare, dat was, en het onzichtbare, dat is, rustten in het eeuwige niet-zijn – het Ene Zijn. 8. De Ene Bestaansvorm alleen breidde zich grenzeloos, eindeloos, oorzakeloos uit, in droomloze slaap; en het leven pulseerde onwetend in de universele ruimte, door het alomtegenwoordige, dat door het geopende oog van de Dangma bespeurd wordt. 9. Doch waar was de Dangma, toen de Alaya van het Heelal in Paramârtha was en het grote wiel Anupâdaka was? ---------

8 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Vergelijk deze eerste Stanza met de eerste van de drie gronddenkbeelden van de Geheime Leer: “Een alomtegenwoordig, Eeuwig, Grenzeloos en Onveranderlijk BEGINSEL, waaromtrent elke bespiegeling onmogelijk is, daar het boven het menselijk denkvermogen staat en door menselijke benamingen of vergelijkingen slechts verkleind kan worden. Het ligt buiten het bereik en het domein der gedachte en is, zoals de Mândukya zegt,’ondenkbaar en onuitsprekelijk’. “ “Weer”: in het eerste vers geeft onmiddellijk de sleutel van het voortdurend verschijnen en opnieuw-verschijnen van zonnestelsels, werelden, mensen, enz.; steeds terugkerende kringlopen van verschijnen en verdwijnen, geen eerste begin uit het niets. “Zeven eeuwigheden”: Het woord eeuwigheid heeft niet de christelijke betekenis van: “voor altijd en altijd”, maar eeuwigheid en onsterfelijkheid betekenen beide “het bestaan tot het einde van de Kalpa”. Een Kalpa is een tijdsperiode, een Mahâ-Manvantara of een Dag van Brahmâ, 4.320.000.000 mensenjaren. Maar deze eerste Stanza verwijst naar het Leven van Brahmâ, vandaar zeven eeuwigheden. H.P.B. zegt: ( G.L. p. 238) “De getallen van de Grote Kalpa zijn ons niet bekend en het is ons niet geoorloofd de duur van onze kleinere Yuga’s behalve bij benadering, openbaar te maken… Wij weten niets van de juiste tijd, waarop de ontwikkeling en vorming van onze kleine Aarde een aanvang nam. Het is ons daarom niet mogelijk haar leeftijd te berekenen, tenzij wij eerst de tijd van haar geboorte weten – die de Leraren ons echter tot dusver onthouden.” Maar één Eeuwigheid is één zevende van de leeftijd van Brahmâ. De zevende Eeuwigheid is het eind van de grote Pralaya, het begin van de Manvantara, de manifestatie, de geboorte. “Tijd en duur”. De Theosofie maakt een duidelijk onderscheid tussen deze begrippen. “De tijd is slechts een begoocheling, op onze reistocht door de eeuwige duur, door de opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden veroorzaakt; en hij bestaat niet, waar er geen bewustzijn bestaat, in hetwelk die begoocheling kan worden gewekt”, zegt H.P.B. (G.L. I, p.42) en de G. de P. zegt in zijn “Fountain – Source of Occultisme”, p. 214: “Tijd is slechts een droombeeld van het menselijk voorstellingsvermogen tegen de achtergrond van de eeuwige Duur… “ Duur: “Eén van de drie aspecten van de ongemanifesteerde Godheid, waarvan de andere twee Ruimte en Beweging zijn”.

9 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan In antwoord op een vraag over deze aangelegenheid zegt H.P.B. ”De Duur is; hij heeft begin noch einde. Hoe kunt ge datgene wat noch begin noch einde heeft tijd noemen? Duur is zonder begin en eindeloos, tijd is eindig. Tijd kan worden verdeeld, Duur – althans in onze wijsbegeerte – niet.” Toen haar gevraagd werd: “Wat is het bewustzijn dat tijd waarneemt? “, antwoordde zij: “Hier wordt bewustzijn alleen op onze planeet bedoeld, niet het eeuwige goddelijke bewustzijn, dat wij het Absolute noemen.” (Een belangrijk punt; zij verklaart later, dat strikt genomen de uitdrukking “Absoluut” in dit verband niet juist is, de uitdrukking moet zijn Absoluutheid. “Ge kunt Parabrahman niet het Absolute noemen!”) “Het universele Denkvermogen”. Het goddelijke Denkvermogen is voordat differentiatie plaats heeft. Houdt in herinnering, dat hoe ge het ook noemt, elk van deze voorstellingen haar meest metafysische, meest stoffelijke en ook tussenliggende aspecten heeft.” “Denkvermogen betekent toestanden van bewustzijn, verzameld onder de woorden: GEDACHTE, WIL, GEVOEL.” “AH-HI”. Hemelse wezens, de zeven logoïsche Stralen van de ene Straal. Zij komen eerst tot aanzijn bij de eerste straling van het universele Denkvermogen.”In antwoord op de vraag: “Zijn de Ah-Hi in voorgaande Manvantara’s mensen geweest of zullen zij dit worden?” Luidt de ondubbelzinnige verklaring: “Ieder levend wezen van welk soort dan ook, was, is, of zal een menselijk wezen worden, in de een of andere Manvantara… Zij bestaan niet langer in deze Manvantara, zij zijn lang geleden Planeetgeesten geworden, zonne-, maan- en tenslotte reïncarnerende ego’s want zij zijn de gezamenlijke schare van geestelijke wezens… de Ah-Hi zijn de vlam, van waaruit stralen voortkomen, die steeds meer gedifferentieerd worden bij het verder afdalen in de stof, totdat zij tenslotte onze wereld bereiken, met haar talrijke biljoenen bewoners en bewuste wezens…” “Duisternis”. “Het onbekende principe dat de kosmische ruimte vult…”. Het is de “Duisternis op het aangezicht van de Diepte”in Genesis; “Diepte” betekent hier “de heldere zon van de Donkere Vader – Ruimte. Duisternis is absoluut licht, geest, negatief. Licht is stof – positief.” (Zij voegt er later aan toe, dat de uitdrukking Duisternis liever wordt gebruikt dan Chaos, hoewel zij hetzelfde betekenen, wegens het gevaar dat “Chaos” wordt uitgelegd in het menselijke vlak.)

10 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan “Vader, Moeder en Zoon waren andermaal één“: “Het betekend, dat de drie Logoï – de ongemanifesteerde “Vader”, de half-gemanifesteerde “Moeder” en het Universum, hetwelk de derde Logos is in onze filosofie, gedurende de Pralaya andermaal één waren. Gedifferentieerde essentie was weer één geworden. De gedifferentieerde “Vader, Moeder en Zoon” is het tegenbeeld van het Christelijke beeld: Vader, Zoon en Heilige Geest. Wij moeten oppassen, dat wij abstracte begrippen niet vermenselijken, door deze uitdrukkingen verder uit te leggen...” “Wiel”: op zichzelf betekent dit een wereld of globe. De ouden, die de uitdrukking in die zin gebruikten, beseften dat de aarde een bol was, geen plat vlak, zoals in de middeleeuwen werd geleerd, en dat zij wentelde. De “Oudere Wielen” zijn de oerpatronen; de kleinere wielen zijn onze sferen van ervaring, dat wil zeggen ons leven op aarde. “Paranishpanna” is de absolute volmaking, die alle wezens zullen bereiken aan het einde van een grote periode van activiteit, of MahâManvantara. “Het Universum, der Noodzaak Zoon”: “Ons Universum” is er slechts één van een oneindig aantal universa, die alle “der Noodzaak zonen” zijn, omdat zij schakels zijn in de grote kosmische keten van universa… “ Zonder het gemanifesteerde universum kon er geen gebied van evolutie zijn. “Uitademing”: De Grote Adem is de voortdurende beweging van het universum, de Dagen en Nachten van Brahmâ, het perpetuum mobile, waarnar door geleerde en filosofen zo gezocht is. Brahmâ, de derde Logos, ademt uit en de zonnestelsels, universa, enz. worden geboren. Brahmâ ademt in en al het gemanifesteerde verdwijnt in de slaap van Pralaya, wanneer “NIETS IS” . “Niet-ZIJN”: Er werd haar gevraagd of het zijnde en zijn hetzelfde waren. Het Zijnde of Sat is niet bestaan, want bestaan kan slechts van toepassing zijn op verschijnselen, nooit op het oorzakelijke noumena, want de woordafleiding zélf is in tegenspraak met zo’n bewering. Het zijnde is niet zijn, want het is even goed niet-zijn. Wij kunnen het niet begrijpen, want ons verstand is beperkt en onze taal is nog beperkter en aan nog meer voorwaarden gebonden dan ons verstand. Hoe kunnen wij daarom aan datgene uitdrukking geven wat we ons slechts kunnen voorstellen door een reeks ontkenningen?

11 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan “Dangma”: Dangma betekent een gelouterde ziel, de hoogste Adept. Alaya”: “De universele Ziel; de basis of wortel of bron van alle schepselen… Anima Mundi.” “Paramârtha”: Het Absolute Zijn en Bewustzijn, die Absoluut Niet-zijn en Onbewustzijn weergeven. Anupâdaka”: Ouderloos, omdat zij de directe uitstralingen zijn van datgene wat noch Vader, noch Moeder is, doch de ongemanifesteerde Logos. --------Als we nu Stanza I herlezen en daarbij houden we de verduidelijkingen van H.P.B. in gedachten. Lees de verzen bij voorkeur hardop. Er werd in oude leringen veel belang gehecht aan het geluid van woorden, en merk op hoe prachtig H.P.B. de nadruk legt op hetgeen zij vertelt, door haar woordkeus “Niets was”. (Gedeelten tussen aanhalingstekens zijn uit H.P.B.’s Collected Writings Vol. X., “Transactions of the Blavatksy Lodge”, uit haar “Geheime Leer” deel I; ook uit G. de P’s “Glossary”, enz. Gelieve er nota van te nemen dat wij slechts vluchtig zijn ingegaan op haar commentaren op deze Stanza. Er zijn 47 bladzijden met discussies alleen over deze Stanza in Volume X van de Collected Writings en 18 bladzijden in de Geheime Leer. Onnodig te zeggen dat deze bestudeerd kunnen worden.) ----------------

12 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza II 1. “… Waar waren de Bouwers, de lichtende zonen van de Manvantarische ochtend? … In het onbekende duister in hun Ah-Hi Paranishpanna. De verwekkers van vorm uit niet-vorm – De wereldwortel – De Devamâtri en Svabhavat, rustte in de gelukzaligheid van het niet-zijn. 2. …Waar was de stilte? Waar waren de oren om haar te vernemen? Nee, er was zomin stilte als geluid; niets dan de stoorloze eeuwige adem, die zich zelf niet kent. 3. Het uur was nog niet aangebroken; de straal was nog niet in de Kiem geflitst; de Mâtripadma was nog niet gezwollen. 4. Haar hart had zich nog niet geopend voor de ene straal om in te gaan en dan als drie in vier in Mâyâ’s schoot te vallen. 5. De zeven zonen waren nog niet geboren uit de webbe des Lichts. Duisternis alleen was vader-moeder, Svabhavat; en Svabhavat was in duisternis. 6. Deze beide zijn de Kiem, en de Kiem is één. Het Heelal was nog in de Goddelijke gedachte en de Goddelijke boezem verborgen…” ---------Deze Stanza stelt de toestand van de kosmische droom voor en zinspeelt op de gebeurtenissen die plaats hebben in de duisternis als voorbereiding voor de komende dageraad (Sri Krishna Prem). Er is nog niets verschenen, er heeft nog geen manifestatie plaats gehad, maar het leven wordt meer vibrerend. “De Bouwers” ”zijn de werkelijke scheppers van het heelal en in deze leer, die slechts betrekking heeft op ons zonnestelsel, worden zij, als bouwers ervan, ook de “Wachters”van de zeven sferen genoemd, die esoterisch de zeven planeten zijn en esoterische ook de zeven bollen of sferen van onze keten.” Dit brengt onmiddellijk de zevenvoudige aard van alle geopenbaarde wezens, werelden zowel als mensen, naar voren.

13 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan Een verdere vraag beantwoordend over deze bouwers legt H.P.B. uit: “Zij zijn degenen die de dingen bouwen en vormen. De uitdrukking is zowel van toepassing op de bouwer van het heelal als op de kleine globen zoals die van onze planeetketen. Het planeetstelsel wordt ons zonnestelsel bedoeld.” Het denkbeeld dat dingen kunnen ophouden te bestaan en toch zijn, een gronddenkbeeld van de Oosterse psychologie, brengt haar vragenstellers nog meer in de war, maar H.P.B. geeft een aanschouwelijke vergelijking.”… ondanks deze tegenstrijdigheid blijft het feit in de Natuur bestaan, waarover men beter kan nadenken dan erover argumenteren.” Zij licht een bekende paradox toe met betrekking tot chemische verbindingen. “Over de vraag of waterstof en zuurstof ophouden te bestaan wanneer zij zich verbindingen om water te vormen kan men van mening verschillen,“ maar het occultisme beschouwt de werkelijke toestand van iets, de vraag van zijn of niet-zijn. “Het bestaan als water kan voor waterstof en zuurstof een toestand van niet-zijn worden genoemd, welke een “reëler bestaan” is dan hun gasvormige toestand en dit kan enigermate de toestand aanduiden van het heelal wanneer het in ene rusttoestand overgaat, of ophoudt te zijn gedurende de “Nacht van Brahmâ…” De onwetenden beoordelen alle dingen naar hun verschijning, en niet naar wat zij in werkelijkheid zijn, maar in het occultisme is het altijd het beste van het algemene naar het bijzondere over te gaan, niet omgekeerd. “Devamâtri”, “Moeder der Goden”, Aditi of de Kosmische Ruimte. In de Zohar wordt zij Sephira, de Moeder der Sephiroth en Shekinah, in haar oervorm, in abscondito genoemd.” “Svabhavat”, “In deze Stanza”, zegt H.P.B., “Ligt de wereld van betekenis verborgen van de onbevlekte ontvangenis, die thans voorgoed is gekristalliseerd tot een dogma van de Christelijke kerk, die dit metafysische denkbeeld verstoffelijkte tot iets geheel onbegrijpelijks. Op het eerste differentiatiegebied is er geen geslacht – om deze uitdrukking gemakshalve te gebruiken – maar beide geslachten zijn in aanleg aanwezig in de oerstof.” Raadpleeg Dr. De Purucker’s Occult Glossarium voor een duidelijke uiteenzetting van de betekenis van Svabhavat (niet te verwarren met Svabhâva, dat in deze zeven Stanza’s in het geheel niet voorkomt).

14 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan “Svabhavat is een stadium of toestand van kosmische bewustzijnssubstantie, waarin geest en stof – die fundamenteel één zijn – niet meer tweevoudig zoals in de manifestatie, maar één; datgene wat noch enkel gemanifesteerde stof, noch enkel gemanifesteerde geest is, maar beide de oorspronkelijke eenheid zijn; geestelijke âkâśa; waar de geest in stof opgaat en, beide werkelijk één zijnde, “Vader-Moeder” worden genoemd, d.w.z. geest-substantie. Svabhavat daalt nimmer uit zijn eigen staat, toestand of gebeid neer, maar is het kosmische reservoir van het zijn, wat door de tegenwoordige wetenschap de “energieën” of “krachten” van de universele natuur worden genoemd.” “De Grote Adem”. Op het stoffelijk gebied gelijk aan beweging, ruimte en duur, met zijn nooit-eindigende hartslag, vormt de kracht van de begeerte die – uiteindelijk, maar niet in deze Stanza- de manifestatie teweegbrengt. Mâtri-Padma”- de Moederlotus; de lotus is het symbool van de kosmos. Het Zaad”- is een figuurlijk gebruikte uitdrukking. Het Zaad is overal, zoals de cirkel, waarvan de omtrek nergens is en het middelpunt overal… de ongeopenbaarde natuur, de gehele scheppende kracht. “De Zeven Zonen” zijn de scheppers van ons zonnestelsel en in het bijzonder van onze planeetketen. Literatuur: “De Geheime Leer: deel I en H.P.B. ’s ‘Collected Writings’, deel X; G. de P’s “Occult Glossarium”en Sri Krishna Prem’s “Man the Measure of All Things”. Het is belangwekkend op te merken, dat deze zelfde uitdrukking van Aristoteles die Prem gebruikte als titel voor zijn boek, ook door H.P.B. werd gebruikt (Vol. XI Collected Writings) waar zij met nadruk verklaart: “En het is zeker dat Aristoteles met het woord “Mens”niet de uiterlijke vorm van vlees en been bedoelde!”( pag. 451) Tussen twee haakjes Sri Krishna Prem was geen Hindu, maar een Engelsman, Ronald Nixon, die in de eerste wereldoorlog oorlogsvlieger was, zijn graad als MA haalde te Cambridge en toen naar India ging om geestelijk onderricht te zoeken onder leiding van een Guru. Ondertussen was hij professor in Engels aan de universiteiten van Lucknow en Benares en werd op zijn beurt leraar in geestelijke zaken. --------

15 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza III “Beschrijf de dageraad, zoals deze opklaart tot de volledige zonsopgang van het goddelijk denkvermogen, het welk het geopenbaarde heelal omvat”. ( Sri Krishna Prem) 1. “… Het Laatste vibreren der zevende eeuwigheid trilt door het oneindige. De Moeder zwelt, zich uitzettende van binnen naar buiten, gelijk de knop van de Lotus. 2. De vibratie ijlt voort; zij raakt met snelle wiek het gans heelal en de kiem, die in het duister woont; het duister, dat over de sluimerende wateren des levens ademt… 3. De duisternis straals licht uit; en het licht werpt één enkele straal in het Moeder-Diep. De straal schiet door het maagdelijk ei. Hij brengt het eeuwig ei in trilling; dit werpt dan de niet-eeuwige kiem, die zich tot het wereld-ei verdicht. 4. De drie vallen nu in de vier. De stralende essence wordt zeven van binnen, zeven van buiten. Het lichtend ei, dat in zichzelf drie is, stolt; het verspreidt zich in melk-witte klonters door d diepten van Moeder, de wortel die groeit in de diepten van de levens-oceaan. 5. De wortel lijft, het licht blijft, de klonters blijven en nog is Oeaohoo één. 6. De wortel des levens was in iedere drop van de oceaan der onsterfelijkheid, en de oceaan was stralen licht, dat vuur, hitte en beweging was. De duisternis verzwond en was niet meer; zij verdween in haar eigen essence, het lichaam van vuur en water, of Vader en Moeder. 7. Zie nu, o Lanoe ! Beider stralend kind, het ongeëvenaarde die de diepten der grote donkere wateren ontstijgt. Het is Oeaohoo, de jongere, de ***. Hij treedt stralend te voorschijn als de zoon; hij is de vlammende, Goddelijke Wijsheidsdraak. De Een is Vier, en Vier verbindt zich met Drie. Uit hun eenwording ontstaat de Sapta, in welke de zeven zijn, die de Triadaśa (of de scharen en de menigten) worden. Zie hem de sluier heffenen die van Oost naar West ontplooien. Hij sluit het opperste buiten en doet het onderste als de grote illusie aanschouwen. Hij bepaalt de plaatsen voor de blinkenden en herschept het bovenste in een oeverloze vuurzee en het ene geopenbaarde in de grote wateren.

16 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan 8. Waar was de kiem en waar nu duisternis? Waar is de geest der vlam, brandende in uw lamp, o Lanoe? De kiem is Dat, en Dat is licht, de witte lichtzoon van de donkere verborgen Vader. 9. Licht is koude vlam, en vlam is vuur, en vuur veroorzaakt hitte, die water voortbrengt: Het water des levens in de grote Moeder. 10. Vader-Moeder spinnen een web, dat boven aan de geest is gehecht – het licht der ene duisternis – en beneden aan zijn schaduweind, de stof; dit web is het heelal, uit de twee grondstoffen verenigd – Svabhavat – gesponnen. 11. Het zet uit, wanneer de adem des vuurs het genaakt; het trekt samen, wanneer de adem der Moeder het beroert. Dan scheiden de zonen en gaan uiteen, om terug te keren in hun Moeders schoot bij het einde van de grote dag en met haar te worden verenigd; wanneer het verkoelt, wordt het stralend, en de zonen zetten uit en trekken samen door hun eigen zelf en hart; zij omvatten de oneindigheid. 12. Dan zendt Svabhavat Fohat om de atomen te harden. Elk is een deel van het web. De “Zelfbestaande Heer”, als een spiegel weerkaatsend, wordt ieder bij beurten een wereld.” ---Bedenk, dat er aan het eind van Stanza II nog niets was ‘gebeurt’, maar nu, met behulp van de almachtige Fohat, nadert de manifestatie. Hier volgen opmerkingen van H.P.B. uit haar “Geheime Leer”en haar antwoorden op vragen van leden van de Blavatsky Loge (Collected Writings deel X ). In alle cosmogonieën speelt “water” dezelfde belangrijke rol. Het is de grondslag en bron van het stoffelijk bestaan. De niet-eeuwige, periodieke kiem, die in de latere symboliek het wereld-ei wordt, bevat in zich, wanneer deze te voorschijn komt uit het genoemde symbool, “de belofte en kracht”van het gehele universum. Het duister is in het occultisme de ene werkelijkheid, de grondslag en de wortel van het licht, zonder hetwelk niet laatstgenoemd zich nooit zou kunnen openbaren en zelfs niet zou kunnen bestaan. Licht is materie en duisternis zuivere geest. De oer-materie moet, voordat zij zich manifesteert, ontwaken door de trilling onder aandrang van Fohat. Straling is het onbewuste en spontane uitschieten, de werking van iets van waaruit dit uitschieten plaats grijpt; maar emanatie is iets van waaruit 17 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan iets anders voortkomt in een voortdurende uitstroming, en wat bewust uitstroomt… Straling kan van het absolute komen, emanatie kan dit niet. Bedenk, dat wanneer de uitdrukking “gebieden van niet-zijn” wordt gebruikt, zij dit slechts voor ons zijn, maar het zijn gebieden van zijn en materie voor hogere intelligenties dan de onze … Datgene waarnaar verwezen wordt als de ongemanifesteerde gebieden doelt slechts op ongeopenbaarde zijn op gebieden van niet-zijn vanuit het standpunt van het eindige verstand; voor hogere intelligenties zouden zij geopenbaarde gebieden zijn en zo verder tot in het oneindige, aangezien analogie altijd toe te passen is. (vergelijk hiermee Dr. De Purucker in “Fountain Source of Occultism”: “Tijd bestaat niet voor zuiver bewustzijn, deze behoort tot ons stoffelijk bestaan”) . De “stralende essence die stolt en zich verspreidt door de diepten der Ruimte” is, van astronomisch standpunt gezien, de Melkweg, de wereldstof of primordiale stof in haar eerste vorm. De Melkweg is de voorraadschuur van de materialen waaruit sterren, planeten, enz. worden gevormd. Op de vraag: ‘In welke betekenis kan elektriciteit een ‘entiteit’ worden genoemd, antwoord H.P.B. ; Slechts als we haar terugvoeren tot Fohat, de oerkracht ervan. Maar hoed u voor de begoocheling van vorm. Zodra ge uw godheid naar beneden haalt door er ene menselijke vorm aan te geven, beperkt en bepaalt ge haar en ziedaar, ge hebt een antropomorfische god geschapen.” De “zevende eeuwigheid”, genoemd in vers 1, heeft betrekking op de derde logos, of de eerste gemanifesteerde Logo, Brahmâ, wanneer het leven van Brahmâ op het punt staat te beginnen (in de huidige MahâManvantara in het leven van Brahmâ voor ongeveer de helft verstreken.) H.P.B. waarschuwt ons altijd om bij gebruik van het woord Manvatara, of tijperk van openbaring, uit het verband op te maken naar welke Manvatara wordt verwezen, of deze betrekking heeft op een kleinere of grotere periode, op een planeet, een zonnestelsel, een melkwegstelsel, enz. “Het duister dat ademt over de sluimerende wateren des levens” doet denken aan het eerste hoofdstuk van Genesis. De wateren zijn de bron van het materiele bestaan. Bedenk, dat wanneer het web wordt genoemd, dit verwijst naar het geopenbaarde heelal. De vorm van het ei is het symbool van eeuwigheid en oneindigheid; het wereld-ei wordt gevonden in iedere kosmogonie.

18 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan In de goddelijke gedachte is alles aanwezig en er is geen tijd, dat dit niet zo was, maar de goddelijke ideatie wordt beperkt door de universele Manvantara’s. Abstracte ruimte heeft zeven graden of gebieden; het eerste is het gebied van latent bewustzijn, waarvan de duur gelijk is aan die van de eerste en tweede ongemanifesteerde logos. Het is het “Licht dat schijnt in het duister en het duister nam het niet op” uit het evangelie van Johannes. “Wanneer het uur slaat voor de derde Logos (Brahmâ) om te verschijnen, dan straalt er uit het sluimerend vermogen een lager gebied van differentieert bewustzijn, dat Mahat wordt genoemd (goddelijk denkvermogen) of de gehele collectieve schare van die Dhyân-Chohans van gevoelend bestaan, waarvan Fohat de vertegenwoordiger is op het objectieve gebied en de Mânasaputras op het subjectieve gebied…” (Dit is waarover de derde Stanza allemaal handelt!) Door Fohat worden de denkbeelden van het universele denkvermogen op de materie afgedrukt. Fohat is de vertegenwoordiger van de Mânasaputras (de zonen van het Denkvermogen), die goddelijke wezens die het mensdom het licht van het denkvermogen gaven, waardoor het mensdom werd opgeheven tot een hoger peil dan de niet-zelfbewuste dieren. (Een ander toepasselijk commentaar van Dr. De Purucker; “De dingen die niet waarneembaar zijn voor onze stoffelijke zintuigen zijn belangrijker en werkelijker dan wij met de zintuigen waarnemen.”) Bij Stanza V volgen meer bijzonderheden omtrent Fohat. “Oeaohoo”- “Vader-Moeder der Goden”, de zes in één, of de zevenvoudige wortel, waaruit alles voorkomt.”Oeaohoo is een Senzar woord, synoniem voor het grenzeloze, onveranderlijke beginsel. “In één zin is Oeaohoo de “Wortelloze Wortel van alles” en dus één met Parabrahman, in een andere zin is het een naam voor het gemanifesteerde Ene Leven, de Eeuwig Levende Eenheid.” “Lanoe” - een leerling, een Chela, die praktisch Esotericisme bestudeert. “Sapta”- zeven “Tri-daśa”, “Of driemaal tien (30), doelt in ronde getallen op de Vedische godheden; nauwkeuriger 33 – een heilge getal. Het zijn de 12 Âdityas, de 8 Vasus, de 11 Rudras en 2 Aśvins – de tweelingzonen van Zon en uitspansel. Dit is het wortelgetal van het Hindu-Pantheon, dat 33 “crores” of meer dan driehonderd miljoen goden en godinnen telt.” ------------------19 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza IV 1. ‘… Luistert, gij Zonen der Aarde, naar uw leermeesters – de Zonen des Vuurs. Weet, dat er eerst noch laatst bestaat, want alles is één getal, uit geen getal ontstaan. 2. Weet wat gij, die aan de Oorspronkelijke Zeven ontsproten zijn, wij, die uit de Oorspronkelijke Zeven Vlam zijn geboren, van onze vaderen hebben geleerd. 3. Uit de schittering van licht – de straal van het immerduister – traden de wederontwaakte krachten in de ruimte; de een uit het ei, de zes en de vijf. Dan de drie, de een, de vier, de een, de vijf – de tweemaal zeven, het geheel. En dit zijn de wezenskernen, de vlammen, de elementen, de bouwers, de getallen, de Arûpa, de Rûpa, en de kracht van de Goddelijke Mens – het geheel. En uit de Goddelijke Mens emaneerden de vormen, de vonken, de heilige dieren en de boodschappers der heilige vaderen binnen de gewijde vier. 4. Dit was het leger der stem – de goddelijke moeder der Zeven. De vonken van de Zeven zijn de dienaren van de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende van de zeven en daaraan onderworpen. Deze “vonken” worden bolle, driehoeken, teerlingen, lijnen en boetseerders genoemd; want aldus bestaat de Eeuwige Nidâna – de Ceaohoo, die is: 5. “Duisternis “, het grenzenloze, of het niet-getal, Âdi-Nidâna Svabhavat: I De Âdi-Sanat, het getal, want hij is één. II De stem van de Heer Svabhavat, de getallen, want hij is een en negen. III De “vormloze vierhoek”. En deze drie, door de Ο omsloten, zijn de gewijde vier; en de tien zijn het Arûpa heelal. Dan komen de “Zonen”, de zeven strijders, de ene, de achtste geweerd, en zijn adem, die de licht-maker is. 6. Dan de tweede zeven, die de Lipika zijn, verwekt door de drie. De verstoten zoon is één. De “Zoon-zonnen” zijn talloos. ----------------

20 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan “Een erg moeilijke Stanza”, zegt HPB. Zij legt uit, dat Stanza IV “de ontwikkeling of differentiatie aantoont van de “kiem’ van het universum tot de zevenvoudige hiërarchie van de bewuste goddelijke Krachten, die de werkzame openbaringen zijn van de ene opperste Energie. Zij zijn de bouwers, vormers en uiteindelijke scheppers van het gehele geopenbaarde universum in de enige betekenis waarin de naam ‘schepper’ te verstaan is; zij bezielen en leiden het; zij zijn de intelligentie wezens die de evolutie regelen en besturen, in zichzelf die openbaringen belichamend van de ENE WET die wij kennen als de “Wetten van de Natuur’ – in het algemeen: de Dhyân-Chohans.” “Nu, op dit moment”, zegt Sri Krishna Prem, “en voor ieder van ons innerlijk Zelf is de goddelijke wijsheid beschikbaar. Waarheid wordt onderwezen, zij wordt ons aangeboden; wij zijn het, die niet naar onze onderrichters luisteren.” “De Zonen van het Vuur” e.d. moeten verklaard worden”. Zegt HPB; “zij houden verband met een groot, oorspronkelijk en universeel mysterie, en het is niet gemakkelijk dit duidelijk te maken.” Zij zijn geëvolueerd uit het oorspronkelijke Vuur. Het vuur of kennis “verbrandt” iedere handeling op het gebied van illusie. Vuur is ETHER in zijn zuiverste vorm. “Eén getal uit geen getal”. Men kan zich niet iets geopenbaards voorstellen anders dan als deel van een groter geheel, het totaal, het ene, geopenbaarde universum dat voortkomt uit het ongeopenbaarde, dat “geen getal” wordt genoemd. (Een analogie; elk van onze levens op aarde moet worden gezien als slechts één deel van een lange reeks levens, “één parel aan een draad met vele parels”) . “De Oorspronkelijke Zeven” kwamen voort uit Vader-Moeder. Het geopenbaarde viertal alleen uit de Moeder. “De wederontwaakte Krachten” – Dhyân-Chohans “Arûpa” – vormlozen “Rûpa” – met lichamen “De Gewijde Vier”. De vier, voorgesteld in de occulte getalaanduiding door de tetraktys, het heilige of volmaakte vierkant, is een heilig getal voor de mystieken van ieder volk en van ieder ras. Vier is synoniem met het naar buiten gerichte, de manifestatie. Bij de bespreking van deze Stanza en de “Oorspronkelijke Zeven” met haar studenten van de Blavatsky Loge zei zij: “De uitdrukking ‘God’ – tenzij betrekking hebbende op de onbekende Godheid of Absoluutheid, waarvan moeilijk gesteld kan worden dat deze op enigerlei wijze handelt, 21 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan – heeft in oude filosofieën altijd de gezamenlijke handelende en intelligente Krachten in de natuur betekend…” (Dit is belangrijk, omdat zij niet naar de Onbekende Godheid verwijst als “Het Absolute”, wat meestentijds wordt gedaan, hetgeen echter niet juist is, omdat “absoluut” een uitdrukking is voor eindigheid – zoals door dr. de Purucker wordt uitgelegd – en deze kan niet worden gebruikt voor Parabrahman, dat oneindig en onbegrensd is.) “Nidâna” – In Buddhisme de banden of kluisters, die de oorzaken van het bestaan in de wereld zijn en ook de oorzaken voor wedergeboorte voortbrengen. Werkwoord: dâ – binden, ni – neer. “Âdi-Sanat”: “Letterlijk: De ‘Eerste Oude”. De uitdrukking komt overeen met de Kabbalistische “Oude van Dagen” en de “Heilige Bejaarde” (Sephira en Adam Kadmon) vereenzelvigt met Brahmâ de Schepper, die onder andere namen en titels ook die van Sanat draagt”. Eén en negen”,“Hetgeen tien maakt, of het volmaakte, op de “Schepper”toegepast getal. De dekade, die het gehele universum in zich bevat.” “De Ene, de achtste geweerd”, “De Ene verstotene is de Zon van ons stelsel. Met de “Zonne-Zonen” worden niet alleen onze planeten, doch ook de hemellichamen in het algemeen bedoeld.” “De Lipika”. Haar studenten vroegen haar: “Wat is de verhouding van de Lipika, de “tweede Zeven” tot de “Oorspronkelijke Zeven”? Zij antwoordt: “Als u gelooft dat iemand, uitgezonderd de hoogste ingewijden, dit bevredigend kan beantwoorden, dan vergist u zich…” Maar zij geeft wel enig verhelderend commentaar over de Lipika zelf, en hun verhouding tot ons, of hun betekenis in ons leven; “Deze goddelijke wezens staan in verband met Karma, de wet van vergelding, want zij zijn de optekenaars, die op de (voor ons) onzichtbare tafelen van het astrale licht (de grote beeldengalerij van de eeuwigheid) een getrouwe optekening maken van iedere daad, en zelfs gedachte van de mens, van alles wat was, is of ooit zal zijn, in het universum van verschijnselen… De eeuwige boekstaving is geen fantastische droom, want wij vinden hetzelfde in de wereld van de grove substantie…

22 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Aangezien de Lipika zijn verbonden met het lot van iedere mens en de geboorte van ieder kind, wiens leven reeds is afgedrukt in het astrale licht – niet fatalistisch, maar allen omdat de toekomst, evenals het verleden, altijd leeft in het HEDEN – kan van hen ook gezegd worden, dat zij invloed uitoefenen op de wetenschap van de Horoscopie.” (Dit is gemakkelijke te begrijpen als wij bedenken, dat een op de juiste wijze getrokken horoscoop ons moet weergeven zoals wij zijn, ons karakter, zoals wij dit hebben opgebouwd, ons toekomstig karma zoals wij het gezaaid hebben. En de Lipika zijn vanzelfsprekend nauw verbonden met FOHAT !) --------------

23 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza V “Het innerlijke ontwerp begint een uiterlijke vorm aan te nemen.” 1. “De Oorspronkelijke Zeven, de Eerste Zeven Ademingen van de Wijsheidsdraak verwekken op hun beurt uit hun Heilige Rondwarrelende Ademingen de Vurige Wervelwind. 2. Zij stellen hem tot boodschapper van hun wil. De Dzyu wordt Fohat; de gezwinde zoon der Godszonen, wier zonen de Lipika zijn, volbrengt kringzendingen. Fohat is het ros en de gedachte is de ruiter. Hij schiet als het weerlicht door de vurige wolken; doet drie,vijf en zeven schreden door de zeven opper- en de zeven nederregionen. Hij verheft zijn stem, roept de ontelbare vonken en voegt ze samen. 3. Hij is hun geleidgeest en gids. Wanneer hij begint te werken, scheidt hij de vonken van het Lagere Rijk, die van vreugde trillen, zwevend in hun stralende verblijven, en vormt daarmee de kiemen van wielen. Hij plaatst hen in de zes richtingen der ruimte, en een in het midden – het centrale wiel. 4. Fohat trekt spiraal-lijnen om het zesde aan het zevende- de kroon – te verbinden; een leger van de Zonen des Lichts staat aan elke hoek; in het middenwiel is de Lipika. Zij zeggen: Dit is goed; de eerste Goddelijke wereld is gereed, de eerste is nu de tweede. Dan weerkaatst het “Goddelijk Arûpa”zich in de Chhâyâ Loka, het eerste gewaad van de Anupâdaka. 5. Fohat doet vijf schreden en bouwt een gevleugeld wiel aan iedere hoek van het vierkant, voor de vier heiligen en hun legerscharen. 6. De Lipika omschrijven de driehoek, de eerste een, de teerling, de tweede een, en het pentagram binnen het ei. Het is de ring “Verder niet” genaamd voor hen, die dalen en stijgen, zomede voor hen, die tijdens de Kalpa zich spoeden naar de grote dag “Wees met ons”. Dus werden de Rûpa en de Arûpa gevormd; van één licht zeven lichten; van iedere der zeven zevenmaal zeven lichten. De wielen aanzien de ring. ------

24 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

H.P.B. begint met te zeggen dat “dit misschien de moeilijkst te verklaren van alle Stanza’s is”. Aan de andere kant, daar zij ons steeds dichter tot de manifestatie brengt, zoals wij die kenen op ons gebied, “zegt”, zij ons veel. Zij verteld ons, dat deze Zonen van het Licht, de “Zonen van het Denkvermogen”, de wortels zelve van de geestelijke mens zijn en dat, “om een ten volle bewust, goddelijk wezen te worden, de oorspronkelijke, geestelijke intelligenties het menselijke stadium moeten doorlopen”, waarmee zij niet alleen de mensheid van onze aarde bedoelt, maar ook de “stervelingen” in alle andere werelden. Dit is belangrijk, omdat sommigen ten onrechte leren, dat het mogelijk is het menselijke stadium helemaal over te slaan. Dit menselijk stadium wordt gevormd door diegenen die het passende evenwicht hebben bereikt tussen geest en substantie, zoals wij nu, aangezien het midden van het vierde wortelras op de vierde ronde werd gepasseerd. Zij legt er ook de nadruk op dat “ieder atoom in het universum de mogelijkheid van zelfbewustzijn in zich heeft.” “De vurige wervelwind” is natuurlijk Fohat, en zij geeft ons vele definities en beschrijvingen van de rol van Fohat, zijnde “de belangrijkste figuur in de esoterische kosmogonie” en zij legt er de nadruk op dat deze “tot in de kleinste bijzonderheden moet worden bestudeerd.” “Dzyu” is ‘de uiting van de collectieve wijsheid van de Dhyâni-Buddhas.’ (Hemelse Buddhas). “Fohat” is in het ongemanifesteerde universum iets anders dan in de wereld van de verschijnselen en de kosmische wereld. In de laatst genoemde is het de occulte, Electro- vitale kracht die onder de invloed van de wil van de scheppende Logos alle vormen verenigt en te samenbrengt, hun daarbij de eerste impuls gevend die mettertijd wet wordt. Het is een abstract, filosofische idee, totdat Vader-Moeder geboren worden. Wanneer de goddelijke Zoon tevoorschijn komt. Wordt Fohat de voortstuwende kracht, een werkzame energie, die er de oorzaak van is, dat het Ene Twee wordt en Drie op het kosmische gebied van manifestatie. Het is de verpersoonlijkte electro-vitale energie, de samenbundelende eenheid van alle kosmische energieën op de ongeziene en op de geopenbaarde gebieden. Op het aardse gebied wordt zij gevoeld als de magnetische en actieve kracht die wordt voortgebracht door de 25 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan sterke wens van de magnetiseur. Op het kosmische gebied is zij de bouwende kracht die de vorming van de dingen ten uitvoer brengt. Het is Zonne-energie. In zijn hoedanigheid van Goddelijke Liefde (Eros) is het de elektrische kracht van verwantschap en sympathie en wordt het allegorisch voorgesteld als het trachten, de zuivere Geest, de Straal, in verbinding te brengen met de Ziel, in de mens de Monade vormend. “De vonken van het Lagere Rijk”- de minerale atomen. “Wielen” zijn krachtcentra, waaromheen zich kosmische substantie ontwikkelt tot bollen en sferen, en op ons gebied, voor iedere van ons, tot onze sfeer van ervaring, d.w.z. onze aardlevens. Het ‘leger’ aan elke hoek is de Engelenschaar (Dhyân-Chohans). “Het eerste is de tweede”, omdat de eerste in werkelijkheid niet de eerste kan worden gerekend, hij is in de eerste plaats in het rijk van de oorzakelijke dingen. Bijv., van de zeven beginselen van de mens is Atma niet in werkelijkheid het eerste, omdat het een universeel beginsel is. Buddhi is ons eerste individuele beginsel. “Vuur”. De meest volmaakte en onvervalste weerkaatsing, in de hemel en op aarde, van de ENE VLAM. Het is leven en dood, de oorsprong en het einde van elk geopenbaard schepsel, goddelijke substantie. “Stappen”, die Fohat doet, zijn voor de opbouw van de kosmische en menselijke beginselen en op dit punt begint het denkvermogen naar buiten te functioneren. “Ring-niet-verder” Is noch een plaats, noch meetbaar als afstand, hij bestaat in de absolute oneindigheid. G. de P. legde in zijn “ Occult Glossarium” uit: “Een mens kan zich naar binnen keren, stap voor stap naar binnen gaan, hoger klimmend naarmate zijn geestelijke kracht en vermogen groter en subtieler worden, totdat hij buiten het bereik van zijn normale vermogens komt en de “Ring-niet-verder” overschrijdt. Waar en wat is deze ring? In iedere tijdkring van ‘s mensen bewustzijn is hij de uiterste grens die zijn geest kan bereiken. Daar houdt hij stil en kijkt in de oneindigheid in het ongeopenbaarde van waaruit hij kwam. Het ongeopenbaarde is in ons, het is het innerlijkste van het innerlijkste van onze ziel, onze geest, ons essentieel wezen. Wij kunnen het in feite nooit bereiken.” “Dag-zij-met-ons”. ‘Beter’, zegt H.P.B., “Dag-kom-tot-ons”. Het verwijst naar de lange rustperiode, Paranirvâna genaamd, in andere 26 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan woorden onze terugkeer tot onze Goddelijke Bron, voor een andere periode van manifestatie.

Sri Krishna Prem zegt van vers 2, wanneer Fohat met zijn werkzaamheden begint: “Nu richt het denkvermogen van het universum zich naar buiten. De ogenblikken in de eeuwigheid worden gescheiden in verleden, heden en toekomst. De ogenblikken van de innerlijke eenheid vallen uiteen, synthese en analyse, aantrekking en afstoting, goed en kwaad, vorm en kracht.” En van vers 4: “Het bewustzijn zelf brengt het universum voort, en, het voorgebrachte hebbende, treedt het er zelf binnen en bezielt het. Uit eigen wil beweegt het bewustzijn zich naar het avontuur van de nederdaling en niet als gevolg van een of ander uiterlijk decreet.” ----------

27 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza VI In zekere zin, en gezien vanuit het menselijk standpunt, zou dit voor ons de tot dusver belangrijkste Stanza kunnen zijn. H.P.B. zegt: ‘de volgende fasen in de vorming van de ‘wereld’ zijn aangegeven in Stanza VI, die de ontwikkeling van een dergelijke wereld voortzet tot aan de vierde grote periode, overeenkomend met de periode waarin wij nu leven.” Het wordt nu ook duidelijker wat wordt bedoeld met de lering dat de mens niet alleen thuis is in het universum, maar dat hij een integrerend deel van dat universum is, zoals G. de P. er voortdurend de nadruk oplegde. Op deze manier hebben al de kosmische beginselen hun weerspiegeling, hun benedeneind als het ware, in de mens; Mahat aan het boveneinde van het goddelijk Denkvermogen en Manas in de mens. Hier volgen de eerste 4 slokas. 1. “Door de kracht van de Moeder van Genade, Erbarming en Kennis – Kwan-Yin – het “drievoud” van Kwan-Shai-Yin, in Kwan-Yin-Tien gezeteld, doet Fohat, de Adem van hun Nakroost, de Zoon der Zonen, na uit het grondeloos diep de schijnvorm van Sien-Tchang en de Zeven Elementen te hebben opgeroepen het volgende: 2. Hij doet, de Snelle en Stralende, de Zeven Laya-Centra ontstaan, waarvan tot de grote dag “Wees-met-Ons” geen de meerdere zal zijn; en hij grondvest het Heelal op deze Eeuwige Fundamenten, Tsien-Tchan met de Oerkiemen omringende. 3. Van de Zeven – eerst één geopenbaard, zes verborgen, twee geopenbaard, vijf verborgen; drie geopenbaard, vier verborgen; vier verwekt, drie onzienlijk; vier en een Tsan onthuld, twee en een half verborgen; zes nog te openbaren, een ter zijde gelegd. Ten slotte, zeven kleinere wielen wentelend, waarvan het ene aan het andere het aanzijn schenkt. 4. Hij bouwt hun naar de gelijkenis van oudere wielen, hen op de Onvergankelijke Centra stellende. Hoe bouwt hen Fohat? Hij verzamelt het vuur-stof. Hij maakt ballen van vuur, hij schiet er door en er omheen, hun leven instortende. Dan stelt hij hen in beweging, sommige langs deze, andere langs gene weg. Zij zijn koud, hij maakt hen heet. Zij zijn droog, hij maakt hen vochtig. Zij schijnen, hij bewaait en bekoelt hen. Aldus werkt Fohat van de ene schemer tot de andere, Zeven Eeuwigheden lang.” 28 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Op dit punt maakt H.P.B. een onderbreking met de mededeling: “Met deze verzen, de vierde Sloka van Stanza VI, eindigt dit gedeelte van de Stanza’s dat betrekking heeft op de universele kosmogonie na de laatste Mahapralaya of universele oplossing, die, wanneer zij komt, elk onderscheiden ding, zowel goden als atomen, uit de ruimte veegt als even zovele verdorde bladeren. Vanaf dit vers hebben de Stanza’s alleen te maken met ons zonnestelsel in het algemeen, met de planeetketens die er toe behoren en in het bijzonder met de geschiedenis van onze globe (de vierde van de keten). Wat alle volgende Stanza’s en verzen in dit boek betreft verwijs ik enkel naar de ontwikkeling van en op onze aarde…”. Dit is een waarschuwing, waarop H.P.B. verschillende keren later nadruk wenst te leggen. De ervaring leert, hoe vaak de ernstige student een geleerde vraag stelt. Als hij het antwoord ontvangt gaat hij, in plaats van er over na te denken en het op te nemen in hetgeen hij reeds weet, in de kosmogonie in het algemeen, onmiddellijk over op een andere vraag, die verder gaat, zelfs voorbij datgene wat de Dhyân Chohans is onderwezen, met het gevolg, dat wat op ons en op ons gebied betrekking heeft, niet wordt begrepen, waardoor de betekenis van wat ons NU geleerd wordt, wordt verkleind of verloren gaat. ( Voordat H.P.B. verder gaat met de laatste verzen van Stanza VI schrijft zij ruim 40 bladzijden met verklarende noten). 5. “In de vierde wordt de zonen gezegd hun beeltenis te scheppen. Een derde weigert – twee derde gehoorzamen. Het doemvonnis valt, zij zullen worden geboren in het vierde, lijden en doen lijden, dit is de eerste krijg. 6. De oudere wielen wentelen naar beneden en naar boven…Het moeder zaad vulde het geheel. Er werden oorlogen tussen de Scheppers en de Verdelgers gevoerd en oorlogen om ruimte, en het zaad verscheen en herverscheen zonder ophouden. 7. Maak uw berekeningen, Lanoe, zo gij de juiste leeftijd van uw klein wiel verlangt te kennen. Zijn vierde spaak is onze moeder. Verwerf de vierde “vrucht” van het vierde pad der kennis dat naar Nirvâna leidt, en gij zult verstaan, want gij zult zien…”. ----------

29 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Wanneer deze Stanza ons bestaansgebied nadert, citeert zij wat Carlyle herhaalde van een vroegere schrijver: “Er is slechts één tempel in het heelal, en dat is het lichaam van de mens. Niets is heiliger dan die edele gestalte… Wij raken de hemel aan wanneer wij een menselijk lichaam beroeren… Wij zijn het wonder der wonderen, het grote onnaspeurbare Mysterie”. In andere woorden: Theosofie ziet ons niet als slechts vormen die in het stof kruipen, zelfs niet in ons laagste beginsel, of dat het menselijk lichaam iets minderwaardigs zou zijn. Let ook op het beginsel van bewuste keuze dat begint op te treden. Sri Krishna Prem: “Wij zijn niet door het bevel van een beledigde God gedwongen om geboren te worden, het goddelijk verlangen in ons hart heeft verkozen ons hier te brengen. En omdat wij in wezen ogenblikken in de goddelijkheid zijn, is het ons verlangen en de keuze is de onze, want wij zijn de dragers van het tweesnijdend zwaard van de vrije wil, de tweebladige bijl van de menselijke oppermacht… De dwingende stuwkracht van de geest heeft ons onze lichamen gegeven, ‘tempels zonder handen gebouwd’ , de zetels van de inwonende goddelijkheid en de heilige voertuigen van alle religieuze handelingen…” 1. “Kwan-Yin” - (Chinees) de vrouwelijke Logos, de Moeder van Genade. “Kwan-Yin-Tien” - “de melodieuze hemel van het geluid”, het verblijf van Kwan-Yin of letterlijk de Goddelijke Stem. Deze ‘Stem’ is een synoniem van het Verbum of het Woord, “Spraak” als gedachteuiting. De Hindus noemen het Vâch. “Sien-Tchan”- ons Heelal in haar illusoire vorm, dat door de “Stem” uit het grondeloos diep (de chaos), en de Zeven Elementen tevoorschijn is geroepen. 2. “Laya-Centra”- punten van evenwicht, het verdwijnpunt van de materie in hogere centra. Het punt van overgang tussen waken en slapen. Voor ons is dit punt het Âtma in ons. 3. “Van de Zeven” (elementen) zijn er nu 4 geopenbaard. Wij zijn in de vierde Ronde en in iedere Ronde zal er een element tot openbaring komen. Van het vijfde – de Ether – kunnen wij slechts ten dele kennis hebben, daar wij nauwelijks in de tweede helft van de vierde Ronde zijn. Het zal zich pas in de vijfde Ronde ten volle openbaren. “Tsan”- gedeelte. 4. “ Zeven kleine wielen wentelende, waarvan het ene aan het andere het aanzijn schenkt “- onze zevenvoudige planeetketen. 30 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

5. “Eén derde weigert“ (Dit, zegt zij, zal moeten wachten tot het tweede deel voor een volledige verklaring hoe diegenen die ‘weigerden zich te vermenigvuldigen en soorten voort te brengen zoals zijzelf, daardoor te lijden hadden in latere geboorten”) . 6. “De oude Wielen” “Met deze uitdrukking worden de werelden of bollen van onze keten bedoeld, in de toestand, waarin zij tijdens de ‘voorgaande Ronden’ waren “. “De oorlog in de hemel”: “Moeilijk uit te leggen”, zegt H.P.B. “in zijn laagste symbolische aspect duurt deze eeuwigheid voort, het evenwicht der tegendelen, de voortdurende worsteling naar vereffening, de ontwikkeling van het intellectueel beginsel in de mens.” Na het zevende vers komen enige van de mooiste bladzijden van de gehele Geheime Leer, waarin zij “Het Verwonderlijke Wezen, het Grote Offer” beschrijft, zijn rol in verband met de mensheid ( Pag. 207-8 Engelse uitgave, pag. 239/240 Ned. Point Loma uitgave, pag. 159/160 Ned. Fricke uitgave). Dit zijn bladzijden die iedere student door de jaren heen zou moeten lezen en herlezen. Hierin wordt aangetoond waarom wij een deel zijn van de Hiërarchie van Mededogen. Wij zullen niet proberen er hier een samenvatting van te geven, omdat deze in zijn geheel volmaakt is. -----------

31 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan

Stanza VII “De Ouders van de Mensheid op Aarde”. 1. Aanschouw de aanvang van bewust, vormloos leven. Eerst het Goddelijke (voertuig), het Ene van de Moeder-Geest (Âtma); dan het Geestelijke – ( Âtma-Buddhi, de Geest-Ziel, dit heeft op de Kosmische beginselen betrekking) ; (andermaal) de Drie van de Een; de Vier van de Een; en de vijf, uit welke de Drie, de Vijf en de Zeven – Deze zijn het drievoud en het viervoud nederwaarts; de “Geest-Geboren” Zonen van de eerste Heer (Avalokiteśvara). De Blinkende Zeven (de “Bouwers” ), (de Zeven Scheppende Rishi’s, die thans met het sterrenbeeld van de Grote Beer in verband worden gebracht. De Stralende Zeven - de Zeven oorspronkelijke Stralen. De Zeven voornaamste groepen van Dhyâni-Chohans). Zij zijn U, Mij, Hem, O Lanoe, Zij die over U en Uw moeder, Bhûmi (de Aarde) waken”. 2. De ene straal vermenigvuldigt de kleinere stralen. Het leven is er vóór de vorm en het overleeft het laatste vorm-atoom. Door de talloze stralen loopt de levensstraal, de ene, gelijk een snoer door vele parels. 3. De Ene, twee geworden, doet het drievoud ontstaan, en de drie zijn één; en het is onze draad, o Lanoe, het hart der mens-plant, Saptaparna genaamd. 4. Het is de wortel, die nimmer sterft, de drietongige vlam van de vier pitten. … De pitten zijn de vonken, die teren op de drietongige vlam (hun opper-triade) , aan de zeven – hun vlam – ontschoten; de stralen en vonken van één maan, in de vloeiende wateren van al de rivieren der aarde weerspiegeld. 5. De vonk hangt aan de vlam, door de fijnste draad van Fohat verbonden. Zij reist door de Zeven Werelden van Mâyâ. Zij toeft in het eerste (Rijk) en is een metaal en een steen; zij vaart in het tweede, en zie – plant; de plant warrelt door zeven veranderingen en wordt een heilig dier ( de eerste schaduw van de stoffelijke mens). Uit de verenigde eigenschappen van deze wordt Manu ( de mens), de denker, gevormd. Wie vormt hem? De zeven levens, en het ene Leven. Wie voltooit hem? De vijfvoudige Lha. En wie volmaakt het laatste lichaam? Vis, zonde en soma (de maan). 32 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan 6. Van de eerstgeborene af (de primitieve of eerste mens) wordt de draad tussen de Stille Wachter en diens schaduw met iedere verandering (reïncarnatie) meer krachtig en stralend. Het zonlicht van de morgen is in middagpracht veranderd… 7. Dit is uw huidige wiel, sprak de Vlam tot de Vonk. Gij zijt mijzelf, mijn afbeeldsel en mijn schaduw. Ik heb mij met u omkleed, en gij zijt mijn vâhan (voertuig) tot de dag “wees met ons”, waarop gij andermaal mijzelf en anderen, uzelf en mij zult worden. Dan dalen de bouwers, in hun eerste omkleedselen gehuld, op de stralende aarde neder en regeren de mensen – die zijzelven zijn. “ ---------Deze slotzin bevat één van de diepzinnigste en wonderbaarlijkste theosofische leringen en één waarop H.P.B. steeds weer de nadruk legt, zoals is te zien uit de voorafgaande Stanza’s. Sri Krishna Prem: (blz. 390) “Het eerst vers van deze zevende en laatste van de Stanza’s die handelen over de Kosmogonie is een recapitulatie van het gehele proces tot op dit punt. Het doel ervan is, ons te herinneren aan alles wat voorafgegaan is en er de nadruk op te leggen dat het leven, dat zo duidelijk aanwezig is in ons lichaam, doch dat aan de minerale substantie van onze aarde schijnt te ontbreken, in werkelijkheid eigen is aan ieder gebied van het heelal en aan ieder atoom dat bestaat. Van boven tot beneden is het heelal een levend wezen.” 4. H.P.B. Geheime Leer blz. 274 P.L. ; blz. 181 Fr.: “De ‘drietongige vlam die geen dood kent’ is de onsterfelijke Triade Âtma-Buddhi-Manas. De ‘vier pitten’ die uitgaan en gedoofd worden zijn de vier lagere beginselen, het lichaam daaronder begrepen. “ 5. H.P.B. Geheime Leer, blz.305 P.L.; blz. 201 Fr.: (“Wie vormt hem? De zeven levens en het ene leven.”) “De kennis van deze primaire oorzaken en het diepere wezen van ieder element, van zijn levens, hun werking, eigenschappen en veranderende toestanden – vormt de grondslag der MAGIE. Paracelsus was misschien de enige occultist in Europa, tijdens de laatste eeuwen sedert het begin der Christelijke jaartelling, die dit geheim doorgrondde. Had geen misdadige hand een eind aan zijn leven gemaakt, jaren vóór de hem door de Natuur beschikte tijd verstreken was, dan zou de 33 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan fysiologische magie voor de beschaafde wereld minder geheimen hebben dan thans.” (Het is nodig, hier te herinneren aan het onderscheid dat de theosofie maakt tussen ware magie en toverij. In ‘Isis Ontsluierd’ de tien grondstellingen van de Oosterse filosofie opsommend (niet te verwarren met de grondbeginselen van de Geheime Leer) noemt zij als nr. 5: “Geheime kennis, verkeerd toegepast, is toverij; voor heilzame doeleinden toegepast is zij ware magie of wijsheid.” Een samenvattend, zegt ze met nadruk: “Magie is geestelijke Wijsheid”). Lhas: Dhyân Chohans, “Geesten van de hoogste sferen.” Vis, Zonde en Soma: Hier zien wij weer de noodzaak te moeten weten welke betekenis deze woorden in de occulte wijsbegeerte hebben. H.P.B. stelt zelf de rhetrische vraag: “Doch wat heeft de maan met dit alles te maken? Wat doen in de apocalyptische taal der Stanza’s ‘Vis, Zonde en Maan’ in gezelschap der ‘Levens-microben’? “ Met de levens-microben niets, behalve dat zij de door deze gevormde tabernakels van klei gebruiken; maar met de goddelijke, volmaakte mens zeer veel, daar “Vis, Zonde en Maan tezamen de drie zinnebeelden van het onsterfelijke Wezen vormen.” Sri Krishna Prem, blz 421: “Vis”, stelt de onmetelijke menigten zilverachtige vormen voor, waarvan de voedingsbodem, de oceaan van het leven, het aanzijn geeft; elke vorm, een weerkaatsing van de ene maan…” “Zonde”, de Chaldeeuwse maangod, betekent: “De Heer van Wijsheid”, de kennis of Wijsheidsaspect van het Goddelijk Denkvermogen…” “Soma”, de vloeistof geperst uit het magische lunaire kruid van het Vedische ritueel, vertegenwoordigt de bedwelmende kracht van het goddelijk verlangen dat de “goden” dwingt tot manifestatie… Vis, zonde en soma zijn dus drie aspecten van de ene kracht, aspecten die het laatste lichaam van de mens ‘voltooien’. “Zonder vorm is de mens een niet te identificeren vink, opgaande in de universele vuurzee. Zonder begripsvermogen is de mens een onvolmaakt dier. En zonder de levende kracht van de begeerte is de mens een inerte massa.” (Let er op dat we in de laatste zin FOHAT ontmoeten!)

34 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan 6. Het volgende, voorkomende op blz. 307, P.L.: 202 Fr van de Geheime Leer, waarin een uiteenzetting wordt gegeven van vers 6 van de Stanza, is weer één van die passages die de bestudeerder van buiten zou moeten leren, omdat men slechts door voortdurend erover na te denken begint te begrijpen wat er allemaal in opgesloten ligt. Tussen twee haakjes, er is ook de betekenis van de leer van Swabhâva in opgesloten, het essentiële en voortdurende worden van het Zelf in iedere individuele entiteit. H.P.B.: “ Deze zinsnede: De draad tussen de Stille Wachter en diens schaduw ( de mens) wordt krachtiger – bij elke reïncarnatie – is eveneens een zielkundig mysterie, dat in deel II verklaard zal worden. Voor het ogenblik kunnen wij volstaan met te zeggen dat de “Wachter” en zijn “schaduwen” – welke laatste even talrijk zijn als de reïncarnaties voor de Monade – één zijn. De Wachter of het goddelijke prototype, bevindt zich op de bovenste sport der ladder van het Zijn; zijn schaduw op de benedenste. Daarboven is de Monade van elk levend wezen…. een individuele Dhyân Chohan, verschillend van andere en voor de duur van één Manvantara een soort geestelijke individualiteit op zich zelf gedurende één speciale Manvantara. Haar Oergrond, de Geest (Âtman) is natuurlijk één met Paramâtman (de ene Al-Geest), doch het voertuig waarbinnen zij besloten ligt, het Buddhi, is een bestanddeel der essentie van de Dhyân Chohan. Hierin ligt het mysterie van die alomtegenwoordigheid…”Mijn Vader, die in de Hemelen is, en ik – zijn één”, zegt de Christelijke Schrift; en althans in deze tekst is zij de getrouwe echo van het esoterisch leerstuk.” 8. Zij gaat voort op blz. 309 P.L.: 203 Fr.: “Want al moge de paranirvânische toestand van menselijk standpunt eindeloos zijn, in het Eeuwige moet hij eens een einde nemen. Als dit bereikt is, zal dezelfde Monade als een nog hoger wezen op een veel hoger gebied opnieuw te voorschijn treden, om haar cyclus van meer volmaakte arbeid opnieuw te beginnen. De menselijk geest kan op zijn tegenwoordige trap van ontwikkeling dit gedachtegebied niet overschrijden, ja het nauwelijks bereiken. Hier op de drempel van het onbegrijpelijke Volstrekte en Eeuwige verliest hij zijn evenwicht.” ( Het is belangrijk hier aandacht te schenken aan H.P.B.’s gebruik van de uitdrukking “het Volstrekte”. Omdat zij verwijst naar oneindigheid en eeuwigheid gebruikt zij niet de uitdrukking “het Absolute”, wat een eindige uitdrukking is. In de eerste dagen van de Society werd de uitdrukking “Absoluut” gebruikt om Parabrahman aan te geven, maar later vertelde H.P.B. haar kring van studenten – zie de Transactions of the (London) Blavatksy Lodge – dat dit niet juist was. De uitdrukking moest zijn “het Volstrekte”. ) 35 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


De Stanza’s van Dzyan (Let ook op het onderscheid dat zij maakt in de drie Grondstellingen tussen “het Zijn” en “het Zijnde”. Zie G. de P.’s Occult Glossarium voor een duidelijke uiteenzetting van dit onderwerp). Geheime Leer, blz. 310 P.L.; 204 Fr.: “De volgende grote Manvantara zal er getuige van zijn, dat de mensen van onze eigen levenscyclus de onderrichters en gidsen van een mensdom worden waarvan de Monaden nu nog gevangen zijn – en dit half bewust – in de meest verstandelijk hogere dieren, terwijl hun lagere beginselen misschien de hoogste soorten der planten-wereld bezielen… Zo volgen cyclussen der zevenvoudige natuur elkaar op; de geestelijke of goddelijke; de psychische of half-goddelijke; de intellectuele, de passionele, de instinctmatige of waarnemende (cognitionele); de halfstoffelijke en de zuiver stoffelijke of fysieke natuur. Zij doorlopen alle een kringsgewijze ontwikkelingsgang, van de een in de ander overgaande… zij zijn één in hun diepste essentie, hoewel zeven in hun aspecten. “ ------------

36 (Werkboek Theosofie: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.